1999/027

Rapport
Op 2 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (afdeling IJTZ) onvoldoende heeft gereageerd op zijn brief van 9 december 1997. In deze brief uitte verzoeker een aantal bezwaren tegen de overplaatsing van zijn zoon in het kader van de tenuitvoerlegging van een door de rechter opgelegde zogenoemde PIJ-maatregel. Afdeling IJTZ stuurde verzoeker op 9 januari 1998 een faxbericht waarin werd gerefereerd aan een brief die eind december 1997 aan hem zou zijn toegestuurd. Verzoeker had deze brief niet ontvangen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Verzoekers zoon verbleef sinds 1995 krachtens een civielrechtelijke maatregel in het orthopedagogisch centrum Ottho Gerhard Heldring te Zetten. Op 30 september 1997 legde de arrondissementsrechtbank te Arnhem hem de justiti le maatregel op van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met het advies tot plaatsing in ziekenhuis De Grote Beek te Eindhoven.

2. Op 20 november 1997 besloot de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (afdeling IJTZ) verzoekers zoon echter voor te dragen voor plaatsing in de gesloten justiti le behandelinrichting Harreveld te Harreveld.3. Op 2 december 1997 werd verzoekers zoon overgeplaatst naar de gesloten justiti le opvanginrichting voor jongens Den Hey-Acker te Breda, in afwachting van de definitieve plaatsing in de inrichting Harreveld.4. Bij brief van 9 december 1997 maakte verzoeker bij de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie bezwaar tegen de overplaatsing van zijn zoon naar Den Hey-Acker. Hij gaf onder meer als zijn mening te kennen dat bij de beslissing tot overplaatsing kennelijk slechts was overwogen dat zijn zoon diende te worden overgeplaatst naar een gesloten afdeling, maar dat voorbij was gegaan aan de intentie van de arrondissementsrechtbank dat zijn zoon behandeling zou ondergaan.5. Verder gaf verzoeker in zijn brief van 9 december 1997 aan dat hij het niet eens was met de gang van zaken rond de overplaatsing. Hij had er met name bezwaar tegen dat zijn zoon pas laat in de middag van 1 december 1997 op de hoogte was gesteld van de overplaatsing, die vervolgens in de ochtend van 2 december had plaatsgevonden.6. De advocaat van verzoekers zoon tekende op 15 december 1997 bij het College van Advies voor Justiti le Kinderbescherming beroep aan tegen de overplaatsing naar Den Hey-Acker.7. Bij brief van 15 december 1997 berichtte Harreveld de afdeling IJTZ dat verzoekers zoon op de wachtlijst kon worden geplaatst. Op 23 december 1997 informeerde de afdeling IJTZ verzoekers zoon over de beslissing hem te plaatsen in Harreveld. Tegen die beslissing stelde de advocaat van verzoekers zoon op 6 januari 1998 beroep in bij het College van Advies voor Justiti le Kinderbescherming.8. Bij brief van 6 januari 1998 gaf de afdeling IJTZ het College een toelichting op de beslissingen tot plaatsing van verzoekers zoon in respectievelijk Den Hey-Acker en Harreveld.9. In een faxbericht van 9 januari 1998 deelde de afdeling IJTZ verzoeker onder meer het volgende mee:

