1998/380

Rapport
Op 15 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Ermelo, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Nadat verzoeker desgevraagd nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland een te stellig en onvolledig proces-verbaal hebben opgemaakt naar aanleiding van een verkeersongeval op 10 mei 1997 waarbij verzoeker was betrokken. Hij is van mening dat de betrokken ambtenaren hem daarin ten onrechte als (enige) verdachte hebben aangemerkt, aangezien er met het oog op de verkeerssituatie duidelijk aan zijn schuld kon worden getwijfeld. Verzoeker is verder van mening dat een objectieve beschrijving van de verkeerssituatie in het proces-verbaal had moeten worden opgenomen. Hetzelfde geldt zijns inziens voor de omstandigheid dat de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto een bocht volledig afsneed en dat een passagier van de andere auto geen autogordel droeg. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de korpschef van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klacht met betrekking tot de stelligheid en onvolledigheid van het opgemaakte proces-verbaal niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit punt aan het oordeel van de rechter zou kunnen worden onderworpen.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. De korpsbeheerder maakte van die gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker was op 10 mei 1997 betrokken bij een verkeersongeval, waarbij hij in botsing kwam met een auto die van rechts de weg waarop hij reed, opkwam. Ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hebben terzake een proces-verbaal opgemaakt.2. Verzoeker diende bij brief van 10 november 1997 een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland:"...Alhoewel er naar mijn oordeel sprake is van een uitrit meende de hoofdagent S. (een betrokken ambtenaar; N.o.), die mij te woord stond, dat er sprake was van een weg van rechts. Ik zou derhalve geen voorrang hebben verleend. Ter plaatse is een parkeerstrook aanwezig die van klinkers is voorzien en licht oploopt naar de daarachter gelegen toegangsweg tot het woonwagenkampje. Ook die toegangsweg, die tevens de enige toe- en uitrij mogelijkheid voor het kampje is, is weer van een ander plaveisel voorzien. De parkeerstrook is afgescheiden van het asfalt van de V.-weg (de weg waarop verzoeker reed; N.o.) door een doorlopende strook van trottoirbanden. Op de uiteinden van deze strook worden regelmatig auto's geparkeerd, iets wat nooit zou mogen als het om een normale zijweg zou gaan. Ter plaatse aanwezige verzakkingen in het wegdek onderstrepen het gebruik als parkeerstrook. Indien er auto's op de uiteinden van die strook staan geparkeerd is er van de toegangsweg tot het kamp

van enige afstand helemaal niets meer te zien. Borden die waarschuwen voor een kruising of een zijweg ontbreken. Ik meen derhalve dat we hier te doen hebben met een situatie die door de rechtspraak herhaaldelijk als een uitrit is gekwalificeerd. (...) Mijn klacht bevat drie onderdelen. In de eerste plaats ben ik van mening dat in een geval als het onderhavige, waar duidelijk ruimte is voor twijfel, het proces-verbaal niet zo duidelijk n verdachte hoort aan te geven. Dusdoende gaat de politie op de stoel van de rechter zitten met alle gevolgen van dien. In de tweede plaats maakt het proces-verbaal geen melding van het volledig afsnijden van de bocht door de bestuurder van de andere auto, een aspect dat toch zeker ook van belang is bij de beoordeling van de schuldvraag. Tenslotte maakt het proces-verbaal geen melding van het feit dat de passagiere van de ander betrokken automobilist geen gordel droeg, een aspect dat bij afhandeling van eventuele schade van groot belang zou kunnen zijn. Het aldus opmaken van een te stellig en onvolledig proces-verbaal heeft er in casu reeds toe geleid dat mijn verzekeringsmij, zonder mij verder te raadplegen, de schade aan de wederpartij heeft vergoed. Bovendien werd mij een transactie gestuurd door de O.v.J. (officier van justitie; N.o.). Over dat laatste ben ik nog met het parket in discussie. De vraag of al dan niet sprake is van een uitrit zal ik zonodig aan de rechter voorleggen. Aan u (c.q. aan uw klachtencommissie) wil ik vragen het te stellige en onvolledige optreden van hoofdagent S. aan de kaak te stellen..."3. Naar aanleiding van diens klacht berichtte de korpschef verzoeker bij brief van 28 november 1997 onder meer als volgt:"Uit uw klacht meen ik te moeten opmaken dat deze zich richt op een juridisch verschil van mening dat u hebt met de politieambtenaren die een aanrijding d.d 10 mei 1997 te E., waarbij u was betrokken, behandelden en daarvan proces-verbaal opmaakten. (...) Ik heb begrepen dat u de inhoud van het opgemaakte proces-verbaal en de u door de officier van justitie terzake opgelegde schikking bestrijdt. (...)

