1998/492

Rapport
Op 25 september 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Leiderdorp, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Hollands-Midden. Omdat op dat moment de strafzaak tegen verzoeker in hoger beroep nog aanhangig was, werd verzoeker erop gewezen dat de Nationale ombudsman op grond van het bepaalde in het toenmalige artikel 14 onder i van de wet Nationale ombudsman, vooralsnog geen onderzoek naar zijn klacht zou instellen, gelet op de samenhang tussen de klacht en de strafzaak. Nadat het gerechtshof te 'sGravenhage op 22 mei 1997 uitspraak had gedaan, vroeg verzoeker de Nationale ombudsman om alsnog een onderzoek in te stellen. Aan dat verzoek werd gevolg gegeven. De gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt over de opstelling van twee ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden jegens hem in het onderzoek naar de toedracht van een vechtpartij waarbij hij op 3 januari 1996 betrokken is geraakt.          Met name klaagt hij erover dat de twee politieambtenaren ervan uit zijn gegaan dat hij schuldig was aan mishandeling van zijn wederpartij doordat zij:                  de verklaring van een getuige die aanleiding was voor zijn aanhouding, onjuist hebben weergegeven in het procesverbaal;                   hem bij zijn verhoor onder druk hebben gezet met de mededeling dat de wederpartij er slecht aan toe was;                   bij het verhoor hem hebben laten zeggen dat hij oververhit was geraakt, omdat zijn kind in het ziekenhuis lag;                   niet al het door hem opgelopen letsel in het procesverbaal hebben vermeld;                   hebben geprobeerd hem over te halen tot het betalen van een schadevergoeding aan de wederpartij, waardoor hij naar zijn mening schuld zou erkennen;                   een schets over de plaats van het voorval onjuist hebben weergegeven in het procesverbaal.

Achtergrond

Zie BIJLAGE 1

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 3 januari 1996 omstreeks 8.30 uur kreeg verzoeker een woordenwisseling met de heer T. die op dat moment zijn hond uitliet nabij verzoekers woning. De woordenwisseling ging over in een vechtpartij, waarbij beiden op de grond terechtkwamen. Een buschauffeur die het voorval vanuit zijn bus waarnam, kwam tussenbeide. Omstanders waarschuwden de politie. De ter plaatse gearriveerde ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands-Midden, agent H. en hoofdagent N., hielden verzoeker aan als verdachte van mishandeling van de heer T. De heer T., die op de grond was blijven liggen, werd door een gewaarschuwde ambulance naar een ziekenhuis vervoerd. Verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau. Na verhoor werd hij dezelfde dag omstreeks 14.00 uur in vrijheid gesteld. Tegen verzoeker werd proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker deed na zijn verhoor aangifte van mishandeling tegen de heer T. In zijn aangifte gaf verzoeker aan dat de heer T. was begonnen met vechten doordat hij met zijn hondenriem was gaan slaan. Bij het proces-verbaal dat de betrokken ambtenaren hebben opgemaakt, is een schets van de situatie gevoegd. Deze schets komt overeen met de tekening zoals weergegeven in BIJLAGE 2, met uitzondering van de tweede rij bomen in de berm van de weg waarop de buschauffeur reed. In de tekening van de politie is deze tweede rij bomen niet weergegeven.2. Politieambtenaar N. nam op 9 januari 1996 een aangifte van de heer T. op. In zijn aangifte stelde T. dat hij schade had geleden door het voorval en dat hij deze schade vergoed wilde hebben.3. Op 23 januari 1996 nam hoofdagent N. telefonisch contact op met verzoeker en sprak met hem over de mogelijkheid dat verzoeker een bedrag van ƒ 250,- aan de heer T. zou betalen als schadevergoeding.4. Op 27 februari 1996 sloot de politie het proces-verbaal af en zond het aan het arrondissementsparket te 's-Gravenhage.5. De politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage veroordeelde bij vonnis van 18 september 1996 verzoeker tot een geldboete wegens mishandeling van de heer T. In hoger beroep sprak het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 15 mei 1997 verzoeker vrij van het hem tenlastegelegde.6. Inmiddels had verzoeker bij brief van 10 oktober 1996 een klacht ingediend tegen de betrokken politieambtenaren bij de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden. Zijn klacht komt overeen met de klacht zoals verzoeker die later bij de Nationale ombudsman heeft ingediend.7. Bij brief van 24 januari 1997 reageerde de directeur politie van het regionale politiekorps Hollands-Midden namens de korpsbeheerder op de klacht van verzoeker. De korpsbeheerder achtte de klacht van verzoeker, voor zover die op dat moment niet aan het oordeel van de rechter was onderworpen in het nog lopende hoger beroep, niet gegrond.8. Verzoeker diende bij brief van 1 februari 1997 een bezwaarschrift in bij de korpsbeheerder tegen diens beslissing van 24 januari 1997 op de klacht. De korpsbeheerder legde de klacht van verzoeker voor een advies voor aan de klachtencommissie van het regionale politiekorps Hollands-Midden.9. Bij brief van 20 mei 1997 diende verzoeker onderhavige klacht in bij de Nationale ombudsman.. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

. Verzoeker zond de Nationale ombudsman onder meer een kopie van het ter zake opgemaakte proces-verbaal. Passages daaruit komen, voor zover relevant, hierna aan de orde onder C.

