1998/389

Rapport
Op 3 september 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Schiedam, ingediend door mevrouw mr. M.C.H.G. Roosen, advocaat te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke marechaussee op de luchthaven Schiphol. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol:1.       hem op 7 juli 1996 niet hebben toegelaten tot de asielprocedure; 2.       geen tolk hebben ingeschakeld; 3.       hem dezelfde dag met gebruik van geweld hebben uitgezet naar Turkije; 4.       zijn bezittingen die waren ingenomen niet aan hem hebben teruggegeven; 5.       hem op 19 juli 1996 onredelijk lang hebben laten wachten voordat hij in de asielprocedure is opgenomen.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Defensie en ambtenaren van de Koninklijke marechaussee een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

1. Feiten1.1. Verzoeker reisde op 7 juli 1996 per vliegtuig van Turkije naar Nederland. Bij zijn aankomst op de luchthaven Schiphol controleerde de Koninklijke marechaussee zijn paspoort. Daarbij ontstond twijfel aan de juistheid van zijn paspoort. De Afdeling Falsificaten van de Koninklijke marechaussee stelde een onderzoek in. De Afdeling Falsificaten stelde daarbij vast dat verzoekers paspoort vals was. Verzoeker werd op grond van vermoedelijke overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (vervalsing van een reisdocument) voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. Vervolgens weigerde het Hoofd Doorlaatpost van de Koninklijke marechaussee aan verzoeker de toegang tot Nederland en werd verzoeker per vliegtuig teruggestuurd naar Turkije.1.2. Verzoeker reisde op 19 juli 1996 opnieuw per vliegtuig van Turkije naar Nederland. Ditmaal was hij in het bezit van een door het Nederlandse Consulaat-Generaal te Istanboel afgegeven Laissez-Passer. Nadat verzoeker kenbaar had gemaakt dat hij in Nederland asiel wilde aanvragen, werd hij op 20 juli 1996 in de asielprocedure opgenomen. Bij beschikking van 3 november 1996 willigde de Staatssecretaris van Justitie de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling in.1.3. Bij brief van 21 januari 1997 diende verzoekers toenmalige gemachtigde een klacht in bij de Koninklijke marechaussee over de wijze waarop verzoeker op 7 en 19 juli 1996 door de Koninklijke marechaussee was behandeld. Hij gaf in zijn brief onder meer het volgende aan:"Op 7 juli 1996 arriveerde (verzoeker; N.o.) vanuit Turkije op Schiphol en probeerde in gebrekkig Engels duidelijk te maken dat hij een asielaanvraag in wilde dienen. De wijze waarop (verzoeker; N.o.) op die dag door uw medewerkers behandeld werd, is als absoluut onbehoorlijk ervaren. Mede vanwege de verstrekkende gevolgen hiervan (hij werd teruggestuurd naar Turkije en uiteindelijk na bemiddeling van de UNHCR en de Nederlandse ambassade in staat gesteld opnieuw naar Nederland te reizen) wenst (verzoeker; N.o.) uitleg uwerzijds. Onderstaand treft u zijn verslag aan van hetgeen gebeurd is. Zondagochtend 7 juli 1996 rond 9.30 - 10.00 uur arriveerde (verzoeker; N.o.) op Schiphol. Hij liep met de andere reizigers mee naar de paspoortcontrole. Hem werd meegedeeld dat het paspoort waar hij mee reisde vals was. Hij bevestigde dat en werd meegenomen naar een aparte kamer. Daar werd hij gefouilleerd. Hij deelde mee wie hij werkelijk was, waar hij vandaan kwam en probeerde duidelijk te maken dat hij asiel wilde vragen. Hij

liet kopie n zien van het verblijfsdocument van zijn vader (in Nederland als vluchteling erkend en toegelaten) en het adres van zijn vader. Er werd geen tolk ingeschakeld, hoewel de communicatie gebrekkig verliep vanwege de geringe kennis van het Engels van (verzoeker; N.o.). Na een uur werd hij meegenomen naar een andere kamer en er werden vingerafdrukken en foto's gemaakt. Hem werd gevraagd naar zijn naam, geboortedatum en geboorteplaats en de reisroute. (Verzoeker; N.o.) vertelde verder, dat in Turkije een vals paspoort gekocht was om naar Nederland te kunnen reizen. (Verzoeker; N.o.) werd overgebracht naar de slaapzaal, waar hij rond 19.00 uur opgehaald werd door de politie. Hij moest meekomen, maar kreeg niet te horen waarheen. Hij werd overgebracht naar een bovenzaal op het vliegveld en uiteindelijk naar een vliegtuig met bestemming Turkije. (Verzoeker; N.o.) schreeuwde en huilde: als hij teruggestuurd zou worden naar Turkije, zou hij van daaruit teruggestuurd worden naar Irak en zou hem executie te wachten staan. Niemand sloeg echter acht op hetgeen hij zei. Ondanks alles werd hij met geweld het vliegtuig ingewerkt en werd zijn dossier aan de gezagvoerder gegeven. Bij aankomst in Turkije werd hij door twee politieagenten meegenomen. Zijn dossier werd aan hen overgedragen. Hij werd drie dagen op het vliegveld vastgehouden voor ondervraging en verbleef alleen in een cel zonder eten of drinken. Daarna werd hij overgebracht naar het Ministerie van Veiligheid (...). Omdat hij wilde voorkomen teruggestuurd te worden naar Irak zei (verzoeker; N.o.) eerst uit Kuweit te komen. Hij werd meegenomen naar de ambassade en geweigerd. Daarna volgden de Iraanse en Afghaanse ambassade; telkens werd hij afgewezen en steeds werd hij na een afwijzing door de Turkse politie in elkaar geslagen. Uiteindelijk deelde hij mee Irakees te zijn. Intussen was vanuit Nederland contact gelegd met de UNHCR en op 19 juli 1996 werd (verzoeker; N.o.) met een reispapier van de Nederlandse ambassade in Turkije in staat gesteld opnieuw naar Nederland te reizen. Hij kreeg het adres van zijn vader niet mee. Op Schiphol werden zijn reispapieren opnieuw onderzocht; men geloofde niet direct dat ze afgegeven waren door de Nederlandse ambassade in Turkije. (De volgende dag werd hij in de gelegenheid gesteld asiel aan te vragen. Bij beschikking van 3 november 1996 erkende de Staatssecretaris van Justitie (verzoeker; N.o.) als vluchteling en werd hij als zodanig toegelaten.)"

1.4. De Commandant Koninklijke marechaussee reageerde bij brief van 4 maart 1997 onder meer als volgt op de namens verzoeker ingediende klacht:"Naar aanleiding van (uw brief van 21 januari 1997; N.o.) heb ik een onderzoek laten instellen. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek deel ik u het volgende mede. (...) ten aanzien van punt 1 Op 7 juli 1996, omstreeks 09.15 uur arriveerde (verzoeker; N.o.) per vliegtuig vanuit Turkije op de Luchthaven Schiphol. Na aankomst verzocht (verzoeker; N.o.) bij een controlebalie van mijn dienst de toegang tot Nederland. Bij de dienstdoende ambtenaar ontstond tijdens de controle van het door (verzoeker; N.o.) aan hem aangeboden paspoort, twijfel aan de juistheid van dat paspoort. Het door (verzoeker; N.o.) aangeboden paspoort was voorzien van een goed op hem gelijkende pasfoto. Het paspoort stond op naam van X (...). Conform het bij mijn dienst gevoerde beleid werd vervolgens door personeel van mijn Bureau Falsificaten dienaangaande een nader onderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat de oorspronkelijke pasfoto van het paspoort vervangen was door een pasfoto van (verzoeker; N.o.). Op grond van vermoedelijke overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht werd (verzoeker; N.o.) aangehouden en terstond voorgeleid aan de dienstdoende Hulp-Officier van Justitie. Door bedoelde Hulp-Officier van Justitie werd aan (verzoeker; N.o.) in de Engelse taal medegedeeld waarvan hij verdacht werd en dat aan hem de toegang tot Nederland zou worden geweigerd. (...) Tevens werd aan hem de mededeling gedaan dat hij niet tot antwoorden verplicht was. (Verzoeker; N.o.) gaf aan dat hij begreep waarvan hij verdacht werd en dat zijn inreis in Nederland werd geweigerd. Door (verzoeker; N.o.) werd op geen enkele wijze aan de betrokken Hulp-Officier van Justitie dan wel de overige bij het onderzoek betrokken ambtenaren door woord en/of gebaar kenbaar gemaakt dat hij in Nederland asiel wenste aan te vragen. Ook heeft hij niet kenbaar gemaakt dat hij bijgestaan wilde worden door een tolk. Indien conversatie met een vreemdeling mogelijk blijkt te zijn in een voor beide partijen begrijpelijke taal dan is het bij mijn dienst niet gebruikelijk dat daarbij een tolk aanwezig is. Aan (verzoeker; N.o.) werd op grond van artikel 8, lid 1 onder c van de Vreemdelingenwet door het dienstdoende Hoofd Doorlaatpost de toegang tot Nederland geweigerd. Aan (verzoeker; N.o.) werd daarbij een beschikking ingevolge artikel 7 a van de Vreemdelingenwet uitgereikt. Vervolgens werd (verzoeker; N.o.) bij mijn dienst opgehouden in het "Passantenverblijf". Het passantenverblijf is een door het Ministerie van Justitie aangewezen ruimte op de Luchthaven Schiphol. Deze ruimte voldoet aan de eisen voor het verblijf van meerdere personen. Op 7 juli 1996, omstreeks 18.15 uur werd (verzoeker; N.o.) door ambtenaren van mijn dienst vanuit genoemd passantenverblijf ter uitzetting geleid naar het gereed staande vliegtuig met bestemming Turkije. Ik kom tot de conclusie dat bij de inreis-weigering in Nederland van (verzoeker; N.o.) door de betrokken ambtenaren op een juiste wijze uitvoering is gegeven aan de vigerende regelgeving. Van de aan (verzoeker; N.o.) gedane inreis-weigering is bij mijn dienst een incidentennotitie gesteld in het geautomatiseerde systeem (PAS). Ik beoordeel de klacht op dit punt als ongegrond. ten aanzien van punt 2 Uit de resultaten van het door mij ingestelde onderzoek heb ik niet kunnen vaststellen dat op de weg naar het vliegtuig die diende te worden afgelegd dan wel bij het aan boord gaan van het vliegtuig enige vorm van geweld op (verzoeker; N.o.) werd toegepast. Ook is niet gebleken dat (verzoeker; N.o.) tijdens bedoelde overbrenging op luide wijze heeft geschreeuwd en gehuild en daarbij heeft willen aangeven dat hij asiel in Nederland wilde aanvragen. Met betrekking tot het aanvragen van asiel zijn de ambtenaren van mijn dienst op een duidelijke wijze ge nstrueerd. Indien door een vreemdeling op enigerlei wijze door woord en/of gebaar wordt aangegeven dat hij of zij in Nederland asiel wil aanvragen worden er terstond maatregelen genomen om hen de gelegenheid daartoe te bieden. Hiervoor zijn in overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie procedures vastgesteld. Aan het volgen van deze procedures wordt strikt de hand gehouden. Personeel van de Koninklijke marechaussee belast met de uitzetting en begeleiding van vreemdelingen heeft een ruime ervaring in het onderkennen van vreemdelingen die asiel wensen aan te vragen. Indien door (verzoeker; N.o.) asiel zou zijn aangevraagd dan was hij zeker in de asielprocedure opgenomen (...). Ik beoordeel de klacht op dit punt als ongegrond.

ten aanzien van punt 3 Op 19 juli 1996 arriveerde (verzoeker; N.o.) met vluchtnummer KL 109 vanuit Istanboel (Turkije). (Verzoeker; N.o.) was in het bezit van een Laissez Passer (...) afgegeven op 19 juli 1996 door het Nederlandse Consulaat-Generaal te Istanboel. Nadat (verzoeker; N.o.) bij mijn dienst kenbaar had gemaakt dat hij in Nederland asiel wilde aanvragen, werd een aanvang genomen met de procedure die daarvoor geldt. Dat daarbij tevens een controle op de echtheid van de in zijn bezit zijnde Laissez Passer plaatsvond, behoort tot de standaardprocedure. Het behoort tot de aan mijn dienst opgedragen taak van Grensbewaking om controle aan de grens uit te oefenen. Het is niet van enige invloed of betrokkenen daarbij dan wel of niet asiel aanvragen. Voor het opstarten van een asielprocedure zijn regels gesteld. Alvorens een vreemdeling in de asielprocedure wordt opgenomen dient aan een aantal regels te worden voldaan. Hieraan is tijd verbonden. Nadat aan bedoelde procedures was voldaan werd (verzoeker; N.o.) op 20 juli 1996 in de asielprocedure opgenomen. Ik kom dan ook tot de conclusie dat de hierin betrokken ambtenaren van mijn dienst op een juiste wijze uitvoering hebben gegeven aan het gehanteerde beleid. Ik beoordeel de klacht op dit punt eveneens als ongegrond."2. Standpunt van verzoeker2.1. Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder

Klacht

. Verzoekers gemachtigde gaf in het verzoekschrift onder meer het volgende aan:"2.      Op zondagochtend 7 juli 1996 op of omstreeks 9.30 - 10.00 uur arriveert cli nt vanuit Turkije op het vliegveld Schiphol. Bij de slurf bevindt zich geen ambtenaar van de Koninklijke marechaussee danwel een ambtenaar anderszins en cli nt loopt door tot bij de paspoortcontrole. Cli nt toont aldaar het paspoort en kan doorlopen richting aankomsthal. Aldaar bijna aangekomen wordt cli nt teruggeroepen door (een ambtenaar van) de Koninklijke marechaussee en wordt hem, cli nt, medegedeeld dat het door cli nt getoonde paspoort vals is (...). Cli nt bevestigde dit, deelt tevens mede wat zijn werkelijke naam is en vervolgens in gebrekkig Engels: name is (...), from Bagdad, Iraq (...). Tevens tracht cli nt duidelijk te maken dat hij in Nederland asiel wil vragen. Cli nt toont eveneens kopie n van het verblijfsdocument van zijn vader - cli nts ouders, (...), zijn in Nederland als vluchtelingen erkend en toegelaten en zijn wonende te (...) -, het adres van zijn

ouders, alsmede de naam, het kantooradres en het telefoonnummer van de advocaat van cli nts ouders. Voornoemde stukken zijn door de Koninklijke marechaussee ingenomen en cli nt heeft deze nimmer terugontvangen. Er wordt geen tolk ingeschakeld, ondanks de geringe kennis van het Engels van cli nt. In het schrijven van de Koninklijke marechaussee dd. 4 maart 1997 en gericht aan cli nts voormalige advocaat (...) wordt (...) gesteld dat "door (verzoeker; N.o.) [...] op geen enkele wijze aan de betrokken Hulp-Officier van Justitie danwel de overige bij het onderzoek betrokken ambtenaren door woord en/of gebaar kenbaar [werd] gemaakt dat hij in Nederland asiel wenste aan te vragen" (...). Dit is volstrekt onjuist. Vooreerst heeft cli nt kenbaar gemaakt dat hij uit Irak afkomstig is. Vervolgens heeft cli nt aan de Koninklijke marechaussee voornoemde stukken getoond op grond waarvan ieder redelijk denkend persoon, althans in ieder geval ambtenaren van het district KMAR Luchtvaart c.q. belast met de grensbewaking van de Koninklijke marechaussee c.q. Hoofd van de Doorlaatpost Schiphol, heeft kunnen en heeft moeten begrijpen dat cli nt duidelijk trachtte te maken dat hij een asielaanvraag wilde indienen. Daarnaast heeft cli nt meerdere malen een gebaar met zijn hand langs zijn keel gemaakt onder het uitroepen van de woorden "Saddam kill me". Hierop werd door de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee enkel gelachen. In voornoemd schrijven van de Koninklijke marechaussee dd. 4 maart 1997 (...), wordt gesteld (...) dat aan cli nt een beschikking ingevolge Art. 7a Vw werd uitgereikt. Dit is juist en bijgaand doe ik u een afschrift van die beschikking toekomen. (...). Vervolgens wordt evenwel in voornoemd schrijven de indruk gewekt dat cli nt enkel werd opgehouden in het "Passantenverblijf", "welke ruimte voldoet aan de eisen voor het verblijf van meerdere personen". Een dergelijke indruk is onjuist. Op 7 juli 1996 heeft cli nt op Schiphol ca. 2 uur in een kamer van ca. 1 x 1 meter moeten verblijven, in welke kamer zich tegen een der muren een houten bankje en een soort tafel bevond. In die tijdspanne heeft een ambtenaar van de marechaussee zich meerdere malen bij cli nt in de kamer vervoegd en op verbale wijze - hetgeen meer schreeuwen dan praten betrof - bij cli nt ge nformeerd waar het paspoort vandaan kwam, althans op welke wijze cli nt in het bezit was gekomen van het paspoort. De door de betreffende ambte-

naar in het Nederlands gesproken woorden heeft cli nt uiteraard niet verstaan, doch cli nt heeft wel de woorden "paspoort not good" verstaan. Overigens had cli nt toen reeds aan de Koninklijke marechaussee medegedeeld dat hij het paspoort had gekocht en dat het vals was danwel vervalst. Het betrof een vluchtelingenpaspoort, hetgeen naar mijn (...) mening ook de verklaring vormt voor het feit dat cli nt in eerste instantie bij de paspoortcontrole is doorgelaten. Na ca. 2 uur verblijf wordt cli nt overgebracht naar een andere kamer alwaar hij is gefotografeerd en vingerafdrukken van cli nt zijn genomen. Cli nt ontving toen ook een formulier waarvan cli nt geen afschrift heeft ontvangen, doch waarvan cli nt weet dat het exact hetzelfde was als het formulier welk bijgaand wordt overgelegd (...), en welk formulier cli nt op 19 juli 1996 ontving (een formulier van de afdeling asielzaken; N.o.). Cli nt is vervolgens naar weer een andere kamer overgebracht alwaar hij werd gefouilleerd. Cli nt heeft zich moeten ontdoen van al zijn kleding en is ook direct op en aan zijn lichaam onderzocht. Op diezelfde zondag 7 juli 1996 is cli nt op of omstreeks 19.00 uur uitgezet naar Turkije (...). Daaraan is het volgende voorafgegaan. Cli nt is door de Koninklijke marechaussee via de slurf meegenomen, waarbij tegen cli nt werd gezegd dat hij diende mee te lopen, naar een vliegtuig waarbij het op grond van de letters op het betreffende toestel voor cli nt duidelijk was dat dit Turkije als bestemming had. Cli nt begon daarop te schreeuwen en huilen - cli nt vreesde vanuit Turkije te worden teruggestuurd naar Irak alwaar hem executie te wachten staat - en cli nt riep wederom "Saddam kill me" en "Saddam not good". Cli nt trachtte weg te lopen c.q. terug te lopen, doch werd door twee andere ambtenaren der marechaussee vastgepakt en in de richting van het vliegtuig getrokken. In het vliegtuig ging een tweede deur open, waardoor cli nt niet via de normale rij het toestel in hoefde. Cli nt is met geweld het vliegtuig ingewerkt en aan de gezagvoerder werd een dossier overhandigd. In dit dossier bevonden zich volgens cli nt ook de gegevens welke hij had verstrekt omtrent zijn ouders en de advocaat van zijn ouders. In ieder geval heeft cli nt die stukken nimmer retour ontvangen. 3.       Bij cli nts aankomst op Schiphol op 7 juli 1996 was cli nt in het bezit van een groot rood Samsonite koffer, een mid-

delgroot zwart Samsonite koffer en een kleiner bruin Samsonite koffer. Twee koffers hadden harde buitenzijden; een koffer was van leer. Bijgaand doe ik u een afschrift toekomen van de tabs met streepjescode c.q. bagagelabels(...). (Hierop staan onder meer verzoekers naam en het nummer van de vlucht; N.o.)          In de koffers zaten cli nt persoonlijk toebehorende eigendommen en stukken, welke naast een materi le waarde voor cli nt ook een affectionele waarde vertegenwoordigden. In het grootste koffer zaten familiefoto's, bestemd voor cli nts familie in Nederland. In de andere twee koffers zaten onder meer notities en documenten, waaronder een stuk betrekking hebbend op de behandeling van Irakezen door de Iraanse autoriteiten (cli nt heeft zeer lange tijd in het vluchtelingenkamp Azna in Iran verbleven, (...)), cli nts dagboek met daarin zijn notities van hetgeen er tijdens de verhoren in Iran aan cli nt is gevraagd; een open te klappen boekje te vergelijken met een rapport, waarin is opgenomen dat cli nt van de school in het vluchtelingenkamp in Azna, Iran, is weggestuurd vanwege het feit dat hij koerd is, familiesieraden waaronder een horloge, twee kettingen, drie armbanden, een zilveren Islamitische 'rozenkrans'. Vervolgens bevonden zich in de koffers nog kleding van cli nt, cadeaux die hij in Turkije voor zijn familie in Nederland had gekocht, alsmede 2000 Am.dollars. Cli nt heeft aan de reisagent 3000 Am.dollars betaald, onder meer ten behoeve van het paspoort en nadien resteerde nog 2000 AM.dollars. In een van de koffers bevond zich ook nog cli nts (Philips) scheerapparaat. Cli nt heeft sedert bovenbeschreven gebeurtenis op 7 juli 1996 nimmer zijn koffers terugontvangen, ondanks bemiddeling in deze door VluchtelingenWerk. Evenmin heeft cli nt bij aankomst in Turkije na zijn uitzetting op 7 juli 1996 nog een der koffers gezien. Cli nt verzoekt u hierbij om ter aanbeveling aan de Koninklijke marechaussee gewag te maken van een vergoeding aan cli nt terzake van de door hem, cli nt, geleden materi le en immateri le schade. (...) cli nt (werd) op 19 juli 1996 met een reisdocument van de Nederlandse ambassade in Turkije, welk document door de Turkse politie in aanwezigheid van cli nt bij de Nederlandse ambassade is opgehaald, in staat gesteld opnieuw naar Nederland te reizen (...). Cli nt is door de Turkse politie naar het vliegveld gebracht en eerst in het toestel worden zijn handboeien verwijderd. Op 19 juli 1996 arriveert cli nt op Schiphol en wordt zijn reisdocument, een laissez-passer, op echtheid onderzocht. Cli nt dient in de nacht van 19 op 20 juli 1996 in het Passantenverblijf op de Luchthaven Schiphol te verblijven en cli nt wordt op 20 juli 1996 in de gelegenheid gesteld de zogeheten A- en F-modellen te tekenen. Bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie dd. 3 november 1996 wordt cli nt toegelaten als vluchteling (...). 5.       Cli nt is op 7 juli 1996 ten onrechte door de Koninklijke marechaussee niet in de gelegenheid gesteld zijn asielverzoek te kunnen indienen. Gelet op hetgeen cli nt – zij het in gebrekkig Engels – kenbaar heeft gemaakt, de door cli nt getoonde documenten en gegevens, is door zowel elke handeling op zich als de cumulatie ervan, het evident dat cli nt asiel wenste aan te vragen. In ieder geval behoorde dit evident te zijn voor de ambtenaren c.q. het personeel van de Koninklijke marechaussee, die, zoals blijkt uit het schrijven van de Koninklijke marechaussee dd. 4 maart 1997, "belast met de uitzetting en begeleiding van vreemdelingen [...] een ruime ervaring [heeft] in het onderkennen van vreemdelingen die asiel wensen aan te vragen". Tengevolge van dit handelen c.q. nalaten is cli nt uitgezet naar Turkije alwaar cli nt twaalf dagen gedetineerd is geweest en is mishandeld. Op 7 juli 1996 heeft cli nt geen juridische bijstand gehad danwel bijstand door een rechtshulpverlener anderszins noch is een tolk ingeschakeld. Cli nt heeft op 7 juli 1996 geen eten of drinken genoten. Cli nt heeft niet enkel op de luchthaven Schiphol in het Passantenverblijf verbleven en is in de diverse andere ruimten waar hij heeft moeten verblijven toegeschreeuwd door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. Cli nt is met geweld op de Luchthaven Schiphol in het Turkse vliegtuig geplaatst, waarbij hij, cli nt, wederom schreeuwend en huilend heeft getracht kenbaar te maken dat hij in Nederland asiel wenste aan te vragen. Cli nt heeft in ernstige mate materi le en immateri le schade geleden. Na cli nts terugkeer vanuit Turkije op de Luchthaven Schiphol op 19 juli 1996 heeft cli nt onrechtmatig, althans onredelijk lang, gelet op alle voorafgaande omstandigheden

