1999/128

Rapport
Op 25 juni 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 23 juni 1998, van de heer S. te Spijkenisse, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam. Nadat verzoeker nadere informatie over zijn klacht had verstrekt werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt er over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond onvoldoende zorgvuldig en voortvarend is opgetreden naar aanleiding van zijn aangifte op 24 januari 1998 van het doorrijden na een aanrijding op 23 januari 1998. Verzoeker klaagt er in het bijzonder over dat de politie:1.       de toezegging dat de aangifte en de aanrijding onmiddellijk zouden worden geregistreerd en doorgegeven aan het district dat de afhandeling zou verzorgen, pas begin februari 1998 is nagekomen; 2.       heeft nagelaten om de op zijn auto aanwezige laksporen van de auto die de aanrijding heeft veroorzaakt, veilig te stellen en/of tijdig te onderzoeken; 3.       geen actie heeft ondernomen terwijl verzoeker het kenteken van de auto die de aanrijding heeft veroorzaakt aan de politie had doorgegeven n op 10 februari 1998 had doorgegeven waar de auto zich bevond. Verzoeker stelt dat hij tengevolge van de handelwijze van de politie de aan zijn auto toegebrachte schade niet kan verhalen op de dader. Verzoeker stelt de politie aansprakelijk voor de geleden schade. Tenslotte klaagt verzoeker er over dat de politie zijn klachten over voornoemde handelwijze en zijn verzoek om schadevergoeding, op 23 juni 1998, nog niet had afgehandeld.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 23 januari 1998 omstreeks 15.45 uur was verzoeker betrokken bij een aanrijding te Rhoon. De aanrijding vond plaats in district Ridderwaarden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Omstreeks 16.45 uur kwamen politieambtenaren K. en L., van district Zuid van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, ter plaatse. Verzoekers auto, die zwaar was beschadigd, werd vervolgens door een takelbedrijf afgevoerd.2. Op 24 januari 1998, omstreeks 13.59 uur, deed verzoeker op het politiebureau te Hoogvliet (district Zuid) aangifte van doorrijden na een aanrijding. In het proces-verbaal van aangifte, op 24 januari 1998 opgemaakt en afgesloten door politieambtenaar V., is de volgende verklaring van verzoeker opgenomen:"Op genoemde dag en tijdstip reed ik met mijn personenauto merk Mazda, type 323, kleur rood en voorzien van het kenteken (...) op de Willem Barentszstraat te Rhoon. Ik kwam uit de richting van het Reewegviaduct en reed in de richting van de Groenendijkviaduct. Ongeveer halverwege de Willem Barentszstraat reed er een groene Opel achter mij. De bestuurder van genoemde personenauto vond kennelijk dat ik te langzaam reed want hij reed vrij dicht op mijn achter bumper. Ik reed op dat moment ongeveer 70 km/u. Toen ik zag dat de bestuurder zo dicht achter mij reed ben ik 50 km/u gaan rijden. De bestuurder van de groene Opel vond dit kennelijk vervelend want hij stuurde zijn personenauto links naast mij de berm in. Hij reed met zijn linkerzijde in de berm en de rechterzijde op de weg. Hij wilde mij op die manier inhalen echter raakte hij hierbij mijn rechterachterzijde. De rechterachterzijde is hierdoor ook beschadigd. Vervolgens heeft de bestuurder mij ingehaald. Toen hij voor mij reed zag en merkte ik dat hij mij begon af te snijden. De bestuurder drukte mij met zijn personenauto van de weg af. Hierdoor kwam mijn personenauto tegen een betonblok aan welke op de weg zijn geplaatst. Mijn personen-auto is hierdoor aan de voorzijde zwaar beschadigd. Het kenteken van de bestuurder van de groene Opel is (...). Ik wil dat de dader aangehouden wordt voor asociaal rijgedrag en de schade die hij mij heeft toegebracht." In het bij het proces-verbaal gevoegde verkeersongevallenrapport, opgemaakt door V. en gedateerd 24 januari 1998, was onder punt 18 "Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval" de hierboven aangehaalde verklaring van verzoeker opgenomen.3. Op 4 februari 1998 schreef verzoeker onder meer het volgende aan de beheerder van het regionale politiekorps te Rotterdam:"Op 23 januari 1998 om 15.45 ben ik betrokken geraakt bij een aanrijding. (...) Hierbij heeft een andere weggebruiker mij van de weg geduwd. Helaas is deze persoon direct na de aanrijding doorgereden, zonder behoorlijk zijn identiteit kenbaar te hebben gemaakt. Wel was ik in de gelukkige omstandigheid het kenteken van de auto waar te nemen en te noteren. Onmiddellijk heb ik via het alarmnummer 112 de politie verwittigd van deze aanrijding, waarbij ik heb aangegeven dat de bestuurder van het andere voertuig direct was doorgereden, maar ik wel diens kenteken had genoteerd. Na een uur was er een politieauto met twee verbalisanten ter plaatse. Deze verbalisanten hebben kennis genomen van de aanrijding en mij uitgenodigd naar het bureau te Hoogvliet te komen voor het doen van aangifte van doorrijden na een aanrijding. Dit heb ik binnen 24 uur, te weten op 24 januari om 13.59 uur gedaan. Op dat moment bleek dat er nog geen gegevens over de aanrijding waren geregistreerd. Tevens bleek dat het district dat de aanrijding moest afhandelen, het district Barendrecht (district 8) was. Degene die de aangifte opnam, vroeg van welk bureau de verbalisanten waren, die bij de aanrijding waren geweest. Dit wist ik helaas niet. Zij hadden dat niet bekend gemaakt, en vanwege de omstandigheden kwam het niet als eerste in mij op dit te vragen. Verondersteld werd door degene die de aangifte opnam, dat het de collega's van het district Barendrecht waren geweest. In elk geval zou de aangifte onmiddellijk aan de collega's van het district Barendrecht worden overgedragen, voor verdere afhandeling. Op maandag 26 januari heb ik gebeld met het bureau Hoogvliet, om te vragen of de aangifte was doorgegeven en of bekend was wie de bestuurder van het voertuig was geweest, opdat ik die aansprakelijk zou kunnen stellen voor de door mij geleden schade. Er bleek dat er nog niets aan gedaan was, men had zich nog niet de moeite getroost het verbaal af te maken en door te zenden naar het district Barendrecht, noch had men zelf getracht de kentekenhouder van het voertuig te horen. Op mijn vraag wie de verbalisanten waren geweest, die op de plaats van de aanrijding waren geweest, kon men mij geen antwoord geven. Ik kreeg wederom te horen dat dit waarschijnlijk mensen uit het district Barendrecht waren geweest. Op dinsdag 27 januari en woensdag 28 januari bleek dit nog steeds de stand van zaken te zijn. Daarom heb ik diverse malen contact gezocht met het bureau Ridderkerk, die voor de verdere afhandeling van de zaak zouden zorgen. Er was op dat moment geen registratieset van de aanrijding bij hen binnen, zodat zij daarmee niet