2. In zijn verzoekschrift bracht verzoeker onder meer het volgende naar voren:"Men stelde dat op last van een belastende uitspraak van een getuige er sprake was van zware mishandeling en mij werd gesommeerd mee te gaan naar het politiebureau. Daar werd ik tot mijn ontsteltenis behandeld als een zware crimineel en ge ntimideerd met uitspraken die voor mij niet door de beugel kunnen. (...) De politiebeambten hebben het voorval buiten proporties opgeblazen en mij zonder onpartijdig te zijn veroordeeld (...). Dit concludeer ik uit de volgende feiten. a. proces-verbaal van aanhouding (...) stelt 'ter plekke spraken wij een getuige, die had gezien dat de verdachte op de man in schopte en sloeg, terwijl de man hulpeloos op de grond lag.' Later blijkt uit geen enkele getuigenverklaring dat gezien zou zijn dat ik de man geschopt zou hebben (...). Het proces-verbaal vermeldt hierover dat K. (de buschauffeur; N.o.) meldde dat hij had gezien dat de op de grond liggende persoon werd geslagen door een manspersoon. Het schoppen werd hierin dus niet vermeld. Het slaan was volgens die getuige het opheffen van de rechterarm nota bene zonder te zien waar hij terechtkwam. (...). Het vastzetten in een cel en het gebruiken van zwaar belastende wetsartikelen in de verbalen vind ik dan ook buiten proporties."3. Met betrekking tot zijn letsel bracht verzoeker in zijn verzoekschrift onder meer naar voren dat hij op 5 januari 1996 aan agent H. de afdruk van een musketonhaak op zijn schouder had getoond. Deze afdruk was naar de mening van verzoeker ontstaan doordat de heer T. hem had geslagen met de hondenriem, waaraan de musketonhaak was bevestigd. Agent H. had van deze verwonding geen melding gemaakt in de stukken, ondanks zijn toezegging daartoe, aldus verzoeker.4. Ten aanzien van de klacht over de schets in het proces-verbaal merkte verzoeker in zijn verzoekschrift op dat die onjuist was omdat er maar n rij bomen was ingetekend. Tussen de weg waarop de buschauffeur reed en de plaats van de vechtpartij bevinden zich twee rijen bomen (zie BIJLAGE 2)..        Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden1. In zijn reactie van 14 november 1997 deelde de korpsbeheerder mee dat hij na het advies van de klachtencommissie tot de conclusie was gekomen dat de betrokken politieambtenaren correct hadden gehandeld. De korpsbeheerder achtte de klacht van verzoeker op alle onderdelen ongegrond.

Bij de brief van de korpsbeheerder was gevoegd het advies van de klachtencommissie van 24 oktober 1997, een verslag van de zitting van de commissie van 22 augustus 1997 waarop de betrokken politieambtenaren waren gehoord en een rapportage van inspecteur W. van 19 december 1996 die was opgemaakt in het kader van onderzoek naar de eerder door verzoeker bij de politie ingediende klacht.2.1. In het door de politieambtenaren N. en M. opgemaakte proces-verbaal van 27 februari 1996 zijn onder meer de volgende bevindingen van de verbalisanten opgenomen:"Op bovengenoemde datum (...) kwamen wij daar ter plaatse. Wij zagen, dat even voorbij perceel (...) in de richting van de (...) een persoon op de weg lag. Nabij de persoon stonden nog een aantal personen. De persoon op de grond was reeds voorzien van een deken. Ik, N., vroeg aan de omstanders wie getuige van de mishandeling was geweest. Een buschauffeur, K., meldde dat hij had gezien dat de op de grond liggende persoon werd geslagen door een manspersoon. Terwijl hij dit mededeelde wees K. de dader aan, te weten L. (verzoeker; N.o.). (...) Naar aanleiding van de door T. opgegeven schade heb ik (politieambtenaar N.; N.o.) op dinsdag 23 januari 1996 een telefonisch onderhoud gehad met L. (verzoeker; N.o.) ten aanzien van een eventuele schaderegeling ingevolge de Wet Terwee. Ik, N., heb hem vervolgens een brochure 'Schade als straf' en een formulier 'schaderegeling verdachte' doen toekomen. (...) In het formulier 'schaderegeling verdachte' staat vermeld, dat de verdachte 4 weken de tijd krijgt om de schade naar behoren af te wikkelen met het slachtoffer. Op dinsdag 27 februari 1996, bleek dat door L. geen gebruik is gemaakt van het voorstel om tot schaderegeling te komen met het slachtoffer."2.2. In het door politieambtenaar N. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verzoeker van 3 januari 1996 is onder meer het volgende opgenomen:"De aanhouding werd verricht op grond van (...)(diverse artikelen uit het Wetboek van Strafrecht; N.o.) en vond plaats naar aanleiding van het volgende:Op de plaats van het delict troffen wij een man aan liggend op de grond, die kennelijk lichamelijk letsel had opgelopen als gevolg van een vechtpartij. Ter plekke spraken wij een getuige, die had gezien dat de verdachte op de man inschopte en sloeg, terwijl de man hulpeloos op de grond lag. Derhalve is de verdachte aangehouden op grond van mogelijke mishandeling."2.3. De betrokken politieambtenaren hoorden de buschauffeur op 3 januari 1996 omstreeks 12.51 uur als getuige. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 3 januari 1996 is de volgende verklaring van de buschauffeur opgenomen:"Ik reed op de (...) en reed in de richting van de (...) te Leiderdorp. Ter hoogte van de (...) trok een bepaalde gebeurtenis links van de (...) mijn aandacht. Dat is ongeveer een afstand van 50 60 meter. Ik had vanaf dat moment vrij uitzicht over de weg, die u (...) noemt. Ik zag namelijk dat er een persoon op de grond lag. Die persoon lag op zijn rechterzijde met zijn benen naar mij toe. Ook zag ik dat er een persoon gebogen over de op de grond liggend persoon stond. Ik kon op dat moment niet zien of de staande persoon de liggende hielp of dat men aan het vechten was. Door de weersomstandigheden zou het namelijk mogelijk zijn dat de op de grond liggende persoon gevallen was en dat de andere hem overeind wilde helpen. Naarmate ik dichter bij de (...) kwam, werd de afstand naar de plaats van de vechtpartij ook kleiner, waardoor ik kon zien dat het geen uitglijpartij was maar een vechtpartij. Tijdens het rijden zag ik dat de staande man slaande bewegingen maakte naar de liggende persoon. Ik probeerde de slaande persoon erop te wijzen dat hij niet goed bezig was door op de claxon te drukken. Ik zag dat de staande man gewoon doorging met zijn slaande bewegingen. Ongeveer tien meter voor de verkeerslichten, heb ik de bus tot stilstand gebracht. Ik heb gevraagd aan een passagier of hij mijn spullen in de gaten wilde houden en ik ben naar het tweetal gegaan. Onder het lopen heb ik nog wel een brul gegeven. De afstand die ik moest afleggen was ongeveer 30 meter. Ik zag dat de persoon die de slaande bewegingen maakte nu wel op mijn brul reageerde. Ik zag dat hij stopte met slaan. Ik zag, dat hij van de liggende persoon wegliep. Hij liep in de richting van de (...). De slaande bewegingen bestonden uit slaan met de rechterarm. Ik zag wel dat hij zijn rechterarm duidelijk ophief, om hem vervolgens met kracht weer te laten neerkomen op het lichaam. Ik heb niet kunnen zien waar de slagen terecht zijn gekomen. Ik heb zelf een slag of vier, vijf gezien. Mogelijk dat het er wel meer geweest zijn, omdat hij hiermee al bezig was op het moment dat ik het tweetal in zicht had. Ik heb de persoon niet zien schoppen."