in het onderhavige geval, moeten wachten voordat hij in de asielprocedure kon worden opgenomen."2.2. Verzoekers gemachtigde voegde bij het verzoekschrift onder meer kopie n van drie bagagelabels. Op deze bagagelabels stond verzoekers naam en het vluchtnummer van de vlucht waarmee hij op 7 juli 1996 op Schiphol was aangekomen.3. Standpunt van de Minister van Defensie3.1. De Minister liet in reactie op de klacht bij brief van 14 januari 1998 onder meer het volgende weten:"Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol verzoeker op 7 juli 1996 niet hebben toegelaten tot de asielprocedure. De Commandant Koninklijke marechaussee heeft in zijn brief van 4 maart 1997 aan (verzoekers toenmalige gemachtigde; N.o.), onder het kopje "ten aanzien van punt 2" (...) de klacht van verzoeker reeds beantwoord (...). Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol geen tolk hebben ingeschakeld.Ik verwijs u voor de beantwoording van deze klacht wederom naar de brief van de Commandant Koninklijke marechaussee d.d. 4 maart 1997. De klacht van verzoeker is door de Commandant Koninklijke marechaussee in zijn brief onder het kopje "ten aanzien van punt 1" (...) voldoende beantwoord. Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol verzoeker dezelfde dag met gebruik van geweld hebben uitgezet naar Turkije.Ook deze klacht van verzoeker is reeds beantwoord door de Commandant Koninklijke marechaussee in zijn brief van 4 maart 1997, onder het kopje "ten aanzien van punt 2" (...). Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol verzoekers bezittingen die waren ingenomen niet aan hem hebben teruggegeven.In mijn brief d.d. 12 november 1997 (zie hierna onder 3.2.; N.o.) heb ik u geschreven dat de Koninklijke marechaussee geen bezittingen van verzoeker heeft ingenomen. Verzoeker was op 7 juli 1996, ten tijde dat hij met ambtenaren van Dienst Grensbewaking Koninklijke marechaussee te Schiphol in contact kwam en bij die dienst werd aangehouden, niet in het bezit van bagage. (...) Verzoeker klaagt erover dat de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol verzoeker op 19 juli 1996 onredelijk

lang hebben laten wachten voordat hij in de asielprocedure is opgenomen.Voor de beantwoording van de klacht verwijs ik u wederom naar de brief van de Commandant Koninklijke marechaussee d.d. 4 maart 1996. De Commandant Koninklijke marechaussee heeft in zijn brief d.d. 4 maart 1997, de klacht van verzoeker onder het kopje "ten aanzien van punt 3" (...) reeds beantwoord."3.2. Bij brief van 12 november 1997 had de Minister al onder meer het volgende meegedeeld naar aanleiding van een aantal vragen van de Nationale ombudsman:"1. (...) Op 7 juli 1996 zijn geen bezittingen van verzoeker ingenomen. Wel is het reisdocument voor vluchtelingen (...) van verzoeker ingenomen.2. (...) Het in beslag genomen reisdocument is niet aan verzoeker teruggegeven omdat het reisdocument conform de daarover gestelde richtlijnen van het Openbaar Ministerie te Haarlem in bewaring is gehouden.3. (...) Verzoeker was op 7 juli 1996, ten tijde dat hij met ambtenaren van Dienst Grensbewaking Koninklijke marechaussee te Schiphol in contact kwam en bij die dienst werd aangehouden, niet in het bezit van bagage. Indien verzoeker wel in het bezit van bagage was geweest had dit bij de Dienst Grensbewaking moeten blijken. In de schriftelijke mutaties gesteld door personeel van Group 4 (Securitas) met betrekking tot de in- en uitboeking van personen Passantenverblijf wordt melding gemaakt dat verzoeker niet in het bezit was van bagage. (...) Het personeel van Group 4 verricht onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke marechaussee haar werkzaamheden in en bij het Passantenverblijf. In de brief van (verzoekers toenmalige gemachtigde; N.o.), d.d. 21 januari 1997, (...) op grond waarvan Commandant Koninklijke marechaussee tot de klachtformulering ter beantwoording van de klacht in zijn brief van d.d. 4 maart 1997, (...) is gekomen, wordt op geen enkele wijze aangegeven dat verzoeker zijn bagage vermist dan wel kwijt geraakt is. Ik acht het mogelijk dat eventuele bagage van verzoeker is afgehandeld door de betreffende luchtvaartmaatschappij die verzoeker naar Nederland heeft vervoerd. In dat geval ligt de verantwoordelijkheid voor die bagage bij de luchtvaartmaatschappij."3.3. De Minister voegde bij zijn reactie onder meer kopie n van verklaringen van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee die bij verzoekers zaak betrokken waren geweest. -        E n van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee die op 7 juli 1996 dienst had in de functie Hoofd Doorlaatpost (in totaal hadden twee ambtenaren dienst in de functie Hoofd Doorlaatpost) verklaarde op 25 februari 1997 onder meer het volgende:"Omstreeks 09.30 uur deze dag verscheen voor mij de wachtmeester (...), welke dienst deed op aankomst 3-1, van Terminal 3, met de vraag een Nederlands vluchtelingen paspoort (...) bij het ondersteunende buro Falsificaten van het District KMARLuchtmacht te mogen aanbieden, daar hij aan de echtheid van dit aangeboden document twijfelde. Hierop heb ik (...) de wachtmeester (...) toestemming verleend dit paspoort aan personeel van voormeld buro aan te bieden, welk personeel na ongeveer 5 minuten mededeelden dat het door betrokkene ter inreis naar Nederland aangeboden paspoort niet aan hem toebehoorde. Betrokkene is vervolgens terzake overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht op 7 juli 1997 (bedoeld wordt 7 juli 1996; N.o.) aangehouden en te 09.45 geleid voor collega (...) welke tevens belast was als dienstdoende Hulp-Officier van Justitie, aan wie hij opgaf te zijn genaamd (...), geboren te Baghdad (...) van Irakese nationaliteit. Ik (...) heb (verzoeker; N.o.) voorts naar aanleiding van vorenstaande de inreis naar Nederland geweigerd. Door mij, rapporteur, wordt opgemerkt:1e:      dat ik betrokkene in mijn functie als Hoofd doorlaatpost de inreis naar Nederland ingevolge artikel 8, lid 1 onder c van de Vreemdelingenwet heb geweigerd; 2e:      dat door mijn zorg aan betrokkene een beschikking is uitgereikt ingevolge artikel 7a Vreemdelingenwet; 3e:      dat na mijn beslissing de handelingen voornoemd, door personeel van de aankomstpost 3-1 is gedaan en dat niemand mij heeft medegedeeld of heeft aangegeven dat betrokkene politiek asiel in Nederland wilde aanvragen." -        De andere ambtenaar van de Koninklijke marechaussee die op 7 juli 1996 dienst had in de functie Hoofd Doorlaatpost en tevens als hulpofficier van Justitie, stelde op 11 februari 1997 een verklaring met onder meer de volgende inhoud op:"Ik kan mij de zaak m.b.t. de Irakees (verzoeker; N.o.) niet persoonlijk meer herinneren. Na inzage van de stukken kan ik echter verklaren dat op 7 juli 1996, om 09.45 uur, aan mij is voorgeleid (verzoeker; N.o.). Ik kan heel nadrukkelijk verklaren dat (verzoeker; N.o.) ten tijde van de voorgeleiding, maar ook tijdens het gehele onderzoek, geen politiek asiel heeft aangevraagd en ook geen

aanwijzingen heeft gegeven die er op zouden kunnen duiden dat hij als vluchteling naar Nederland zou zijn gereisd. Ik heb ook zeer zeker op een voor hem begrijpelijke wijze in de Engelse taal met hem gecommuniceerd en hij heeft daarbij aangegeven dat hij het geheel had begrepen. Ook heeft hij duidelijk het feit bekend waarvan hij werd beschuldigd. Indien het niet mogelijk was geweest om in de Engelse taal voldoende met (verzoeker; N.o.) te communiceren, dan was er een tolk opgeroepen, danwel de voorgeleiding gedaan middels de schriftelijke voorgeleiding in zijn eigen taal. Dit is hier normaal gebruikelijk en ik kan nadrukkelijk stellen dat van deze werkwijze nimmer wordt afgeweken." -        Het Hoofd van de Afdeling Falsificaten gaf bij brief van 29 januari 1997 onder meer het volgende aan:"Gedurende het verblijf van de verdachte op de Afdeling Falsificaten is er geen sprake geweest van het aanvragen van politiek asiel. Tevens is uit het dossier gebleken dat er geen gebrekkige communicatie is geweest tussen de verdachte en de verbalisant."3.4. Tevens verstrekte de Minister een kopie van het proces-verbaal van voorgeleiding. Hierin stond onder meer het volgende:"Vervolgens heb ik de verdachte in de voor hem verstaanbare Engelse taal, de reden van de aanhouding medegedeeld en tevens de functie van hulpofficier toegelicht. Nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht, verklaarde verdachte als volgt: Ik heb begrepen wat u mij heeft medegedeeld. Ik beken het feit waarvan u mij beschuldigd te hebben gepleegd"."3.5. Verder legde de Minister een op 20 juli 1996 opgestelde incidentnotitie over. Hierin stond onder meer dat verzoeker op 19 juli 1996 omstreeks 22.55 op de doorlaatpost Schiphol was aangetroffen.4. Reactie van verzoekerVerzoekers gemachtigde merkte onder meer het volgende op:"De Minister van Defensie stelt in zijn schrijven dd. 14 januari 1998 (

Bevindingen

onder 3.1.; N.o.) dat de Koninklijke marechaussee geen bezittingen van verzoeker heeft ingenomen. De Minister van Defensie verwijst daarbij ook naar zijn schrijven dd. 12 november 1997 (

Bevindingen

onder 3.2.; N.o.), in welk

schrijven wordt verwezen naar door de Minister (...) overgelegde dienstrapporten. In de dienstrapporten is opgenomen achter cli nts naam "geen bagage". Dit is op zich juist. Op de datum (7 juli 1996) en de tijdstippen – 10.55 uur en resp. 18.15 uur – was cli nt reeds niet meer in het bezit van zijn bagage. Dit laat evenwel onverlet dat de bagage wel degelijk cli nts bezit is en de bagage met het toestel waarin cli nt op vliegveld Schiphol is aangekomen, eveneens aldaar is gearriveerd. Doordat cli nt echter, voordat hij in de aankomsthal kan arriveren, althans in de ruimte waarin zich de banden bevinden waarop zich de bagage bevindt, wordt teruggeroepen door (een ambtenaar van) de Koninklijke marechaussee, (...), is cli nt gelet op hetgeen cli nt nadien is overkomen, door de Minister van Defensie c.q. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol de gelegenheid c.q. de positie ontnomen om zijn bagage in ontvangst te nemen. Ik acht het wrang, alsmede onjuist, dat de Minister van Defensie nu stelt dat er geen bezittingen van verzoeker zijn ingenomen c.q. bijlagen zijn overlegd waarin is gerapporteerd dat cli nt geen bagage zou hebben gehad. De Minister van Defensie c.q. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol hebben zich er niet van vergewist dat cli nt wel degelijk in het bezit was van bagage, ten onrechte is door hen nagelaten om cli nt in de gelegenheid te stellen, ondanks al hetgeen nadien is geschied, om zijn bagage op te halen en vervolgens is, volstrekt ten onrechte, op diezelfde datum 7 juli 1996 waarop cli nt is uitgezet naar Turkije, verzuimd om mede cli nts bagage naar Turkije retour te zenden. Dit handelen, in feite zijnde onrechtmatig nalaten, komt voor rekening en risico van de Minister van Defensie. In het schrijven dd. 12 november 1997 stelt de Minister van Defensie (...) vervolgens dat hij het "mogelijk [acht] dat eventuele bagage van verzoeker is afgehandeld door de betreffende luchtvaartmaatschappij die verzoeker naar Nederland heeft vervoerd. In dat geval ligt de verantwoordelijkheid voor die bagage bij de luchtvaartmaatschappij". Volstrekt ten onrechte laat de Minister van Defensie hier buiten beschouwing dat cli nts deel van het originele vliegticket waarop de tabs met streepjescodes (c.q. bagagelabels) waren aangeplakt, door (de ambtenaren van) de Koninklijke marechaussee bij de inbeslagname van het valse c.q. vervalste paspoort, eveneens is ingenomen. Dit stuk was evenwel ten aanzien van cli nt in relatie tot de betreffende luchtvaartmaatschappij het bewijs ten aanzien van cli nts, reeds meermalen genoemde, drie Samsonite koffers. Cli nt ziet niet op welke wijze hij, zonder genoemd bewijsstuk