aan het werk konden. Immers, zij konden niemand gaan horen, als niet bekend was waarvan hij/zij werd verdacht. Al met al ben ik een aantal malen door het bureau Hoogvliet doorverwezen naar het bureau Ridderkerk, om vervolgens weer door bureau Ridderkerk terug te worden verwezen naar het bureau Hoogvliet. Ondertussen wist ik nog steeds niet van welk bureau de verbalisanten waren, die ter plaatse waren geweest (men wist dit niet of wilde mij dit niet zeggen), zodat ik ook niet wist bij welk bureau ik moest reclameren over de gang van zaken. Uiteindelijk bleken het toch verbalisanten van het bureau Hoogvliet te zijn geweest. Op donderdag 29 januari heb ik wederom gebeld met het bureau Hoogvliet. Ik heb toen gesproken met A. Deze vertelde mij dat de aanrijding nog niet was geregistreerd. Dit zou nog die dag alsnog gebeuren. Diezelfde dag zou een kopie hiervan bij mij thuis bezorgd worden. Echter, pas de week daaropvolgend zou n en ander worden doorgezonden naar district Barendrecht. Nu was het zo, dat er aan mijn voertuig lak zat van het voertuig dat mij had aangereden. Mijn auto was weggetakeld op verzoek van de politie en zou of in Hoogvliet of in Pernis worden gestald. Op maandag zou de politie er zorg voor dragen dat mijn voertuig overgebracht zou worden naar de door mij aangegeven garage. Ik verkeerde in de veronderstelling dat de laksporen op mijn voertuig veilig gesteld zouden worden door de politie, in casu de verbalisanten die op de plaats van de aanrijding aanwezig waren. Immers, bij een misdrijf, en dat is het onderhavige geval toch, is het van belang om zo spoedig mogelijk aanwezige sporen veilig te stellen. (...) Ik heb begrip voor het feit dat de verbalisanten aan het bureau Hoogvliet het druk hebben. Echter, door deze weinig voortvarende wijze van werken van de betreffende verbalisanten, is het voor mij nagenoeg niet meer mogelijk de kentekenhouder van het betreffende voertuig aansprakelijk te stellen. Immers, indien hij ontkent op de bewuste plaats en tijd aanwezig te zijn geweest, heb ik geen technisch bewijs hier meer voor. Hierdoor ben ik ernstig gedupeerd en benadeeld. Mijn klacht is (...) de weinig voortvarende wijze waarop het onderzoek is geleid. (...) Daarnaast deel ik u mede, dat ik door de houding van de verbalisanten die ter plaatse zijn geweest, alsmede door de weinig voortvarende werkwijze van deze verbalisanten, ernstig ben gedu-peerd en financieel benadeeld ben. Immers, het is voor mij niet meer mogelijk de kentekenhouder van het voertuig dat mij heeft aangereden, aansprakelijk te stellen en de door mij geleden schade op hem/haar te verhalen. Bij deze stel ik dan ook de politie, in casu het bureau Hoogvliet en/of de betreffende verbalisanten aansprakelijk voor de door mij geleden en nog te lijden schade. De hoogte van het schadebedrag is mij nog niet bekend, doch zodra dit duidelijk is zal ik zeker een schadeclaim indienen bij bovengemeld bureau, dan wel de verbalisanten."4. In een brief van 12 februari 1998 werd verzoeker namens de beheerder van het regionale politiekorps medegedeeld dat zijn brief ter behandeling was doorgezonden naar de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. Bij brief van 20 februari 1998 liet de districtsklachtenofficier verzoeker weten dat het hoofd van de basiseenheid Hoogvliet zijn brief in behandeling had genomen en dat verzoeker op korte termijn zou worden benaderd voor een eerste gesprek.5. In een brief van 27 maart 1998 schreef verzoeker de klachtenco rdinator van de politie in district Hoogvliet onder meer het volgende:"Hierbij wil ik graag een aanvulling geven op mijn klacht (...) Op 9 februari 1998 heb ik om 23.40 uur de politie te Hoogvliet gebeld, om n der verbalisanten die de aanrijding hadden opgenomen, te spreken. L. stond mij te woord en verteld dat er van alles mis was gegaan, doordat ik niet op maandag 26 januari maar op zaterdag 24 januari aangifte had gedaan. Dit bevreemdt mij. De auto was vrijdag 23 januari immers bij de politie opgeslagen en zou maandag 26 januari naar de garage worden afgevoerd. Indien ik op 26 januari pas aangifte gedaan zou hebben, was het niet meer mogelijk geweest om een technisch onderzoek aan mijn voertuig te doen. Nu de auto veilig bij de politie stond, hadden de sporen veilig gesteld kunnen worden.. was verder van mening dat zijn bevindingen moesten wachten totdat hij Z. van district Barendrecht had gesproken. Op 10 februari ben ik naar Pernis gegaan, naar het adres van de mogelijke dader. De personalia van de verdachte had ik immers van de politie gekregen. Ik trof voor het adres een groene Opel Omega station aan, met schade aan het voorscherm. Daarop ben ik naar het politiebureau Hoogvliet gegaan. Ik heb aan de dienstdoende receptioniste en aan een vrouwelijke wachtcommandant verteld dat verdachte thuis was en dat ik lakschade aan het voertuig had ontdekt. De wachtcommandant vertelde mij dat er geen surveillance langs zou gaan en dat de constatering sowieso geen gerechtelijke waarde had. Zij adviseerde mij foto's te gaan maken van het desbetreffende voertuig. Mijn reactie was: "Daar bent u toch voor!". Zeer teleurgesteld ben ik vervolgens naar huis gegaan. Op 11 februari heb ik Z. gebeld en verteld dat L. het mij kwalijk neemt dat ik niet op maandag 26 januari aangifte heb gedaan. Z. kon zich niet voorstellen dat het onderzoek zou kunnen mislopen door het doen van een aangifte op zaterdag 24 januari. Immers, indien iemand doorrijdt na een aanrijding heeft hij 24 uur de tijd om zich te melden. Dit is de bepaling in artikel 7 WVW94. Gesteld dat de verdachte van deze aanrijding zich had gemeld binnen die 24 uur, is het toch zeer merkwaardig als er geen gegevens zijn geregistreerd van de aanrijding. Op 13 februari belde L. mij omtrent de stand van zaken. Ik heb hem op de hoogte gesteld van mijn bevindingen in Pernis en medegedeeld dat ik een klacht heb ingediend. Op 15 februari belde L. mij opnieuw met de mededeling dat de verdachte ontkent dat de schade op 23 januari 1998 zou zijn ontstaan. Verdachte had verteld dat het schade van een eerdere aanrijding betrof. L. vertelde geen rode lakschade (afkomstig van mijn voertuig) te hebben aangetroffen, doch witte krassen. Ik antwoordde dat ik voor 100% zeker was dat de Opel Omega station die ik in Pernis had gezien mij had aangereden. De witte sporen zouden waarschijnlijk de primer van de lak van de auto zijn. De schade op het rechtervoorspatbord moest zijn veroorzaakt door de aanrijding met mijn voertuig. Ik heb L. gewezen op het feit dat, als er gelijk na mijn aangifte een technisch onderzoek aan beide voertuigen zou zijn geweest, de sporen met elkaar vergeleken hadden kunnen worden, waarbij duidelijk had kunnen worden of de voertuigen inderdaad met elkaar in aanraking waren