1999/105

Rapport
Op 22 december 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Zwolle, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps IJsselland en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps IJsselland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland:- hem tijdens zijn insluiting op 1 april 1996 van 00.15 uur tot 20.58 uur ter vaststelling van zijn identiteit, ondanks zijn verzoek daartoe, geen medicijnen hebben verstrekt; - geen bijstand van een raadsman hebben ingeroepen; - hem gedurende de nachtelijke uren hebben verhoord; - hem op 2 april 1996 alsnog hebben bekeurd voor de op 1 april 1996 geconstateerde gedraging. Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland hem in zijn brief van 28 april 1997 geen schadevergoeding heeft aangeboden terwijl hij daar om had verzocht, en hem geen excuses heeft aangeboden.

Achtergrond

Zie de bijlage.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Ook de betrokken (zes) ambtenaren werden in de gelegenheid gesteld op de klacht te reageren. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 31 maart 1996 reed verzoeker op een fiets zonder brandende verlichting door Zwolle. Hij werd door twee ambtenaren van het regionale politiekorps Zwolle staande gehouden. Hem werd een administratieve boete aangezegd. Verzoeker weigerde zijn personalia op te geven. Hierop hielden de ambtenaren hem aan en namen hem mee naar het politiebureau, alwaar hij op 1 april 1996 om ongeveer 00.15 uur werd ingesloten. Om 20.58 uur werd hij op vrije voeten gesteld.2. Bij brief van 5 april 1996 wendde verzoeker zich met een klacht tot de Nationale ombudsman. Hij deelde mee dat hij een afschrift van die brief aan de politie te Zwolle en aan de hoofdofficier had gezonden. Deze brief luidt onder meer als volgt:"In de nacht van 31 maart op 1 april werd ik om kwart over twaalf in Zwolle aangehouden omdat het licht van mijn fiets niet brandde. Bij nader onderzoek bleek dat mijn voorlicht wel werkte, doch dat het achterlicht stuk was. 'Daar krijgt u een bekeuring voor' zei de agent. Ik opperde naar huis te lopen, maar nee, de bekeuring zou ik toch krijgen. Op de vraag naar mijn naam zei ik deze niet te geven, omdat ik geen bekeuring wilde hebben voor zo'n futiliteit, terwijl criminelen, geweldplegers(voetbalsupporters etc) na verhoor weer op vrije voeten worden gesteld. Dit is voor mij een principe-kwestie. Ik vind dat een misstand in de aanpak van de politie(justitie?). Daarop zei de agent, dat ik mee moest naar het bureau; hij zei mij mijn fiets in de uitrukauto te zetten. Dat deed ik en ik nam plaats in de politieauto. Half een werd ik naar een cel gebracht. Een agent zei mij, dat de hulpofficier van justitie zo zou komen voor verhoor. De hulpofficier kwam en vroeg mij weer naar mijn naam. Ik vertelde hem dat ik het niet eens was met de wijze waarop men enerzijds respectabele burgers behandelt om futiliteiten, terwijl anderzijds de

ware crimineel vaak met ontzag(angst?) wordt benaderd. Ik zei, dat ik wel naar huis gebracht wilde worden zonder bekeuring en dat men het dan aan het naambordje van mijn huis kon zien. De hulpofficier ging daar niet positief op in. Hij verdween en kwam korte tijd later weer terug. Inmiddels stond er een vijftal agenten voor de deuropening. Een van hen riep enthousiast: 'Ah, ik zie het al, dat is die meneer van de S. (woonadres van verzoeker: N.o.) h ...' Kennelijk wist men al wie ik was. Ik reageerde noch bevestigend, noch ontkennend. Even later werd ik naar een arrestantencel gebracht (een lelijke cel, op alle muren beklad), waar men mij een matras, een deken en een laken overhandigde voor de nacht. Ik attendeerde erop, dat er maar EEN laken was, waarop een agent zei: 'het is hier geen hotel'. Ik vroeg of ik een sigaret mocht roken en vertelde dat ik medicijnen nodig had (orap 2 mg) om een psychose te helpen voorkomen. Men ging op die verzoeken niet positief in. Even later werd mij een tweede laken toegeworpen en ik kon proberen te slapen. Wat moest ik anders? Door het felle licht in de cel kon ik de slaap niet vatten. Ik gaf, via het communicatiesysteem, te kennen dat ik niet kon slapen. Even later deed men het licht uit. Ik heb die nacht nog geen vier uur geslapen en ik was bang dat door slaaptekort en onthouding van medicijnen het wel eens mis zou kunnen gaan. Ik vroeg de volgende dag of apotheker of arts voor medicijnen zou kunnen zorgen, doch men verleende geen medewerking. Ik vertelde nog dat ik die medicijnen om twaalf uur 's nachts en half tien 's ochtends nodig had, doch geen medewerking. Enfin, een lang verhaal kort: zonder dat ik medicijnen of een advocaat kreeg liet men mij tegen negen uur 's avonds uit de cel voor het maken van foto's en het nemen van vingerafdrukken. Ik wees er nogmaals(!) op, dat ik een respectabel burger was en dat dit allemaal overbodige franje was. Ik werkte evenwel volledig mee. Tegen de arrestantenbewaarder die mijn vingerafdrukken afnam zei ik: 'nu zal de criminaliteit wel drastisch dalen' waarop hij antwoordde: ik doe ook maar mijn taak. Om negen uur, iets na negen, werd ik naar mijn fiets gebracht en na ondertekening van het ontvangstbewijs mocht ik lopend naar huis. Een bijzonder nare ervaring, bijna een etmaal in een smerige politiecel, maar enfin, ik had het volbracht. Maar nu komt het!! De woensdagavond daaropvolgend werd er bij mij aangebeld. Ik zag niemand voor mijn deur staan. Toen ik beter keek zag ik een agent NAAST mijn deur staan. Ik deed open. Lachend zei hij: 'Dag, kent u mij nog?' Nee. Ik ben degene die u bekeurd heeft voor uw achterlichtje. Ik ben niet bekeurd, ik heb een klein etmaal in een politiecel gezeten. U krijgt van mij alsnog die bekeuring.