te kunnen overleggen, de betreffende luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk zou hebben moeten stellen c.q. houden. Cli nt heeft zijn deel van het originele vliegticket met daarop bevestigd de tabs met streepjescode eerst van de Nederlandse staat c.q. de Minister van Defensie c.q. de Staatssecretaris van Justitie terugontvangen geruime tijd nadat cli nt in het bezit is gesteld van zijn status. Dit laatste geschiedde bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie dd. 3 november 1996. Nadat cli nt zijn deel van het originele vliegticket met daarop aangebracht de tabs met streepjescode terug had gekregen, doch inmiddels zijn er dan maanden verstreken sedert hetgeen er dd. 7 juli 1996 geschiedde, heeft cli nts contactpersoon bij VluchtelingenWerk (te Haarlem) getracht na te gaan wat er met de koffers is gebeurd c.q. danwel of deze zich nog ergens bevonden, welk ondernemen evenwel niet tot enig resultaat heeft geleid. Met betrekking tot cli nts klacht dat hij, cli nt, dd. 7 juli 1996 niet is toegelaten tot de asielprocedure, verwijst de Minister van Defensie naar het schrijven van de Commandant Koninklijke marechaussee dd. 4 maart 1997 (...), in welk schrijven is opgenomen dat "indien door (verzoeker; N.o.) asiel zou zijn aangevraagd dan was hij zeker in de asielprocedure opgenomen zijn geworden" (...). Deze stellingname zijdens de Minister van Defensie c.q. de Commandant Koninklijke marechaussee, dient naar mijn mening te worden verworpen, althans deze stellingname kan toch bezwaarlijk doorgaan voor een gemotiveerd verweer. Namens cli nt breng ik nogmaals de feiten en omstandigheden in deze onder uw aandacht. Cli nt droeg een papier bij zich waarop vermeld stond de naam en het adres van cli nts ouders (in Nederland), een visitekaartje waarop de naam, het kantooradres en het telefoonnummer van de advocaat van cli nts ouders (...) was vermeld, alsmede kopie n van het verblijfsdocument van zijn, cli nts, vader, welk document aangeeft dat cli nts ouders (...) in Nederland als vluchtelingen zijn erkend en toegelaten. Dit lijkt mij reeds voldoende evidente informatie op grond waarvan het personeel van de Koninklijke marechaussee, die, zo de Minister van Defensie c.q. de Commandant Koninklijke marechaussee schrijft, een ruime ervaring heeft in het onderkennen van vreemdelingen die asiel wensen aan te vragen, had kunnen concluderen uit welk land cli nt afkomstig is, met inachtneming van de politieke en mensenrechtensituatie in cli nts herkomstland, de vreemdelingrechtelijke status van de ouders van cli nt, het feit dat cli nt reeds kon wijzen op het bij hem bekend zijn van een vreemdelingrechtelijk advocaat, althans het behoorde voldoende duidelijk te zijn dat cli nt op de vlucht was, in asielrechtelijke zin.

Overigens droeg cli nt genoemde stukken niet slechts bij zich, doch zijn deze ook door cli nt getoond aan de Koninklijke marechaussee c.q. aan een van de ambtenaren, waarna deze door (ambtenaren van) de Koninklijke marechaussee zijn ingenomen. Vervolgens dient hieraan te worden toegevoegd dat cli nt meerdere malen een gebaar met zijn hand langs zijn keel heeft gemaakt onder het uitroepen van de woorden "Saddam kill me", waarop door de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee enkel werd gelachen en cli nt nadien, op het moment waarop cli nt op diezelfde datum 7 juli 1996 werd meegenomen naar het toestel, waarmee hij, cli nt, zou worden teruggevlogen naar Turkije, heeft geroepen "Saddam kill me" en "Saddam not good". De blote ontkenning zijdens de Minister van Defensie, zoals onder meer blijkend uit de zinsnede "Gedurende het verblijf van de verdachte op de Afdeling Falsificaten is er geen sprake geweest van het aanvragen van politiek asiel" (...) (

Bevindingen

onder 3.3.; N.o.) baat de Minister niet. Cli nt is niet in de gelegenheid gesteld te worden toegelaten tot de asielprocedure, ondanks de daarop betrekking hebbende aanwijzingen zijdens cli nt, die naar mijn mening meer dan genoegzaam waren. Ik herhaal hierbij nog eens dat er ook geen tolk is ingeschakeld, ondanks de geringe kennis van het Engels van cli nt. De Minister van Defensie merkt in dit verband nog op, ik moge verwijzen naat het schrijven van de Commandant Koninklijke marechaussee dd. 4 maart 1997 (...), dat "Indien conversatie met een vreemdeling mogelijk blijkt te zijn in een voor beide partijen begrijpelijke taal dan is het bij mijn dienst niet gebruikelijk dat daarbij een tolk aanwezig is" (...). Ik acht het onzinnig om tem aanzien van cli nt die niet in staat is om een zin in de Engelse taal te formuleren en slechts een zeer beperkte woordenschat heeft van de Engelse taal, te stellen dat cli nt in deze in staat was om zich te bedienen in een voor hem begrijpelijke taal. Evenzo is onzinnig de zinsnede in het proces-verbaal, door de Minister van Defensie overgelegd (

Bevindingen

onder 3.4.; N.o.) (...), waarin is opgenomen "Nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht, verklaarde verdachte als volgt: ik heb gegrepen wat U mij heeft medegedeeld. Ik beken het feit waarvan u mij beschuldigd te hebben gepleegd". Ik acht dit twee standaardzinnen die door de betreffende hulpofficier van Justitie als zodanig in het Nederlands in genoemd proces-verbaal zijn opgenomen, doch deze zijn niet door cli nt aldus verklaard. Cli nt kent slechts een paar Engelse woorden en is niet in staat om in de Engelse taal genoemde twee zinnen c.q. verklaring te formuleren. Ook het Engelse woord 'asylum' kent cli nt niet. Namens cli nt deel ik u mede geen waarde te hechten aan een proces-verbaal welk in de Nederlandse taal is opgesteld en waarin standaardzinnen zijn opgenomen, die cli nt eenvoudigweg, in de Engelse taal, niet heeft kunnen verklaren.

Ook hetgeen is opgenomen in het zijdens de Minster van Defensie (...) overgelegde schrijven dd. 11 februari 1997 (

Bevindingen

onder 3.3.; N.o.), bevat onjuistheden c.q. onwaarheden. In de ochtend van 7 juli 1996 waarop cli nt is voorgeleid, heeft de conversatie tussen cli nt en de adjudant-onderofficier aldus plaatsgevonden. Tegen cli nt werd gezegd "Passport not good". Deze Engelse woorden heeft cli nt begrepen. Cli nt zei daarop "Yes, passport not good". "Passport 3000 dollar". "I Kurdisch, Iraq". Cli nt wist dat hij reisde op een paspoort dat hij had gekocht en dat vals danwel vervalst was en cli nt had verder geen reden om dit niet te erkennen. In dat licht waren de zijdens de wederpartij uitgesproken woorden "Passport not good" te begrijpen. Onjuist en onterecht is evenwel de stellingname zijdens de Minister van Defensie om uit "Ook heeft hij duidelijk het feit bekend waarvan hij werd beschuldigd", de conclusie te trekken dat men hier van doen had met een vreemdeling die in een voor beide partijen begrijpelijke taal kenbaar zou hebben kunnen maken dat hij in Nederland asiel wenste aan te vragen. (...) Ten aanzien van door de Minister van Defensie (...) overgelegde proces-verbaal van bevindingen, merk ik, in samenhang met punt 2. van het schrijven dd. 12 november 1997 zijdens de Minister, op dat niet slechts het reisdocument voor vluchtelingen nr. R00119283 van cli nt is ingenomen, doch ook zoals reeds eerder aangegeven in het bovenstaande, alsmede in mijn schrijven dd. 3 september 1997, het visitekaartje van de advocaat van cli nts ouders, het papier waarop personalia c.q. gegevens van cli nts ouders, alsmede in kopie het verblijfsdocument van cli nts vader (in kopie), alsmede cli nts deel van het originele vliegticket met daarop aangebracht de tabs met streepjescode. Ten aanzien van cli nts klacht dat hij, cli nt, vooreerst volstrekt ten onrechte en vervolgens op geheel onrechtmatige wijze, op 7 juli 1996 is uitgezet naar Turkije, verwijst de Minister van Defensie naar zijn schrijven dd. 4 maart 1997 (...) "Uit de resultaten van het door mij ingestelde onderzoek heb ik niet kunnen vaststellen dat op de weg naar het vliegtuig die diende te worden afgelegd danwel bij het aan boord gaan van het vliegtuig enige vorm van geweld op (verzoeker; N.o.) werd toegepast". Vooreerst merk ik op dat uit het thans door mij ontvangen schrijven zijdens de Minister van Defensie dd. 14 januari 1998 met bijlagen op geen enkele wijze valt op te maken welk onderzoek de Minister van Defensie daartoe heeft doen instellen en aldus ook evenmin of de resultaten van het onderzoek de conclusie zijdens de Minister van Defensie rechtvaardigen. (...)

Aan cli nt werd niets medegedeeld omtrent zijn uitzetting naar Turkije. Cli nt werd door de Koninklijke marechaussee meegenomen naar een vliegtuig waarbij het op grond van de letters op het betreffende toestel voor cli nt duidelijk was dat dit Turkije als bestemming had. Cli nt begon daarop te schreeuwen en huilen - cli nt vreesde vanuit Turkije te worden teruggestuurd naar Irak, cli nts herkomstland, alwaar hem executie te wachten staat - en cli nt riep wederom "Saddam kill me" en "Saddam not good". Cli nt tracht weg te lopen c.q. terug te lopen, doch werd door twee andere ambtenaren der marechaussee vastgepakt en in de richting van het vliegtuig getrokken. Cli nt werd niet via de normale rij het vliegtuig ingebracht, doch cli nt werd via een tweede deur, met geweld het vliegtuig ingewerkt. Aan de gezagvoerder werd het dossier overhandigd. Cli nt heeft gehuild en cli nt heeft geschreeuwd. (...). Tan aanzien van cli nts klacht dat hij, cli nt, na terugkeer vanuit Turkije op de luchthaven Schiphol op 19 juli 1996, onrechtmatig, althans onredelijk lang, heeft moeten wachten voordat hij in de asielprocedure kon worden opgenomen, verwijst de Minister van Defensie wederom naar de brief van de Commandant Koninklijke marechaussee dd. 4 maart 1997 (...). Namens cli nt deel ik u hierbij mede die verwijzing naar het aldaar gestelde volstrekt onvoldoende te achten. Vooreerst doe ik u toekomen een afschrift van het rapport van nader gehoor, alsmede van enige correcties en aanvullingen bij dat rapport (...). Vervolgens treft u nog aan een schrijven van de advocaat van cli nts ouders, welk schrijven reeds op 19 maart 1996 aan de Vreemdelingendienst, welke ressorteert onder de Staatssecretaris van Justitie, te Alkmaar is gezonden (...). Na hetgeen is geschied op 7 juli 1996 is er vanuit Nederland contact gelegd met de UNHCR en is tevens de Staatssecretaris van Justitie via cli nts ouders en hun advocaat ge nformeerd over cli nts positie. Uiteindelijk is er een laissez-passer verstrekt door de Nederlandse Vertegenwoordiging te Istanboel en is cli nt opnieuw naar Nederland kunnen reizen. Eerst in het vliegtuig (vanuit Turkije naar Nederland) werden bij cli nt zijn handboeien verwijderd. Cli nt ontving niet het papier retour waarop het adres van zijn ouders stond vermeld en cli nts ouders waren ook niet door de Minister van Defensie c.q. de Staatssecretaris van Justitie c.q. de Nederlandse staat ge nformeerd over de datum waarop cli nt in Nederland zou arriveren. Op 19 juli 1996 arriveerde cli nt op het vliegveld Schiphol op of omstreeks 19.00 uur. Er was geen ambtenaar van de Koninklijke marechaussee aanwezig om cli nt op te vangen, hoewel het bekend was bij de Minister van Defensie, althans bekend behoorde te zijn met welke vlucht en vanuit welke plaats en land cli nt in het bezit van