2.4. In het door de politieambtenaren N. en H. opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 3 januari 1996 is de verklaring van verzoeker opgenomen. In deze door hem ondertekende verklaring komt de volgende passage voor:"Even later kwam er een buschauffeur aanlopen. De chauffeur begon tegen mij te schelden op een beschuldigende manier. Ik heb de chauffeur duidelijk gewezen op de riem die de man nog in zijn handen had terwijl hij de op grond lag, zonder hond eraan vast, waarmee hij als eerste had geslagen. Ik wil ten overvloede nogmaals vermelden dat ik de man al liggend op de grond niet geslagen of getrapt heb. Al die tijd bleef ik bij het slachtoffer. Ik zag dat hij een bult op zijn hoofd had en een beschadigd oor had. Vervolgens kwamen de buren in eerste instantie met een kussen en even later met een deken. (...) Ik was toch wel geschrokken van het feit dat de man op de grond bleef liggen. Ik heb inderdaad oververhit gereageerd op deze situatie, waarschijnlijk doordat mijn zoontje momenteel in het ziekenhuis ligt."2.5. Verzoeker deed op 3 januari 1996, nadat hij als verdachte was gehoord, aangifte van mishandeling door de heer T. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifte is bij 'letselomschrijving' het volgende vermeld:"Schaafwond aan de linkerhand Zwelling aan de rechterhand pijn in de rechterschouder"2.6. In een bij het proces-verbaal gevoegde verklaring van een arts is aangegeven welk letsel hij had geconstateerd bij verzoeker:"schaafverwonding re schouderblad en rugzijde van beide handen, lichte kneuzing schouder/ribspieren"3. In het rapport van inspecteur W. van 19 december 1996 dat naar aanleiding van de door verzoeker bij de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden ingediende klacht is opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:"Op 16 december 1996 sprak ik met N. (de betrokken verbalisant; N.o.), die daarbij het volgende aangaf. (...)

Over het proces-verbaal van aanhouding gaf N. aan dat in eerste instantie een getuige vertelde dat hij had gezien dat er geslagen en geschopt was, terwijl later in de uitgebreider opgenomen verklaring alleen is verklaard dat gezien was dat er geslagen is. (...) Op 18 december 1996 sprak ik met medewerker H. Deze gaf aan dat hij kort na aankomst aan het bureau te Leiderdorp hij in overleg met de H.O.v.J. B. (hulpofficier van justitie; N.o.) zich niet verder dan noodzakelijk met dit onderzoek heeft beziggehouden. Dit omdat H. het slachtoffer kent. Wel gaf H. aan dat het mogelijk is geweest dat hij tijdens het verhoor heeft gezegd of na daarnaar gevraagd te zijn door klager, dat het slachtoffer er slecht aan toe was. Over het feit dat twee dagen na de aanhouding klager aan het bureau verscheen en een verwonding aan H. heeft getoond, gaf H. aan dat dit is gebeurd en dat daarbij dat door H. een 'rode vlek' is geconstateerd. Hierop heeft H. aan klager aangegeven naar een dokter te gaan om een medische beoordeling te krijgen. Derhalve heeft H. hierover in het dossier geen vermelding gemaakt. Een eventuele medische verklaring van een door klager opgegeven medicus had bij het dossier gevoegd kunnen worden. Klager heeft echter hierna niet meer over de verwonding naar H. gereageerd."4. Het verslag van de hoorzitting van 22 augustus 1997 van de klachtencommissie houdt onder meer het volgende in:"1. Horen politieambtenaar H. (...) De voorzitter vraagt wat H. kan zeggen over het feit dat er door L. (verzoeker; N.o.) zou zijn geschopt.H. weet daar niets van. Toen hij ter plekke kwam heeft hij betrokkenen direct uit elkaar gehaald en is met L. naar diens huis gegaan. De voorzitter vraagt of H. L. in de mond heeft gelegd dat zijn gedrag te maken had met het feit dat zijn dochter in het ziekenhuis lag.. ontkent dit. Volgens hem heeft L. zelf gezegd dat hij door de situatie met zijn kind onder druk stond. (...) De voorzitter vraagt H. om een nadere uitleg rond de medische verklaring.. merkt op dat L. na zijn verhoor op zijn beurt aangifte heeft gedaan van mishandeling door T. Hij liet hem daarbij een verwonding zien die het gevolg zou zijn van een slag met de musketonhaak van een hondenriem. H. zei daarop dat hij dat niet kon beoordelen en suggereerde L. naar een arts te gaan voor een medische verklaring op dit punt.