Enfin, het eind van het liedje was, dat hij mij meedeelde per post mijn bekeuring te zenden. Dat deed de deur dicht. Een volledig respectabel burger, die zijn hele leven geen vlieg kwaad deed, die zich nimmer aan zijn verantwoordelijkheden onttrok en volkomen recht door zee door het leven gaat wordt als een crimineel opgesloten en behandeld. Vervolgens draagt men hem, uit een soort kinnesinne, de bekeuring alsnog achterna, in plaats van al die tijd aan ECHTE boeven te besteden. Het lijkt erop dat de karpers en de snoeken te machtig zijn en dat men daarop maar op guppies en kleine goudvisjes gaat jagen. Ik vind dit een handelwijze, ver beneden peil. Terwijl ik bovendien gewezen heb op mijn slechte financi le positie (mijn financi le beheer is wegens ziekte momenteel in handen van stichting MENTOR, waardoor ik van 175 gld. per week moet rondkomen). Ik kon de bekeuring niet betalen en was bereid daarvoor te 'zitten'. Ik dien dan ook hierbij een klacht in tegen dit politieoptreden, alsmede een eis tot schadevergoeding. Ik heb kennelijk 20 uur voor niets in de cel gezeten. Terwijl men kennelijk vanaf het begin al wist dat ik 'die meneer uit de S.' was. Mijn naam staat in mijn aansteker gegraveerd. Men heeft mij niet gevraagd: bent u meneer V.? Het heeft er dus alle schijn van, dat de politie in dit geval liever een spelletje speelt, dan achter misdadigers aan te gaan. Voetbalsupporters die geweld plegen en vernielen worden na verhoor weer op vrije voeten gesteld, maar een onschuldige burger kan men naar hartelust kwellen. Ik vind het een schande.1. ik mocht mijn medicijnen niet2. men heeft mij geen verzekering van bewaring overhandigd.3. men heeft mij niet in contact gebracht met een advocaat.4. men verhoorde mij 's nachts op een tijdstip dat ik had willen slapen. Ik heb de dinsdag daaropvolgend onmiddellijk mijn achterlicht laten repareren. Ik verzoek u beleefd van deze brief goede nota te nemen en mij te willen helpen/adviseren hoe ik tegen deze abominabele behandeling kan optreden en dank u bij voorbaat voor uw medewerking."3. De beheerder van het regionale politiekorps IJsselland deelde verzoeker bij brief van 28 april 1997 in reactie op de klacht van 5 april 1996 onder meer het volgende mee:"De commissie (de klachtencommissie van het regionale politiekorps IJsselland; N.o.) heeft een onderzoek ingesteld naar uw klacht op basis waarvan zij tot de volgende bevindingen en advies komt. Ten aanzien van de klacht voorzover deze betrekking heeft op de

toepassing en duur van het ophouden is de commissie van oordeel dat de gedragingen waarover wordt geklaagd onbehoorlijk zijn geweest. De toepassing van dit dwangmiddel in relatie tot de gepleegde overtreding acht zij disproportioneel. In zoverre acht zij de klacht dan ook gegrond. Voorzover de klacht betrekking heeft op het niet-verstrekken van medicijnen of het niet-inschakelen van een advocaat acht zij de gedragingen waarover wordt geklaagd behoorlijk. U heeft zich, door uw identiteit niet te willen prijsgeven, zelf in de positie geplaatst dat u van uw medicijnen verstoken bleef en geen gekozen advocaat kon worden ingeschakeld. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat u niet in verzekering bent gesteld en daarom geen beroep kon doen op een piketadvocaat. De klacht wordt in zoverre ongegrond geacht. Naar aanleiding van uw klacht is tevens een onderzoek ingesteld door de korpschef van de regiopolitie IJsselland. De korpschef is van mening dat de toegepaste dwangmiddelen in relatie tot de gepleegde overtreding proportioneel zijn geweest. Hij komt tot die overtuiging, omdat hij vindt dat het niet zo kan zijn dat mensen die na het plegen van een overtreding meewerken, een sanctie krijgen opgelegd en dat mensen die niet meewerken voor hun gedrag worden beloond door hen weg te sturen zonder sanctie. In zoverre is hij dan ook van mening dat het optreden van de politie binnen de wettelijke bepalingen is gebeurd. Het niet-verstrekken van de medicijnen en het niet-waarschuwen van een advocaat heeft alleen te maken met het feit dat u uw naam niet wenste op te geven. Daardoor kon de politie verder geen actie ondernemen. De korpschef concludeert dat uw gezondheidstoestand mede door het raadplegen van een arts van het ziekenhuis geen moment in gevaar is geweest. De regionaal korpschef is van mening dat door de politie steeds een afweging moet worden gemaakt tussen de wettelijke bepalingen voor verhoor in relatie tot de gepleegde overtreding en de mogelijkheden van identificatie. Om in deze zaak als korpsbeheerder tot een uitspraak te komen, neem ik zowel het advies van de onafhankelijke klachtencommissie als de visie van de korpschef van de regiopolitie IJsselland op basis van door beiden ingesteld onderzoek, in overweging. Daarbij zie ik geen reden om af te wijken van het advies van de klachtencommissie voor wat betreft de duur van de ophouding. Ik acht het optreden van de politie in dit opzicht onbehoorlijk en de klacht in zoverre gegrond. Wat betreft de toepassing van het ophouden op zich, wijk ik af van het advies van de klachtencommissie en acht ik het ophouden terecht (...). Wat betreft het ophouden kom ik tot de conclusie dat als uw opstelling anders was geweest en u had aangetoond te willen meewerken door op het moment dat daarom werd gevraagd uw

identiteit kenbaar te maken, het ophouden had kunnen worden voorkomen of tenminste bekort. Met andere woorden: u heeft een eigen verantwoordelijkheid gehad in het escaleren van deze zaak. Voorts zie ik geen reden af te wijken van het advies van de klachtencommissie voorzover de klacht betrekking heeft op het niet-verstrekken van medicijnen of het niet-inschakelen van een advocaat. Ik acht de gedragingen waarover wordt geklaagd dan ook behoorlijk en de klacht in zoverre ongegrond."4. Het advies van 18 februari 1997 van de klachtencommissie waarop de korpsbeheerder zijn standpunt baseerde luidt onder meer als volgt:"Beoordeling:Aan de hand van de inhoud van de hiervoor opgesomde stukken neemt de commissie het volgende als vaststaande aan. Klager is in de nacht van 31 maart op 1 april 1996 om omstreeks 00.15 uur, terwijl hij op een onverlichte fiets reed, door een surveillancedienst van de Zwolse politie staande gehouden. Teneinde klager daartoe een bekeuring te geven, vroeg de betreffende politiefunctionaris naar klagers naam en verdere gegevens. Klager was het niet met de bekeuring eens en heeft toen gezegd zijn personalia niet bekend te willen maken. Daarop is klager aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Zwolle, alwaar hij direct is geleid voor de hulpofficier van justitie W. voornoemd. Ook ten overstaan van de hulpofficier heeft klager geweigerd zijn identiteit bekend te maken. Klager is vervolgens ingesloten. Hij heeft weliswaar om medicijnen gevraagd, maar op het aanbod van de politie om deze bij klager thuis op te halen, is klager niet ingegaan omdat hij daardoor zijn identiteit zou prijsgeven. Om dezelfde reden heeft klager de naam van zijn huisarts niet genoemd. De hulpofficier heeft vervolgens de dienstdoende arts van ziekenhuis De Wezenlanden geraadpleegd en van deze begrepen dat klager enige tijd buiten de door hem genoemde medicijnen zou kunnen. Ter voorkoming van het prijsgeven van zijn personalia heeft klager uiteindelijk ook afgezien van het kunnen raadplegen van een advocaat. Tijdens de nachtelijke uren is klager meermalen naar zijn naam gevraagd. Ook zijn enkele politieagenten in die tijd naar hem komen kijken. Klager is in de loop van de dag meer keren kort verhoord. Van klager zijn vingerafdrukken gemaakt en een foto genomen. Klager is uiteindelijk op 1 april 1996 om 20.58 uur in vrijheid gesteld. Vooropgesteld wordt dat het Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid biedt dat zij die verdacht worden van het plegen van een