een op zijn naam gesteld laissez-passer, in Nederland zou arriveren. (...). Op 19 juli 1996 heeft cli nt (...) tot ca. 23.00 uur op het vliegveld Schiphol rondgezworven, omdat cli nt geen van zijn familieleden trof, noch een ambtenaar tot wie hij zich zou kunnen wenden. Cli nt heeft uiteindelijk een Irakees persoon aangesproken, die hem, cli nt, naar de informatiebalie heeft verwezen. Aldaar is, naar cli nt althans aanneemt, de Koninklijke marechaussee ge nformeerd. Die nacht heeft cli nt weer in het Passantenverblijf doorgebracht, waarbij door de betreffende ambtenaar tegen cli nt werd gezegd dat hij de volgende ochtend, zijnde 20 juli 1996, te 's ochtends om ca. 8.00 uur zou worden opgehaald. Cli nt heeft aan de ambtenaar toen nog gevraagd of hij zich ergens kon wassen - cli nt had vanaf 7 juli 1996 dezelfde kleding moeten dragen - hetgeen hem, cli nt, niet werd toegestaan. Die volgende dag 20 juli 1996 werd cli nt toegelaten in de asielprocedure. Daaraan voorafgaande werd cli nts reisdocument op authenticiteit onderzocht. Dat er, zoals de Commandant Koninklijke marechaussee aangeeft "voor het opstarten van een asielprocedure [...] regels [zijn] gesteld", is mij bekend. De tijd die is verbonden aan het voldoen aan een aantal regels alvorens een vreemdeling in de asielprocedure wordt opgenomen (...) is evenwel onrechtmatig, althans onredelijk lang, geweest in de zaak in casu, gelet op alle omstandigheden en met inachtneming van hetgeen de Minister van Defensie ten aanzien van cli nts terugkeer op het vliegveld Schiphol aan informatie bekend was, althans had behoren te zijn."5. Nadere informatie van de Minister van DefensieDe Minister gaf naar aanleiding van een aantal nadere vragen van de Nationale ombudsman onder meer het volgende aan:"1) Het is niet gebruikelijk om stukken in te nemen als genoemd in deze vraag (te weten een papiertje met de naam en het adres van verzoekers ouders in Nederland, een visitekaartje van de advocaat van verzoekers ouders en kopie n van het verblijfsdocument van verzoekers vader; N.o.). Wel is het vervalste paspoort van verzoeker in beslag genomen waarvoor aan hem een bewijs van ontvangst is verstrekt. Het is juist dat na afloop van het ingestelde onderzoek tegen verzoeker bij de Afdeling Falsificaten een aantal papieren door verzoeker abusievelijk zijn achtergelaten. Hierbij was onder andere een papiertje met een naam en adres in Nederland. De verbalisant heeft deze papieren in het dossier vastgeniet, zodat deze bij eventuele navraag weer ter beschikking konden worden gesteld aan rechthebbende.

2)       Van het achterlaten van papieren die ogenschijnlijk geen waarde vertegenwoordigen worden geen aantekeningen gemaakt, maar zoals ook in dit geval is gebeurd, toegevoegd aan het dossier. 3)       Er kan worden gesteld dat genoemde papieren zeer waarschijnlijk niet door verzoeker zijn getoond maar dat deze tijdens diens fouillering te voorschijn zijn gekomen. Om voor mij thans niet meer te achterhalen redenen zijn bedoelde papieren niet door verzoeker teruggenomen c.q. zijn deze papieren door de betrokken verbalisant abusievelijk niet teruggegeven. 4)       Deze vraag (of verzoeker, zoals zijn gemachtigde aangeeft, meerdere malen een gebaar met zijn hand langs zijn keel heeft gemaakt onder het uitroepen van de woorden "Saddam kill me"; N.o.) kan ontkennend worden beantwoord. Indien verzoeker deze bewoordingen wel gebruikt had of op een andere wijze kenbaar had gemaakt dat hij vluchteling was dan was hij zeker in de asielprocedure opgenomen. Dagelijks worden op de Luchthaven Schiphol vluchtelingen in de asielprocedure opgenomen. Er is geen reden aan te geven waarom verzoeker niet in de asielprocedure zou worden opgenomen indien hij dit kenbaar had gemaakt. 5)       (...) Het niet in het bezit hebben van een geldig nationaal paspoort komt zeer regelmatig voor op de Luchthaven Schiphol en dit feit alleen geeft op geen enkele wijze aanleiding tot een asielprocedure. In alle gevallen zal betrokkene een dergelijk verzoek duidelijk moeten aangeven door woord of gebaar. Ook het bij zich dragen door verzoeker van papieren met adressen in Nederland is geen indicatie tot het aanvragen van asiel. 6)       Het inschakelen van een tolk werd door de betreffende adjudant-onderofficier in dit geval niet nodig geacht. Het zal juist zijn dat verzoeker de Engelse taal niet volledig beheerst. Er was echter wel conversatie mogelijk die voor beiden begrijpelijk was. Indien dit niet zo was geweest zou er zeker een tolk zijn ingeschakeld. Ook de Afdeling Falsificaten zou een tolk hebben ingeschakeld wanneer een begrijpelijke conversatie niet mogelijk was geweest. Het is wel juist dat het betreffende proces-verbaal bepaalde standaardzinnen weergeeft die niet letterlijk als zodanig door verzoeker zijn uitgesproken. Het is echter wel de in het Nederlands gestelde weergave van hetgeen verzoeker heeft gezegd of bedoeld dan wel heeft aangegeven dat hij begreep wat er gezegd of gevraagd werd. Aan verzoeker werd in de Engelse taal duide-

lijk gemaakt dat hij was verdacht van een strafbaar feit en dat hij het recht had om niet te antwoorden op aan hem gestelde vragen. In dit geval zal tegen hem gezegd zijn dat het paspoort vals was, of wanneer hij dat niet zou hebben begrepen dat het paspoort niet van hem was. Ook kan gezegd zijn dat het paspoort niet goed was. In elk geval heeft verzoeker de indruk gewekt dat hij begreep waarvoor hij was aangehouden. De betrokken adjudant-onderofficier zal ook zeker aan verzoeker hebben gevraagd wat de reden was van diens bezoek aan Nederland, alsmede zijn juiste naam en nationaliteit. Bij twijfel omtrent de reden van het bezoek stelt de adjudant-onderofficier ook altijd de vraag aan betrokkene of hij/zij als vluchteling komt of asiel wil aanvragen. De betreffende adjudant-onderofficier kan zich de exact gegeven antwoorden van verzoeker niet meer herinneren. Wel kan met zekerheid worden gesteld dat verzoeker op geen enkele wijze heeft aangegeven dat hij in Nederland als vluchteling kwam. Dat heeft verzoeker ook bij de Afdeling Falsificaten niet gedaan ten tijde van het onderzoek omtrent het valse paspoort. 7)       (De vraag die hier wordt beantwoord had betrekking op het onderzoek dat door de Commandant Koninklijke marechaussee was ingesteld met betrekking tot verzoekers klacht dat de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee hem met gebruik van geweld hadden uitgezet naar Turkije; N.o.) De betreffende ambtenaar belast met de grensbewaking is in deze zaak mondeling gehoord evenals andere mogelijk betrokkenen. Geen van hen kon bevestigen dat er bijzonderheden zijn geweest bij het aan boord brengen van het vliegtuig van verzoeker. Het is weinig aannemelijk dat er bij deze handeling dan wel op weg daar naar toe geweld is gebruikt tegen verzoeker of dat deze luidkeels heeft geschreeuwd of kenbaar heeft gemaakt niet te willen vliegen. Indien dit wel het geval geweest zou zijn dan zou de gezagvoerder van het vliegtuig met zekerheid geweigerd hebben om verzoeker te vervoeren of zou hij ten minste om begeleiding hebben verzocht. Omdat zich geen bijzonderheden hebben voorgedaan zijn daarover geen mutaties gesteld. 8)       Het is wel gebruikelijk om in voorkomend geval bijzonderheden te muteren. Echter, aangezien van enig verzet door verzoeker of andere bijzonderheid niet is gebleken, is er geen mutatie gesteld. 9)       Bij aanhouding, inreisweigering of asielaanvraag wordt de bagage van betrokkene(n) voor zover mogelijk door de Koninklijke marechaussee van de bagageband gehaald of start een onderzoek bij de betreffende maatschappij om de bagage te

                  achterhalen. In veel gevallen heeft een dergelijk onderzoek een positief resultaat. In enkele gevallen blijft bagage onvindbaar of is er in het geheel geen bagage aanwezig. Het zoeken naar de aanwezigheid van bagage van geweigerde vreemelingen en aangehouden verdachten behoort tot de procedure en is een vanzelfsprekendheid. Hiervoor zijn geen instructies gemaakt. 10)      Het wordt niet uitgesloten geacht dat de ambtenaar belast met de grensbewaking het vliegticket van verzoeker tijdelijk onder zich heeft genomen doch dat zal vermoedelijk weer zijn teruggegeven. Wel kan met zekerheid worden vastgesteld dat verzoeker tijdens het gehouden onderzoek bij de Afdeling Falsificaten in het bezit was van zijn vliegticket en drie bagagestickers (labels) hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van een fotokopie daarvan in het bij de Koninklijke marechaussee aanwezige dossier. Dat het vliegticket en de bagagestickers (labels) door de Koninklijke marechaussee zijn ingenomen acht ik niet aannemelijk. 11)      Ik heb niet kunnen vaststellen dat verzoeker op 7 juli 1996, toen hij met de Koninklijke marechaussee in contact kwam, in het bezit was van bagage. De Koninklijke marechaussee is per definitie niet verantwoordelijk voor de bagage van verzoeker indien die bagage niet onder haar beheer is geweest of gebracht. In de schriftelijke mutaties met betrekking tot de in- en uitboeking van personen verblijvende in het Passantenverblijf wordt melding gemaakt dat verzoeker niet in het bezit was van bagage. Ik heb geen reden om aan de gestelde mutatie te twijfelen. 12)      De regels die hier worden bedoeld (de regels waaraan moet zijn voldaan alvorens een vreemdeling in de asielprocedure wordt opgenomen; N.o.) zijn geen geschreven regels doch betreffen een reeks van handelingen voor de zogenaamde "intake-procedure" van de Afdeling Asielzaken Koninklijke marechaussee te Schiphol. Deze intake-procedure omvat de weigering van toegang tot Nederland, de vaststelling van de identiteit en de gegevensverwerking daarvan. Voorts betreft dit het leggen van een eventuele (terugvlucht) claim op de aanvoerende luchtvaartmaatschappij. De eigenlijke asielprocedure vindt, in geval van asielaanvraag, plaats bij het Aanmeld Centrum van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Schiphol. Dit aanmeldcentrum is gedurende de nacht (23.00 - 07.00 uur) gesloten. Aan deze openingstijden zijn ook de diensturen van de Afdeling Asielzaken gekoppeld. Pas de volgende dag, 20 juli 1996, kon bij aanvang van de dienst Afdeling Asielzaken omstreeks 07.00 uur bedoelde intake-

procedure worden aangevangen. Verzoeker is daarna zodra mogelijk overgedragen aan het Aanmeld Centrum IND Schiphol ten einde de daadwerkelijke asielprocedure in te kunnen gaan. 13)      Verzoeker is op 19 juli 1996 omstreeks 19.00 uur met vluchtnummer KL 109 vanuit Istanbul op de Luchthaven Schiphol aangekomen. Verzoeker was in het bezit van een Laissez Passer van het Koninkrijk der Nederlanden, afgegeven door het Consulaat Generaal te Istanboel. Door het in zijn bezit hebben van dit Laissez Passer - een geldig Nederlands reisdocument - zal verzoeker vermoedelijk op een normale manier naar Nederland zijn gereisd. Aannemelijk is dat verzoeker voor de aanvang van zijn reis niet bij de Koninklijke marechaussee als deportee is aangemeld. Verondersteld mag worden dat verzoeker nadat hij het vliegtuig dat hem had aangevoerd had verlaten zich uit eigener beweging naar een doorlaatpost van de Koninklijke marechaussee had kunnen begeven. Echter om voor mij onbekende reden (doch op eigen verantwoordelijkheid van verzoeker) heeft hij zich in de transitruimte van de Luchthaven Schiphol opgehouden. Op genoemde datum omstreeks 23.00 uur werd verzoeker door personeel van de Koninklijke marechaussee in de transitruimte aangetroffen dan wel is er met hem contact ontstaan. Zoals reeds bij vraag 12 is gesteld, kon verzoeker pas de volgende dag in de eigenlijke asielprocedure worden opgenomen."6. Nadere informatie6.1. De ambtenaar van de Koninklijke marechaussee die op 7 juli 1996 dienst had in de functie Hoofd Doorlaatpost en tevens als hulpofficier van Justitie deelde naar aanleiding van een aantal vragen van de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Bij iedere voorgeleiding wordt door mij de vraag gesteld wat de reden van zijn reis is geweest en dat kan in een eenvoudig Engelse taal gevraagd worden. Bij onduidelijkheid wordt door mij steeds doorgevraagd in de zin van: Waar kom je vandaan en waar wil je naar toe. Dit zal door mij op de betreffende 7e juli 1996 aan (verzoeker; N.o.) ook zeer zeker gevraagd zijn. (...) De reactie van (verzoeker; N.o.) kan ik mij niet meer voorstellen. Wel kan ik verklaren dat zijn reactie voor mij geen reden is geweest om hem in de zogenaamde asielprocedure te doen. Hij heeft daar geen enkele aanwijzing toe gegeven. (...)