(...) Een commissielid vraagt of H. tegen L. heeft gezegd dat T. er slecht aan toe was.. ontkent dit gezegd te hebben. De voorzitter merkt op dat volgens L. de schets onjuist zou zijn.. geeft aan dat de schets alleen was bedoeld om aan te geven waar het slachtoffer heeft gelegen. Naar zijn mening is dit juist gebeurd. (...)2. Horen politieambtenaar N. De voorzitter brengt naar voren dat aanvankelijk in de rapportage sprake is van 'slaan' en 'schoppen', terwijl verder alleen 'slaan' wordt genoemd.. licht toe dat de betrokken buschauffeur bij de eerste ontmoeting verklaarde dat de op de grond liggende persoon, zijnde T., werd geslagen en geschopt door de andere persoon, te weten L. Dit is dan ook in het eerste aanhoudings-pv opgenomen. Later bleek dat er alleen sprake was van slaan. (...) De voorzitter vraagt N. om een reactie op de stelling van L. dat hem een tijdsdruk werd opgelegd.. geeft aan dat L. doelt op het telefoongesprek dat hij met hem voerde in het kader van de wet Terwee, die de politie verplicht om contact op te nemen met partijen over schadebemiddeling. Het desbetreffende formulier heeft N. op 21 januari opgestuurd en op 23 januari heeft hij met L. telefonisch contact opgenomen. N. verklaart L. niet onder druk te hebben gezet, want de schaderegeling is een vrijwillige zaak. De voorzitter vraagt de mening van N. op de verklaring van L. dat de situatieschets onjuist is.. begrijpt dit niet, want hij vindt de schets juist. Het doel ervan was om aan te geven waar het slachtoffer lag. De buschauffeur heeft alles goed gezien. (...) Een lid van de commissie vraagt of N. tegen L. heeft gezegd dat T. er slecht aan toe was.. antwoordt dat hij heeft gezegd dat T. ter observatie was opgenomen in het ziekenhuis. Een lid van de commissie vraagt N. of L. in de mond is gelegd dat zijn oververhit reageren te maken had met het feit dat zijn dochter in het ziekenhuis lag.. verklaart dat zij zochten naar een reden voor de handelwijze van L., waarbij ze zich afvroegen of hij misschien onder spanning stond vanwege de opname in het ziekenhuis van zijn kind. Desgevraagd zegt N. dat dit gegeven ter sprake was gekomen bij het voorgesprek."5. In het advies van de klachtencommissie is, voor zover hier van belang het volgende opgenomen:"Bevindingen commissie(...) ad 9a: De getuigenverklaring over het inschoppen op de heer T. die tot de aanhouding heeft geleid; Uit de desbetreffende mutatie en de verklaring ter zitting van politieambtenaar N. is naar voren gekomen dat de buschauffeur, die getuige was van het voorval, bij de eerste ontmoeting verklaarde gezien te hebben dat een man (de heer L.) op een man (de heer T.) inschopte en sloeg, terwijl de man hulpeloos op de grond lag. Naar de mening van de commissie mochten de politieambtenaren dan ook de conclusies trekken die ze op dat moment hebben getrokken. Dat de betrokken getuige in een later door hem afgelegde verklaring over het gebeurde niet meer heeft aangegeven dat er door de heer L. werd geschopt doet daar volgens de commissie niet aan. De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. Ad 9b: Het onder druk zetten van bezwaarde tijdens het verhoor met de mededeling dat de heer T. er erg slecht aan toe was. Ter zitting heeft politieambtenaar H. ontkend deze uitspraak te hebben gedaan en heeft politieambtenaar N. gesteld dat hij heeft gezegd dat de heer T. ter observatie was opgenomen in het ziekenhuis. De commissie ziet geen reden te twijfelen aan deze verklaringen en acht het bezwaar op dit punt ongegrond. Ad 9c: Het bezwaarde in de mond leggen dat hij onder spanning stond vanwege het feit dat zijn kind was opgenomen in het ziekenhuis; De commissie overweegt dat ter zitting politieambtenaar H. ontkend heeft dit te hebben gezegd. Politieambtenaar N. heeft te kennen gegeven dat gezocht werd naar een reden voor de handelwijze van bezwaarde. Aangezien tijdens het allereerste gesprek bij bezwaarde thuis ter sprake was gekomen dat zijn kind in het ziekenhuis was opgenomen, had N. zich afgevraagd of bezwaarde wellicht om die reden onder spanning stond. Voor de stelling dat de politieambtenaren bezwaarde dit hebben willen opdringen, acht de commissie geen grond aanwezig. Veeleer was er sprake van dat zij terugkwamen op een eerdere mededeling op dit punt van bezwaarde zelf. Ook op dit punt acht de commissie het bezwaar ongegrond (...) ad 9e: De reactie van politieambtenaar H. op de melding van bezwaarde dat hij was geraakt door de musketonhaak van de hondenriem van T.; Politieambtenaar H. heeft ter zitting verklaard dat bezwaarde hem een verwonding heeft laten zien die volgens bezwaarde het gevolg was van het slaan door de heer T. met de musketonhaak van zijn hondenriem. Daarop heeft H. bezwaarde gezegd dit niet te kunnen beoordelen en hem in overweging gegeven dit door een arts te laten vaststellen. Een medische verklaring heeft bezwaarde echter niet overgelegd. Gezien de duidelijke verklaring van politieambtenaar H. en het niet overleggen van een medische verklaring dienaangaande door bezwaarde acht de commissie het bezwaar ook op dit punt ongegrond. (...) Ad 9h: Het feit dat bezwaarde door politieambtenaar N. in een telefoongesprek over de wet Terwee onder druk is gezet; Ter zitting heeft politieambtenaar N. uiteengezet dat hij op 20 januari 1996 een brief aan bezwaarde heeft ontworpen terzake van de wet Terwee. Vervolgens heeft hij op 23 januari 1996 hierover telefonisch contact opgenomen met bezwaarde. N. heeft opgemerkt dat hij bezwaarde niet onder druk heeft gezet; daar was ook geen reden voor, omdat de schaderegeling volgens genoemde wet een vrijwillige zaak is. Ook op dit punt acht de commissie het bezwaar ongegrond. Ad 9i: Het feit dat de situatieschets onjuist zou zijn; Ter zitting hebben beide politieambtenaren verklaard dat zij van mening zijn dat de schets, die bedoeld was om de plaats waar het slachtoffer lag aan te geven, juist is opgesteld. De betrokken buschauffeur heeft het voorval goed kunnen zien. De commissie ziet geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen. Ze tekent daarbij aan dat bezwaarde, door niet ter zitting te verschijnen, het de commissie onmogelijk heeft gemaakt om kennis te nemen van een verduidelijking van zijn bezwaren terzake van de situatieschets. De commissie acht dit onderdeel van het bezwaar ongegrond." D. Reactie van verzoeker In een uitgebreide reactie op de hem toegezonden stukken deelde verzoeker, voor zover hier van belang, het volgende mee:"Mijn vermoeden dat mijn bezwaar door deze klachtencommissie wederom niet onbevangen en onbevooroordeeld behandeld zou worden