strafbaar feit, voor een periode van maximaal 6 uren kunnen worden opgehouden voor verhoor, waarbij de nachtelijke uren gelegen tussen 00.00 en 09.00 uur niet meetellen. Bovendien kan een verdachte aansluitend op het ophouden voor verhoor voor maximaal 6 uren worden opgehouden ter vaststelling van de identiteit. Echter, bij het aanwenden van de dwangmiddelen dient ook het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen te worden. Dit betekent dat steeds bezien moet worden of de ernst van het feit waarvan de betrokkene wordt verdacht het ten volle benutten van deze dwangmiddelen in redelijkheid rechtvaardigt. Uit de stukken kan de commissie niet afleiden op grond van welk feit klager als verdachte is aangehouden. Mogelijk is dit wegens het rijden op een onverlichte fiets, dan wel wegens de weigering zijn identiteit bekend te maken. Wat hiervan echter ook zij, de commissie is van mening dat zowel het ene als het andere feit aangemerkt moet worden als te zijn van een relatief geringe ernst, waartegenover de politie dan ook gepast had dienen op te treden. Het ten volle benutten van de maximaal toegestane perioden van het ophouden kan in dit geval echter niet als passend worden aangemerkt. Dit klemt te meer nu het verhoren van klager en het identiteitsonderzoek ook op een eerder tijdstip en binnen een veel korter tijdsbestek hadden kunnen plaatsvinden. Doch, ook als de politie geen andere middelen ten dienste stonden om de identiteit van klager te achterhalen, hetgeen niet duidelijk is geworden, is de commissie van mening dat klager onnodig lang voor verhoor, en aansluitend voor vaststelling van zijn identiteit is vastgehouden. Het eindresultaat was immers dat men klager juist v r het verstrijken van de maximaal toegestane termijn van ophouden onverrichterzake in vrijheid heeft moeten stellen. Ten overvloede merkt de commissie nog op dat ook niet voldoende gebleken is of in deze zaak met betrekking tot de aangewende dwangmiddelen aan alle formaliteiten is voldaan. Zo bevinden zich bij de stukken noch een proces-verbaal als bedoeld in de Richtlijn d.d. 1 juni 1994 inzake de schriftelijke vastlegging van dwangmiddelen noch een bevel als bedoeld in artikel 61 onder 2 (bedoeld zal zijn artikel 61b, tweede lid; N.o.) van het Wetboek van Strafvordering. Indien deze documenten niet opgemaakt zijn moet zulks als uiterst onzorgvuldig worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor het niet-vermelden van de geraadpleegde ziekenhuisarts. Terzijde merkt de commissie op dat het wel erg toevallig is dat klager reeds de volgende dag wederom voor het rijden zonder

fietsverlichting is aangesproken, waarbij een van de betreffende agenten klager herkende als de persoon van wie tevoren de identiteit niet kon worden vastgesteld. De in dit verband gebruikte bewoordingen in de BPS-mutatie d.d. 2 april 1996 van R. en J. (zie hierna onder C.2.4.; N.o.), te weten "Meteen stortten wij ons op hem" wekken bevreemding. Ten aanzien van de klacht voorzover deze betrekking heeft op het niet-verstrekken van medicijnen of het niet-inschakelen van een advocaat heeft het volgende te gelden. Klager heeft zich, door zijn identiteit niet te willen prijsgeven, zelf in de positie geplaatst dat hij van zijn medicijnen verstoken bleef en geen gekozen advocaat kon worden ingeschakeld. Daarbij dient nog te worden opgemerkt dat klager niet in verzekering is gesteld en derhalve geen beroep kon doen op een piketadvocaat. De klacht is in zoverre ongegrond. Beslissing en advies aan de korpsbeheerder:De commissie:- oordeelt dat de gedragingen waarover wordt geklaagd, en voorzover betrekking hebbend op de toepassing en duur van het ophouden, niet behoorlijk zijn geweest. - acht de overige gedragingen waarover wordt geklaagd niet onbehoorlijk."B. Standpunt verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt hiervoor naar voren onder A.2.2. Verzoeker verwees in zijn verzoekschrift met betrekking tot het onderhavige onderzoek naar een eerder op 4 mei 1997 aan de Nationale ombudsman gezonden verzoekschrift. Daarin had verzoeker onder meer het volgende meegedeeld:"Belangrijker vind ik het gegeven, dat ik bijna een etmaal in de politiecel heb gezeten, dat mij daarna twee bekeuringen (t.w. ƒ 40,- voor het rijden zonder licht en ƒ 140,- voor het niet noemen van mijn naam) zijn nagedragen (de eerste bekeuring is door mij betaald) en dat mijn klacht hierover wordt afgedaan op de wijze zoals u in bijgaande brief kunt lezen. Over excuus of schadevergoeding wordt niet gerept, terwijl de onafhankelijke klachtencommissie zich toch duidelijk in afwijzende bewoordingen heeft geuit over de behandeling zoals die mij ten deel is gevallen.