geweest. Deze kans had men zonder meer voorbij laten gaan, waarna een en ander inderdaad niet meer te bewijzen valt. (...) Op 17 maart heeft Vo. mij gebeld, met de mededeling dat de afhandeling van mijn klacht wat langer zal gaan duren in verband met ziekte van een aantal personen. (...) Inmiddels is mijn voertuig door een expert, ingeschakeld door de verzekeringsmaatschappij, getaxeerd op een dagwaarde van fl. 6750,=. Ik heb het wrak kunnen verkopen voor een bedrag van fl. 1.000,=. Derhalve heb ik een schade geleden van fl. 5.750,=. Bij dezen stel ik dan ook de politie te Hoogvliet aansprakelijk voor de door mij geleden schade. Ik verwacht dat u de door mij geleden schade binnen 1 maand na dagtekening van deze brief zult vergoeden."6. Bij brief van 6 mei 1998 herinnerde verzoeker de klachtenco rdinator van district Hoogvliet aan zijn klacht en zijn schadeclaim. Hij sprak daarbij de verwachting uit binnen een week daarover te vernemen.7. Omdat verzoeker op 20 mei 1998 geen antwoord had ontvangen, diende hij bij brief van gelijke datum een klacht in bij de Nationale ombudsman. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Mijn klacht bevat dan ook een aantal elementen: ten eerste wil ik dat mijn brieven van 4 februari, 27 maart en 6 mei 1998 serieus behandeld worden en zou ik graag de bevindingen van de klachtenco rdinator (...) willen vernemen. Ten tweede blijft mijn schadeclaim, welke ik bij brief van 27 maart 1998 heb neergelegd, overeind. Tot slot kan ik niet langer akkoord gaan met de zeer lange termijn die de politie nodig denkt te hebben om mijn klacht af te handelen. Voor mijn gevoel gaat de afhandeling van mijn klacht nu alle perken te buiten, zeker nu men het kennelijk niet nodig acht mij van de voortgang van de afhandeling van de klacht op de hoogte te stellen.8. Op 5 juni 1998 deelde een ambtenaar van de politie te Rotterdam telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee dat de behandeling van de klacht van verzoeker zo goed als afgerond was en dat verzoeker uiterlijk in week 25 (15 juni – 21 juni) daarover bericht zou ontvangen. In een brief van 10 juni 1998 deelde de Nationale ombudsman verzoeker mee dat vooralsnog geen (verder) onderzoek zou worden ingesteld naar aanleiding van zijn klacht.9. In een brief van 23 juni 1998 deelde verzoeker de Nationale ombudsman mee dat de politie hem nog geen uitsluitsel had gegeven over zijn klacht.10. Bij brief, gedateerd 17 juni 1998 (datum poststempeling enveloppe 10 juli 1998), deelde de klachtenofficier van district Hoogvliet verzoeker onder meer het volgende mee:"Alvorens inhoudelijk in te gaan op uw klacht wil ik namens de politie Rotterdam-Rijnmond mijn verontschuldigingen aanbieden voor de opgetreden vertraging bij de afhandeling van uw klacht, de vertraging laat zich enerzijds verklaren door de afwezigheid van betreffende politiemedewerkers alsmede door de aard van de klacht. Vo. van de BE Hoogvliet heeft een onderzoek ingesteld naar uw klacht en in dit kader naast het bestuderen van de registraties in het bedrijfsprocessensysteem tevens de door u genoemde politiefunctionarissen gehoord. In het onderstaande zal ik trachten het een en ander chronologisch op een rij te zetten en daar waar noodzakelijk mijn opmerkingen plaatsen. Op 23 januari 1998 is uw auto op de Willem Barendzstraat te Rhoon aangereden door de bestuurder van een ander motorvoertuig, waarna de bovengenoemde bestuurder zonder het overleggen van zijn personalia en andere relevante bescheiden de plaats van het ongeval heeft verlaten. Na de aanrijding heeft u de politie gebeld en deze kwam na circa een uur ter plaatse. Deze lange wachttijd werd veroorzaakt door een ernstige aanrijding bij het Vaanplein. Normaliter zou de politie van het district 8 (Ridderwaarden) op uw melding hebben gereageerd maar in verband met de bovengenoemde aanrijding is uw melding afgehandeld door medewerkers in de persoon van K. en L. van het district Zuid, lees de BE Hoogvliet. Door de betrokken politiemedewerkers is ter plaatse met u de afspraak (gemaakt; N.o.) dat zij de genoteerde gegevens in een VOR (verkeersongevallenrapport) zouden verwerken en administratief zouden afhandelen. Op maandag 26 januari 1998 zou u aan de receptie van het Bureau Hoogvliet uw verklaring kunnen inzien, lezen en voorzien van uw handtekening. In tegenstelling tot de bovengenoemde afspraak heeft u zich op zaterdag 24 januari jl. reeds gemeld bij het bureau Hoogvliet. V. heeft u aldaar te woord gestaan en tevergeefs naar de betreffende registratie in het bedrijfsprocessensysteem gezocht. Door V. is vervolgens uw aangifte opgenomen. De oorzaak van het gegeven dat er geen enkele registratie van uw aanrijding in ons systeem was eenduidig: de betreffende verbalisanten waren in verband met de grote drukte tijdens hun dienst nog niet toegekomen aan het op schrift zetten van de betreffende aanrijding. Het leermoment voor de betrokken politiefunctionarissen is door hun lijnchef uitgebreid met betrokken doorgesproken; tracht te allen tijde tijdens de lopende dienst het werk schriftelijk afgerond dient te worden. (...) In uw brief stelt u dat er door de politie (Hoogvliet) geen aandacht is besteed aan de gewraakte aanrijding, deze conclusie moet ik echter weerleggen. De betrokken politiemedewerkers zijn meerdere malen naar het vermeende adres geweest waar de bestuurder, die mogelijk bij de aanrijding betrokken was, woonachtig diende te zijn. Tevens hebben zij er zorg voor gedragen dat andere in dienst zijnde politiemedewerkers voldoende op de hoogte waren van het gebeuren opdat ook zij naar de auto en de bestuurder konden uitkijken. De betreffende auto werd toen echter niet aangetroffen. Op een later tijdstip hebben politiemedewerkers de bestuurder wel gesproken en hebben vervolgens zijn auto nader bekeken. Deze man ontkende derhalve bij enige aanrijding op het tijdstip en locatie betrokken te zijn geweest. Nader onderzoek aan het voertuig heeft niets opgeleverd, op c.q. aan het voertuig zijn geen sporen aangetroffen en derhalve is het onmogelijk om enige causaliteit te ontdekken tussen uw aanrijding en de vermeende veroorzaker. Enige aansprakelijkheid voor de door uw geleden schade wijs ik van de hand, gelet op het gegeven dat er geen enkele causaliteit bestaat tussen de door u geleden schade en het optreden van (medewerkers van) de Politie Rotterdam Rijnmond. (...) Desalniettemin betreur ik dat er in de gehele afwikkeling van uw zaak door medewerkers van dit district op enig moment niet geheel professioneel en conform de staande procedures te werk is gegaan."B. Standpunt verzoeker1. Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de hierboven, onder A. Feiten aangehaalde brieven van verzoeker, alsmede (in het kort) in de klachtformulering onder