Daar uw klacht zich uitsluitend richt op de behandeling en afdoening van de aanrijding (een ambtshandeling derhalve onder verantwoordelijkheid van Justitie) en u uw bezwaren via de openstaande beroepsprocedure kunt laten toetsen aan het oordeel van de rechter, acht ik uw klacht niet ontvankelijk voor behandeling door mij en/of de onafhankelijke klachtencommissie."4. Verzoeker reageerde bij brief van 1 december 1997 onder meer als volgt op het bovenstaande:"De inhoud van uw brief van 28 november 1997 heeft mij ten zeerste verbaasd. Ik heb immers niet geklaagd over het juridische geschil waarover u spreekt, maar over het feit dat de verbalisant in zijn proces-verbaal geen ruimte heeft gelaten voor twijfel en geen melding heeft gemaakt van de situatie ter plekke, zulks terwijl het evident was dat dat te zijner tijd, voor een eventuele beoordeling van de zaak door de rechter, van belang zou zijn. Ook heb ik geklaagd over het feit dat het foutieve gedragen van de andere weggebruiker (binnenbocht) en het niet dragen van een gordel door zijn passagiere niet in het proces-verbaal zijn opgenomen. Beide feiten hebben niets van doen met de vraag of er in casu al dan niet sprake is van een uitrit. Het verbaast mij evenzeer dat de beslissing mijn klacht niet ontvankelijk te verklaren is genomen door u als korpschef, zonder dat uw onafhankelijke klachtencommissie daaraan te pas is gekomen. Graag zou ik in dat verband kennis nemen van de vigerende regeling in uw klachtenreglement. Ik verzoek u bij deze de klacht alsnog aan de klachtencommissie voor te leggen."5. Bij brief van 4 december 1997 berichtte de korpschef verzoeker onder meer als volgt:"Hoewel ik vasthoud aan mijn eerder aan u kenbaar gemaakte standpunt in mijn brief d.d. 28 november 1997, heb ik besloten uw klacht –ter beoordeling van de ontvankelijkheid daarvan- voor te leggen aan de onafhankelijke klachtencommissie van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland. (...) De commissie zal op de eerstvolgende zittingsdatum 15 december a.s. vaststellen of uw klacht ontvankelijk is ingevolge de geldende klachtenregeling en of deze verder dient te worden behandeld."6. De klachtencommissie deelde verzoeker bij brief van 17 december 1997 onder meer het volgende mee:"De commissie deelt de visie van de korpschef dat de behandeling van de betreffende aanrijding en het daarvan opgemaakte proces-verbaal getoetst kan worden aan het oordeel van de rechter,