blijkt, naar mijn oordeel, bewaarheid. Men neemt de uitspraken van beide politieambtenaren klakkeloos over zonder hier nader onderzoek naar te doen. Op veel punten was nader onderzoek mogelijk en mijn inziens noodzakelijk. De commissie betreurt het dat ondergetekende niet heeft voldaan aan het dringende verzoek om door de commissie te worden gehoord. In het verslag wordt melding gemaakt van het feit dat alle vragen en antwoorden schriftelijk afgehandeld konden worden, doch dat deze klachtencommissie zelf verkoos de onuitgesproken stelling in te nemen dat dit wat hen betreft alleen mondeling mocht. (...). verklaart niets te weten over het feit dat er door ondergetekende zou zijn geschopt. N. verklaart dat de betrokken buschauffeur dit bij de eerste ontmoeting verklaarde. Het zou mijn inziens aan de commissie zijn de buschauffeur op dit punt een verklaring te vragen. Naar de mening van de commissie mochten de politieambtenaren de conclusie strekken die ze op dat moment hebben getrokken en ik wijs u op het meervoud in deze zin. De commissie vraagt zich niet af hoe de conclusie van zware mishandeling tot stand kwam. (...) Ad 9e De voorzitter vraagt bij de hoorzitting d.d. 22 augustus 1997 of er, net als bij T. ook bij L. sprake was van een medische verklaring. H. merkt op dat dit niet het geval was. Er wordt alleen een medische verklaring opgesteld als dit nodig is voor de bewijsvoering; daartoe dient een standaardformulier. Het valt de klachtencommissie niet op dat er wel degelijk een medische verklaring is opgesteld, waartoe bedoeld standaardformulier is verstrekt en ingevuld door dr. R. te Leiden. Deze is van 3 januari 1996. Toen de afdruk van de musketonhaak 4 januari zichtbaar werd, heeft H. verzuimd een tweede standaardformulier op 5 januari bij mijn bezoek aan hem mee te geven (...). Ad 9c Hieruit kan men opmaken dat mij tijdens verhoor verklaringen in de mond gelegd zijn. Dit hoort niet te gebeuren. N. verklaart dat dit gegeven ter sprake was gekomen bij het voorgesprek. Dat ondergetekende dit in het voorgesprek gezegd zou hebben, beweert H. niet. Zoals reeds gesteld, is, tijdens een gesprek dat mijn vrouw en een buurman op de stoep na het voorval hadden, opgevangen dat mijn zoon in het ziekenhuis lag en is dit feit door mij beslist niet genoemd. De verklaringen van N. en H. zijn m.n. niet gelijkluidend. Ook hier wordt echter een verklaring klakkeloos door de commissie overgenomen. (...)

Ad 9h (...) Er wordt gesteld: 'N. heeft opgemerkt dat hij bezwaarde niet onder druk heeft gezet; daar was ook geen reden voor'. Met deze uitspraak ben ik het niet eens. Pas na het telefoongesprek, toen mij de folder met brief bereikte, werd mij duidelijk wat bij het telefoongesprek niet werd verteld. Ingaan op een schaderegeling was een schulderkenning. N. heeft in het telefoongesprek toegezegd de heer T. eveneens te benaderen met hetzelfde voorstel tot schadevergoeding van schade aan mijn zijde. Later blijkt dat dit niet gebeurd is. Tijdens het telefoongesprek heb ik zelf aangedrongen op het krijgen van schriftelijke informatie over hetgeen hij mij voorstelde. Als ik dit al gehad zou moeten hebben, zou hij dit ongetwijfeld gezegd hebben. (...) Ad 9i De commissie stelt: 'Dat bezwaarde, door niet ter zitting te verschijnen, het de commissie onmogelijk heeft gemaakt om kennis te nemen van een verduidelijking van zijn bezwaren terzake van de situatieschets. Ik meen dat dit in voldoende mate door mij is beschreven. Men had mij de in de stukken genoemde foto's kunnen vragen of even naar de plaats van het gebeuren toe kunnen rijden, die op een kleine afstand van het (...) is gelegen (...). Men neemt dan ook hierin de mening van de beide agenten klakkeloos over. (...) De korpsbeheerder neemt vervolgens klakkeloos het advies van de klachtencommissie over. Dat ondergetekende deze klacht niet voldoende behandeld acht, zult u ongetwijfeld uit deze brief kunnen lezen.". Reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden De korpsbeheerder reageerde bij brief van 12 februari 1998 op het commentaar van verzoeker. Hij merkte onder meer het volgende op:"Door de secretaresse van de klachtencommissie zijn diverse schriftelijke en telefonische pogingen ondernomen om klager voor een gesprek bij de klachtencommissie uit te nodigen. De keus van hem was echter hier geen gevolg aan te geven. Nu ik zijn reactie heb gelezen stel ik vast dat hem een aantal punten duidelijk had kunnen worden indien hij op de uitnodiging was ingegaan. (...) Bij de komst van de politie wordt aan de politieambtenaar N. door een getuige, de genoemde buschauffeur, kenbaar gemaakt, dat hij had gezien dat klager zojuist een op de grond liggende man had