Klacht

.2. Bij brief van 13 juli 1998 deelde verzoeker de Nationale ombudsman, voor zover van belang, voorts nog het volgende mee:"Op zaterdag 11 juli jl. ontving ik het antwoord (...) op mijn klacht van 4 februari 1998. De brief was gedateerd 17 juni 1998 (!). Even voor de goede orde: is deze brief ruim een maand onderweg geweest? (...) Ik kan mij niet vinden in het antwoord (...) en wel om de volgende redenen:(...) In zijn brief schrijft de (klachtenofficier; N.o.) dat met mij de afspraak zou zijn gemaakt dat ik maandag 26 januari 1998 aan het bureau zou verschijnen voor het lezen en ondertekenen van mijn aangifte. Deze afspraak is pertinent niet gemaakt. Wel is door de betreffende verbalisanten, wiens namen ik op dat moment niet wist, gezegd dat ik maandag langs kon komen aan het bureau. Ik heb echter nimmer een afspraak hierover bevestigd. (...) De (klachtenofficier; N.o.) stelt dat de politie wel degelijk, in tegenstelling tot het door mij gestelde, aandacht aan de gewraak-te aanrijding heeft besteed. Ik kan, op grond van het gestelde in zijn brief, helaas nog steeds niet tot die conclusie komen en wel om de volgende redenen:(...) Mijn auto heeft twee dagen bij de politie in opslag gestaan. Er is in die tijd geen sporenonderzoek aan mijn auto gedaan, noch zijn er foto's van de schade en de duidelijk zichtbare lakspoorschade gedaan. De (klachtenofficier: N.o.) stelt dat de door mij opgegeven bestuurder op dat moment niet kon worden achterhaald, maar een sporenonderzoek aan mijn auto had op een later tijdstip kunnen worden vergeleken met eventuele sporen aan het andere voertuig. Dit is nagelaten. Ook in de brief van de (klachtenofficier; N.o.) wordt hieraan voorbij gegaan. Een oordeel over dit deel van de klacht mis ik. (...) De (klachtenofficier; N.o.) stelt dat men wel degelijk heeft uitgekeken naar het betreffende voertuig en diens bestuurder, maar pas na enige tijd te hebben kunnen achterhalen. In mijn brief van 19 (bedoeld is 27; N.o.) maart heb ik aangegeven dat ik op 10 februari 1998 zelf wel het betreffende voertuig heb kunnen achterhalen. Ook werd hierbij door mij schade aangetroffen die, mijns inziens, duidelijk afkomstig was van mijn voertuig. Hiervan heb ik melding gemaakt bij de dienstdoende wachtcommandant. Deze stuurde mij weg, vond mij lastig en zei niets te doen met mijn melding. In de brief van de (klachtenofficier: N.o.) wordt voorbijgegaan aan dit feit. (...) Uit de brief van de (klachtenofficier; N.o.) lees ik dat het enige tijd heeft geduurd, alvorens de eigenaar van het betrokken voertuig gehoord kon worden en dat er op dat moment geen sporen zijn aangetroffen. Afgezien van het feit dat deze sporen wel door mij zijn aangetroffen, kan ik mij indenken dat er na enige tijd geen sporen meer op het voertuig aanwezig zijn. De vermeende verdachte heeft immers alle tijd gekregen van de politie om de sporen van zijn voertuig te verwijderen. Als de laksporen die zich op mijn auto bevonden echter veilig waren gesteld, had dit mogelijk vergeleken kunnen worden met de lak van het voertuig van de vermeende verdachte. Echter, zoals (...) beschreven, heeft men nimmer de lakschade op mijn auto veiliggesteld. In de brief van de (klachtenofficier; N.o.) wordt ook aan dit feit volledig voorbijgegaan. (...) In mijn brief van 19 (bedoeld is 27; N.o.) maart 1998 geef ik aan dat L. op 15 februari aan mij heeft doorgegeven wel degelijk laksporen op het voertuig van de vermeende verdachte te hebben aangetroffen, doch dat de verdachte verklaarde dat deze schade afkomstig was van een eerdere aanrijding. Als er bij mijn auto een sporenonderzoek verricht zou zijn, hadden deze schades met elkaar vergeleken kunnen worden. In de brief van de (klachtenofficier; N.o.) wordt aan dit feit volledig voorbijgegaan. Sterker, de (klachtenofficier; N.o.) stelt in zijn brief dat er geen sporen cq schade op of aan het betreffende voertuig is ontdekt. (...) De (klachtenofficier; N.o.) wijst mijn aansprakelijkheidsstelling ten aanzien van de politie af, omdat er volgens hem geen causaliteit bestaat tussen de door mij geleden schade en het politieoptreden. Dit staat voor mij allerminst vast, temeer daar er door de (klachtenofficier; N.o.) wel is vastgesteld dat er niet geheel professioneel en conform de staande procedures is gewerkt. Ik blijf van mening dat, indien er door de betrokken verbalisanten wel professioneel en conform de staande procedures gewerkt zou zijn, ik met succes mijn schade had kunnen verhalen op de tegenpartij. Nu dit is nagelaten, blijf ik met een schadepost van fl. 5750,=, welke ik nergens kan verhalen." . Standpunt korpsbeheerder1. In reactie op de klacht liet de korpsbeheerder onder meer het volgende weten:"In het bedrijfsprocessensysteem van het district Ridderwaarden is een registratie aangetroffen, die aangeeft dat op zaterdag 24 januari 1998 door een medewerker van dit district een aangifte is opgenomen, terzake overtreding van artikel 7.a.a. (bedoeld is artikel 7, eerste lid, onder a; N.o.) van de Wegenverkeerswet 1994 (het verlaten van een plaats van aanrijding zonder letsel). De aangever was (verzoeker; N.o.), (...). Dit incident kan door het bedrijfsprocessensysteem ook direct op de basiseenheid Hoogvliet worden bevraagd. (...) In een rapport over de toedracht van de aanrijding en de opsporingsactiviteiten daaromheen staat vermeld dat (medewerkers van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond; N.o.) geen bruikbare laksporen van de tegenpartij hebben aangetroffen. Er is wel degelijk onderzoek verricht. Er waren slechts witte strepen op het linkerachterscherm zichtbaar. Hierbij komt dan nog de opmerking van (verzoeker; N.o.) dat het motorvoertuig dat de schade had veroorzaakt de kleur groen zou moeten hebben. (...) De verbalisanten die ter plaatse waren hebben het kenteken van het voertuig via de wachtcommandant van de basiseenheid Hoogvliet geverifieerd. Het betrokken voertuig bleek thuis te horen te Pernis, gemeente Rotterdam. Een andere surveillance-eenheid heeft een nader onderzoek ingesteld naar het betrokken voertuig. Dit is twee maal gebeurd gedurende de afhandeling van de aanrijding. Echter zonder enig resultaat. Tevens is er door medewerkers van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond in het specifieke weekend diverse malen uitgezien naar het opgegeven voertuig te Pernis. Of hierbij daadwerkelijk aan de woning is aangebeld is niet te achterhalen."2. Bij de reactie voegde de korpsbeheerder onder meer een kopie van het rapport dat K. en L. naar aanleiding van de klacht op 28 februari 1998 opstelden voor Vo. Het rapport luidt als volgt:"...Op vrijdag 23 januari 1998, omstreeks 15.45 uur vond er op de Willem Barentzstraat te Rhoon een aanrijding plaats tussen twee personenauto's, waarbij n der partijen de plaats van de aanrijding had verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Op diezelfde dag, op ongeveer hetzelfde tijdstip, vond er op het Vaanplein te Rotterdam een ongeval plaats, waarbij het merendeel van het personeel van het District VIII ingezet werd. Derhalve kregen rapporteurs K. en L. omstreeks 16.37 uur van de politiemeldkamer het verzoek om de aanrijding in de W. Barentzstraat te Rhoon waar te nemen. Op 23 januari 1998, omstreeks 16.44 uur waren rapporteurs ter plaatse bij deze aanrijding. Wij zagen dat er een rode personenauto van het merk Mazda, type 323, voorzien van het kenteken (...) met de voorzijde op een betonblok aan de rechterzijde van de weg stond. Wij werden aangesproken door de bestuurder (...), welke ons verklaarde dat hij reeds geruime tijd op de politie had staan wachten. (Verzoeker; N.o.) verklaarde ons hierna hoe hij rond 15.45 uur op de Willem Barentzstraat had gereden in de richting van het Groenendijkviaduct en dat hij had gemerkt hoe een groene personenauto dicht achter hem ging rijden. Blijkbaar reed (verzoeker; N.o.) voor de