temeer daar u de inhoud van het opgemaakte proces-verbaal betwist en dit te stellig en onvolledig acht. Op grond daarvan acht de commissie zich niet ontvankelijk voor de behandeling van uw klacht. Hoewel de klachtenregeling dit niet met zoveel woorden zegt, mag als algemeen beginsel van de klachtenregeling (zulks naar analogie van het bepaalde in artikel 16 sub d van de wet Nationale ombudsman) worden aangenomen dat een klacht niet ontvankelijk is indien ten aanzien van het feit waarvoor proces-verbaal is opgemaakt, een strafrechtelijke procedure aanhangig is, waarin voor de verdachte, die zich over de inhoud van het proces-verbaal beklaagt, alle mogelijkheden aanwezig zijn om zijn visie op het gebeurde te geven en het proces-verbaal aan te vechten. (...) De commissie adviseert u om uw klacht te laten toetsen aan het oordeel van de rechter."7. De officier berichtte verzoeker bij brief van 16 december 1997 dat de strafzaak tegen hem zou worden geseponeerd op grond van het volgende:"...Hoewel de gemeente E. de kruising bedoeld heeft als een gelijkwaardige kruising en de weg is voorzien van een naam, is voor mij uit de gemaakte foto's gebleken dat de situatie tot onduidelijkheid kan leiden..." B. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.. De reactie van de korpsbeheerder1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 31 maart 1998 onder meer als volgt op verzoekers klacht:"De politiemensen hebben van de situatie ter plaatse een proces-verbaal opgemaakt. Zij hebben hiertoe gehoord de heer M. (verzoeker; N.o.), de heer B. (de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto; N.o.), alsmede een getuige de heer L. De afgelegde verklaringen van betrokkenen zijn bij proces-verbaal vastgelegd en als bijlage hierbij gevoegd.

De politiemensen hebben zich beperkt tot het in het proces-verbaal opnemen van datgene dat zij ter plaatse hebben waargenomen, aangevuld met de verklaringen van betrokkenen. In het aanvullende proces-verbaal hebben zij aangegeven dat de gemeente E. de betreffende kruising heeft bedoeld als gelijkwaardige kruising van wegen, waarbij aan het verkeer van rechts voorrang dient te worden verleend. Met betrekking tot de ontvankelijkheidsverklaring deel ik de mening van de klachtencommissie dat een klacht niet ontvankelijk is, indien ten aanzien van het feit waarvoor proces-verbaal is opgemaakt, een strafrechtelijke procedure mogelijk is, waarin voor de verdachte, die zich over de inhoud van het proces-verbaal beklaagt, alle mogelijkheden aanwezig zijn om zijn visie op het gebeurde te geven en het proces-verbaal aan te vechten. (...) Resumerend kom ik tot de volgende conclusie. Gelet op de bevindingen uit het door de politie gedane onderzoek, ben ik van oordeel dat de politiemensen niet onjuist hebben gehandeld en ben ik de mening toegedaan dat de klacht van de heer M. als ongegrond dient te worden aangemerkt."2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapportage van de chef van het district Noordwest Veluwe van 20 maart 1998, waarin nagenoeg hetzelfde is vermeld als in bovengenoemde reactie van de korpsbeheerder.3. De chef van het district Noordwest Veluwe voegde bij zijn rapportage het proces-verbaal en het aanvullende proces-verbaal zoals deze naar aanleiding van het ongeval op respectievelijk 10 mei 1997 en 19 november 1997 zijn opgemaakt door politieambtenaren S. en A. Het proces-verbaal bevat onder meer de volgende informatie:"SITUATIE TER PLAATSE (...) Ter plaatse is de V.-weg verhard door asfalt. De P.-hof (de weg waaruit de auto waarop verzoeker botste, kwam; N.o.) is verhard met klinkers. Voor verkeer dat rijdt over de V.-weg, vanuit de richting T.-weg en rijdt in de richting O.T.-weg, komt verkeer dat van uit de P.-Hof komt van rechts." In het proces-verbaal zijn tevens verklaringen opgenomen van verzoeker en de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto. De verklaring van verzoeker, die in het proces-verbaal als verdachte wordt aangemerkt, luidt onder meer als volgt:

"Op zaterdag 10 mei 1997 omstreeks 13.30 uur reed ik (...) over de V.-weg te E. in de richting van de O.T.-weg. Ik reed met een normale snelheid. Gekomen bij de P.-hof, zag ik ineens een witte personenauto daar uit komen rijden. Ik ben van mening dat dit een uitrit is. Ik ken de situatie ter plaatse goed. De witte auto reed de weg op. Hij kwam direct achter de bosjes vandaan en reed op de voor hem linker weghelft. Ik probeerde de auto nog te ontwijken, maar kon een aanrijding niet meer voorkomen. Ik ben van mening dat de bestuurder van de witte auto schuldig is, omdat hij uit een uitrit komt en de voor hem binnenbocht nam. De verklaring van de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto luidt onder meer als volgt:"Op zaterdag 10 mei 1997 omstreeks 13.30 uur reed ik (...) op de P.-hof te E. Ik stopte voor de kruising met de V.-weg. Ik keek naar links en rechts en ik zag niets aankomen. Ik wilde linksaf de V.-weg oprijden. Ik trok op en reed de V.-weg op. Op dat moment komt er een auto van links. Dit bleek een personenauto (...) Het ging toen allemaal heel vlug. Ik heb nog geremd, maar de auto was er al. Ik kon een aanrijding niet meer voorkomen. (...) Volgens mij heeft de andere personenauto hard gereden." In een aanvullend proces-verbaal verklaarde hoofdagent A. nog het volgende:"Naar aanleiding van de aanrijding op 10 mei 1997 te E. op de kruising V.-weg / P.-hof heb ik verbalisant kontakt opgenomen met de gemeente E. De gemeente E. heeft de kruising bedoeld als gelijkwaardige kruising. Het verkeer rijdende op de V.-weg komende vanuit de richting T.-weg moet het verkeer komende van rechts, vanuit de P.-hof, voorrang verlenen." In de registratieset heeft de politie onder "Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval" onder meer het volgende vermeld:"Betrokkene 1 (verzoeker; N.o.) reed over V.-weg, komende uit de richting T.-weg. Betrokkene 1 verleende op vermeld kruispunt geen voorrang aan de voor hem van rechts komende betrokkene 2. Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding met vermelde schade. (art. 15 1 RVV 1990)"

Bij het proces-verbaal en de registratieset heeft de politie een situatieschets gevoegd. Op deze situatieschets is aangegeven dat de auto van betrokkene 2. op het moment van het ongeval vanaf de linkerweghelft van de P.-hof de V.-weg wilde oprijden. Ten slotte heeft de politie bij het proces-verbaal foto's gevoegd, waarop de betrokken voertuigen staan in de positie op de weg, waarin zij zich direct na het ongeval bevonden.. De nadere reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 24 april 1998 onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:"De reactie geeft andermaal blijk van een hardnekkig misverstand, waar ik bij voortduring op heb gewezen. Mijn klacht handelt niet over de vraag of er al dan niet sprake was van een uitrit. (...) Waar het om gaat is dat het oorspronkelijke proces-verbaal van de politie op geen enkele wijze de onduidelijke situatie ter plekke beschrijft, ondanks het feit dat ik de hoofdagent S. daarop heb gewezen en hem duidelijk heb gemaakt dat er mijns inziens goede argumenten waren om later bij de rechter te bepleiten dat er wel sprake is van een uitrit. Het feit dat ik op basis van dat proces-verbaal aanvankelijk door het OM (openbaar ministerie; N.o.) werd vervolgd en dat mijn verzekering zonder meer tot uitbetaling van de schade is overgegaan, maakt duidelijk dat het proces-verbaal in totaal geen melding maakt van feiten en omstandigheden die – bij lezing - tot enige twijfel omtrent de verkeerssituatie ter plaatse zouden hebben kunnen leiden. Er was nota bene een aanvullend verbaal, alsmede een uitgebreide reactie mijnerzijds (met foto's) voor nodig om het OM op andere gedachten te brengen. De situatie met de verzekering is in feite onomkeerbaar. Ook het niet vermelden van het uiterst links rijden van de andere auto en het niet dragen van een autogordel door de passagiere van de andere auto, zijn zaken die in een behoorlijk verbaal hadden behoren te worden vermeld. Ik bestrijd derhalve hetgeen in de reactie namens de politie wordt geschreven, als zouden de politiemensen zich hebben beperkt tot het "in het p.v. (proces-verbaal; N.o.) opnemen van datgene wat zij ter plaatse hebben waargenomen".

