1998/446

Rapport
Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Alkmaar (verder ook: het parket). Verzoekers gemachtigde had tevens een afschrift van dit verzoekschrift aan de hoofdofficier van justitie te Alkmaar verzonden. De Nationale ombudsman deelde verzoekers gemachtigde, onder verwijzing naar het kenbaarheidsvereiste van artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, bij brief van 24 februari 1998 mee dat het parket eerst in de gelegenheid zou worden gesteld op verzoekers klacht te reageren, alvorens de Nationale ombudsman eventueel een onderzoek naar de klacht zou instellen. Na ontvangst van de reactie van het parket op de klacht, wendde verzoekers gemachtigde zich bij brief van 27 februari 1998 opnieuw tot de Nationale ombudsman, met het verzoek een onderzoek naar de klacht in te stellen. Naar de gedraging van het parket, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd vervolgens een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te Alkmaar op 22 januari 1998, in strijd met de richtlijn "Informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken", de media heeft ingelicht over de beslissing van de officier van justitie hoger beroep in te stellen tegen het op 21 januari 1998 tegen hem gewezen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, alvorens hem of zijn raadsman van deze beslissing in kennis te stellen. Voorts klaagt verzoeker erover dat het parket, eveneens in strijd met bovengenoemde richtlijn, hem, noch zijn raadsman, een afschrift heeft gestuurd van een persbericht van het parket van 22 januari 1998. Verzoeker klaagt er tot slot over dat het parket, tot op de dag dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, 9 februari 1998, hem, noch zijn raadsman, had ge nformeerd over de beslissing hoger beroep in te stellen tegen bovengenoemd vonnis.

Achtergrond

Zie BIJLAGE

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kreeg verzoekers gemachtigde de gelegenheid op de door de Minister van Justitie verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van deze gelegenheid echter geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De Minister van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 21 januari 1998 wees de arrondissementsrechtbank te Alkmaar vonnis in een tweetal strafzaken tegen verzoeker. Deze zaken waren ter terechtzitting gevoegd behandeld. E n van deze zaken betrof een schietpartij te Z in februari 1997, waarbij twee doden waren gevallen en meerdere mensen (zwaar) gewond waren geraakt. De officier van justitie te Alkmaar had tegen verzoeker terzake van dit feit levenslange gevangenisstraf ge ist. De rechtbank sprak in deze zaak verzoeker op bovengenoemde datum wegens gebrek aan bewijs vrij.2. De officier van justitie stelde tegen deze uitspraak op 22 januari 1998 hoger beroep in bij het gerechtshof te Amsterdam.3. Het arrondissementsparket te Alkmaar deed eveneens op 22 januari 1998 een persbericht uitgaan. Dit persbericht luidt onder meer als volgt:"Hoger beroep in (...) zaak Op 21 januari 1998 heeft de Alkmaarse rechtbank uitspraak gedaan in de zogenaamde (...) zaak. De rechtbank heeft toen de volgende vonnissen gewezen. (...)3. De verdachte X (verzoeker; N.o.) werd vrijgesproken van de hem in de (...) zaak tenlastegelegde feiten, maar werd voor een ander

in Y gepleegd feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. De officier van justitie had een veroordeling gevraagd voor alle tenlastegelegde feiten en had tegen X levenslange gevangenisstraf ge ist. Het Alkmaarse openbaar ministerie heeft de vonnissen in deze (...) zaak bestudeerd en na ampel beraad heeft de officier van justitie (...) vandaag in alle zaken hoger beroep aangetekend."4. Het telexbericht van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP), dat op 22 januari 1998 terzake werd uitgebracht, luidt onder meer als volgt:"Datum   :19980122 Bron     :ANP (...) Justitie gaat in beroep tegen de drie uitspraken in de (...)-zaak. De rechtbank in Alkmaar sprak (...) X uit Y vrij wegens gebrek aan bewijs voor de moord op (...) in Z. Daar kwamen vorig jaar twee mensen om het leven en raakten er zeven gewond bij een schietpartij. Officier van justitie (...) had levenslang ge ist wegens het doodschieten van (...). X kreeg wel vier jaar cel wegens dubbele poging tot doodslag (...) in Y in januari 1995. Hij schoot toen twee mensen neer. (...) (ANP)."5. Bij brief van 25 februari 1998 deelde de hoofdofficier van justitie te Alkmaar, in reactie op de namens verzoeker ingediende klacht van 9 februari 1998, aan verzoekers gemachtigde onder meer het volgende mee:"Het is juist dat het openbaar ministerie u of uw cli nt niet op de hoogte heeft gesteld van het in te stellen beroep tegen de uitspraak van de Alkmaarse rechtbank d.d. 21 januari 1998 alvorens dit bericht naar buiten te brengen. Overigens ben ik van mening dat het wel voor de hand ligt dat bij een dergelijke uitspraak, vrijspraak terwijl levenslang werd ge ist, het openbaar ministerie hoger beroep instelt.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verzoekers gemachtigde deelde in zijn verzoekschrift van 27 februari 1998, in reactie op de brief van de hoofdofficier van justitie te Alkmaar van 25 februari 1998 (zie hiervoor,