bestuurder van deze groene personenauto te langzaam, omdat deze vervolgens met de linkerwielen de middenberm opstuurde en zich op deze wijze voorbij de personenauto van (verzoeker; N.o.) forceerde. Op het moment dat de bestuurder van de groene personenauto de weg weer opstuurde, raakte hij met de rechtervoorzijde de linkerachterzijde van de personenauto van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) verklaarde ons dat hij hierdoor van de weg raakte en vervolgens op een betonblok terecht kwam. (Verzoeker; N.o.) had echter wel het kenteken van de groene personenauto kunnen noteren. Hij verklaarde ons dat het ging om een groene personenauto, type station, voorzien van het kenteken (...). Rapporteurs hebben hierop de persoonsgegevens van (verzoeker; N.o.), alsmede de voertuig- en verzekeringsgegevens genoteerd van de door (verzoeker; N.o.) bestuurde personenauto. Tevens werd aan de hand van het door (verzoeker; N.o.) opgegeven kenteken, met behulp van de wachtcommandant van het bureau Hoogvliet, de tenaamstelling van het door (verzoeker; N.o.) opgegeven kenteken geverifieerd. Het bleek te gaan om een groene Opel Omega station, welke thuis hoorde in Pernis. Direct hierop hebben wij de RM-1020 verzocht om op het adres in Pernis een onderzoek in te stellen naar de doorgereden personenauto. Dit werd tot tweemaal toe gedaan door deze collega's gedurende de tijd dat rapporteurs samen met (verzoeker; N.o.) de aanrijding aan het afwikkelen waren. Door rapporteurs werden op het voertuig van (verzoeker; N.o.) geen bruikbare laksporen van de tegenpartij aangetroffen. Er waren slechts witte strepen op het linkerachterscherm zichtbaar. Ik, rapporteur K. heb vervolgens het bandenspoor in de middenberm onderzocht en zag dat het een lengte had van ongeveer veertig meter. Hierop verzochten wij via de politiemeldkamer een takelwagen van de verzekeraarshulpdienst ter plaatse om de personenauto van (verzoeker; N.o.) af te voeren naar een plaats van zijn keuze. Daar het inmiddels te laat was om de personenauto bij een autodealer danwel garage te kunnen onderbrengen, werd deze ondergebracht op het terrein van de firma (...) te Rhoon. Dit is duidelijk aan (verzoeker; N.o.) verteld door zowel rapporteurs als de takelwagenchauffeur. Tevens hebben wij (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat wij een aangifte zouden opmaken en dat deze, in verband met het feit dat rapporteurs zowel zaterdag als zondag een nachtdienst hadden, maandag 26 januari voor hem klaar zou liggen bij de receptie van het politiebureau Hoogvliet, zodat hij deze slechts nog hoefde te tekenen. Rapporteurs hebben (verzoeker; N.o.) tevens medegedeeld dat zij ook nog een onderzoek in zouden stellen naar het doorgereden voertuig. Mocht dit echter geen direct resultaat opleveren, zouden wij de aangifte voor verdere afhandeling, zoals te doen gebruikelijk is, doorsturen naar de opvang van district VIII. Nadat het voertuig van (verzoeker; N.o.) was weggetakeld, hebben rapporteurs nog een onderzoek ingesteld naar het doorgereden voertuig, echter zonder resultaat. Hierna hebben wij onze surveillance vervolgd, waarbij diverse meldingen zijn afgehandeld. Vanwege het feit dat rapporteurs op een laat tijdstip op het politiebureau Hoogvliet terug kwamen en wij met (verzoeker; N.o.) hadden afgesproken dat hij pas op maandag 26 januari aan het bureau zou komen om de aangifte te tekenen, werd door rapporteur K. besloten om de genoemde aanrijding in de nachtdienst van 24 januari in het Multipolsysteem van district VIII te muteren. Echter, toen rapporteur K. dat op genoemde datum wilde doen, bleek dit reeds gebeurd te zijn door collega V. van de Opvang Hoogvliet. Bij rapporteurs is tevens bekend dat zij diverse malen collega's heeft laten kijken bij het adres in Pernis, zonder enig resultaat. Uit het feit dat de aangifte reeds op 24 januari was opgenomen, concludeerden rapporteurs dat deze zaak voor hen was afgesloten en dat collega's van de Opvang Hoogvliet danwel de Opvang District VIII het onderzoek verder zouden voortzetten. Enige weken later werden rapporteurs verzocht via onze ploegbrigadier (...), welke contact had gehad met de brigadier (...) van het district VIII, om alsnog de bestuurder van de personenauto voorzien van kenteken (...) te horen in verband met de bovengenoemde aanrijding. Een precieze datum is ons ontschoten. Vervolgens hebben rapporteurs gesproken met dhr (...) in zijn woning aan de (...) te Pernis. - Hij verklaarde ons in het kort dat hij niets wist van een aanrijding op genoemde datum, tijdstip en plaats. - Hij verklaarde dat hij wel in het bezit was van een groene Opel Omega station en dat hij werkzaam was bij een bedrijf dat gevestigd is in het Distripark Waalhaven, alwaar de aanrijding had plaatsgevonden. - Hij verklaarde ons dat hij iedere vrijdag maar tot 13.00 uur werkt in verband met het feit dat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard. - Hij verklaarde ons dat hij waarschijnlijk op de datum van de aanrijding, na van zijn werk gekomen te zijn, met zijn vrouw boodschappen was gaan doen. Hierna liet hij ons zijn personenauto zien. Rapporteurs constateerden diverse lichte schades op deze personenauto, echter geen schades die overeen zouden kunnen komen met de schade op de personenauto van (verzoeker; N.o.). Derhalve werd het onderzoek in de richting van dhr (...) en de personenauto voorzien van het kenteken (...) gestaakt. Wij zijn van mening, gezien het bovenstaand rapport, dat er zeker door rapporteurs geen enkele sprake kan zijn van "een weinig voortvarende wijze van handelen" en dat er aan onze beroepsmatige houding niets aan te merken valt."3. Voorts voegde de korpsbeheerder bij de reactie een kopie van een rapport dat V. op 23 maart 1998 opmaakte. Daarin is onder meer het volgende vermeld:"Betrokkene verklaarde dat de politie ter plaatse was geweest en dat deze hem door verwezen voor het doen van aangifte aan het politiebureau Hoogvliet (...). Betrokkene verklaarde tevens dat de politie geen aantekeningen hadden gemaakt en vervolgens hun weg weer vervolgd hadden. Uit de verklaring van betrokkene kon ik rapporteur opmaken dat het collega's betrof welke werkzaam waren in het district 8, Ridderkerk. Hierop heb ik rapporteur de aangifte opgenomen. Ik heb tevens de coordinator Veel Voorkomende Criminaliteit verzocht de collega's te traceren welke bij genoemde aanrijding waren geweest. Dit in verband met het opmaken van het verkeersongevallenrapport. Vervolgens heb ik rapporteur de aangifte in drievoud opgemaakt en door mij en betrokkene laten tekenen. E n exemplaar heb ik aan betrokkene uitgereikt. De overige exemplaren heb ik opgestuurd naar het politiebureau te Ridderkerk."D. Reactie verzoeker1. Naar aanleiding van de reactie van de korpsbeheerder merkte verzoeker onder meer het volgende op:"(...) door mij is geen aangifte gedaan in het district Ridderwaarden, maar bij de basiseenheid Hoogvliet. V., die de aangifte opnam, heeft het bedrijfsprocessensysteem geraadpleegd en kwam tot de conclusie dat er nog geen gegevens waren geregistreerd omtrent de aanrijding van 23-1-1998. (...) Hierbij moet worden opgemerkt dat de auto ter plaatse is onderzocht door een agent van politie en een hoofdagent van politie. Hebben zij plotseling voldoende technische kennis om dit a prima vista te beoordelen? Ligt het niet meer in de lijn van een technische dienst van de politie om dit te onderzoeken? Bovendien waren de agenten rond 16.45 uur ter plaatse en hebben zij eerst mijn verhaal aangehoord. Vervolgens hebben zij vluchtig naar mijn auto gekeken. Dit kan niet eerder dan rond 17.00 uur zijn geweest. Opgemerkt zij dat de aanrijding op 23 januari heeft plaatsgevonden. Blijkens opgave van het KNMI ging de zon die dag om 16.10 uur (Europese Tijd) onder. Op betreffende tijdstip was het dus donker, althans schemerig. Beschikken de betreffende