Ik acht mijzelf geen querulant en ik acht het heel goed mogelijk, dat ik mijn opsluiting op het politiebureau over zijn kant had laten gaan als zijnde een nare consequentie van mijn (eigenzinnige) gedrag, ware het niet dat de politieagent die mij aanvankelijk staande had gehouden met onverholen enthousiasme ("Kent u mij nog?" - lachend – "Ik ben de agent die u bekeurd heeft") mijn bekeuring alsnog kwam nadragen. Ik kan hier op allerlei manieren over uitweiden, doch ik beperk mij ertoe op te merken, dat heel het politieoptreden getuigde van een machtswellustige mentaliteit (men schiep er behagen in met een kanon te schieten op een mug), waarvan ondergetekende op uiterst onprettige wijze het slachtoffer is geworden. Ik wijs u daarbij nog op de aantekening die de klachtencommissie maakte bij de uitlating van een der agenten: "Onmiddellijk stortten wij ons op hem." "Hem" = ondergetekende. Ook de wijze waarop ik werd aangehouden – de rechts rijdende uitrukbus van de politie zwenkte plotseling naar links en kwam – al links rijdend – op mij toe, ademde zo'n wild-westsfeer, dat ik mij afvraag: op welke wijze oefent een aantal politiefunctionarissen zijn werk in 's hemelsnaam uit. De bekeuringen, het verblijf in een vieze cel, het nemen van foto's en vingerafdrukken... Men heeft er kennelijk alle tijd voor, waar werkelijk criminele zaken te dikwijls op inadequate wijze worden afgehandeld (onderhandelingen met zware jongens, vrijspraken, seponeringen etc. etc.). Ik wijs er nog op, dat ik geen moment heb afgezien van het raadplegen van een advocaat: men heeft er met mij berhaupt niet over gerept. Ik heb herhaalde malen gezegd waarom ik mijn naam niet wilde noemen, heb aangegeven, dat ik een fatsoenlijk burger was en heb de reden van mijn weigering te kennen gegeven. Als men denkt dat ik mijn principes zomaar prijsgeef, dan heeft men het mis. Ik ben geen mietje dat zwicht voor machtswellustig gedrag, hoe imponerend ook. Als ik mijn naam niet noem na 3 uur, dan ook niet na 6 of 12 of 18 uur. Ik vond en vind, dat ik in mijn recht sta en ben van mening dat men een correcte, onschuldige burger niet op deze wijze dient te koeioneren. Samengevat: De behandeling zoals die mij ten deel is gevallen vind ik buitensporig en disproportioneel, zeker gezien de wijze waarop men anderen (vernielers, verkrachters, fraudeurs en andere criminelen) vaak (met fluwelen handschoentjes) tegemoet treedt. Mij eerst bijna een etmaal vastzetten, vervolgens stiekem volgen

en daarna twee bekeuringen nadragen met onverholen plezier acht ik vernederend en volstrekt verwerpelijk. Ik deel u mee, dat door ziekte mijn financi le beheer in handen is van Stichting Mentor en dat het bedrag van deze bekeuringen hoger is dan mijn wekelijkse uitkering."3. In het verzoekschrift dat leidde tot het onderhavige onderzoek deelde verzoeker mee dat de rechter inmiddels had geoordeeld dat hem inzake het niet noemen van zijn naam geen sanctie zou worden opgelegd. De rechter had daarbij overwogen dat verzoeker door zijn verblijf in de politiecel al meer dan voldoende was gestraft.C. Standpunt korpsbeheerder1. De beheerder van het regionale politiekorps IJsselland deelde in zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee. "Uw onderzoek richt zich op een aantal concrete zaken. Zo klaagt verzoeker dat ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland:- hem tijdens zijn insluiting op 1 april 1996 van 00.15 uur tot 20.58 uur ter vaststelling van zijn identiteit, ondanks zijn verzoek daartoe, geen medicijnen hebben verstrekt. In de nacht van 31 maart op 1 april pleegde een man een verkeersovertreding waardoor hij door de politie werd staande gehouden, waarbij hij echter weigerde zijn naam te noemen. De agenten wezen daarbij op de gevolgen van deze weigering. Desondanks bleef de man weigeren. Vervolgens is de man, waarvan later bleek dat het de heer V. (verzoeker; N.o.) uit Zwolle was, omstreeks 00.15 uur aangehouden en overgebracht naar het politiebureau in Zwolle. Na voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie gaf de heer V. aan medicijnen nodig te hebben. De politie heeft hem daarop aangeboden de medicijnen bij hem thuis of via de huisarts op te halen. De heer V. weigerde echter op dit aanbod in te gaan omdat daarmee zijn identiteit bekend zou worden. De politie heeft vervolgens een arts van het ziekenhuis geraadpleegd. Volgens deze arts kon de heer V. enige tijd zonder zijn medicijnen. Tevens vond de arts het niet nodig de heer V. te bezoeken. - geen bijstand van een raadsman hebben ingeroepen. Ook heeft de heer V. tijdens de nachtelijke uren om een raadsman gevraagd. Gezien de hiervoor geldende richtlijnen hebben alleen personen die in verzekerde bewaring zijn gesteld recht op een toegewezen advocaat. In geval van de heer V. was echter sprake van een ophouden voor verhoor gedurende zes uur, waarbij de nachtelijke uren niet tellen. De hulpofficier van justitie heeft daarop aan de heer V. aangeboden een door de heer V. zelf gekozen advocaat te bellen. Gezien

het feit dat de heer V. daarvoor zijn naam moest opgeven weigerde hij dat en kon derhalve geen advocaat worden gewaarschuwd. - hem gedurende de nachtelijke uren hebben verhoord. In de betreffende nacht is de heer V. n et gehoord. Om zijn insluiting te bekorten is hem wel bij herhaling naar zijn naam gevraagd en hebben enkele politiemensen gekeken of zij hem herkenden. Zijn identiteit kon echter niet worden vastgesteld. Tussen 09.00 en 15.00 uur is de heer V. enkele keren kort gehoord, zonder dat zijn identiteit kon worden vastgesteld. Daarop werd door de hulpofficier van justitie besloten de heer V. nog zes uur, ter vaststelling van zijn identiteit, aan het bureau op te houden. Gedurende die zes uur werden er foto's van de heer V. gemaakt, vingerafdrukken genomen en werd diens fiets onderzocht op de aanwezigheid van een postcode. Ook tijdens deze tweede zes uur is het de politie niet gelukt de identiteit van de heer V. vast te stellen, zodat hij op 1 april om 20.58 uur in vrijheid is gesteld. - hem op 2 april 1996 alsnog hebben bekeurd voor de op 1 april 1996 geconstateerde gedraging. Op 2 april 1996 om 00.10 uur fietste de heer V. opnieuw zonder verlichting in Zwolle. Hiervoor werd hij door de politie gewaarschuwd. Tevens herkenden agenten hem als zijnde de persoon die de nacht ervoor had geweigerd zijn naam op te geven. Vervolgens hebben de agenten de heer V. tot aan zijn woning gevolgd, waardoor zijn identiteit achterhaald kon worden. Op 3 april 1996 werd hem na verificatie in het bevolkingsregister alsnog proces-verbaal aangezegd voor het rijden op de fiets zonder verlichting. Dit als direct gevolg van het feit dat zijn identiteit op dat moment bekend was. Voorts klaagt verzoeker dat:- hem geen schadevergoeding is aangeboden door de korpsbeheerder. In zijn brief d.d. 5 april 1996 klaagt de heer V. over het feit dat hij de hele handelwijze ver beneden peil vindt en dat hij bovendien heeft gewezen op zijn slechte financi le positie. Hij kon de bekeuring niet betalen en was bereid daarvoor te 'zitten'. Hij geeft dan ook aan een klacht in te dienen tegen het betreffende politieoptreden alsmede een eis tot schadevergoeding. Gezien de eigen verantwoordelijkheid van klager in het escaleren van de zaak acht ik diens klacht over de gedragingen van de politie niet gegrond en in dat licht bezien een schadevergoeding niet aan de orde. Dit neemt niet weg dat ik in mijn brief d.d. 28 april 1997 heb verzuimd concreet op dit onderdeel van de klacht van de heer V. in te gaan, waarvoor mijn excuses.