Bevindingen

,

onder A.5.), onder meer nog het volgende mee:"Enige verklaring, laat staan verontschuldiging voor het feit dat de verdediging niet op de hoogte werd gesteld van het in te stellen beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar tref ik daarin niet aan. De mening van de Hoofdofficier dat het wel voor de hand ligt bij een dergelijke uitspraak, vrijspraak terwijl levenslang werd ge ist dat het Openbaar Ministerie hoger beroep instelt, deel ik niet.". Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 19 mei 1998 onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:"Aangezien het openbaar ministerie te Alkmaar niet heeft gehandeld overeenkomstig de destijds geldende richtlijn 'Informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken' (zie

Achtergrond

, onder 1.; N.o.) is het College (van procureurs-generaal; N.o.) van oordeel dat de klacht op alle onderdelen gegrond is. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. (...) Met het College heb ik met instemming kennis genomen van het feit dat de hoofdofficier van justitie te Alkmaar de richtlijn 'Voorlichting opsporing en vervolging' (zie

Achtergrond

, onder 2.; N.o.) uitdrukkelijk onder de aandacht heeft gebracht van de officieren van justitie, en de persofficier van justitie in het bijzonder, op haar parket, zodat in voorkomende gevallen conform de richtlijn zal worden gehandeld."2. Bij haar reactie op verzoekers klacht voegde de Minister een afschrift van een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Alkmaar van 21 april 1998. In dit ambtsbericht is onder meer het volgende vermeld:"Op 21 januari 1998 deed de rechtbank te Alkmaar uitspraak in een tweetal zaken tegen dhr. X. In de strafzaak met parketnummer (...) (schietpartij met dodelijke afloop en (meerdere) gewonden (...) te Z) kwam de rechtbank tot vrijspraak. Het openbaar ministerie had levenslange gevangenisstraf ge ist. Door de officier van justitie werd dan ook hoger beroep ingesteld. Het is juist dat het openbaar ministerie mr. M. (verzoekers gemachtigde; N.o.) danwel dhr. X niet op de hoogte heeft gesteld

van het in te stellen beroep tegen de hiervoor genoemde uitspraak, terwijl wel een persbericht van die strekking werd uitgegeven. Eerder schreef ik daarover een brief aan mr. M. (zie

Bevindingen

, onder A.5.; N.o.). (...) In die brief schreef ik dat het wel voor de hand ligt dat bij een dergelijke uitspraak, vrijspraak terwijl levenslang werd ge ist, hoger beroep wordt ingesteld. Ik stel vast dat mijn parket niet heeft gehandeld conform de richtlijnen 'Informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken' van 6 mei 1992. Inmiddels is bovengenoemde richtlijn per 1 februari 1998 vervangen door de richtlijn 'Voorlichting opsporing en vervolging' van het College van procureurs-generaal. Ik heb deze richtlijn uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht van de officieren van justitie op mijn parket en de pers-officier van justitie in het bijzonder, zodat in voorkomende gevallen conform de richtlijn zal worden gehandeld. Tenslotte ben ik van mening dat het inmiddels meer dan genoegzaam bekend is bij mr. M. dat de officier van justitie te Alkmaar in deze zaak hoger beroep heeft aangetekend.". Reactie van verzoeker Verzoekers gemachtigde werd bij brief van 16 juni 1998 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het commentaar van de Minister van Justitie op verzoekers klacht. Van deze gelegenheid maakte hij geen gebruik.