verbalisanten over zulke goede ogen, dat zij in het donker, althans de schemering, (wellicht minutieuze) sporen kunnen waarnemen? Ik kan mij dat niet voorstellen. (...) Al schrijvende schiet mij overigens het volgende voorval nog te binnen: Ik ben op het moment dat ik een beurs bezocht in het Ahoy-complex te Rotterdam op mijn mobiele telefoon gebeld door n der verbalisanten. Hij vertelde mij bij vermeende verdachte te zijn geweest en diens voertuig te hebben gezien. Hij vertelde geen rode (de kleur van mijn auto) laksporen op de auto te hebben aangetroffen, doch slechts witte krassen. Ik vertelde hem dat ik het mogelijk achtte dat vermeende verdachte de rode laksporen had verwijderd van zijn voertuig (de aanrijding was op dat moment al enige weken oud), en dat de aangetroffen witte sporen waarschijnlijk afkomstig waren van de lak-primer van het voertuig van de verdachte zelf. Hierop antwoordde de verbalisant dat dit inderdaad wel eens mogelijk zou kunnen zijn. Hieruit meen ik te kunnen opmaken dat verbalisant over onvoldoende technische kennis beschikt om te kunnen beoordelen of de sporen op mijn voertuig bruikbaar waren voor onderzoek. (...) Als een verdachte van een misdrijf wordt gezocht, wordt er dan niet bijgehouden wat is ondernomen om die verdachte te achterhalen? Daarbij, er is opdracht gegeven uit te zien naar het voertuig. Maar als men het adres heeft van de tenaamgestelde van het voertuig, kan men er langs gaan. Hoewel, in zijn brief stelt (de korpsbeheerder; N.o.) dat men wel op enig moment (welk moment blijkt niet voldoende uit de brief) is langsgegaan, maar niet dat men heeft aangebeld. Zo kan ik ook ergens langsgaan en dit is dan ook volkomen zinloos. (Is dit in het kader van: "Kom eens langs, maar kom niet aan"?). Ook heeft men zeker nog nooit gehoord van een telefoonboek en telefoonnummers. Fenomeen telefoon onbekend? En heeft men in het betreffende district nog nooit gehoord van een uitnodiging verdachte aan het bureau? Het had toch een kleine moeite geweest om, als men toch langs de deur van de vermeende bestuurder/verdachte is geweest en er werd bij aanbellen niet opengedaan (hoewel niet vaststaat dat inderdaad is aangebeld!) een briefje in de brievenbus achter te laten met het verzoek om contact op te nemen met betreffende verbalisanten danwel zich op een genoemd tijdstip te melden, met voertuig, aan het bureau van politie. Kennelijk "vergeten"?"2. Over het rapport van K. en L. voegde verzoeker daar onder meer het volgende aan toe:"Als ik het slechts hoefde te ondertekenen, waarom kon de aangifte dan pas op maandag klaarliggen? Dan had het toch bij een collega, of beter nog: aan de balie van het bureau, kunnen klaarliggen ter ondertekening? Gesteld dat ik op- en aanmerkingen had gehad op het PV, dan had een collega die ook wel kunnen wijzigen binnen het door de politie door elke verbalisant op te vragen bedrijfsprocessensysteem. (...) Daarnaast, de verbalisanten wilden de aanrijding in de volgende nachtdienst muteren en de aangifte in orde maken. Dan is het maar te hopen dat zij niet ziek worden of onder een auto terechtkomen. (...) (In hun rapportage: N.o.) schrijven K. en L. (...) dat zij enige weken later (de aanrijding was op dat moment nog maar vier weken oud, of zou dit rapport "geanti-dateerd" zijn?) zijn verzocht alsnog contact op te nemen met de bestuurder van de personenauto in kwestie en deze te horen. De precieze datum is hen helaas ontschoten. Dit bevreemdt mij al: worden er geen dagstaten bijgehouden op dit bureau? Vervolgens ontkent bestuurder/verdachte in alle toonaarden; hij heeft op voornoemd tijdstip daar niet gereden, hij werkt maar tot 13.00 uur. Ook zijn door de politie geen sporen op de auto meer aangetroffen die overeenkwamen met de schade op of aan mijn voertuig. Ten eerste: verdachte ontkent op het tijdstip van de aanrijding ter plaatse te zijn geweest. Wel werkt hij in het gebied, maar die dag maar tot 13.00 uur. Het lijkt mij een koud kunstje dit na te gaan bij het bedrijf waar deze meneer werkzaam is. Indien hij, zoals hij zegt in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid maar tot 13.00 uur werkt, moet dat bekend zijn binnen het bedrijf en makkelijk te verifi ren. Uit het rapport blijkt niet dat dat is gedaan. Vervolgens hebben de verbalisanten de auto gezien, schade geconstateerd, maar kwam de schade niet overeen met de schade aan of op mijn voertuig. Ik kan het niet minder dan geniaal vinden dat betreffende verbalisanten, die zoals zij zelf schrijven, na enige weken zich nog precies voor de geest kunnen halen hoe de schade op of aan mijn voertuig eruit heeft gezien. Moet of mag ik hieruit opmaken dat de betreffende verbalisanten na mijn aanrijding verder geen aanrijding meer hebben behandeld? En beschikken betreffende verbalisanten over een fotografisch geheugen, dat zij na enige weken nog de schade aan of op mijn voertuig weten? Dit lijkt mij toch wel heel erg sterk en is onaanvaardbaar."3. Over het rapport van V. merkte verzoeker onder meer nog het volgende op:"- In haar rapport schrijft V. dat zij uit mijn verklaring bij mijn aangifte kon opmaken dat de betreffende verbalisanten werkzaam waren in het district 8, Ridderkerk. (...) Dit lijkt mij een wel heel vreemde vergissing en kan niet meer als kennelijke vergissing worden afgedaan. - Verder schrijft V. in haar rapport dat zij de aangifte heeft opgenomen, de co rdinator Veel Voorkomende Criminaliteit heeft verzocht de collega's te traceren welke bij de aanrijding waren geweest en vervolgens mij de aangifte heeft laten ondertekenen. Dit is apert onjuist. V. heeft, overigens op correcte wijze, de aangifte opgenomen, deze uitgedraaid en mij laten ondertekenen. Zij heeft mij inderdaad een exemplaar van de aangifte, overigens slechts bestaande (uit; N.o.) mijn verklaring, meegegeven. Wat zij daarna heeft gedaan, is mij uiteraard niet bekend. Ik kan niet zeggen of zij inderdaad contact heeft gehad met de door haar bedoelde co rdinator. Wel kan ik ten stelligste verklaren dat zij dit zeker niet heeft gedaan op het moment dat ik bij haar aangifte heb gedaan. Of de chronologische volgorde in het rapport van V. klopt niet, hetgeen onjuist en onbehoorlijk is, of hetgeen V. in haar rapport zet is niet juist. Dat zou in dat geval nog veel onbehoorlijker zijn. (...) Overigens is de registratieset van het ongeval (ter completering van het proces-verbaal) pas na veel aandringen mijnerzijds op 6 februari 1998 ontvangen. Dit was zonder postzegel, dus persoon-lijk die dat bij mij in de brievenbus gedeponeerd. Dit was niet vergezeld van enig proces-verbaal van bevindingen (zoals het geconstateerde bandenspoor) en hield niet meer in dan een herhaling van mijn verklaring (in een ander jasje gegoten) en bevatte ook geen verklaring van de tegenpartij. Lijkt mij toch een incompleet proces-verbaal."E. Reactie op het verslag van bevindingenIn reactie op het verslag van bevindingen bracht verzoeker onder meer het volgende naar voren. "In mijn brief van 4 februari 1998, gericht aan de burgemeester van Rotterdam, heb ik mij beklaagd over het feit dat A. mij heeft aangeraden de sporen op mijn auto zelf veilig te stellen, terwijl hij direct daarop mededeelde dat dit geen enkele bewijskracht had. Ik blijf van mening dat dit getuigde van een weinig professionele houding en dat ik door de politie "met een kluitje in het riet" ben gestuurd. Hieruit blijkt naar mijn mening dan ook dat de politie nimmer van plan is geweest mijn aangifte serieus te onderzoeken. In mijn brief van 19 maart 1998, gericht aan de (...) klachtenofficier van de politie, heb ik gemeld dat L. mij heeft aangeboden om het proces-verbaal van de aanrijding zodanig aan te passen dat ik wellicht in aanmerking zou kunnen komen voor een uitkering uit het Waarborgfonds. Dit blijft voor mij een punt van discussie, omdat ik hier een wel heel vreemd gevoel van heb gekregen."