De eerder in mijn verklaring van 11 februari 1997 genoemde schriftelijke voorgeleiding is ook een normale voorgeleiding waarbij de verdachte voor de hulpofficier van justitie wordt geleid. Alleen de mededelingen en de vragen staan in een voor hem begrijpelijke taal op schrift gesteld met daarbij de vertaling in de Nederlandse taal. Van deze mogelijkheid is echter geen gebruik gemaakt, omdat er in de Engelse taal voldoende met hem te communiceren viel. (...) Betrokkene is na afloop van het strafrechtelijk onderzoek in de weigeringsprocedure gekomen en daarbij zijn hem zoals te doen gebruikelijk - en ook voorgeschreven - zeer zeker wel folders uitgereikt, overeenkomstig de bepalingen in genoemde Grensbewakingscirculaire 1995. Deze folders komen bij het invoeren van de geweigerde in het automatiseringssysteem - na uitdraai - tezamen met de weigeringspapieren uit de printer. (...) Het is juist dat de Minister van Defensie schrijft dat het aannemelijk is dat (verzoeker; N.o.) voor de aanvang van zijn reis op 19 juli 1996 niet bij de Koninklijke marechaussee als deportee is aangemeld. Hij ging immers op normale wijze met de juiste reisdocumenten op reis van Istanbul naar Schiphol. Er bestaat geen reden hem dan als deportee aan te melden. Ik zal u enige uitleg geven omtrent deportees in het algemeen. Ongewenste vreemdelingen kunnen door overheden het land worden uitgezet, onder andere per vliegtuig. Deze uitzetting kan wel of niet onder begeleiding van escorts geschieden. Deze vreemdeling reist dan van land A naar land B of van land A naar land C via land B. In al deze gevallen worden deze vreemdelingen deportees genoemd en worden deze door de betreffende overheden aangemeld bij het land van aankomst en/of bij de landen waar deze deportees in transit zijn. Deze aanmelding kan geschieden tussen overheden onderling of via de betreffende luchtvaartmaatschappij. In al deze gevallen wordt zo'n deportee door ambtenaren belast met grensbewaking van het vliegtuig afgehaald en overgenomen, c.q. wordt er zorg voor gedragen dat hij/zij wordt doorgevlogen op de volgende vlucht. In het geval van (verzoeker; N.o.) is er geen sprake van uitzetting, maar reist hij geheel vrijwillig met een geldig reisdocument van Istanbul naar Schiphol. (Verzoeker; N.o.) had zich dan ook net als de overige passagiers bij aankomst op Schiphol moeten melden bij de grenscontrole en had dan ook direct kunnen worden opgenomen in de asielprocedure. Uit het dossier blijkt dat hij dit heeft nagelaten met het reeds bekende gevolg. Bij toeval hebben ambtenaren belast met de grenscontrole hem 's-avonds laat opgemerkt en is hij verder op een behoorlijke wijze behandeld."

6.2. De ambtenaar van de Koninklijke marechaussee die verzoeker op 7 juli 1996 heeft begeleid van het passantenverblijf naar het vliegtuig liet naar aanleiding van een aantal vragen van de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:"Het verwijderen van personen die de toegang tot Nederland/ Schengen (om wat voor reden dan ook) is ontzegd is een algemene taak van personeel Koninklijke marechaussee te Schiphol. Het komt dus regelmatig voor dat ik als individu iemand aan boord van een vliegtuig plaats. Ik kan mij (verzoeker; N.o.) niet persoonlijk herinneren. Conform de mutatierapporten heb ik betrokkene opgehaald uit het "passantenverblijf" te Schiphol, waarna ik betrokkene aan boord heb geplaatst. Ik zal dat derhalve ook zonder enige twijfel hebben uitgevoerd. (...) 1) Begeleiding tot het vliegtuig:Zoals gebruikelijk wordt iemand die de toegang tot Nederland is ontzegd cq uit Nederland wordt verwijderd onder toezicht aan boord van een vliegtuig geplaatst. Dat houdt in dat betrokkene wordt begeleid tot de "vliegtuigdeur", al waar betrokkene met zijn/haar bescheiden wordt overgedragen aan het dienstdoend personeel (purser) van de betreffende vlucht. Daarna wordt het vertrek van het betreffende vliegtuig afgewacht, voor eventuele calamiteiten. 2) Begeleiding door een collega:Ik ben ongetwijfeld begeleid door een collega. Helaas is niet meer te achterhalen wie dat is geweest. 3) Schreeuwen/huilen:Indien er enigerlei vorm van (verbaal) geweld etc. is geweest worden wij als personeel Kmar geacht om hiervan een schriftelijke mutatie te stellen. De regels daaromtrent zijn voor een uitleg vatbaar. Er is geen mutatierapport opgemaakt t.a.v. bijzonderheden. Ook is er geen "meldingsformulier geweldsaanwending" opgemaakt. Daar komt bij dat een gezagvoerder van een vliegtuig nooit een lastige/emotionele/gewelddadige etc. "geweigerde" meeneemt zonder dat er een politie/marechaussee-escort meevliegt met betrokkene om eventuele calamiteiten/problemen te beperken/voorkomen. Betrokkene is zonder begeleiding vertrokken. Mijns inziens is er geen enkele sprake geweest van schreeuwen, huilen of iets van dergelijke aard.

4) ontsnappingspoging:Er is geen enkele aanwijzing/rapportage. Er is geen poging gedaan om weg of terug te lopen. Ook dit gesteld is een absolute onwaarheid. 5) dwang:Als punt 3, er is geen dwang in wat voor vorm dan ook gehanteerd om betrokkene aan boord te plaatsen. 6) dossier gezagvoerder:Er wordt nooit een dossier van een geweigerde meegegeven aan derden. Het betreft hier personeelsvertrouwelijke informatie. Het enige wat meegaat zijn "reisbescheiden", paspoort, laissez-passer etc. Deze reisbescheiden worden in het vliegtuig aan betrokkene overhandigd. Misschien wordt dit bedoeld met "dossier". Algemeen:Excessen m.b.t. verwijderingen/uitzettingen komen wel eens voor. Gelukkig zijn deze niet zo talrijk. Mijn persoonlijke ervaring is dat wanneer men wordt geconfronteerd met iets van dergelijke aard dit een bijzonder grote indruk maakt op diegenen die zijn betrokken bij een betreffende voorval. Ik ben in de jaren dat ik werkzaam ben op Schiphol 1 (een) maal geconfronteerd met een ontsnappingspoging. En zeker niet van deze mijnheer. Ik ben er zeker van dat tijdens dit voorval geen geweld is gebruikt, omdat ik mij hiervan niets kan herinneren. En de aanwending van geweld wordt mijns inziens niet zo snel vergeten."6.3. Een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee deelde naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman nog mee dat in het dossier van verzoeker een aantal papieren van verzoeker zaten, zoals een gebruikt treinkaartje, een kaartje van een hotel in Istanboel, een briefje met adressen in Nederland (Schiedam, Almaar en Amsterdam) en een ontvangstbewijs afgegeven door een Turkse firma. 7. Reactie op de bevindingen Verzoekers gemachtigde merkte onder meer het volgende op:"In onderdeel 1) van het schrijven zijdens verweerder dd. 19 juni 1998 (

Bevindingen

onder 5.; N.o.) is aangegeven dat "Het (...) niet gebruikelijk (is) om stukken in te nemen als genoemd in deze vraag", doch in dezelfde alinea wordt door verweerder aangegeven dat "de verbalisant (...) deze papieren in het dossier (heeft) vastgeniet (...), hetgeen naar mijn mening niet anders kan betekenen dan dat er in de praktijk en in werkelijkheid niet conform hetgeen gebruikelijk is wordt gehandeld. Dat verweerder het thans doet voorkomen alsof een aantal papieren door cli nt abusievelijk zijn achtergelaten, acht ik, gelet op de positie waarin cli nt ten overstaan van (ambtenaren van) de Koninklijke Marechaussee dd. 7 juli 1996 verkeerde, beneden elk niveau. Evenmin is mij duidelijk op grond waarvan verweerder "papieren die ogenschijnlijk geen waarde vertegenwoordigen" wel in een dossier vastniet en deze, indien zij, zo verweerder kennelijk meent, toch geen waarde hebben, niet onmiddellijk aan de betreffende persoon weer ter beschikking stelt. Het geeft ook te denken dat verweerder thans niet meer de redenen kan achterhalen op grond van welke de papieren niet door cli nt zijn teruggenomen c.q. deze door de betrokken verbalisant abusievelijk niet zijn teruggegeven. Ten aanzien van het gestelde ad 4) in het schrijven zijdens verweerder dd. 19 juni 1998 moge ik verwijzen naar hetgeen daaromtrent is opgenomen in mijn schrijven dd. 3 september 1997 en 17 april 1998 (