geschopt en geslagen. N. stelde vast dat de man op de grond letsel had en er hierdoor sprake was van mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling. Daarnaast is er sprake van een heterdaadsituatie met ter plaatse een verdachte. In geval van heterdaad is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden. N. houdt de verdachte aan en legt dit vast bij proces-verbaal van aanhouding. Bij de voorgeleiding heeft de hulpofficier van justitie getoetst of de aanhouding rechtmatig was. In het verdere onderzoek worden de getuigen gehoord en hun verklaringen vastgelegd. Bij dit verhoor, onder minder hectische omstandigheden, verklaart de buschauffeur dat hij gezien heeft, dat klager geslagen heeft.(...) Ad 9c Uit het opgemaakte proces-verbaal van verhoor, de door H. en N. afgelegde verklaringen in het klachtonderzoek en het onderzoek door de klachtencommissie maak ik op, dat de door klager afgelegde verklaring in alle vrijheid is afgelegd. Na het afleggen van zijn verklaring heeft hij deze op iedere pagina ondertekend. Ad 9h Dit is naar mening de interpretatie, die klager geeft aan het telefoongesprek en de hem toegezonden informatie. (...) Van enig overhalen om schuld te erkennen is mij niet gebleken. Ad 9i Uit het proces-verbaal blijkt, dat de situatieschets en de foto's gemaakt zijn aan de hand van de verklaring van de getuige. Ik heb geen enkele reden te twijfelen aan de juiste weergave. Ik acht het wel van belang dat de foto's zo snel als mogelijk gemaakt zijn na het gepleegde delict. Dit in verband met de onder invloed van de seizoenen wisselende omstandigheden. Zover ik heb kunnen vaststellen is dit gebeurd.". Nadere reactie van verzoekerVerzoeker herhaalde zijn eerder ingenomen standpunten.

Beoordeling

1. Op 3 januari 1996 raakte verzoeker verwikkeld in een vechtpartij met de heer T. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands-Midden hielden verzoeker korte tijd later aan ter zake van verdenking van mishandeling van de heer T. Verzoeker klaagt er over dat de betrokken politieambtenaren hem als schuldig aan mishandeling van de heer T. hebben aangemerkt. Zij hebben naar de mening van verzoeker in het proces-verbaal de verklaring van de getuige die aanleiding was voor zijn aanhouding, onjuist weergegeven.2.1. Toen de betrokken politieambtenaren arriveerden op de plaats van de vechtpartij werden zij geconfronteerd met de getuigenverklaring van de buschauffeur. Die verklaring was op zichzelf beschouwd voldoende voor het redelijk vermoeden dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van de heer T. Er was sprake van heterdaad, zodat de betrokken ambtenaren bevoegd waren tot aanhouding van verzoeker (zie

Achtergrond

onder 1 t/m 3). Gelet op het feit dat de zaak er aanvankelijk ernstig uitzag, was het ook niet onjuist dat de betrokken ambtenaren van hun bevoegdheid tot aanhouding gebruik hebben gemaakt. Op dit punt is verder niet relevant of de betrokken buschauffeur op dat moment heeft aangegeven dat verzoeker ook geschopt zou hebben of alleen geslagen. Ook als hij verklaard zou hebben dat verzoeker alleen had geslagen, was er voldoende reden voor aanhouding van verzoeker. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.2.2. Politieambtenaar N. heeft tweemaal – tegenover inspecteur W. en tegenover de klachtencommissie - aangegeven dat de buschauffeur aanvankelijk had verklaard dat verzoeker ook zou hebben geschopt. Later heeft de chauffeur uitdrukkelijk verklaard dat verzoeker alleen had geslagen. Verzoeker was niet aanwezig bij het eerste gesprek tussen de politieambtenaren en de buschauffeur. Onvoldoende is aannemelijk geworden dat de politieambtenaren bewust een andere verklaring van de chauffeur hebben vermeld in het proces-verbaal van aanhouding dan hetgeen deze bij het eerste contact met hen had verklaard. Overigens is dit punt, zoals hiervoor werd overwogen, niet direct van belang voor de beslissing van de ambtenaren tot aanhouding van verzoeker. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.3.1. Verzoeker klaagt voorts erover dat de ambtenaren hem in het verhoor onder druk hebben gezet met de mededeling dat de heer T. er slecht aan toe was en dat zij hem hebben laten zeggen dat hij oververhit was geraakt omdat zijn kind in het ziekenhuis lag.3.2. Bij de zitting van de klachtencommissie op 22 augustus 1997 heeft politieambtenaar H., daarnaar gevraagd, ontkend tegen verzoeker te hebben gezegd dat de heer T. er slecht aan toe was. Politieambtenaar N. verklaarde tegenover de commissie dat hij tegen verzoeker had gezegd dat de heer T. in het ziekenhuis was opgenomen. Op 18 december 1996 verklaarde agent H. echter tegen inspecteur W. dat het mogelijk was geweest dat hij tegen verzoeker had gezegd dat de heer T. er slecht aan toe was. Nu deze laatste verklaring van een veel eerdere datum is, wordt daaraan meer gewicht toegekend dan aan de verklaring van H. tegenover de commissie. De Nationale ombudsman

