1998/401

Rapport
Op 3 januari 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Vught, met een klacht over een gedraging van het Korps Landelijke Politiediensten. Omdat verzoeker zijn klacht nog niet aan de beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten (de Minister van Justitie) had voorgelegd, heeft de Nationale ombudsman de klacht doorgestuurd naar de korpsbeheerder. Nadat de korpsbeheerder verzoekers klacht had afgehandeld, ontving de Nationale ombudsman, op 18 augustus 1997, alsnog het verzoek van de heer L. om een onderzoek in te stellen naar de gedraging van het Korps Landelijke Politiediensten. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt erover dat twee ambtenaren van het Korps Landelijke Politiediensten hem op 23 december 1996 op de A2 op onverantwoorde wijze tot stoppen hebben gedwongen door hun dienstauto tussen zijn auto en een voor hem rijdende auto te wringen. Hierdoor zou verzoeker zijn gesneden en zou een gevaarlijke situatie zijn gecre erd.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten geen gebruik van deze gelegenheid. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker, de Minister van Justitie en de chef van het Korps Landelijke Politiediensten deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

. De feiten1. Op 23 december 1996 hielden politieambtenaren O. en Z. verzoeker op de rijksweg A2 staande in verband met een door hem gepleegde verkeersovertreding (kentekenplaat niet behoorlijk zichtbaar).2. Verzoeker diende bij brief van 30 december 1996 bij de chef van het Korps Landelijke Politiediensten een klacht in tegen het op-treden van de politieambtenaren O. en Z.3. In reactie op zijn klacht berichtte de chef van het Korps Landelijke Politiediensten verzoeker bij brief van 7 augustus 1997 onder meer het volgende:"Uw klacht richt zich tegen de wijze waarop u op 23 december 1996 op de A2 tot stilstaan bent gebracht. Dit zou op een gevaarlijke manier van afsnijden hebben plaatsgevonden waardoor u flink geschrokken bent. (...) Uit het onderzoek dat ik naar aanleiding van uw klacht heb doen instellen, is mij niet gebleken dat de betrokken medewerker onnodige risico's heeft genomen bij het uitvoeren van de stopprocedure waardoor voor u gevaar zou zijn ontstaan. Dit wordt naar mijn oordeel ook bevestigd door het feit dat u zoals in uw klachtbrief aangegeven niet genoodzaakt was om af te remmen. Wel moet ik opmerken dat het plotseling geconfronteerd worden met een dergelijke stopprocedure een emotionele reactie kan teweegbrengen hetgeen in uw situatie, gelet op de gebezigde bewoordingen in uw klachtbrief kennelijk het geval is geweest. Dat u geschrokken bent betreur ik dan ook ten zeerste. Ik kan u echter de verzekering geven dat aan uw ervaringen in de instructies aan mijn personeel aandacht wordt besteed om dit soort voorvallen zoveel mogelijk te voorkomen."4. Verzoeker wendde zich bij brief van 14 augustus 1997 tot de Nationale ombudsman. Verzoeker deelde daarbij onder meer het volgende mee:"Wat heb ik er aan dat de heer K., plaatsvervangend korpschef, het ten zeerste betreurt dat ik geschrokken ben door de uitge-voerde stopprocedure van dienstdoende agent van het Korps Landelijke Politie Diensten? Ik ben op die bewuste 23 december wel degelijk op een onbeschofte en onbehouwen wijze tot stoppen gedwongen. Het op zulke wijze tot stoppen dwingen behoort zeker ook tot de instructies waarnaar gehandeld dient te worden bij het aanhouden van automobilisten?"

. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en onder A.4.2. Voorts deelde verzoeker in zijn verzoekschrift van 30 december 1996 aan de Nationale ombudsman onder meer mee:"Op maandag 23 december j.l. was ik per auto onderweg van Vught naar Amsterdam. Ter hoogte van Vianen (afrit 11), nabij het hotel van der Valk, wrong zich een witte Volvo van het Korps Landelijke Politie Diensten tussen mijn auto en de auto die voor me reed, waarschijnlijk met de bedoeling mij aan te houden, want ik werd door middel van lichtsignalen ('POLITIE'....'VOLGEN'....'POLITIE' ....'STOP'....'POLITIE'....'STOP') gesommeerd hen te volgen. Op dat moment was het vrij druk op dat stuk van de A2 en moest ik extra goed op het verkeer letten. Deze gevaarlijke manier van afsnijden heeft me flink aan het schrikken gemaakt. Gelukkig heb ik niet plotseling geremd of ben ik niet naar een andere weghelft uitgeweken. Halverwege de afrit ben ik in de berm achter hen gestopt. Aangezien ik nog steeds niet wist waarom zij mij op zo'n onbe-schofte en onbehouwen wijze hebben gedwongen te stoppen, ben ik uitgestapt om hierover opheldering te vragen. (...) Is het juridisch toegestaan dat desbetreffende agenten zo te werk zijn gegaan om mij letterlijk van de weg af te rijden om mij alsnog een proces-verbaal te geven?". Het standpunt van de korpsbeheerder 1. De beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten deelde bij brief van 13 november 1997 mee dat zij verzoekers klacht niet ge-grond achtte. De korpsbeheerder verwees voor haar oordeel naar de brief van de korpschef van 7 augustus 1997 en andere onderliggende stukken.2. Bij haar reactie voegde de korpsbeheerder onder meer een schrijven van het hoofd van de afdeling Zuid-West van de Divisie Mobiliteit van het Korps Landelijke Politiediensten van 3 juli 1997. Hierin is onder meer vermeld:"Lastig voor het nemen van een juiste beslissing is het feit dat noch O., noch Z. zich het voorval konden herinneren. Ik moet

hierbij dus deels afgaan op de routine van de dagelijkse verkeerssurveillance, hun staat van dienst en vakmanschap. Hoewel niemand onfeilbaar is heb ik wat betreft dat laatste geen enkele reden om aan te nemen dat hier een aanleiding zou kunnen liggen voor het ontstaan van de klacht. Uit de brief van klager blijkt dat hij wel direct door had dat het de bedoeling was dat hij uit de verkeersstroom werd gehaald. Aan duidelijkheid op dit punt ontbrak het dus niet. Dat e.e.a. plaatsvond in druk verkeer hoeft voor ervaren surveillanten nog niet te betekenen dat hiermee onnodig risico werd genomen. Het feit dat er een klacht uit dit voorval voortkwam werd, zoals klager in zijn (weder)hoor laat blijken, dan ook hoofdzakelijk veroorzaakt door de bekeuring die vervolgens werd uitgeschreven. Op dit punt is, gezien het verbaliseringsbeleid van de divisie, niets aan te merken. Dat op de kennisgeving van beschikking als korte omschrijving van de gepleegde gedraging iets andere bewoordingen zijn gebruikt dan mondeling eerder was overgebracht, is goed verklaarbaar. Hiervoor moet immers een standaard bij dat feit behorende tekst worden ingevuld. Om dan te spreken over frauduleus handelen is buiten alle proporties. Voor wat betreft de opmerking van klager dat hij liever had gezien dat gezegd was: 'verander dat even' moet worden opgemerkt dat zoiets doorgaans niet tot de mogelijkheden behoort. Een trekhaak verwijder je niet zomaar even ter plaatse. Hoewel klager in het wederhoor op enkele punten wel wat nuancering kon aanbrengen was hij over het geheel genomen niet te overtuigen. Alles overziend ben ik echter van mening dat deze klacht als ONTERECHT moet worden beschouwd en afgedaan.". Reactie van verzoeker In zijn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoeker bij brief van 5 februari 1998 onder meer mee:"Na de bijlagen van respectievelijk (...) het Ministerie van Justitie, het Hoofd afdeling Zuid-West Korps Landelijke Politiediensten en beide agenten gelezen te hebben, moet ik u helaas meedelen dat ik alle bevindingen en verklaringen onder g n enkel beding geloof en dat mijn geloofwaardigheid in het justiti le apparaat in ieder geval verder is gedaald dan 0,0. Ik blijf nog steeds van mening dat ik door de dienstdoende

