1998/480

Rapport
Op 2 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Dieren, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden en over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de omstandigheden waaronder hij in het politiebureau van het district Veluwezoom West van het regionale politiekorps Gelderland-Midden heeft moeten verblijven, na zijn aanhouding op 6 oktober 1997. Hij klaagt er met name over dat de politie hem:-        heeft geplaatst in een cel met braaksel en etensresten op de grond; -        anderhalf uur heeft laten wachten, nadat hij had aangegeven dat hij dringend naar het toilet moest; -        ondanks zijn verzoek daartoe, geen ontbijt heeft gegeven, hoewel hij om 5.30 uur was aangehouden. Daarnaast klaagt hij erover dat de politie hem, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog geen beslissing heeft doen toekomen op zijn klacht van 15 oktober 1997 ter zake.

Achtergrond

Artikel 9 klachtenregeling politieregio Gelderland Midden:"1. De afronding van de formele bemiddeling van de klacht vindt plaats binnen 5 weken.2. De formele behandeling van de klacht vindt plaats binnen 8 weken en binnen 12 weken bij inschakelen van de klachtencommissie door de korpsbeheerder.3. Indien de afdoening niet binnen de hiervoren genoemde termijnen kan plaatsvinden, wordt hiervan mededeling aan de indiener van de klacht en de betrokken ambtenaar gedaan met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 6 oktober 1997 om ongeveer 6.00 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzoeker in zijn woning aan als verdachte van een strafbaar feit. Verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau in de Beekstraat te Arnhem alwaar hij werd geleid voor een hulpofficier van justitie. Verzoeker werd ingesloten in een zogenoemde opvangcel. Omstreeks 10.00 uur die dag werd verzoeker overgebracht voor verhoor naar een politiebureau te Velp.2. Bij brief van 15 oktober 1997 diende verzoeker een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Gelderland-Midden over de omstandigheden waaronder hij op 6 oktober 1997 in de opvangcel in het politiebureau Beekstraat had moeten verblijven. De klacht omvatte de eerste drie punten, zoals hierv r weergegeven in de klachtformulering onder

Klacht

.3. De klachtenco rdinator van het regionaal politiekorps Gelderland-Midden bevestigde bij brief van 3 november 1997 de ontvangst van de klacht. In de brief deelde de klachtenco rdinator voorts mee dat de klacht van verzoeker zou worden behandeld volgens de klachtenregeling van de politieregio Gelderland-Midden.4. Bij brief van 13 februari 1998 rappelleerde verzoeker de klachtenco rdinator omdat hij tot op dat moment nog geen reactie op zijn klacht had ontvangen.5. In een brief van 31 maart 1998 diende verzoeker onderhavige klacht bij de Nationale ombudsman in.

. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.. Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden In zijn reactie van 3 augustus 1998 op de klacht deelde de korpsbeheerder het volgende mee:"...De heer B. (verzoeker; N.o.) is door de beide agenten (W. en H.; N.o.) overgebracht naar het politiebureau aan de Beekstraat 39 te Arnhem waar hij voorgeleid is aan de hulpofficier van justitie (...). De heer B. is vervolgens overgebracht naar een opvangcel bij de agentenwacht. De heer B. is die ochtend niet aangemeld bij de arrestantenzorg. De heren W. en H. hebben bij de insluiting van de heer B. echter niet opgemerkt dat de betreffende opvangcel als buitensporig vuil was te kenmerken. (...) De klacht van de heer B. bestaat uit in totaal vier elementen. In het navolgende zal ik kort aanduiden of de klachtelementen in mijn ogen wel of niet gegrond zijn. Allereerst de omstandigheid waarin aangeduid is door de heer B. dat zich in de cel braaksel en etensresten bevonden. Zoals hierboven aangegeven hebben de heer W. en H. niet opgemerkt dat de cel buitensporig vies was. Voor wat betreft dit klachtelement is sprake van tegenstrijdige verklaringen van de betrokken agenten en de heer B. In deze kan ik niet vaststellen of het betreffende klachtelement wel of niet gegrond is. Ten tweede klaagt de heer B. over de omstandigheid dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om naar het toilet te gaan, terwijl hij dit volgens eigen zeggen uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt. In deze is uit onderzoek gebleken dat de heer B. gelijk kan hebben. Het geval heeft zich namelijk voorgedaan dat over het verblijf van de heer B. in de opvangcel slecht gecommuniceerd is en het vrijwel een ieder in het bureau aan de Beekstraat onbekend is gebleken dat de heer B. zich daar bevond. Het is om die reden goed mogelijk dat dit klachtelement gegrond is. In de tijd dat de heer B. in de opvangcel geeft gezeten heeft er een wisseling van dienst plaatsgevonden (om 7.00 uur in de ochtend) waarbij kennelijk het verblijf van de heer B. niet gecommuniceerd is. Voor mij is het laatste ontoelaatbaar en op basis van daarvan heb ik interne maatregelen gevraagd om dit soort misstanden in de toe-