Dat hebben ze nu juist niet gedaan en juist die nalatigheid is de reden van mijn klacht. (...) Het gaat mij er louter om dat de politie in onduidelijke situaties beide kanten van het verhaal in het p.v. naar voren laat komen, zodat betrokken instanties zich een eigen beeld van de situatie kunnen vormen. In het onderhavige geval is de heer S. op de stoel van de rechter gaan zitten, heeft uitgemaakt dat er van een uitrit geen sprake was en heeft vervolgens alles wat tot een andere conclusie zou kunnen leiden, weggelaten uit het p.v. Daarnaast heeft hij ook nog andere belangrijke aspecten onvermeld gelaten."

Beoordeling

. Algemeen1. Verzoeker was op 10 mei 1997 betrokken bij een verkeersongeval, waarbij hij in botsing kwam met een auto die van rechts de weg waarop hij reed, opkwam. Ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hebben terzake een proces-verbaal opgemaakt. Verzoeker klaagt erover dat deze ambtenaren een te stellig en onvolledig proces-verbaal hebben opgemaakt. Verder kan verzoeker zich niet vinden in het oordeel van de politieklachtencommissie om zijn klacht daaromtrent niet ontvankelijk te verklaren. II. Ten aanzien van het aanmerken van verzoeker als (enige) verdachte1. Verzoeker is in de eerste plaats van mening dat de politie hem in het terzake van het ongeval opgemaakte proces-verbaal ten onrechte als (enige) verdachte heeft aangemerkt, aangezien er met het oog op de verkeerssituatie duidelijk aan zijn schuld kon worden getwijfeld.2. Voor de beantwoording van de vraag of de politieambtenaren verzoeker in hun proces-verbaal als (enige) verdachte mochten aanmerken, moet worden nagegaan of uit de feiten of omstandigheden van het ongeval een redelijk vermoeden van schuld jegens verzoeker voortvloeide (zie

Achtergrond

, onder 1). Verzoeker is als verdachte aangemerkt van overtreding van artikel 15 eerste lid Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV): hij zou geen voorrang hebben verleend aan een bestuurder die op een kruispunt voor hem van rechts kwam.3. De politieambtenaren hebben in hun proces-verbaal onder meer aangegeven dat er op het kruispunt waar het ongeval had plaatsgevonden, sprake was van een kruising van twee verharde wegen