bestuurder op een nogal onbehouwen, onbeschofte en vooral 'vakbekwame' manier van de weg ben gehaald vanwege een niet behoorlijk zichtbaar kenteken. Ik blijf nog steeds van mening dat de verbalisant zich niet aan de letter van de wet heeft gehouden, gelet op zijn staat van dienst en vakmanschap, en de door hem aangevoerde argumenten beschouw ik dan ook als uitvluchten c.q. verzinsels. (...) Waar ik me het meest aan irriteer is het feit dat beide agenten dit voorval niet kunnen herinneren. Ik heb echt het gevoel gekregen dat zij met hun argumenten onder deze klacht uit willen komen. De bevindingen van (...) het Ministerie van Justitie en het Hoofd afdeling Zuid-West Korps Landelijke Politiediensten geven me het gevoel dat beide agenten een hand boven het hoofd wordt gehouden." BEOORDELING1. Verzoeker heeft erover geklaagd dat twee ambtenaren van het Korps Landelijke Politiediensten hem op 23 december 1996 op de A2 op onverantwoorde wijze tot stoppen hebben gedwongen door hun dienstauto tussen zijn auto en een voor hem rijdende auto te wringen. Hierdoor zou verzoeker zijn gesneden en zou een gevaarlijke situatie zijn gecre erd. Verzoeker werd daar staande gehouden in verband met het plegen van een verkeersovertreding.2. Indien een politieambtenaar een verkeersovertreding constateert en het zijns inziens niet direct mogelijk is de overtreder staande te houden, omdat daartoe op dat moment onnodig de veiligheid en vrijheid van het overige verkeer, de staande te houden perso(o)n(en) of degene(n) die het staande houden uitvoert/uitvoeren in gevaar kan worden gebracht, dient het staande houden korte tijd te worden uitgesteld, totdat de eerstvolgende mogelijkheid zich voordoet waarbij dit wel veilig kan plaatsvinden.3. Beide bij het optreden betrokken politieambtenaren hebben meegedeeld dat zij zich het voorval niet meer konden herinneren. De beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten (de Minister van Justitie) heeft meegedeeld dat zij verzoekers klacht als niet gegrond beschouwde. Zij heeft haar oordeel gebaseerd op het schrijven van 3 juli 1997 van het Hoofd van de afdeling Zuid-West

van de Divisie mobiliteit van dat korps. Daarin is vermeld dat verzoekers klacht als onterecht moet worden beschouwd. De routine van de dagelijkse verkeerssurveillance, de staat van dienst van betrokken ambtenaren en hun vakmanschap werden als motivering voor dit oordeel gegeven.4. Nu de beide betrokken politieambtenaren zich het voorval niet konden herinneren, beschikt de Nationale ombudsman alleen over de lezing van verzoeker, en een meer algemene verklaring vanuit het korps. In die situatie kan niet precies worden vastgesteld wat zich op 23 december 1996 op de A2 tussen de betrokken ambtenaren en verzoeker heeft afgespeeld. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan aan een van de lezingen meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. De Nationale ombudsman moet zich dan ook onthouden van een oordeel over verzoekers klacht.5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De korpsbeheerder beschouwde verzoekers klacht als niet gegrond. Zij kan hierin niet worden gevolgd. De korpsbeheerder heeft namelijk de ongegrondverklaring van verzoekers klacht ontoereikend gemotiveerd, doordat zij dit oordeel geheel heeft gebaseerd op algemeenheden. Gezien de voorhanden zijnde gegevens over het gebeurde op 23 december 1996, had zij zich echter dienen te onthouden van een oordeel over verzoekers klacht.

Conclusie

De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel over verzoekers klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke Politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de Minister van Justitie).                           

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Verzoeker op A2 op onverantwoorde wijze tot stoppen gedwongen.

Oordeel:

Geen oordeel