komst te kunnen voorkomen. In dit verband dient een organisatorische link te worden gelegd tussen de opvangcel en de arrestantenverzorging. Het voornoemde geldt eveneens voor het derde klachtelement. Vanuit mijn positie is niet goed te beoordelen of de omstandigheid zich feitelijk heeft voorgedaan zoals omschreven in de brief van de heer B., maar het is op grond van het gedane onderzoek ook niet uitgesloten dat het zich heeft voorgedaan. Voor wat betreft de lange duur van de behandeling van de klacht kan niet anders geconcludeerd worden dan dat dit element gegrond is. Hierbij zijn twee aanvullende opmerkingen op zijn plaats. De politieregio Gelderland-Midden heeft allereerst een achterstand opgelopen bij de klachtbehandeling door personeelsproblemen. Ten tweede was deze klacht extra gecompliceerd door de verschillende verantwoordelijkheden bij de diverse onderdelen binnen de regio, die bij de behandeling van de klacht betrokken zijn geweest. Om laatstgenoemde reden heeft mijn onderzoek eveneens meer tijd in beslag genomen dan aanvankelijk gedacht was...". Reactie van verzoeker In een telefonische reactie op de hem toegezonden stukken liet verzoeker onder meer weten dat hij van de politie excuses verwachtte, nu de korpsbeheerder in zijn reactie min of meer erkende dat zijn klachten gegrond waren.. Reactie op het verslag van bevindingen In een reactie op het verslag van bevindingen liet verzoeker weten dat de cel wel vuil was geweest zoals door hem was aangegeven. Politieambtenaar H. die hem in de ophoudcel had geplaatst, had dat gezien en nog korsten brood van de grond opgeraapt.. Verklaring betrokken ambtenaar Daarnaar gevraagd, verklaarde politieambtenaar H. op 2 oktober 1998 het volgende telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:"Op 6 oktober 1997 heb ik samen met een collega de heer B. aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Beekstraat te Arnhem. De heer B. is geleid voor de hulpofficier van justitie, vervolgens gefouilleerd en door mij in een ophoudcel geplaatst. Over de reinheid van die cellen kan ik zeggen dat dit cellen zijn die vierentwintig uur per dag worden gebruikt. Niet alle arrestanten zijn even rein. De ophoudcel is daarom niet zo schoon als de woonkamer van de heer B. Er ligt wel eens wat. Er blijft bijvoorbeeld wel eens een bekertje met water of koffie achter van een arrestant.