"Een afschrift van de brief die ik u de laatste week van december heb doen toekomen kan ik u op dit moment niet verstrekken omdat deze administratief verwerkt en gearchiveerd wordt. Derhalve bericht ik u middels deze fax. De plaatsing van betrokkene in de Ottho Gerhard Heldring is op twee gronden be indigd, te weten de verandering van status en de rapportage waarop de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd. In de rapportage wordt geadviseerd om betrokkene te plaatsen op de Grote Beek in Eindhoven, hetgeen betekent een plaatsing op de gesloten afdeling Catamaran. Na lezing van de stukken is besloten betrokkene aan te bieden aan jongerenhuis Harreveld. In afwachting van plaatsing aldaar verblijft betrokkene als passant in de justiti le opvanginrichting Den Hey-Acker te Breda. Voor de goede orde deel ik u mede, dat betrokkene op de wachtlijst staat van "Meerpaal 2"."10. Naar aanleiding van een brief van verzoeker van 29 januari 1998 gaf de Directeur-Generaal Preventie Jeugd en Sancties van het Ministerie van Justitie verzoeker op 12 februari 1998 een toelichting op de beslissingen tot overplaatsing. Daarbij ging hij in op de bezwaren die verzoeker daarover naar voren had gebracht.11. Nadat het College verzoekers zoon op 23 februari 1998 had gehoord, verklaarde het hem bij beschikking van 3 april 1998 niet ontvankelijk in zijn beroep tegen de overbrenging naar Den Hey-Acker, en besliste het voorts dat zijn beroep tegen de beslissing tot plaatsing in Harreveld gegrond was.B. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker is weergegeven onder

Klacht

.C. Standpunt van de Minister van Justitie1. In haar reactie op de klacht deelde de Minister van Justitie onder meer mee hetgeen hiervoor onder Feitenis vermeld.2. De Minister deelde voorts mee dat over de plaatsing van verzoekers zoon veelvuldig telefonisch contact had plaatsgevonden tussen de afdeling IJTZ en verzoeker omstreeks de maand december 1997. Het faxbericht van 9 januari 1998 was verzonden naar aanleiding van n van die telefonische contacten.3. De Minister veronderstelde dat de toelichting die de afdeling IJTZ op 6 januari 1997 had gegeven aan het College van Advies kort nadien ook verzoeker had bereikt.

4. De Minister gaf verder aan dat in het desbetreffende dossier niet een brief was aangetroffen die eind december 1997 aan verzoeker was gezonden in reactie op diens brief van 9 december 1997. Aangezien een dergelijke brief kennelijk ook niet was ontvangen door verzoeker, moest het er naar de mening van de Minister voor worden gehouden dat die niet was verzonden. Niettemin gaf de Minister als haar standpunt te kennen dat blijkens de gang van zaken voldoende was gereageerd op de bezwaren die verzoeker in zijn brief van 9 december 1998 naar voren had gebracht ten aanzien van de beslissing tot overplaatsing van zijn zoon. Zij achtte de klacht op dit punt niet gegrond.5. De Minister gaf voorts aan dat uit de beschikbare informatie niet bleek dat was gereageerd op het bezwaar van verzoeker tegen de wijze waarop de overplaatsing had plaatsgevonden. Op dit punt achtte zij de klacht derhalve gegrond.D. Reactie van verzoeker1. In zijn reactie op hetgeen de Minister naar voren had gebracht vroeg verzoeker zich onder meer af waarom de Minister ervan uitging dat de toelichting die de afdeling IJTZ op 6 januari 1998 had gezonden aan het College, ook aan hem bekend zou worden. Zijns inziens had het meer in de rede gelegen hem een afschrift toe te zenden.2. Ten aanzien van het door de Minister genoemde veelvuldige telefonische contact met de afdeling IJTZ deelde verzoeker mee dat er in het begin van december 1997 een telefoongesprek had plaatsgevonden, en dat hij daarna een aantal keren telefonisch had geprobeerd antwoord te verkrijgen op zijn brief van 9 december 1997.3. Voorts vroeg verzoeker zich af of de brief van de afdeling IJTZ in antwoord op zijn brief van 9 december 1997 wellicht niet alleen niet was verzonden, zoals de Minister aangaf, maar ook niet was geschreven.4. Verzoeker gaf ten slotte aan dat de Minister zijns inziens jegens hem had moeten erkennen dat de plaatsingsbeslissing niet juist was geweest.