(zie 

Bevindingen

, onder C.3.). Uit deze verkeerssituatie hebben zij afgeleid dat het ging om een kruising van gelijkwaardige wegen. Overigens heeft, blijkens het aanvullende proces-verbaal, de gemeente E. de kruising ook bedoeld als een gelijkwaardige kruising. Op grond van het voorstaande konden de politieambtenaren op zichzelf jegens verzoeker een redelijk vermoeden van schuld aannemen en hem in het proces-verbaal als verdachte aanmerken. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. Voor zover verzoeker er echter over klaagt dat hij als enige is aangemerkt als verdachte, kan hij in zijn klacht worden gevolgd. Zoals hierna, onder III., zal worden overwogen, was de verkeerssituatie ter plaatse immers niet zo ondubbelzinnig duidelijk, dat de politie er zonder meer van mocht uitgaan dat alleen verzoeker een verwijt trof van de aanrijding. Nu zij dat niettemin wel heeft gedaan, is de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk. III. Ten aanzien van de beschrijving van de verkeerssituatie1. Verzoeker is verder van mening dat in het proces-verbaal een objectieve beschrijving van de verkeerssituatie had moeten worden opgenomen.2. Het door de politie naar aanleiding van een ongeval opgemaakte proces-verbaal dient als basis voor zowel de strafrechtelijke als civielrechtelijke afwikkeling daarvan. Het proces-verbaal moet derhalve alle gegevens bevatten die nodig zijn om te kunnen beoordelen of er aanleiding is n van de bij het ongeval betrokken partijen strafrechtelijk te vervolgen. Verder kan op grond van het proces-verbaal worden beoordeeld wie mogelijk aansprakelijk is voor de gevolgen van een ongeval.3. Met het oog op deze functie van het proces-verbaal is het van belang dat daarin de resultaten van het door de politie verrichte opsporingsonderzoek niet alleen worden vastgelegd wanneer deze kunnen dienen tot het bewijs van een strafbaar feit, maar ook wanneer deze terzake van de verdenking jegens de verdachte ontlastend kunnen zijn. Het opsporingsonderzoek is immers gericht op waarheidsvinding. De Hoge Raad volgt deze gedachtengang bij de beantwoording van de vraag in welke omstandigheden het opmaken een proces-verbaal achterwege kan blijven (zie

Achtergrond

, onder 2.).4. Verzoeker heeft aan de politieambtenaren kenbaar gemaakt dat naar zijn idee in de situatie ter plaatse van de aanrijding geen sprake is van een weg van rechts, maar van een uitrit; met name omdat de V.-weg van de P.-hof is afgescheiden door middel van een parkeerstrook, bestaande uit klinkers met daarlangs een doorlopende

trottoirband. Deze parkeerstrook zou licht oplopen naar de daarachter gelegen P.-hof (zie

Bevindingen

, onder A.2. en C.3.). De officier van justitie heeft verzoeker aanvankelijk een transactievoorstel gedaan. Uiteindelijk is de strafzaak tegen verzoeker echter geseponeerd, aangezien het de officier van justitie uit door verzoeker overgelegde foto's was gebleken dat de situatie ter plaatse onduidelijk is (zie

Bevindingen

, onder A.7.).5. In dit geval is de officier van justitie tot een ander oordeel gekomen op grond van door verzoeker aangeleverde gegevens. Dit betekent dat de verkeerssituatie ter plaatse in elk geval niet zodanig duidelijk was dat de door de politie gekozen benadering de enig mogelijke was. Gelet daarop, en met het oog op het doel van het opsporingsonderzoek en de functie van het proces-verbaal, zoals hiervoor omschreven, had de onduidelijke verkeerssituatie reeds in het proces-verbaal van de politie naar voren moeten komen. De officier van justitie en eventueel daarna de rechter moeten zich immers op grond van dit proces-verbaal een verantwoord oordeel kunnen vormen over de vraag of vervolging, respectievelijk veroordeling van de verdachte is aangewezen (zie

Achtergrond

, onder 2.). De onder 4. genoemde omstandigheden konden in dat verband van belang zijn. Om die reden is het belangrijk dat politieambtenaren ook mogelijk ontlastende omstandigheden, zoals in verzoekers geval een beschrijving van de onduidelijke aspecten van de verkeerssituatie, expliciet in een proces-verbaal opnemen, niet alleen in de verklaring van de verdachte, maar (ook) als onderdeel van hun eigen bevindingen. Gelet op het bovenstaande is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk. IV. Ten aanzien van het afsnijden van de bocht door de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto1. Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto een bocht volledig afsneed in het proces-verbaal had moeten worden vermeld.2. Blijkens de situatieschets bij de registratieset en de bij het proces-verbaal gevoegde foto's, bevond de andere bij het ongeval betrokken auto zich ten tijde van het ongeval op de verkeerde weghelft, waardoor hij de bocht afsneed. Gelet op de functie van het proces-verbaal (zie hierboven onder III. 2. en 3.), had deze omstandigheid daarin moeten worden vermeld, omdat zij van belang kon zijn bij de beoordeling van de vraag of verzoeker terzake van het ongeval vervolgd, en eventueel veroordeeld diende te worden. Het feit dat de andere bij het ongeval betrokken auto zich ten tijde van het ongeval