Deze ophoudcel was echter niet zo vuil als de heer B. doet voorkomen. Als er sprake was van braaksel en etensresten op de vloer, dan zou ik de heer B. zeker niet in die cel hebben geplaatst. Als de heer B. stelt dat ik korsten brood zou hebben opgeruimd die op de grond lagen, dan zou dat goed kunnen, dat weet ik niet meer. Ik heb die dag wel meer mensen in de ophoudcel geplaatst. Als de heer B. onder etensresten die korsten brood verstaat, dan is het goed mogelijk dat ik die heb verwijderd. Van verdere vervuiling en/of braaksel was geen sprake. In een cel die op die manier verontreinigd is, plaats ik geen arrestanten." BEOORDELING. Ten aanzien van de verblijfsomstandigheden in het politiebureau 1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij op 6 oktober 1997 na zijn aanhouding werd geplaatst in een opvangcel met braaksel en etensresten op de grond.2. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op dit klachtonderdeel aangegeven dat de politieambtenaren die verzoeker in de cel hadden geplaatst niet hadden opgemerkt dat de cel buitensporig vuil was. De lezingen van betrokkenen staan daarmee tegenover elkaar. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aan te wijzen op grond waarvan de ene lezing aannemelijker is dan de andere. Er kan aldus niet worden vastgesteld in welke mate de cel op 6 oktober 1997 verontreinigd was. Daarom kan er op dit punt geen oordeel worden gegeven. Overigens moet worden opgemerkt dat van de politie mag worden verwacht dat een cel die met etensresten is verontreinigd zo spoedig mogelijk wordt schoongemaakt. Voorzover er sprake zou zijn geweest van verontreiniging van de opvangcel door broodkorsten, is het juist dat H. die bij de insluiting van verzoeker heeft verwijderd.3. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie hem anderhalf uur in de cel heeft laten wachten voordat hij gelegenheid kreeg om naar het toilet te gaan alsmede dat hij geen ontbijt heeft gekregen, ondanks zijn verzoek daartoe.4. De korpsbeheerder liet weten dat verzoeker op dit punt gelijk kon hebben. Het was gebleken dat het op 6 oktober 1997 bij vrijwel niemand in het politiebureau Beekstraat bekend was geweest dat verzoeker aldaar verbleef. De korpsbeheerder achtte dit ontoelaatbaar en had om interne maatregelen gevraagd om dergelijke voorvallen in de toekomst te voorkomen. Gelet hierop gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat er op 6 oktober 1997 door de aanwezige politieambtenaren pas na lange tijd is gereageerd op het verzoek van verzoeker om het toilet te mogen bezoeken. Voorts wordt het ervoor gehouden dat verzoeker als

gevolg van de communicatiestoornis, ondanks zijn verzoek daartoe, geen ontbijt heeft gehad. Dat was niet juist. Op deze punten is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de behandelingsduur van de klacht1. Verzoeker klaagt er verder over dat de korpsbeheerder, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, de klacht die hij op 15 oktober 1997 had ingediend over de verblijfsomstandigheden in het politiebureau op 6 oktober 1997, niet had afgedaan.2. De korpsbeheerder achtte de klacht op dit punt gegrond. Hij liet weten dat een en ander te wijten was geweest aan personeelsproblemen en de complicatie dat de bij behandeling van deze klacht diverse onderdelen van de politieregio betrokken waren geweest. Deze redenen kunnen het uitblijven van een beslissing op de klacht wellicht verklaren, maar niet rechtvaardigen. Op grond van artikel 9 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Midden had binnen 8 respectievelijk 12 weken op de klacht moeten worden beslist (zie

Achtergrond

). Er had een tussenbericht moeten worden gezonden wanneer zou zijn voorzien dat deze termijnen niet zouden worden gehaald. In dat tussenbericht had de reden van vertraging moeten worden vermeld en er moest worden aangegeven binnen welke termijn wel een beslissing viel te verwachten. In deze is in strijd gehandeld met de klachtenregeling. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is gegrond, met dien verstande dat wat betreft de reinheid van de cel geen oordeel kan worden gegeven. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden is gegrond.                                                      

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Midden

Klacht:

Omstandigheden in cel op politiebureau; nog geen beslissing op klacht.

Oordeel:

Geen oordeel