Beoordeling

1. Verzoekers zoon verbleef sinds 1995 krachtens een civielrechtelijke maatregel in het orthopedagogisch centrum 'Ottho Gerhard Heldring' te Zetten. Toen de arrondissementsrechtbank te Arnhem hem op 30 september 1997 de justiti le maatregel oplegde van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, besloot de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie (afdeling IJTZ) verzoekers zoon voor te

dragen voor plaatsing in de gesloten justiti le inrichting 'Harreveld' te Harreveld. In afwachting van plaatsing in die inrichting, werd verzoekers zoon op 2 december 1997 overgeplaatst naar de, eveneens gesloten, justiti le opvanginrichting voor jongens 'Den Hey-Acker' te Breda.2. Bij brief van 9 december 1997 maakte verzoeker bij de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie bezwaar tegen de overplaatsing van zijn zoon naar Den Hey-Acker. Op dat moment was hem nog niet meegedeeld dat zijn zoon was voorgedragen voor plaatsing in Harreveld. Hij gaf onder meer als zijn mening te kennen dat bij de beslissing tot overplaatsing naar Den Hey-Acker kennelijk slechts was overwogen dat zijn zoon diende te worden geplaatst in een gesloten afdeling, maar dat voorbij was gegaan aan de intentie van de arrondissementsrechtbank dat zijn zoon behandeling zou ondergaan. Ook gaf hij in de brief aan dat hij het niet eens was met de gang van zaken rond de overplaatsing. Hij had er met name bezwaar tegen dat zijn zoon pas laat in de middag van 1 december 1997 op de hoogte was gesteld van de overplaatsing, die vervolgens in de ochtend van 2 december had plaatsgevonden.3. Verzoeker klaagt erover dat de afdeling IJTZ onvoldoende heeft gereageerd op zijn brief van 9 december 1997. Hij stelt dat hij de brief die hem volgens de afdeling IJTZ eind december 1997 is toegezonden in antwoord op zijn brief van 9 december 1997, niet heeft ontvangen.4. De Minister deelde hierover mee tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat een dergelijke brief van de afdeling IJTZ niet was aangetroffen in het dossier. Zoals de Minister al aangaf, moet het er derhalve voor worden gehouden dat in eerste instantie niet schriftelijk is gereageerd op verzoekers brief.5. Wel heeft de afdeling IJTZ, na herhaald telefonisch rappel van verzoeker, bij faxbericht van 9 januari 1998 summiere informatie verstrekt over de beslissing. In dat faxbericht werd echter niet ingegaan op de bezwaren van verzoeker. Dat gebeurde pas in een brief van 12 februari 1998 van de Directeur-Generaal Preventie Jeugd en Sancties van het Ministerie van Justitie, na schriftelijk rappel van verzoeker op 29 januari 1998. De afdeling IJTZ had de beslissing al wel eerder toegelicht in een brief van 6 januari 1998 aan het College van Advies voor Justiti le Kinderbescherming, waarbij de advocaat van verzoekers zoon op 15 december 1997 beroep had aangetekend tegen de overplaatsing naar Den Hey-Acker. De afdeling had daarvan echter geen afschrift doen toekomen aan verzoekers zoon.

6. Aldus is pas na herhaald aandringen van verzoeker inhoudelijk gereageerd op de bezwaren die hij in zijn brief van 9 december 1997 naar voren had gebracht ten aanzien van de beslissing tot overplaatsing van zijn zoon naar Den Hey-Acker. Bovendien is helemaal niet ingegaan op zijn bezwaren tegen de wijze waarop de overplaatsing was gerealiseerd. Zoals de Minister al aangaf, was dat niet juist. Al met al is daarmee onvoldoende gereageerd op verzoekers brief van 9 december 1997. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Afdeling Individuele Jeugd en TBS Zaken van de Dienst Justiti le Inrichtingen van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Instantie: Dienst Justitiële Inrichtingen, afd. Inidivudele Jeugd en TBS Zaken

Klacht:

Onvoldoende gereageerd op bezwaren tegen de overplaatsing van zoon van verzoeker.

Oordeel:

Gegrond