Bevindingen

onder 2.1. respectievelijk 4.; N.o.) waaruit naar mijn mening meer dan genoegzaam blijkt dat cli nt op grond van het gebaar dat hij heeft gemaakt, de woorden die hij heeft uitgeroepen, het feit dat hij uit Irak afkomstig is, de omstandigheid dat hij stukken bij zich had die in deze relevante informatie bevatten, asiel wenste aan te vragen. Ook de omstandigheid dat cli nt de woorden "Saddam kill me" gebruikte en cli nt het woord 'asylum' danwel het woord 'asiel' niet kent, zou voor verweerder des te meer reden moeten zijn geweest om een tolk te doen inschakelen. Het door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee enkel doen lachen, nadat cli nt voornoemde woorden had uitgeroepen, geeft in dit verband nog eens aan op welke wel zeer nalatige wijze er zijde verweerder is gehandeld c.q. nagelaten. Het ad 7) opgenomene, waarin verweerder stelt dat de betreffende ambtenaar belast met de grensbewaking in deze zaak mondeling is gehoord evenals andere mogelijk betrokkenen en geen van hen kon bevestigen dat er bijzonderheden zijn geweest bij het aan boord van het vliegtuig brengen van cli nt, acht ik een onwaarheid. Zo meen ik dat het doen openen van een tweede deur in het toestel, waardoor cli nt niet via de normale rij het toestel in hoefde, alsmede het aan de gezagvoerder doen overhandigen van een dossier, reeds als 'bijzonderheden' moeten worden beschouwd. De omstandigheid dat verweerder geen mutaties stelt, "omdat zich geen bijzonderheden hebben voorgedaan" komt voor rekening en risico van verweerder. In de alinea ad 9) stelt verweerder dat het zoeken naar de aanwezigheid van bagage van geweigerde vreemdelingen en aangehouden verdachten tot de procedure behoort en een vanzelfsprekendheid is. Indien dit het geval is dan verneem ik namens cli nt nog immer gaarne zijdens verweerder welk onderzoek verweerder alsdan heeft gestart om cli nts bagage te achterhalen, alsmede de mate waarin en de datum en tijdstip waarop en vanaf wanneer de Koninklijke Marechaussee cli nts bagage, waarvan de uiterlijke vorm, alsmede de inhoud toch wel zeer gedetailleerd door cli nt is aangegeven, van de bagageband is gehaald. In hetgeen ad 10) is opgenomen, geeft verweerder ook duidelijk aan dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat cli nt tijdens het gehouden onderzoek bij de Afdeling Falsificaten in het bezit was van 3 bagagestickers, waarmede naar mijn mening onomstotelijk vaststaat dat cli nt in het bezit was van bagage. De stellingname, houdende het door verweerder niet aannemelijk achten dat het vliegticket en de bagagestickers (labels) door de koninklijke marechaussee zijn ingenomen, komt mij als onzinnig voor. De door mij als productie VI bij mijn schrijven namens cli nt dd. 3 september 1997 overgelegde kopie betreft een kopie van de originelen, welke cli nt, geruime tijd nadat cli nt is het bezit was gesteld van zijn status, nota bene zijdens de Staatssecretaris van Justitie (c.q. de Nederlandse Staat, waaronder ook verweerder ressorteert) heeft mogen terugontvangen. Hetgeen is opgenomen ad 11) inzake de verwijzing naar de schriftelijke mutaties met betrekking tot de in- en uitboeking van personen verblijvende in het passantenverblijf, in welke mutaties er melding van wordt gemaakt dat cli nt niet in het bezit was van bagage, moge ik nogmaals verwijzen naar pagina 2, 1e alinea van mijn schrijven namens cli nt dd. 17 april 1998. Op de tijdstippen 10.45 uur respectievelijk 18.15 uur was cli nt niet meer in het bezit van zijn bagage. Ten aanzien van het gestelde ad 12) en ad 13) merk ik als volgt op. Het valt mij op dat verweerder niet ingaat op het door mij op pagina 5 en pagina 6 van mijn schrijven dd. 17 april 1998 naar voren gebrachte, inhoudende dat cli nt op 16 juli 1996 op of omstreeks 19.00 uur op het vliegveld Schiphol arriveerde en er geen ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee aanwezig was om cli nt op te vangen, hoewel het bekend was bij verweerder, althans bekend behoorde te zijn, met welke vlucht en vanuit welke plaats en land cli nt in het bezit van een op zijn naam gesteld laissez-passer, welk een document is dat door de Nederlandse Staat, in casu de Nederlandse ambassade in Turkije wordt verstrekt en welk document nota bene door de Turkse politie in aanwezigheid van cli nt bij de Nederlandse Ambassade was opgehaald, in Nederland zou arriveren. Onjuist is de stellingname zijdens verweerder (...) dat "bij toeval (...) ambtenaren belast met de grenscontrole hem 's avonds

laat (hebben) opgemerkt en (...) hij verder op een behoorlijke wijze (is) behandeld". Cli nt heeft, nadat hij op het vliegveld Schiphol op 19 juli 1996 geen van zijn familieleden trof, noch een ambtenaar tot wie hij zich zou kunnen wenden, uiteindelijk een Irakees persoon aangesproken en die heeft hem, cli nt, naar de informatiebalie verwezen. Daarnaast heeft cli nt aan de betreffende ambtenaar nog gevraagd of hij zich ergens kon wassen – cli nt had vanaf 7 juli 1996 dezelfde kleding moeten dragen -, hetgeen cli nt niet werd toegestaan, De criteria welke verweerder kennelijk heeft aangelegd voor het 'op een behoorlijke wijze behandelen' van een persoon ontgaan mij. Evenzo ontgaat het mij in welke gevallen verweerder een situatie betiteld als het doen aanwenden van geweld danwel het doen uitoefenen van dwang. Tot slot acht ik het opmerkelijk dat verweerder, die toch over zeer ge igende documentatiesystemen, geautomatiseerde gegevens, proces-verbaal, mutatierapporten, etc. beschikt, niet meer kan achterhalen door welke collega de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee die cli nt op 7 juli 1996 heeft begeleid van het passantenverblijf naar het vliegtuig (...) is begeleid."

Beoordeling

1. Ten aanzien van het niet toelaten van verzoeker tot de asielprocedure op 7 juli 19961.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee te Schiphol hem op 7 juli 1996 niet hebben toegelaten tot de asielprocedure.1.2. Verzoekers gemachtigde is van mening dat het de Koninklijke marechaussee alleen al uit de stukken die verzoeker bij zich had duidelijk had moeten zijn dat verzoeker in asielrechtelijke zin op de vlucht was. Verzoekers gemachtigde gaf aan het ging om een papier met de naam en het adres van verzoekers ouders in Nederland, een visitekaartje van de advocaat van zijn ouders en kopie n van het verblijfsdocument van zijn ouders dat aangeeft dat zijn ouders in Nederland als vluchteling zijn erkend en toegelaten. Verzoekers gemachtigde kan niet in dit standpunt worden gevolgd. Uit genoemde stukken bleek dat verzoekers ouders in Nederland als vluchtelingen waren toegelaten en in Nederland woonden. Dit behoefde op zich, noch in combinatie met het feit dat verzoeker uit Irak afkomstig was, echter niet te betekenen dat verzoeker ook als vluchteling tot Nederland wenste te worden toegelaten.1.3. Verzoekers gemachtigde wees er verder op dat verzoeker meerdere malen een gebaar met zijn hand langs zijn keel had gemaakt onder het uitroepen van de woorden "Saddam kill me". Tevens gaf zij aan dat verzoeker toen hij werd meegenomen naar het vliegtuig waarmee hij zou worden teruggevlogen naar Turkije had geroepen "Saddam kill me" en "Saddam not good". De Minister ontkende dat verzoeker zich in dergelijke bewoordingen/ gedragingen heeft uitgelaten. Hij gaf aan dat verzoeker, indien hij dit had gedaan, zeker in de asielprocedure was opgenomen. De Commandant Koninklijke marechaussee gaf in zijn brief van 4 maart 1997, aan de hand van het door hem ingestelde onderzoek, aan dat verzoeker op geen enkele wijze door woord en/of gebaar kenbaar had gemaakt dat hij in Nederland asiel wenste aan te vragen. In de aan de Nationale ombudsman ter beschikking staande verklaringen van bij verzoekers zaak betrokken ambtenaren (zie

Bevindingen

onder 3.3., 6.1. en 6.2.) stellen deze dat verzoeker op generlei wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wilde aanvragen.1.4. Gezien hetgeen hiervoor onder 1.3. is aangegeven, moet worden vastgesteld dat de lezingen van partijen elkaar op dit punt tegenspreken. Er zijn verder geen gegevens die de ene lezing aannemelijker doet zijn dan de ander. In dit verband kan aan hetgeen verzoekers gemachtigde heeft aangevoerd op het punt van de stukken die verzoeker bij zich had, zoals al onder 1.2. is overwogen, geen bijzonder gewicht worden toegekend. Daarom moet de Nationale ombudsman zich onthouden van een oordeel over de vraag of verzoeker op 7 juli 1996 om asiel heeft gevraagd.2. Ten aanzien van het niet inschakelen van een tolk2.1. Verder klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee geen tolk hebben ingeschakeld.2.2. In de Grensbewakingscirculaire 1995 (zie

Achtergrond

onder 1.) is aangegeven dat een vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal moet worden ingelicht over onder meer de op hem toegepaste maatregelen en de reden van weigering aan de grens of verwijdering uit Nederland. Indien geen of onvoldoende contact met de vreemdeling kan worden verkregen, kan de hulp worden ingeroepen van een tolk.2.3. De Minister gaf aan dat aan verzoeker in de Engelse taal is meegedeeld waarvan hij werd verdacht en dat aan hem de toegang tot Nederland zou worden geweigerd. Volgens de Minister zou verzoeker daarop hebben aangegeven dat hij begreep waarvan hij werd verdacht en dat zijn inreis in Nederland werd geweigerd. Volgens de betrokken hulpofficier van justitie was het voldoende mogelijk geweest om in de Engelse taal met verzoeker te communiceren.2.4. Verzoekers gemachtigde deelde mee dat verzoeker slechts een geringe kennis heeft van de Engelse taal. Zij wees erop dat verzoeker niet in staat is om een zin in de Engelse taal te formuleren en slechts een zeer beperkte woordenschat heeft in de Engelse taal. Zij gaf aan dat de conversatie tussen verzoeker en de adjudant-onderofficier als volgt was gegaan: "Tegen cli nt werd gezegd "Passport not good". Deze engelse woorden heeft cli nt begrepen. Cli nt zei daarop "Yes, passport not good". "Passport 3000 dollar". "I Kurdisch, Iraq"." Verder wees zij erop dat verzoeker het engelse woord "asylum" niet kent. De Minister liet in reactie hierop weten dat het juist zal zijn dat verzoeker de Engelse taal niet volledig beheerst, maar dat er wel conversatie mogelijk was geweest die voor hem begrijpelijk was.2.5. Gelet op hetgeen verzoekers gemachtigde naar voren heeft gebracht (zie hiervoor onder 2.4.), staat voldoende vast dat de betrokken hulpofficier van justitie aan verzoeker in het Engels heeft meegedeeld dat zijn paspoort niet goed was en dat verzoeker dit heeft begrepen. Verzoekers gemachtigde wijst er evenwel terecht op dat hierbij in aanmerking dient te worden genomen dat verzoeker wist dat hij met een vals paspoort reisde. Een beperkte kennis van de Engelse taal was derhalve voldoende om dit te kunnen begrijpen. Gelet op verzoekers beperkte kennis van de Engelse taal is echter niet aannemelijk dat hij andere mededelingen, zoals die omtrent de (reden van) inreisweigering, heeft begrepen, noch dat hij in staat was om de reden voor zijn bezoek, en zijn bezwaren tegen de inreisweigering in het Engels naar voren te brengen. Van de Koninklijke marechaussee had dan ook mogen worden verwacht dat zij een tolk had ingeschakeld. Het is onjuist dat dit niet is gebeurd. In dit verband is mede van belang dat het hier ging om een voor verzoeker zeer ingrijpend standpunt van de Koninklijke marechaussee, zodat de Koninklijke marechaussee zich er voor had moeten inspannen om elk risico op een mogelijk misverstaan door verzoeker te voorkomen. De onderzochte gedraging op dit punt is niet behoorlijk.3. Ten aanzien van de wijze van uitzetting naar Turkije3.1. Verzoeker klaagt er tevens over dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee hem op 7 juli 1996 met gebruik van geweld hebben uitgezet naar Turkije.3.2. Verzoekers gemachtigde deelde mee dat verzoeker, toen hem duidelijk werd dat hij zou worden teruggestuurd naar Turkije, was begonnen te schreeuwen en te huilen en had geroepen "Saddam kill me" en "Saddam not good". Zij gaf aan dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee verzoeker, toen hij had getracht weg/terug te lopen, hadden vastgepakt en in de richting van het vliegtuig hadden getrokken, waarna zij verzoeker met geweld het vliegtuig hadden ingewerkt.3.3. De commandant Koninklijke marechaussee gaf in zijn brief van 4 maart 1997 aan dat hij uit de resultaten van het door hem ingestelde onderzoek niet had kunnen vaststellen dat op de weg naar het vliegtuig dan wel bij het aan boord gaan van het vliegtuig enige vorm van geweld op verzoeker was toegepast. Hij merkte op dat daar-uit ook niet was gebleken dat verzoeker tijdens bedoelde overbrenging op luide wijze had geschreeuwd en gehuild en daarbij had willen aangeven dat hij asiel in Nederland wilde aanvragen. De Minister deelde mee dat de betrokken ambtenaren mondeling waren gehoord en dat geen van hen kon bevestigen dat er bijzonderheden waren geweest bij het aan boord brengen van het vliegtuig van verzoeker. Verder gaf hij aan het weinig aannemelijk te achten dat er daarbij dan wel op weg naar het vliegtuig geweld was gebruikt tegen verzoeker, of dat deze luidkeels had geschreeuwd of kenbaar had gemaakt niet te willen vliegen, omdat de gezagvoerder van het vliegtuig dan met zekerheid zou hebben geweigerd om verzoeker (zonder begeleiding) te vervoeren. Verder wees hij erop dat indien er zich bijzonderheden hadden voorgedaan daarvan een mutatie zou zijn gemaakt, hetgeen niet was gebeurd. De ambtenaar die verzoeker heeft begeleid van het passantenverblijf naar het vliegtuig bevestigde hetgeen door de Minister naar voren is gebracht (zie