op de verkeerde weghelft bevond en daarmee de bocht afsneed, kan immers tot gevolg hebben gehad dat verzoeker deze auto niet, of minder goed heeft kunnen zien aankomen.3. Voorts geldt dat bij het opmaken van een registratieset in verband met een ongeval, op grond van de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen, de Handleiding registratie verkeersongevallen in acht moet worden genomen (zie

Achtergrond

, onder 3.). In deze Handleiding staat dat in de registratieset onder rubriek 18 'Beknopte en duidelijke omschrijving van het ongeval' moet worden vermeld op welke weghelft de betrokken voertuigen zich bevonden v r het ongeval. De politie heeft in de situatieschets, behorende bij de registratieset, slechts aangegeven dat het voertuig waarmee verzoeker in botsing is gekomen ten tijde van het ongeval vanaf de linkerweghelft van de P.-hof de V.-weg wilde oprijden. Dit is gezien het vorenstaande niet voldoende. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.. Ten aanzien van het niet dragen van een autogordel door een passagier van de andere bij het ongeval betrokken auto1. Voorts is verzoeker van mening dat de politieambtenaren in het proces-verbaal hadden moeten opnemen dat een passagier van de andere bij het ongeval betrokken auto geen autogordel droeg.2. In het algemeen speelt het feit dat iemand die bij een ongeval was betrokken, geen autogordel droeg, geen rol in het kader van de vraag of naar aanleiding van het ongeval strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden. Ook in het geval van verzoeker kon deze omstandigheid in dat verband geen rol spelen. De vraag of iemand al dan niet een autogordel droeg, is wel van belang voor de mate waarin degene die een ongeval heeft veroorzaakt, civielrechtelijk aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. De politie stuurt ten behoeve van de afwikkeling daarvan het proces-verbaal en de registratie-set dan wel alleen de registratie-set naar het Nederlands Verbond van Assuradeuren. De Handleiding registratie verkeersongevallen stelt het vermelden van gegevens omtrent het al dan niet dragen van een autogordel niet verplicht, zelfs niet wanneer daarin slachtoffers worden vermeld (zie

Achtergrond

, onder 3.). In het geval van verzoeker worden overigens noch in het proces-verbaal, noch in de registratieset slachtoffers van het ongeval vermeld. Op grond van het voorgaande kon de politie dan ook besluiten bovengenoemde omstandigheid niet in het proces-verbaal te vermelden. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

VI. Ten aanzien van het niet ontvankelijk verklaren van verzoekers klacht door de korpschef1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de korpschef van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klacht met betrekking tot de stelligheid en onvolledigheid van het opgemaakte proces-verbaal niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat dit punt aan het oordeel van de rechter zou kunnen worden onderworpen. De korpschef heeft bij brief van 28 november 1997 verzoekers klacht over het optreden van de politie niet ontvankelijk verklaard omdat verzoeker zijn bezwaren over de stelligheid en onvolledigheid van het proces-verbaal zou kunnen laten toetsen aan het oordeel van de rechter.2. Ook op dit punt kan verzoeker in zijn klacht worden gevolgd. In dit verband is allereerst al van belang dat op 28 november 1997 nog niet duidelijk was of de officier van justitie al dan niet zou besluiten tot verdere vervolging van verzoeker. Voorzover de korpschef al betekenis had mogen toekennen aan een rechterlijke procedure, had hij toch in elk geval er zeker van moeten zijn dat het tot zo'n procedure zou komen. In dit verband had hij zich moeten verstaan met de officier van justitie. Deze had hem dan kunnen informeren over zijn standpunt ten aanzien van het al dan niet seponeren van de zaak.3. Verder is van belang dat in een eventuele procedure bij de rechter de vraag aan de orde zou zijn gekomen of verzoeker zich had schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 15 eerste lid RVV. Uit het oordeel van de rechter daaromtrent had hoogstens kunnen worden afgeleid dat deze het proces-verbaal van de politie niet volledig achtte. De rechter zou echter niet expliciet zijn ingegaan op de vraag welke omstandigheden de politie ten onrechte in het proces-verbaal had opgenomen of weggelaten.4. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat verzoeker zijn bezwaren over de stelligheid en onvolledigheid van het proces-verbaal aan de rechter had kunnen voorleggen. De korpschef heeft verzoekers klacht op die grond derhalve ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is gegrond, behalve