- geen excuses zijn aangeboden door de korpsbeheerder. Excuses zijn naar mijn mening slechts aan de orde voor wat betreft de duur van de ophouding, iets waartegen uw huidige onderzoek zich echter niet concreet richt. Ik heb daarvoor weliswaar geen excuses aangeboden maar wel geschreven dat ik in dat opzicht de gedraging van de politie onbehoorlijk acht. De overige gedragingen waarover de heer V. nu klaagt acht ik niet gegrond. De politie treft naar mijn mening geen verwijt, gezien het gedrag van klager inzake de genoemde concrete onderdelen van de klacht. Feitelijk wijk ik daarmee niet af van hetgeen ik eerder in mijn schrijven aan de heer V. d.d. 28 april 1997 heb geconcludeerd."2. Bij de reactie van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland bevond zich een aantal bijlagen.2.1. In het proces-verbaal van bevindingen dat door de betrokken ambtenaren op 1 april 1996 was opgemaakt staat onder meer het volgende vermeld:"Op maandag 1 april 1996, omstreeks 00.15 uur surveilleerden wij verbalisanten per dienstvoertuig en in uniform gekleed op de voor het openbaar rij- en ander verkeer openstaande weg, het N.-plein te Zwolle. Op plaats, datum en tijdstip genoemd zagen wij verbalisanten vanaf de S.-poort een manspersoon fietsen op een witte herenfiets. Wij zagen dat deze manspersoon aan de voor- en achterzijde van zijn fiets geen verlichting voerde. Hierop sprak ik eerste verbalisant deze manspersoon aan. Hij verklaarde mij dat het licht het wel deed maar dat hij vergeten was dit aan te doen. Bij controle bleek dat de verlichting alleen aan de voorzijde werkte. Hierop deelde ik 1ste verbalisant de man mede dat hij een kennisgeving van beschikking zou krijgen. Hierop vroeg ik de man naar zijn naam en verdere gegevens. De man antwoordde hierop dat hij zijn naam en verdere gegevens niet aan mij wilde verstrekken. Ik heb hierop de man medegedeeld dat als hij hieraan niet zou voldoen, dat hij dan aangehouden zou worden en dat hij overgebracht zou worden naar het bureau van politie te Zwolle. De man verklaarde hier geen problemen mee te hebben. Ik heb de man nogmaals naar zijn naam en verdere gegevens gevraagd; de man weigerde mij deze gegevens te verstrekken. Hierop heb ik 1ste verbalisant de man op maandag 1 april 1996, te 00.20 uur op genoemde locatie aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 34, lid 1, van de WAHV (zie

Achtergrond

, onder 9, N.o.). Hierna is de verdachte ten spoedigste overgebracht ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, naar het bureau van politie

te Zwolle, alwaar wij verbalisanten op maandag 1 april 1996, te 00.23 uur met hem aankwamen. Op maandag 1 april 1996, te 00.25 uur is de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie W. De verdachte verklaarde zijn naam en verdere gegevens te willen verstrekken, enkel als hij geen bekeuring zou krijgen. Hierop is de verdachte conform de regels ingesloten. De witte herenfiets van de verdachte (...) is veilig gesteld in de garage van het bureau van politie te Zwolle."2.2. In de op 1 april 1996 gedateerde mutatie uit het dag- en nachtrapport noteerden M. en B. het volgende:"Tijdens de verlichtingscontrole een drietal pv-s uitgeschreven. Genoemde NN-verdachte wilde zijn naam en verdere gegevens niet opgeven. Hierop is deze verdachte die fietste zonder voor- en achterlicht, te 00.20 uur aangehouden. Te 00.25 uur voorgeleid bij W. Hier wilde hij nog steeds zijn naam niet opgeven; hierna ingesloten. Verdachte verklaarde wel zijn naam op te willen geven, maar dan wilde hij geen bekeuring. Tevens verklaarde hij het medicijn "Oorab" te gebruiken. Door W. is navraag gedaan bij ziekenhuis de Wezenlanden, verdachte kon voorlopig wel zonder dit medicijn."2.3. K. en Z. noteerden het volgende in de op 1 april 1996 gedateerde mutatie:"Betrokkene wenste nog immer geen naam op te geven. Hem op de foto gezet en zijn vingers "genomen". Om 20.58 uur is de man met medeneming van zijn fiets van het bureau heengezonden. De man vond het geheel een kinderachtige situatie en vond dat wij beter misdadigers konden opsluiten i.p.v. hem. Het niet noemen van zijn naam was voor hem een principezaak. De man was niet voor rede vatbaar."2.4. In een mutatie van 2 april 1996 in het dag- en nachtrapport van de politie noteerden R. en J. uur het volgende:"Omstreeks 00.10 uur zagen wij een fietser op de N.-weg zonder verlichting. Meteen stortten wij ons op hem. Bij het zien van ons deed hij alsnog het licht aan. Alleen het voorlicht werkte. Hem aangesproken. Rapp. J. herkende deze persoon. Het betrof diegene die afgelopen nacht geen naam op wilde geven aan collega's die hem wilden bekeuren voor het niet voeren van verlichting. Hem gewaarschuwd en laten lopen. Hem vervolgens met gedoofde lichten gevolgd tot aan zijn woning (...). Op de deur staat de naam V. Blijkt te gaan om V. (verzoeker; N.o.) die onder andere in BPS