Bevindingen

onder 6.2.).3.4. Gezien hetgeen hiervoor onder 3.3. is aangegeven, met name dat er geen mutaties zijn gemaakt van bijzonderheden en dat de gezagvoerder van het vliegtuig verzoeker heeft meegenomen zonder begeleiding, is niet aannemelijk dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee verzoeker op 7 juli 1996 met gebruik van geweld hebben uitgezet naar Turkije. De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.4. Ten aanzien van de teruggave van de van verzoeker ingenomen bezittingen4.1. Bovendien acht verzoeker het niet juist dat zijn bezittingen die waren ingenomen niet aan hem zijn teruggegeven.4.2. Volgens verzoekers gemachtigde zijn van verzoeker ingenomen: het valse paspoort, een papier met de naam en het adres van verzoekers ouders in Nederland, een visitekaartje van de advocaat van zijn ouders, een kopie van het verblijfsdocument van zijn vader en verzoekers deel van het originele vliegticket, met daarop aangebracht de tabs met streepjescode.4.3. De Minister gaf aan dat verzoekers reisdocument niet aan verzoeker is teruggegeven omdat het in beslag is genomen en vervolgens overeenkomstig de daarover gestelde richtlijnen van het Openbaar Ministerie in bewaring is gehouden. Ingevolge artikel 94, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht was de Koninklijke marechaussee bevoegd om het valse paspoort van verzoeker in beslag te nemen (zie

Achtergrond

onder 3. en 4.). In het "Handboek beslag en ontneming" is bepaald dat voorwerpen waarop beslag is gelegd bij de opsporingsinstantie blijven totdat de officier van justitie een beslissing over het inbeslaggenomene heeft genomen (zie

Achtergrond

onder 4.). In het handboek is tevens bepaald dat paspoorten altijd, ook indien er niets mee aan de hand is, worden teruggegeven aan de instantie die het paspoort heeft afgegeven. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de Koninklijke marechaussee het paspoort van verzoeker terecht niet aan verzoeker heeft teruggegeven. De onderzochte gedraging op dit punt is in zoverre behoorlijk.4.4. Met betrekking tot de andere papieren die verzoeker bij zich had (zie hiervoor onder 4.2.) deelde de Minister mee dat het niet gebruikelijk is dergelijke stukken in te nemen. De Minister gaf aan dat in het dossier van verzoeker wel een aantal papieren zat die zeer waarschijnlijk bij de fouillering van verzoeker tevoorschijn waren gekomen en die verzoeker niet had teruggenomen, danwel de betrokken ambtenaar abusievelijk niet had teruggegeven. Dit laatste betekent dat tijdens het tegen verzoeker ingestelde onderzoek papieren van verzoeker in bezit van de Koninklijke marechaussee zijn gekomen. Van de Koninklijke marechaussee had mogen worden verwacht dat zij erop had toegezien dat verzoeker deze papieren na afloop van het onderzoek had teruggekregen. Vaststaat dat dit niet is gebeurd, nu immers deze papieren nog in het dossier van verzoeker zaten. De onderzochte gedraging op dit punt is in zoverre niet behoorlijk.4.5. Verder wees verzoekers gemachtigde nog op de bagage die verzoeker op 7 juli 1996 bij zich had gehad. Zij is van mening dat de Koninklijke marechaussee had moeten nagaan of verzoeker in het bezit was van bagage en verzoeker in de gelegenheid had moeten stellen om zijn bagage op te halen. Door verzoekers gemachtigde zijn kopie n van drie bagagelabels overgelegd waarop verzoekers naam en het vluchtnummer van de vlucht staan waarmee hij op 7 juli 1996 op Schiphol is aangekomen. Gelet hierop is aannemelijk dat verzoeker op 7 juli 1996 drie stuks bagage bij zich heeft gehad. De Minister deelde mee dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat verzoeker tijdens het onderzoek bij de Afdeling Falsificaten in het bezit was van drie bagagelabels. Aangenomen moet worden dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee deze bagagelabels hebben gezien. Gelet hierop en op de mededeling van de Minister dat een onderzoek naar aanwezigheid van bagage van geweigerde vreemdelingen en aangehouden verdachten tot de procedure behoort en een vanzelfsprekendheid is, valt niet in te zien waarom de Koninklijke marechaussee in het geval van verzoeker niet een dergelijk onderzoek heeft ingesteld. Het is dan ook niet juist dat dit niet is gebeurd. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4.6. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het hiervoor bedoelde onderzoek niet tot een positief resultaat zou hebben geleid. Dat verzoekers bagage niet is opgehaald, valt dan ook - ongeacht of de niet geclaimde bagage op juiste wijze door de betreffende luchtvaartmaatschappij is afgehandeld - te wijten aan de

Koninklijke marechaussee. Dit geeft aanleiding om in dit rapport een aanbeveling op te nemen.5. Ten aanzien van de wachttijd alvorens verzoeker op 19 juli 1996 in de asielprocedure is opgenomen5.1. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee hem op 19 juli 1996 onredelijk lang hebben laten wachten voordat hij in de asielprocedure is opgenomen.5.2. Verzoeker arriveerde op 19 juli 1996 omstreeks 19.00 uur op Schiphol. Het duurde vervolgens tot circa 23.00 uur alvorens hij in contact kwam met ambtenaren van de Koninklijke marechaussee.5.3. Verzoekers gemachtigde is van mening dat de Koninklijke marechaussee verzoeker direct bij zijn aankomst had moeten opvangen, aangezien het de Minister van Defensie bekend was, althans bekend had moeten zijn, met welke vlucht en vanuit welke plaats en land verzoeker in Nederland zou arriveren. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman is echter niet gebleken dat de Minister op de hoogte was dan wel had moeten zijn van verzoekers komst naar Nederland. Dat de Minister van Justitie, de vreemdelingendienst en/of het Consulaat-Generaal der Nederlanden te Istanboel hiervan op de hoogte waren danwel hadden kunnen zijn, betekent immers nog niet dat de Minister van Defensie dit ook had moeten zijn. Verzoeker was ook niet als deportee bij de Koninklijke marechaussee aangemeld. Daarvoor was ook geen aanleiding. Uit het vorenstaande volgt dat het niet aan de Minister, noch aan de Koninklijke marechaussee valt te verwijten dat verzoeker vanaf zijn aankomst op het vliegveld om 19.00 uur tot circa 23.00 uur op het vliegveld heeft rondgezworven.5.4. De Minister deelde mee dat het aanmeldcentrum van de IND te Schiphol gedurende de nacht, van 23.00 tot 07.00 uur is gesloten. Daardoor kon verzoeker pas de volgende dag, 20 juli 1996, in de asielprocedure worden opgenomen. Gelet hierop en hetgeen hiervoor onder 5.3. is aangegeven, kan niet worden gesteld dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee verzoeker onredelijk lang hebben laten wachten voordat hij in de asielprocedure is opgenomen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke marechaussee te Schiphol, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is gegrond ten aanzien van het niet inschakelen van een tolk, het niet teruggeven aan verzoeker van de papieren die hij bij zich had en het niet instellen van een onderzoek

naar aanwezigheid van bagage van verzoeker en is niet gegrond ten aanzien van de wijze van uitzetten naar Turkije, het niet teruggeven aan verzoeker van zijn valse paspoort en de periode die hij vanaf zijn aankomst op 19 juli 1996 heeft moeten wachten voordat hij in de asielprocedure is opgenomen. Ten aanzien van de klacht dat verzoeker op 7 juli 1996 niet is toegelaten tot de asielprocedure wordt geen oordeel gegeven.

Aanbeveling

De Minister van Defensie wordt in overweging gegeven om zich met verzoeker te verstaan over de schade die hij heeft geleden doordat de bagage die hij op 7 juli 1996 bij zich had niet is opgehaald en vervolgens in het ongerede is geraakt. BIJLAGE ACHTERGROND1. Grensbewakingscirculaire 1995 (vastgesteld door de Staatssecretaris van Justitie bij besluit van 2 maart 1995) De Grensbewakingscirculaire bevat de instructies aan de grensbewakingsambtenaren met betrekking tot de toepassing van de Vreemdelingenwet en de daarmee samenhangende regelingen. Aan de grensbewakingscirculaire is onder meer het volgende ontleend:"A6 Toegang (...) 4 Verlening en weigering van toegang (...)4.5.8 Voorlichting aan de vreemdelingDe vreemdeling moet zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal over de redenen waarom hem de toegang wordt geweigerd worden ge nformeerd (...). A11 Voorlichting aan de vreemdeling 1 Inleiding De vreemdeling moet in een voor hem begrijpelijke taal worden ingelicht over de voor hem geldende verplichtingen, de op hem toegepaste maatregelen, de voorwaarden waaronder hem een bijzondere doorlating wordt verleend, dan wel de reden van weigering aan de grens of verwijdering uit Nederland. Als hulpmiddel hierbij zijn folders in verschillende talen opgesteld. (...) Indien ondanks deze hulpmiddelen geen of onvoldoende contact met de vreemdeling kan worden verkregen, kan de hulp worden ingeroepen van een tolk die als voldoende bekwaam en objectief is te beschouwen (...). Indien de vreemdeling dit wenst moet hij in de gelegenheid worden gesteld om zich - op eigen kosten - te verstaan met zijn diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande, dan wel met een tolk of hulpverlenende instantie, hetgeen overigens de eventuele maatregelen die ten aanzien van hem worden getroffen onverlet laat.

(...) 3 Tolken Indien door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de vreemdeling mogelijk is, kan de hulp van een tolk worden ingeroepen, die als voldoende bekwaam en objectief kan worden beschouwd. De inschakeling van een tolk kan bijvoorbeeld gewenst zijn:-        voor het verstrekken van inlichtingen aan een vreemdeling; -        bij het horen van een vreemdeling in het kader van de uitvoering van de Vreemdelingenwet. (...) B5 Asielzoekers en vluchtelingen 1 Inleiding Dit hoofdstuk gaat in hoofdzaak over vreemdelingen die aan de buitengrens, bij binnenkomst in Nederland, te kennen geven voor toelating als vluchteling in aanmerking te willen komen (...). Steeds dient zorgvuldig te worden beoordeeld of een verzoek van een vreemdeling om toegang tot Nederland moet worden opgevat als een aanvraag om toelating als vluchteling. Een verzoek kan meestal worden afgeleid uit de uitdrukkingen en/of het gedrag van de vreemdeling. De vreemdeling die zich op vluchtelingenschap beroept of asielmotieven aanvoert, moet zoveel mogelijk worden gerustgesteld, voorzover hij zich belemmerd voelt vrijuit te spreken."2. Wetboek van Strafvordering Artikel 94, tweede lid:"Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen."3. Wetboek van strafrecht Artikel 36c:"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen; 2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;

3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid; 4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd; 5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd; een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."4. Aan het "Handboek beslag en ontneming" (circulaire van het Ministerie van Justitie zoals deze geldt per 1 januari 1996) is het volgende ontleend:"3.6 Bewaring tot beslissing OvJDe voorwerpen blijven bij de opsporingsinstanties totdat de OvJ een beslissing over het inbeslaggenomene heeft genomen.4.6.7.3. Paspoorten/identiteitsbewijzenPaspoorten en identiteitsbewijzen, waarvan het niet mogelijk of wenselijk is deze aan de houder terug te geven, kunnen met gebruikmaking van artikel 116 Sv. worden teruggegeven aan de instantie die dat document heeft afgegeven. (...) Ook de teruggave van een paspoort (waarmee dus niets aan de hand is) loopt via de hierboven genoemde instanties. Het is immers niet denkbeeldig dat reeds een vervangend document is afgegeven. De afgevende instanties kunnen dit controleren."

Instantie: Koninklijke Marechaussee Schiphol

Klacht:

Verzoeker niet toegelaten tot asielprocedure; geen tolk ingeschakeld; hem met geweld uitgezet naar Turkije; bezittingen niet teruggegeven; op later datum onredelijk lang laten wachten voordat hij in asielprocedure werd opgenomen.

Oordeel:

Geen oordeel