Beoordeling

I. . InleidingVerzoeker was op vrijdag 23 januari 1998 te Rhoon betrokken bij een aanrijding, waarbij zijn personenauto ernstig beschadigd raakte. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond kwamen ter plaatse. Hoewel het ongeval plaatsvond in district Ridderwaarden, betrof het twee politieambtenaren van district Zuid. Verzoeker meldde aan deze politieambtenaren dat de bestuurder van de auto, die hem had aangereden, was doorgereden zonder zich behoorlijk bekend te maken. Op 24 januari 1998 deed verzoeker op het politiebureau te Hoogvliet (district Zuid) aangifte van het doorrijden na een aanrijding (zie

Achtergrond

, onder 1.). Verzoeker is van mening dat de politie onvoldoende zorgvuldig en voortvarend is opgetreden naar aanleiding van zijn melding. Hij diende hierover een klacht en tevens een schadeclaim in bij de politie. II. Ten aanzien van de toezegging dat de aangifte en de aanrijding onmiddellijk zouden worden geregistreerd en doorgegeven aan het district dat voor afhandeling zorg zou dragen1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie de toezegging niet is nagekomen dat de aangifte en de aanrijding onmiddellijk zouden worden geregistreerd en doorgegeven aan het district dat voor afhandeling zorg zou dragen. Verzoeker ging op zaterdag 24 januari 1998 naar het politiebureau te Hoogvliet om aangifte te doen. Volgens verzoeker deed de politieambtenaar die zijn aangifte opnam hem de toezegging dat de aangifte onmiddellijk zou worden overgedragen aan het district Ridderwaarden. Verzoeker liet weten dat hij op maandag 26, dinsdag 27, woensdag 28 en donderdag 29 januari 1998 telefonisch contact had opgenomen met de politie te Hoogvliet. Volgens verzoeker werd hem van de zijde van de politie medegedeeld dat nog geen registratieset was opgemaakt en dat de aangifte nog niet was doorgezonden naar de politie te Barendrecht (district Ridderwaarden). Bij laatstgenoemde gelegenheid zou hem nog zijn medegedeeld dat de aanrijding zou worden geregistreerd en dat hem diezelfde dag een kopie van het registratieformulier zou worden verstrekt. Verzoeker liet weten dat hij pas op 6 februari 1998 een kopie van het registratieformulier van de politie had ontvangen.2. De politie heeft niet ontkend dat de door verzoeker gestelde toezeggingen zijn gedaan. De ambtenaar die de aangifte van verzoeker opnam in het politiebureau te Hoogvliet verklaarde op 23 maart 1998 dat zij de aangifte in drievoud had opgemaakt, waarvan zij n exemplaar had uitgereikt aan verzoeker en de overige exemplaren had opgestuurd naar het district Ridderwaarden. Zij gaf niet aan wanneer zij de aangiftes precies had opgestuurd. Tevens verklaarde deze ambtenaar dat zij de co rdinator veel voorkomende criminaliteit had verzocht de collega's te traceren die op de plaats van de aanrijding waren geweest. Op grond van het bovenstaande is het aannemelijk dat de aangifte en de registratie van de aanrijding niet zo voortvarend zijn behandeld als verzoeker was toegezegd.3. De korpsbeheerder van het regionale politiekorps liet in reactie op de klacht weten dat in het bedrijfsprocessensysteem van het district Ridderwaarden was opgenomen dat verzoeker op 24 januari 1998 aangifte had gedaan, en dat de gegevens in dat bedrijfsprocessensysteem toegankelijk waren voor de politie te Hoogvliet. Hetgeen de korpsbeheerder naar voren heeft gebracht doet niet af aan het bovenstaande onder 2. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.4. Wat betreft de registratie van het ongeval was voorts van belang dat de politieambtenaren die ter plaatse waren in het desbetreffen-de weekend op geen enkele wijze schriftelijk verslag hebben gedaan van hun activiteiten naar aanleiding van verzoekers melding. Ter verklaring hiervan voerden zij aan dat zij met verzoeker hadden afgesproken dat hij maandag 26 januari 1998 naar het politiebureau zou komen om de aangifte te ondertekenen. Toen zij de stukken in de nacht van 24 op 25 januari 1998 gereed wilden maken, bemerkten zij dat verzoeker al aangifte had gedaan bij een collega. Zij maakten daaruit op dat zij verder geen bemoeienis behoefden te hebben met de aangelegenheid. Volgens verzoeker hadden de politieambtenaren de mogelijkheid om maandag naar het bureau te komen inderdaad ter sprake gebracht, maar was er geen afspraak daarover gemaakt. Of nu al dan niet de afspraak met verzoeker is gemaakt, van de betrokken ambtenaren mocht worden verwacht dat zij schriftelijk verslag van hun activiteiten hadden gedaan. Zoals verzoeker aangaf, was het bijvoorbeeld mogelijk geweest dat de automobilist die na de aanrijding was doorgereden zich alsnog bij de politie zou hebben gemeld. In dat geval zou het van belang zijn geweest te weten wie ter plaatse was geweest (zie