voorkomt vanwege (...). Hij reed op een witte sportieve herenfiets, waarvan het achterlicht ontbrak. Deze stond later in de gang van de woning."2.5. Klachtenbemiddelaar F. van het regionale politiekorps IJsselland vermeldde in zijn rapport dat hij op 5 november 1996 opstelde naar aanleiding van verzoekers bij de politie ingediende klacht onder meer het volgende:"Op maandag 1 april 1996 deed ik in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie dienst aan het politiebureau te Zwolle. Op genoemde datum omstreeks 00.25 uur werd op dit bureau een persoon aan mij voorgeleid, die kort tevoren was aangehouden terzake van het rijden op een fiets zonder verlichting. De aanhoudende politieambtenaren, hoofdagent M. en agent B. van de politie Zwolle gaven mij uitleg waarom deze persoon was aangehouden en werd voorgeleid. Zij hadden tijdens hun dienstuitoefening de persoon zien fietsen zonder dat hij verlichting voerde. Zij hadden die persoon staande gehouden waarbij de verdachte verklaarde dat hij vergeten was het licht aan te zetten. Bij controle van de fiets bleek echter bij inwerkingstelling van de verlichting alleen het voorlicht te werken. Zij gingen vervolgens over tot het bekeuren van deze persoon en vroegen hem naar zijn naam. Hij weigerde zijn naam op te geven. Ook na meerdere malen vragen bleef hij bij zijn weigering. Zij hadden de man ter plaatse uitleg gegeven dat hij dan zou worden aangehouden teneinde te worden voorgeleid aan een hulpofficier van justitie aan het politiebureau te Zwolle. De man had te kennen gegeven geen bekeuring te willen hebben en dat hij verder naar huis zou gaan lopen. Bij de voorgeleiding heb ik de man ondubbelzinnig vaak de consequentie van zijn weigering kenbaar gemaakt. Ik vroeg hem vervolgens meerdere malen naar zijn naam. De man bleef bij de weigering zijn naam te geven. Ik heb hem vervolgens medegedeeld dat hij gedurende zes uur voor verhoor aan het bureau zou worden opgehouden en indien wij dan nog niet achter zijn identiteit waren gekomen hij nogmaals zes uren ter vaststelling van zijn identiteit zou worden opgehouden. Om achter zijn identiteit te komen heb ik diverse dienstdoende politieambtenaren naar hem laten kijken om na te gaan of iemand hem kende. Een van hen herkende de man als een vermoedelijke bewoner van de S. Hij kende de man niet bij naam en wist eveneens het juiste adres niet. Op meerdere manieren is getracht achter de identiteit van de man te komen, echter zonder resultaat. De man werd vervolgens in opdracht van mij in een daarvoor bestemde lokaliteit aan het politiebureau van Zwolle ingesloten. Ik was daarbij aanwezig en heb getracht middels zijn fouillering achter zijn identiteit te komen. Dit had geen resultaat. Wederom heb ik de man toen naar zijn naam

gevraagd. Toen hij deze wederom weigerde te geven heb ik hem nogmaals op de consequentie gewezen. Hij gaf mij te kennen dat hij besefte wat de consequenties waren, maar dat hij die voor lief nam. Hij wilde alleen het bureau verlaten zonder bekeuring en vond de straf dat hij naar huis zou moeten lopen voldoende. De man verklaarde medicijnen te gebruiken en dat hij daar niet buiten kon. De man verstrekte mij de naam van de medicijnen en gaf te kennen deze thuis te hebben. Ik heb hem vervolgens aangeboden de medicijnen op te laten halen. Hij wilde dit niet omdat wij dan achter zijn identiteit zouden komen. Hij vroeg vervolgens om een arts. Om aan zijn verzoek te voldoen vroeg ik hem mij de naam van zijn huisarts te geven. Ook dit weigerde hij om reden dat ook dan zijn identiteit bekend zou worden. Vervolgens heb ik de dienstdoende arts in het ziekenhuis de Wezenlanden telefonisch geraadpleegd, waarbij ik de arts de naam van de medicijnen heb verstrekt alsmede de hoeveelheden die de man pleegde te gebruiken. De arts oordeelde dat de man zonder problemen enige tijd zonder deze medicijnen kon en dat hij bij eventuele problemen ter plaatse zou komen. Het antwoord was voor mij voldoende om geen verdere actie met betrekking tot deze verdachte die nacht te ondernemen. Op de vraag of de man een advocaat mocht raadplegen heb ik geantwoord dat er alleen een gekozen raadsman gewaarschuwd zou kunnen worden. Echter deze zou dan vragen voor wie hij ter plaatse diende te komen. De man moest daarvoor zijn naam opgeven en dat deed hij niet."2.6. De korpsbeheerder legde geen stukken over waarin stond hoe laat de arts was geraadpleegd of waarin stond hoe lang verzoeker volgens de arts verstoken kon blijven van zijn medicijnen.D. Reactie verzoekerVerzoeker bleef in zijn reactie op hetgeen van de zijde van de korpsbeheerder naar voren was gebracht bij zijn standpunt.

Beoordeling

I. . Met betrekking tot het niet-verstrekken van medicijnen1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij tijdens zijn insluiting in het politiebureau te Zwolle op 1 april 1996, die bijna 21 uur duurde, ondanks zijn verzoek daartoe geen medicijnen (orap) verstrekt heeft gekregen.2. De politie dient ervoor te zorgen dat aan personen die zijn ingesloten in een politiecel de noodzakelijke medische zorg wordt verleend. Onder meer in het geval dat een ingeslotene om medicijnen vraagt,

moet de politie in overleg treden met een arts (zie

Achtergrond

, onder 1.). In het belang van een adequate verzorging aan ingesloten personen moeten de gegevens worden geregistreerd ten aanzien van het (overleg met de arts over het) medicijngebruik en het verstrekken van medicijnen.3. Het staat vast dat aan verzoeker geen medicijnen zijn verstrekt. De politie bracht op dit punt onder meer naar voren dat met betrekking tot verzoekers medicijnen contact was opgenomen met de dienstdoende arts in het ziekenhuis de Wezenlanden. Deze had meegedeeld dat verzoeker enige tijd buiten de door hem genoemde medicijnen zou kunnen. Er is, onder meer gelet op het gestelde in de mutatie van de politieambtenaren M. en B. van 1 april (zie