Beoordeling

. Ten aanzien van het hoger beroep1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het arrondissementsparket te Alkmaar (verder ook: het parket) op 22 januari 1998, in strijd met de richtlijn "Informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken" (zie

Achtergrond

, onder 1.), de media heeft ingelicht over de beslissing van de officier van justitie hoger beroep in te stellen tegen het op 21 januari 1998 tegen hem gewezen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, alvorens hem of zijn raadsman van deze beslissing in kennis te stellen. In dit verband klaagt verzoeker er tevens over dat het parket, tot hij zich op 9 februari 1998 tot de Nationale ombudsman wendde, hem,

noch zijn raadsman, had ge nformeerd over de beslissing hoger beroep in te stellen tegen bovengenoemd vonnis.2. Het parket heeft de media over het ingestelde hoger beroep ingelicht door op 22 januari 1998 een persbericht van die strekking te doen uitgaan.3. In de bovengenoemde richtlijn is onder meer bepaald dat aan de media geen informatie dient te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is. De beslissing van de officier van justitie hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank is een strafprocessuele beslissing. Zoals de Minister van Justitie ook heeft erkend, is het - gelet op de richtlijn - dan ook niet juist dat het parket met het persbericht van 22 januari 1998 de nieuwsmedia op de hoogte heeft gebracht van het ingestelde hoger beroep, v rdat het parket verzoeker of diens raadsman hiervan in kennis had gesteld. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk. II. Ten aanzien van het niet verstrekken van een afschrift van het persbericht1. Voorts klaagt verzoeker erover dat het parket, eveneens in strijd met bovengenoemde richtlijn, hem, noch zijn raadsman, een afschrift van het eerdergenoemde persbericht heeft gestuurd.2. Ingevolge deze richtlijn behoort aan de raadsman van de verdachte, in het geval van actieve voorlichting in een concrete individuele strafzaak door middel van een persbericht, indien mogelijk een kopie van dit persbericht te worden verstrekt. Het betreft hier een zelfstandig vereiste, naast de voorwaarde dat aan de media geen informatie wordt verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte nog niet bekend is.3. Zoals de Nationale ombudsman in rapport 97/307 heeft overwogen (zie

Achtergrond

, onder 3.), brengt een redelijke uitleg van deze richtlijn ten aanzien van de positie van de raadsman met zich mee, dat de raadsman een afschrift van het uit te brengen persbericht niet later dient te worden toegezonden dan tegelijkertijd met de toezending hiervan aan de media, zodat hij ge nformeerd is op het moment dat hij eventueel door de nieuwsmedia wordt benaderd. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat het arrondissementsparket te Alkmaar in dit geval heeft nagelaten verzoekers gemachtigde van het persbericht een afschrift te sturen. Dat het parket in dit geval verzoekers gemachtigde geen afschrift van het persbericht heeft gezonden is dan ook niet juist, zoals de Minister eveneens heeft erkend. De onderzochte gedraging is derhalve ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Alkmaar, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.                            BIJLAGE

Achtergrond

1. De richtlijn "Informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken" van de procureurs-generaal aan de hoofdofficieren van justitie van 6 mei 1992 (Staatscourant 1992, nummer 86), was van kracht tot 1 februari 1998. Zij is derhalve op de onderzochte gedraging van toepassing. In deze richtlijn is onder meer het volgende bepaald:"6. Algemene gedragslijnen (...) - Aan de media dient geen informatie te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is. - In geval van actieve voorlichting in een concrete individuele strafzaak in de vorm van een persbericht, dient de raadsman van de verdachte indien mogelijk een kopie te worden verstrekt van dit persbericht." 2. Op 1 februari 1998 is de bovengenoemde richtlijn vervangen door de richtlijn "Voorlichting Opsporing en Vervolging", vastgesteld door het college van procureurs-generaal op 26 november 1997 (Staatscourant 1998, nummer 20). Deze richtlijn luidt onder meer als volgt:"VUISTREGELS BELANGENAFWEGING (...) -Aan de media dient in beginsel geen informatie te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is."3. In het rapport 97/307 van 21 juli 1997 overwoog de Nationale ombudsman onder meer:"In de Richtlijnen informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken (...) wordt gesteld dat in het geval van actieve voorlichting in een concrete individuele strafzaak in de vorm van een persbericht de raadsman indien mogelijk een kopie dient te worden verstrekt van dit persbericht. Het gaat hier om een zelfstandig punt in de Richtlijnen, naast de voorwaarde dat aan de media geen informatie wordt verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is.

Een redelijke uitleg van de Richtlijnen ten aanzien van de positie van de raadsman brengt met zich mee dat de raadsman een afschrift van het uit te brengen persbericht wordt toegezonden niet later dan tegelijkertijd met toezending aan de media, zodat hij ge nformeerd is op het moment dat hij eventueel door de nieuwsmedia wordt benaderd."

Instantie: arrondissementsparket Alkmaar

Klacht:

In strijd met richtlijn media eerder ingelicht over beslissing hoger beroep in te stellen dan verzoekers raadsman; geen afschrift persbericht gestuurd.

Oordeel:

Gegrond