Achtergrond

, onder 1.). Nu de ambtenaren die op de plaats van de aanrijding waren geweest niets schriftelijk hadden vastgelegd, was in verband met het invullen van het registratieformulier ongevallen niet direct te achterhalen wie zij waren. Het is niet juist dat de betrokken ambtenaren terzake geen mutatie hebben opgemaakt. Gelet op het feit dat het registratieformulier ongevallen onder meer van belang is voor de civielrechtelijke afwikkeling van een ongeval, behoren daarop alle gegevens te zijn vermeld die relevant zijn voor het vaststellen van de schuld aan het ongeval. Het had dan ook in de rede gelegen dat het formulier was ingevuld door de ambtenaren die ter plaatse waren geweest en niet - zoals is gebeurd - door de ambtenaar bij wie aangifte is gedaan. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. III. Ten aanzien van het onderzoek naar laksporen1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie heeft nagelaten de op zijn auto aanwezige laksporen van de auto waarmee de aanrijding was veroorzaakt veilig te stellen en/of tijdig te onderzoeken.2. De korpsbeheerder heeft erop gewezen dat de betrokken politieambtenaren w l onderzoek hebben verricht naar laksporen op verzoekers auto, maar dat zij geen bruikbare laksporen hadden aangetroffen. De politieambtenaren hadden verklaard dat slechts witte strepen op het linkerachterscherm zichtbaar waren geweest. De korpsbeheerder wees er in dat verband op dat verzoeker had opgemerkt dat de aanrijding was veroorzaakt door een groene auto.3. Er is geen reden om eraan te twijfelen dat de politie inderdaad heeft gezocht naar laksporen op verzoekers auto. Verder is er geen sprake van omstandigheden die erop wijzen dat de betrokken politieambtenaren niet in redelijkheid konden komen tot de conclusie dat er geen bruikbare laksporen waren. Dat het volgens verzoeker al donker, althans schemerig was toen de ambtenaren ter plaatse kwamen, doet daar op zich niet aan af. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. IV. Ten aanzien van het politieoptreden naar aanleiding van verzoekers melding van het kenteken en de verblijfplaats van de auto1. Verzoeker klaagt er tevens over dat de politie niets heeft ondernomen terwijl hij het kenteken van de auto die de aanrijding had veroorzaakt aan de politie had doorgegeven. Ook had de politie niets gedaan toen hij op 10 februari 1998 naar het politiebureau was gegaan en had doorgegeven dat hij de auto had zien staan bij het woonadres van de kentekenhouder.2. De korpsbeheerder heeft laten weten dat de politieambtenaren die ter plaatse waren het door verzoeker opgegeven kenteken hebben geverifieerd via de wachtcommandant en dat een andere surveillance-eenheid gedurende de afhandeling van de aanrijding tweemaal een onderzoek heeft ingesteld naar de auto in kwestie. Verder zou de politie in het desbetreffende weekend naar de auto hebben uitgezien. De politieambtenaren die op de plaats van de aanrijding zijn geweest hebben op 28 februari 1998 verklaard dat zij zelf nog een onderzoek hadden ingesteld naar het doorgereden voertuig, maar dat dit zonder resultaat was gebleven. De politieambtenaren hebben daarnaast aangegeven dat zij in een later stadium hebben gesproken met de eigenaar van de auto met het kenteken dat verzoeker had genoemd, en dat deze persoon had ontkend iets te weten van de aanrijding. Tevens gaven de ambtenaren aan dat zij de desbetreffende auto bij die gelegenheid hadden bekeken.3. Nadat verzoeker had gemeld dat er sprake was van doorrijden na een aanrijding mocht worden verwacht dat de politie - met het oog op eventueel aanwezige sporen van de aanrijding - zo snel mogelijk zou trachten de auto met het kenteken dat verzoeker had genoemd op te sporen. De politie heeft laten weten dat ook is gepoogd om de auto te vinden. Er is geen reden om op dit punt aan de mededelingen van de politie te twijfelen. Op 10 februari 1998, ruim twee weken na de aanrijding, was de kans afgenomen dat de politie relevant bewijsmateriaal zou aantreffen aan de auto. Het opsporen van de auto was op dat moment dan ook minder urgent. Het is de politie in redelijkheid niet te verwijten dat op 10 februari 1998 geen gevolg is gegeven aan het verzoek om naar de auto te gaan kijken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4. Indien politieambtenaren werkzaamheden verrichten die afwijken van de gebruikelijke routine, behoren zij dit schriftelijk vast te leggen. Dit geldt te meer voor opsporingsactiviteiten naar aanleiding van een aangifte. In dat laatste geval zijn er twee mogelijkheden: vastlegging in een proces verbaal of het vermelden van de handelingen in een zogeheten mutatie van het dag- en nachtrapport. Het belang van de schriftelijke vastlegging is onder andere gelegen in de mogelijkheid van interne en externe controle op de door politieambtenaren verrichte opsporingsactiviteiten. Ook kan de verslaglegging de interne dienstuitvoering ten goede komen. Zoals reeds vermeld onder II., staat vast dat de politieambtenaren die op de plaats van de aanrijding zijn geweest geen verslag hebben gedaan van hun activiteiten door middel van een proces-verbaal of een mutatie. Daarbij komt dat de korpsbeheerder geen stukken heeft overgelegd die zijn mededelingen onderbouwen over hetgeen de politie heeft gedaan om de betrokken auto op te sporen. Tevens heeft de korpsbeheerder aangegeven dat niet meer was na te gaan of destijds is aangebeld bij het adres dat behoorde bij de auto. De politie heeft ten aanzien van de verslaglegging over de activiteiten die naar aanleiding van verzoekers melding werden ontplooid niet de vereiste zorgvuldigheid betracht. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.V. Ten aanzien van de afwijzing van verzoekers schadeclaim1. Verzoekers auto raakte bij de aanrijding op 23 januari 1998 total-loss. Verzoeker is van mening dat hij als gevolg van de handelwijze van de politie de schade aan zijn auto niet kan verhalen op de veroorzaker van de aanrijding. Verzoeker diende bij de politie een schadeclaim in, ter hoogte van het verschil tussen de dagwaarde van de auto en de prijs waarvoor hij het wrak van de auto van de hand had gedaan. De districtsklachtenofficier liet verzoeker weten dat de politie de aansprakelijkheid voor verzoekers schade niet accepteerde, aangezien er geen causaliteit bestond tussen het optreden van de politie en de schade.2. Uitgangspunt bij de beoordeling van de weigering van de politie om verzoekers schade te vergoeden is de terughoudende opstelling van de Nationale ombudsman in zaken als deze. Het is vast beleid van de Nationale ombudsman een afwijzende beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om schade te vergoeden slechts dan als een niet-behoorlijke gedraging aan te merken, wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen (zie

Achtergrond

, onder 3).3. De politie heeft laten weten dat verschillende opsporingsactiviteiten zijn ontplooid naar aanleiding van de melding van verzoeker. Dit heeft niet het resultaat gehad dat verzoeker had gehoopt. Het staat echter niet vast dat verzoeker door toedoen van de politie zijn schade niet op een derde heeft kunnen verhalen. De aanspraak van verzoeker is, gezien de gronden waarop deze berust, dan ook niet zo evident juist dat de politie niet in redelijkheid tot haar afwijzende beslissing kon komen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. VI. Ten aanzien van de behandelingsduur van verzoekers klacht en schadeclaim1. Verzoeker diende op 4 februari 1998 een klacht annex schadeclaim in bij de politie, betreffende het politieoptreden naar aanleiding van zijn melding van de aanrijding. Op 27 maart 1998 lichtte verzoeker zijn klacht/schadeclaim nader toe. Verzoeker klaagt er over dat de politie hem op 23 juni 1998 (de datum waarop hij zijn verzoekschrift indiende bij de Nationale ombudsman) nog geen uitsluitsel had gegeven over zijn klacht/schadeclaim.2. Ingevolge de klachtenregeling van het Regionale politiekorps diende verzoekers klacht te worden afgehandeld binnen vier (of uiterlijk zes) weken nadat de districtschef haar had ontvangen (zie

Achtergrond

, onder 4). Op 20 februari 1998 bevestigde de districtschef de ontvangst van de klacht, die verzoeker had gericht aan de korpsbeheerder. Bij brief van 27 maart 1998, gericht aan de districtsklachtenofficier, breidde verzoeker zijn klacht uit. Bij brief van 17 juni 1998 - die verzoeker naar hij stelt pas op 11 juli 1998 heeft ontvangen - werd de klacht afgehandeld. In deze brief bood de districtsklachtenofficier verzoeker excuses aan voor de vertraagde afhandeling van de klacht. Hij gaf aan dat de vertraging in de behandeling was veroorzaakt door afwezigheid van de betrokken politieambtenaren en door de aard van de klacht. De afhandeling van de klacht heeft, gezien de termijn van de klachtenregeling, te lang op zich laten wachten. Dat verzoeker een schadeclaim had verbonden aan zijn klacht, rechtvaardigt de overschrijding van de termijn uit de klachtenregeling niet. De omstandigheden die de districtsklachtenofficier naar voren bracht kunnen de termijnoverschrijding weliswaar verklaren, maar zijn niet toereikend als rechtvaardiging daarvoor. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond, behalve ten aanzien van het onderzoek naar laksporen, het politieoptreden naar aanleiding van verzoekers melding van het kenteken en de verblijfplaats van de auto, alsmede de afwijzing van de schadeclaim; op deze punten is de klacht niet gegrond. BIJLAGE ACHTERGROND1. Wegenverkeerswet 1994 (Wet van 21 april 1994, Stb. 475) Artikel 7:"1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten, indien:a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht; b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig." Artikel 184:"Bij overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is strafvervolging tegen de in dat artikel bedoelde overtreder uitgesloten, indien deze binnen twaalf uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen en daarbij zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens de identiteit van dat motorrijtuig bekend maakt."2. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo’n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo’n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo’n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid – eventueel – moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.3. Op grond van de Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond (vastgesteld in de vergadering van het regionale college op 27 juni 1994), die van kracht was ten tijde van de behandeling van verzoekers klacht bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, diende de korpsbeheerder klachten die bij hem werden ingediend binnen drie werkdagen door te zenden naar de korpschef. De korpschef diende de aan hem toegezonden klachten, eveneens binnen drie werkdagen, via de korps-klachtenofficier, door te zenden aan de chef van het betrokken onderdeel. De klacht diende te worden afgedaan binnen vier weken nadat zij bij de chef van het betrokken onderdeel was binnengekomen. In geval van overschrijding van deze termijn diende de chef van het onderdeel de klager hierover te berichten, en diende de klacht uiterlijk twee weken na dat tijdstip te worden afgehandeld.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Onvoldoende zorgvuldig en voortvarend opgetreden n.a.v. aangifte van doorrijden na aanrijding; verzoek om schadevergoeding en klachten nog niet afgehandeld.

Oordeel:

Niet gegrond