gaat derhalve ervan uit dat (een van de) betrokken ambtenaren een opmerking van bovengenoemde aard en strekking over de gezondheidstoestand van de heer T. (heeft) hebben gemaakt. Bij het verhoor van een verdachte is altijd sprake van een zekere mate van druk. Een in dat kader gemaakte opmerking over een ziekenhuisopname van de heer T. was niet onjuist. De heer T. was immers in het ziekenhuis opgenomen. Opmerkingen over de mate waarin de heer T. letsel had opgelopen, moeten echter als voorbarig worden aangemerkt, nu de betrokken ambtenaren daartoe niet medisch waren gekwalificeerd. Evenmin waren er aanwijzingen dat de heer T. ernstig letsel had opgelopen. De opmerking moet dan ook in zoverre als onjuist worden aangemerkt. Op dit punt is onderzochte gedraging niet behoorlijk.3.3. Politieambtenaar N. heeft tegenover de klachtencommissie verklaard dat hij en zijn collega hadden gezocht naar een reden voor het gedrag van verzoeker. In dat kader kwam de ziekenhuisopname van verzoekers zoon ter sprake. Op dit punt kan de betrokken ambtenaren geen verwijt worden gemaakt. In het kader van het opsporingsonderzoek behoorde het tot hun taak om na te gaan wat de mogelijke directe en indirecte oorzaken waren van de vechtpartij. Dat zij verzoeker hebben gevraagd of zijn gedrag mogelijk te maken had met de ziekenhuisopname van zijn zoon was derhalve niet onjuist. Niet is aannemelijk geworden dat verzoeker daar niet in vrijheid op heeft kunnen antwoorden. Verzoeker heeft zijn verklaring ook uitdrukkelijk ondertekend. Op dit punt is onderzochte gedraging behoorlijk.4. Verzoeker klaagt er verder over dat niet al het door hem opgelopen letsel in het proces-verbaal is vermeld. Gebleken is dat verzoeker twee dagen na het voorval nogmaals naar het politiebureau is gegaan en daar heeft gesproken met politieambtenaar H. en hem het later opgekomen letsel heeft getoond. Vast staat dat dit letsel niet in het proces-verbaal van de aangifte van verzoeker is opgenomen. Dat was niet onjuist. Dat proces-verbaal van aangifte was op dat moment al opgemaakt en gesloten. H. heeft verklaard verzoeker te hebben verwezen naar een arts. Dat was terecht. Via die weg had een aanvullende medische verklaring bij het proces-verbaal kunnen worden gevoegd. Van de door verzoeker in eerste instantie genoemde letsels was immers ook een medische verklaring bij het proces-verbaal gevoegd. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.5. Verzoeker klaagt er daarnaast over dat de betrokken ambtenaren hebben geprobeerd hem over te halen tot het betalen van een schadevergoeding aan de heer T. Gebleken is dat politieambtenaar N. verzoeker op 23 januari 1996 heeft opgebeld en met hem heeft gesproken over de mogelijkheid dat verzoeker schadevergoeding zou betalen aan de heer T.. heeft verzoeker verder schriftelijk ge nformeerd over de mogelijkheid van een schaderegeling tussen verzoeker en de heer T. (zie

Bevindingen

onder C 2.1.). Het feit dat N. het schadevergoedingsverzoek van de heer T. heeft overgebracht aan verzoeker was in overeenstemming met de terzake geldende richtlijnen (zie

Achtergrond

onder 4.2.). De heer T. had namelijk aangegeven een schadevergoeding van verzoeker te willen verkrijgen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. Niet is duidelijk geworden of N. anders dan in informerende zin met verzoeker heeft gesproken over een schadevergoeding. Er kan dan ook niet worden vastgesteld of N. heeft getracht verzoeker over te halen tot het betalen van een schadevergoeding aan de heer T. In zoverre kan op dit punt geen oordeel worden gegeven.6. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de schets van het voorval onjuist is opgemaakt. Op dit punt is gebleken dat er twee rijen bomen staan tussen de weg waarop de buschauffeur reed en de plaats van de vechtpartij. In de tekening die als bijlage bij het proces-verbaal was gevoegd, is slechts n rij bomen getekend. Hiermee staat vast dat de tekening niet volledig was. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Hollands-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden (de burgemeester van Leiden), is niet gegrond, behalve wat betreft de opmerkingen over het letsel van de heer T. en de incomplete schets in het proces-verbaal; op die punten is de klacht gegrond. Ter zake van de door verzoeker gestelde poging om hem over te halen tot het betalen van een schadevergoeding wordt geen oordeel gegeven.

BIJLAGE 1

Achtergrond

1. Artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:         "1. Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.2. Wanneer is sprake van heterdaad? Op grond van artikel 53, lid 1 Sv is in geval van ontdekking op heterdaad eenieder bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden. Voor het antwoord op de vraag of er enige tijd nadat het feit is begaan nog sprake kan zijn van een geval van ontdekking op heterdaad zijn bepalend het tijdsverloop tussen de ontdekking van het feit en de aanhouding, en de inspanningen die zijn verricht met betrekking tot het onderzoek naar het feit. De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 17 mei 1949 (NJ 1949, 553) dat er in een geval waarin een verdachte dertig uur nadat hij het feit had begaan werd aangehouden, nog sprake kon zijn van een geval van ontdekking op heterdaad wegens het:         "vrijwel onafgebroken treffen van de onmiddellijk nodige maatregelen ten dienste van het tot klaarheid brengen van het op heterdaad ontdekte feit."3. Wie is bevoegd tot aanhouding bij heterdaad? In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit is ieder bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden. De (hulp)officier van justitie is bevoegd de verdachte naar een plaats voor verhoor te geleiden. Hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