Bevindingen

, onder C.2.2.), geen reden om aan de lezing van de politie op dit punt te twijfelen. Derhalve wordt deze op dit punt als vaststaand aangenomen. Door contact op te nemen met een arts en te handelen conform diens zienswijze heeft de politie in overeenstemming gehandeld met het gestelde in de Ambtsinstructie (zie

Achtergrond

, onder 1. en 2.). De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4. Registratie van medische gegevens, waaronder het tijdstip van het raadplegen van een arts en diens advies, is een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen voldoen aan de zorgplicht die de politie heeft ten aanzien van ingeslotenen. De korpsbeheerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat is vastgelegd wanneer de arts is geraadpleegd en hoe lang verzoeker volgens de betrokken arts verstoken kon blijven van zijn medicijnen. Evenmin is daarvan anderszins gebleken. Daarmee is in strijd gehandeld met de eisen die van belang zijn voor een adequate verzorging van ingeslotenen, en met de registratieplicht van artikel 33 van de Ambtsinstructie. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.II. . Met betrekking tot het niet-inroepen van bijstand van een raadsman1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie tijdens zijn insluiting, die bijna 21 uur heeft geduurd, geen bijstand heeft ingeroepen van een raadsman.2. Ingevolge het gestelde in artikel 38, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (zie

Achtergrond

, onder 6.) is een verdachte te allen tijde bevoegd een raadsman te kiezen.3. De korpsbeheerder bracht op dit punt naar voren dat de hulpofficier van justitie had aangeboden een door verzoeker gekozen advocaat te bellen. Hij stelde verder: "Gezien het feit dat de heer V. daarvoor zijn naam moest opgeven weigerde hij dat en kon derhalve

geen advocaat worden gewaarschuwd". Deze redenering is onbegrijpelijk. Als een ingesloten persoon zijn identiteit niet wil prijsgeven, maar wel bijstand wenst van een gekozen raadsman, dient de politie contact op te nemen met de door de ingeslotene gekozen raadsman. In het geval de raadsman naar de naam van de ingeslotene vraagt, kan de politie de raadsman meedelen dat deze zijn identiteit niet aan de politie wil prijsgeven. Het is dan de verantwoordelijkheid van de raadsman te beslissen of hij vervolgens al dan niet zijn cli nt zal bezoeken. Door het al dan niet bellen van een (gekozen) raadsman te koppelen aan het al dan niet prijsgeven van de identiteit door verzoeker, heeft de politie in strijd gehandeld met het gestelde in artikel 38, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt niet behoorlijk.III. . Met betrekking tot het horen tijdens de nachtelijke uren1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij tijdens de nachtelijke uren is verhoord. De korpsbeheerder bracht op dit punt naar voren dat verzoeker in de betreffende nacht naar zijn mening niet was gehoord; wel was verzoeker bij herhaling naar zijn naam gevraagd, om de duur van de insluiting te bekorten. Blijkbaar zou verzoeker direct in vrijheid zijn gesteld als hij zijn naam had genoemd.2. Het is alleszins te begrijpen dat verzoeker dit herhaaldelijk vragen naar zijn naam heeft ervaren als verhoren. Als gevolg van dit herhaaldelijk vragen naar zijn naam, werd verzoekers nachtrust gestoord. In beginsel dient de voor nachtrust bestemde tijd ook voor nachtrust van de ingeslotene te worden gebruikt. Indien bepaalde omstandigheden het noodzakelijk maken dat in die tijd wordt verhoord, dient de tijd die aan dat verhoren wordt besteed, te worden afgetrokken van de zes uren die een verdachte maximaal voor verhoor mag worden opgehouden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het noodzakelijk was dat verzoeker, na de voorgeleiding, in de voor nachtrust bestemde tijd naar zijn naam werd gevraagd. Daarmee is de onderzochte gedraging ook in zoverre niet behoorlijk. IV. Met betrekking tot (het aanzeggen van) de bekeuring op 2 april 1996 1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij op 3 april 1996 alsnog is bekeurd voor het fietsen zonder achterlicht in de nacht van 31 maart op 1 april 1996. Hij deelde hierover mee dat een politieambtenaar op die dag bij hem aanbelde en hem meedeelde dat hij verzoeker alsnog, per post, de beschikking zou doen toekomen.

2. Het staat vast dat een politieambtenaar op 3 april 1996 verzoeker op zijn woonadres heeft medegedeeld dat hij hem per post een beschikking zou doen toekomen voor het fietsen zonder achterlicht in de nacht van 31 maart op 1 april 1996.3. Gelet op het gestelde in artikel 4 van de WAHV (zie

Achtergrond

onder 8) dient een aankondiging van een beschikking zo mogelijk aanstonds te worden uitgereikt. Zolang verzoekers identiteit niet bekend was, kon de beschikking niet worden aangezegd. De politie heeft verzoeker op de avond van 2 april 1996 naar diens huis gevolgd. Naar kan worden aangenomen was (pas) toen verzoekers identiteit bekend geworden. Door verzoeker vervolgens de volgende dag de beschikking aan te zeggen, is in overeenstemming gehandeld met het gestelde in artikel 4 van de WAHV. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. Het heeft de Nationale ombudsman overigens zeer verwonderd dat de betrokken politieambtenaren het blijkbaar aanvaardbaar vonden om tijdens een controle van fietsers op het branden van voor- en achterlichten, verzoeker te volgen in een auto met gedoofde lichten.V. Met betrekking tot het uitblijven van schadevergoeding en het niet-aanbieden van verontschuldigingen.1. De korpsbeheerder ging in zijn brief van 28 april 1997 niet in op het verzoek om schadevergoeding in verzoekers brief van 5 april 1996 en bood evenmin verontschuldigingen aan voor het politieoptreden op 1 en 2 april 1996.2. Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland hem in zijn brief van 28 april 1997 geen schadevergoeding heeft aangeboden terwijl hij daar om had verzocht, en hem geen excuses heeft aangeboden.3.1. In zijn reactie op de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht deelde de korpsbeheerder mee dat hij in zijn brief van 28 april 1997 had verzuimd op het verzoek om schadevergoeding in te gaan, waarvoor hij zijn excuses aanbood. Voorts deelde hij mee dat hij schadevergoeding niet aan de orde achtte omdat hij de klachten van verzoeker niet gegrond achtte, gezien diens eigen verantwoordelijkheid in het escaleren van de zaak. Gelet op het feit dat verzoeker zelf mede verantwoordelijk was voor het escaleren van deze zaak en uitgaande van de terughoudende benadering van de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken (zie