ten aanzien van het aanmerken van verzoeker als verdachte en het niet vermelden in het proces-verbaal dat een passagier van de andere bij het ongeval betrokken auto geen gordel droeg; alleen op die punten is de klacht niet gegrond.                           

BIJLAGE ACHTERGROND1. Artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:         "1. Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.2. De Hoge Raad wees op 19 december 1995 (NJ 1996, 249) een arrest dat van belang is in verband met de klacht. Het arrest bevat onder meer de volgende overweging:"Art. 152 Sv schrijft voor dat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Redelijke uitleg van die bepaling in het licht van de aan een eerlijk proces te stellen eisen brengt het volgende mee. Het staat de in die bepaling genoemde opsporingsambtenaren slechts dan vrij het opmaken van een proces-verbaal achterwege te laten ingeval hetgeen door hen is verricht of bevonden naar hun, aan toetsing door de officier van justitie onderworpen, oordeel redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enige door de rechter in het eindonderzoek te nemen beslissing."3. In de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) wordt onder meer het volgende vermeld:"3. Opmaken registratieset Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade tot gevolg heeft, dient dit te worden geregistreerd. De onder verantwoordelijkheid van het Ministerie

van Verkeer en Waterstaat opgestelde 'Handleiding Registratie Verkeersongevallen' duidt aan hoe gegevens dienen te worden vastgelegd." In de Handleiding Registratie Verkeersongevallen wordt met betrekking tot rubriek 17 van de registratieset, die kan worden gebruikt om gegevens over slachtoffers in te vullen, onder meer het volgende vermeld:"In het registratieformulier is nog geen rubriek opgenomen m.b.t. het gebruiken van valhelm of veiligheidsgordel. De AVV/BG (Adviesdienst Verkeer en Vervoer / Basisgegevens; N.o.) kan deze gegevens echter wel verwerken. Indien u deze informatie wilt aangeven, dan kunt u t.a.v. slachtoffers in rubriek 17 achter de regel: 'opgenomen in ziekenhuis ja/neen' een van de volgende codes plaatsen:WH= wel helm                       GH= geen helm WG= wel gordel                     GG= geen gordel" Voorts wordt in de Handleiding Registratie Verkeersongevallen met betrekking tot rubriek 18 van de registratieset, die kan worden gebruikt om een beknopte, duidelijke omschrijving van het ongeval weer te geven, onder meer het volgende vermeld:"Uit de omschrijving van het ongeval moeten duidelijk de toedracht en de daarbij van belang zijnde volgende factoren blijken:(...) .uitgangspositie: aangeven waar de objecten zich bevonden v r het ongeval d.m.v. weghelften, rijstroken e.d."

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Te stellig en onvolledig proces-verbaal opgemaakt na verkeersovertreding ten onrechte als enige schuldige aangemerkt; objectieve beschrijving verkeerssituatie niet in proces-verbaal; evenmin informatie over andere betrokkene die bocht volledig afsneed bocht en dat passagier geen autogordel droeg); klacht hierover niet ontvankelijk verklaard omdat de rechter hierover oordeel zou kunnen geven .

Oordeel:

Niet gegrond