Geschiedt de aanhouding door een andere opsporingsambtenaar, dan draagt deze er zorg voor dat de aangehoudene ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid (art. 53, lid 1 t/m 3 Sv).4. De taak van de politie ten aanzien van het slachtoffer van een misdrijf4.1. Op 1 april 1995 trad de zogenoemde wet Terwee in werking. Bij die wet werden onder meer de artikelen 51a tot en met 51f in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Deze bepalingen beogen een verbetering te brengen in de positie van het slachtoffer van strafbare feiten. Tegelijk met de wet Terwee trad voor de politie en het openbaar ministerie een nieuwe richtlijn slachtofferzorg in werking (Stcrt. 1995, 65). De richtlijn heeft betrekking op de drie onderdelen van slachtofferzorg: correcte bejegening, informatieverstrekking en schadebemiddeling. In de richtlijn staat vermeld dat het onder meer tot de taak van de politie behoort om:- de aangifte van het slachtoffer zorgvuldig op te nemen; - algemene informatie aan het slachtoffer te geven over de gang van zaken volgend op de aangifte; - uitdrukkelijk aan het slachtoffer te vragen of deze schadevergoeding wenst en of deze van de gang van zaken volgend op de aangifte op de hoogte wenst te worden gehouden; - het slachtoffer te informeren over een schaderegeling en zo'n regeling te bevorderen of daarbij te bemiddelen;4.2. In het arrondissement 's-Gravenhage is naar aanleiding van de invoering van de wet Terwee per 1 april 1995 door een stuurgroep een richtlijn schadebemiddeling vastgesteld. In deze richtlijn zijn nadere afspraken opgenomen over de taak van onder meer de politie en arrondissementsparket te 's-Gravenhage in het kader van de uitvoering van de wet Terwee. In de richtlijn is onder meer het volgende opgenomen:HOOFDSTUK 2: PROCEDURE SCHADEBEMIDDELING(...) "1. Algemeen Uitgangspunt van deze richtlijn is dat het slachtoffer bereid moet zijn schadevergoeding te ontvangen en de verdachte bereid moet zijn de schade te betalen. Daarnaast bepaalt de richtlijn dat er twee organisaties zijn waar de schadebemiddeling kan worden gestart: de politie en het Openbaar Ministerie.

2. Taken van de politie m.b.t. schadebemiddeling: a. Het verstrekken van informatie aan het slachtoffer over mogelijkheden en onmogelijkheden en mogelijke consequenties van schadevergoeding en de rol van de politie/OM en eventueel andere netwerkpartijen/organisaties daarin. Het afgeven van de folder 'slachtofferhulp en schadevergoeding' dan wel de eigen informatiefolder. b. De verdachte inlichten over mogelijkheden en consequenties van schadebemiddeling. c. Informatie over de betalingsbereidheid en de draagkracht van de verdachte in het proces-verbaal vastleggen. d. Het voorstel van het slachtoffer omtrent schadevergoeding aan verdachte dan wel het voorstel van de verdachte daaromtrent aan het slachtoffer overbrengen. (...) g. Trachten binnen twee weken na het eerste contact met verdachte een schaderegeling tot stand te brengen. h. Het aanbod doen binnen vier weken na de schaderegeling geld te innen (alleen nmalige betalingen), contant dan wel storting op een derdenrekening van de politie. i. Controleren of de betaling bij het slachtoffer is binnengekomen. Dit dient dus binnen zes weken te gebeuren. (...)3. Gevallen waarin de politie schade bemiddelt: a. Alle misdrijven begaan door meerderjarigen en niet HALT-waardige minderjarigen met uitzondering van:- voorgeleidingen aan de R-C en OvJ (snelrechtzaken); - zaken met een schadebedrag hoger dan ƒ 1500,- - zaken van complexe aard (bijv. meer dan 1 verdachte, meer dan 1 slachtoffer, schadebepaling niet eenvoudig); - junk-zaken; b. verdachte bekent (documentatie niet van belang); c. verdachte is bereid schadevergoeding te betalen en het slachtoffer is bereid die te ontvangen (alleen vergoeding voor materi le schade).4. Gevolgen van geslaagde schadebemiddeling door de politie

a. Politiesepot indien: - eenvoudige mishandeling of vernieling - schadebedrag lager dan ƒ 500,- - verdachte meerderjarig en first-offender b. Mededelingen dat de officier van justitie bij de afdoening rekening zal houden met het feit dat schadevergoeding heeft plaatsgevonden: - in alle overige gevallen

5. Gevolgen van niet-geslaagde schadebemiddeling door de politie

Indien: - verdachte en/of slachtoffer niet bereid is/zijn tot schaderegeling, of - schaderegeling niet binnen 2 weken na het eerste contact totstandkomt, of - de betaling niet plaatsvindt binnen de daartoe gestelde termijn van 4 weken na de schaderegeling wordt het proces-verbaal z.s.m. doorgezonden naar het O.M. (...) HOOFDSTUK 3: DOELSTELLINGEN (...)3.2. Netwerkpartijdoelstellingen3.2.1. Politie (...) Indien slachtoffer en verdachte bereid zijn een schaderegeling te treffen, zal de politie hen daarbij behulpzaam zijn. De politie zal slechts het voorstel van de ene partij aan de andere partij overbrengen, zonder de hoogte van de schadeclaim te beoordelen. Betaling van het schadebedrag zal via de politie lopen."

BIJLAGE 2

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Wijze van behandeling tijdens onderzoek naar toedracht vechtpartij.

Oordeel:

Geen oordeel