Achtergrond

, onder 13.), moet met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding worden geoordeeld dat verzoekers schadeclaim niet zo evident juist is dat de korpsbeheerder niet in redelijkheid van

mening kon zijn dat schadevergoeding niet aan de orde was. Daar doet niet aan af dat het niet juist was dat de korpsbeheerder in zijn brief van 28 april 1997 niet is ingegaan op het verzoek om schadevergoeding van verzoeker. Hij heeft daarvoor dan ook terecht zijn verontschuldigingen aangeboden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.3.2. Met betrekking tot verzoekers klacht dat de korpsbeheerder hem, in de brief van 28 april 1997, geen excuses had aangeboden, deelde de korpsbeheerder mee dat hij weliswaar geen excuses had aangeboden, maar dat hij verzoeker wel had geschreven dat hij wat betreft de duur van de ophouding de gedraging van de politie niet behoorlijk achtte. De korpsbeheerder gaf niet aan waarom hij verzoeker geen excuses had aangeboden voor het door hem niet-behoorlijk geachte politieoptreden. Gelet op het oordeel van de korpsbeheerder was het passend geweest als excuses waren aangeboden. Niet valt in te zien waarom dat niet is gebeurd. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps IJsselland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), is gegrond, behoudens wat betreft het niet-verstrekken van medicijnen en het aanzeggen van de bekeuring op 3 april 1996; op die punten is de klacht niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland is niet gegrond wat betreft het niet aanbieden van schadevergoeding, en gegrond wat betreft het niet aanbieden van excuses. BIJLAGE

Achtergrond

1. Artikel 32 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar luidt:"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.3. In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee."2. Artikel 33 van de Ambtsinstructie luidt:"De ambtenaar (...) volgt de aanwijzingen op die de arts over de zorg voor de gezondheid van de ingeslotenen geeft en registreert de door de arts gegeven aanwijzingen."3. Artikel 34 van de Ambtsinstructie luidt:"1. De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:(...) c. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen (...)3. De ambtenaar registreert de observaties, bedoeld in het eerste lid."4.Op 9 december 1991 bracht de Nationale ombudsman rapport 91/675 uit. Het betrof het verslag van een onderzoek uit eigen beweging naar de registratie van gegevens met betrekking tot de in politiebureaus en cellen van de Koninklijke marechaussee ingesloten personen en de aan hen verleende zorg. In het rapport overwoog de Nationale ombudsman dat vrijheidsbeneming van burgers door insluiting in een cel een zeer ingrijpende dwang- maatregel is. Daarom dienen hoge eisen te worden gesteld aan de uitvoering daarvan en aan de naleving van de voorschriften die hiervoor gelden. Ook dienen hoge eisen te worden gesteld aan de

mogelijkheden om achteraf zowel intern als extern het betreffende overheidsoptreden te controleren. In het rapport kwam de Nationale ombudsman tot een minimumlijst van 22 zogenoemde kernpunten waarvan de registratie essentieel wordt geacht in verband met de eisen die mogen worden gesteld aan de zorg die wordt verleend aan personen die zijn ingesloten in een politiecel of een cel van de Koninklijke marechaussee. Met betrekking tot de registratie van gegevens betreffende de verzorging overwoog de Nationale ombudsman in het rapport het volgende:"Ingeslotenen zijn overgeleverd aan de zorg van degenen die namens de Staat verantwoordelijk zijn voor de arrestantenbewaring. Dit impliceert een zorgplicht ten aanzien van het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ingeslotenen. Registratie is vereist op die punten waar vastlegging moet worden gezien als een noodzakelijke voorwaarde om aan die zorgplicht te kunnen voldoen. Deze gegevens betreffen:a. (...) b. het garanderen van voldoende medische zorg. In dit verband dienen het tijdstip van waarschuwen of raadplegen van arts of psychiater, en bezoeken van arts, psychiater of verpleegkundige te worden aangetekend, evenals weigeringen om aan verzoeken in dit verband te voldoen."5. Artikel 12 van de Regeling politiecellencomplex luidt:"1. De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat ten aanzien van personen die zijn ingesloten in een politiecellencomplex (...) tenminste de volgende gegevens worden geregistreerd:(...) h. medicijngebruik en verstrekking van medicijnen."6. Artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:"De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen".7. Ten tijde van de onderhavige gedraging luidde artikel 3 van de Wet administratierechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV):"1. De (...) ambtenaren (...) zijn bevoegd, teneinde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de daarbij betrokkene staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft. De betrokkene is verplicht aan de vordering te voldoen..."

8. Artikel 4, eerste en tweede lid van de WAHV, luidde onder meer:"1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. (...)2. Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt,..." 9. Artikel 34 van de WAHV luidde ten tijde van de onderhavige gedraging: "1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die niet voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, omschreven vordering, of de gegevens waarop de vordering betrekking heeft onjuist opgeeft (...).2. Het strafbare feit is een overtreding."10. Artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt:"1. Wordt de verdachte noch (...) in verzekering gesteld, noch (...) voor den rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tusschen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt medegerekend."11. Artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering luidt:"1. Een aangehouden verdachte kan, voor zover zulks voor de vaststelling van identiteit noodzakelijk is, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier, voor wie hij wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, tijdens de ophouding voor verhoor of de ophouding ter identificatie aan maatregelen ter identificatie worden onderworpen.2. Als maatregelen ter identificatie zijn toegelaten: het maken van fotografische opnamen, het nemen van vingerafdrukken en het nemen van lichaamsmaten."12. Artikel 61b van het Wetboek van Strafvordering luidt:"1. Een verdachte, ten aanzien van wie een verdenking bestaat ter zake van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan ten einde te kunnen worden onderworpen aan maatregelen ter identificatie, als bedoeld in artikel 61a, tweede lid, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier,

voor wie hij wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, na afloop van de in artikel 61, tweede lid, bedoelde termijn nog gedurende ten hoogste zes uren worden opgehouden. Hierbij wordt de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet medegerekend.2. Het bevel tot ophouding ter identificatie is gedagtekend en ondertekend.3. Het bevel geeft een beknopte omschrijving van het strafbaar feit ten aanzien waarvan een verdenking bestaat en de feiten of omstandigheden, waarop de verdenking is gegrond.4. De verdachte wordt in het bevel zo duidelijk mogelijk aangewezen.5. Een afschrift van het bevel wordt hem onverwijld uitgereikt."13. SchadevergoedingIn het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie IJsselland

Klacht:

Handelwijze politie rondom insluiting verzoeker; geen schadevergoeding en excuses aangeboden.

Oordeel:

Niet gegrond