1998/365

Rapport
Op 2 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost te Eindhoven, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Eindhoven). Verzoeker had zich al eerder, bij brief, gedateerd 20 januari 1996, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van een volgend verzoekschrift, van 20 november 1996, werd een onderzoek ingesteld naar de gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost. Aangezien verzoeker op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch een procedure aanhangig had gemaakt die nauw samenhing met het onderwerp van zijn verzoekschrift, werd het onderzoek op grond van artikel 14, aanhef en sub i van de Wet Nationale ombudsman op 23 januari 1997 opgeschort. In zijn verzoekschrift dat de Nationale ombudsman op 2 juli 1997 ontving liet verzoeker weten dat de procedure bij het gerechtshof op 25 juni 1997 was ge indigd. Vervolgens werd naar zijn klacht (opnieuw) een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Stratum, in de nacht van 18 op 19 januari 1996 zijn opgetreden, nadat hij een inbraak in zijn woning had gemeld. Met name acht hij het onjuist dat:- een tweetal ambtenaren dat ter plaatse kwam heeft geweigerd om een technisch (sporen)onderzoek naar de inbraak in te (laten) stellen; - n van de ambtenaren, in weerwil van zijn uitdrukkelijke verzoek, toen de deurklink van de achterdeur heeft aangeraakt. Verder klaagt hij er over dat de politieambtenaren, toen hij trachtte te verhinderen dat zij vertrokken zonder onderzoek te hebben verricht, samen met twee andere politieambtenaren die ter assistentie ter plaatse kwamen zeer strak de handboeien bij hem hebben omgelegd. Verzoeker stelt dat hij als gevolg hiervan verschillende verwondingen heeft opgelopen.

Daarnaast maakt verzoeker er bezwaar tegen dat – na aankomst op het politiebureau – politieambtenaren geen gevolg hebben gegeven aan zijn verzoek om de komst van een arts, een advocaat of een officier van justitie. Tot slot klaagt hij er over dat minimaal twee politieambtenaren driemaal via de intercominstallatie obscene taal jegens hem hebben gebruikt.

Achtergrond

Zie BIJLAGE, onder I.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd vijf betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Van n van de betrokken ambtenaren werd telefonisch een verklaring afgenomen. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.De feiten In de vroege ochtend van 19 januari 1996 meldde verzoeker telefonisch bij het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost dat er was ingebroken in zijn woning. Politieambtenaren O. en W. bezochten vervolgens de woning van verzoeker. Verzoeker was het niet eens met de wijze waarop de politieambtenaren de inbraak onderzochten. De betrokken ambtenaren maakten daarop aanstalten om te vertrekken. Verzoeker bemoeilijkte het vertrek van de ambtenaren door achter en onder hun politieauto te gaan liggen en zich stevig aan de auto vast te houden. Tezamen met de inmiddels als versterking gearriveerde politieambtenaren M. en V., haalden O. en W. verzoeker onder de auto vandaan. Verzoeker werd vervolgens aangehouden, geboeid en overgebracht naar het politiebureau Eindhoven Stratum. Verzoeker werd na enige tijd ingesloten te zijn geweest, geleid voor een hulpofficier van justitie waarna hij werd heengezonden.B.Het standpunt van verzoeker1. In een brief gedateerd 20 januari 1996, gericht aan (onder meer) de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost en aan de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch, schreef verzoeker onder andere het volgende:"Toen ik vrijdagmorgen 19 januari 1996 rond 02.00 uur thuiskwam zag ik dat er ingebroken was. Ik belde de politie die ongeveer een kwartier later bij mij aanbelden. Een vrouwelijke en een mannelijke agent heb ik binnengelaten en direct gevraagd i.v.m. eerdere inbraken dat ik technisch onderzoek wil. De mannelijke agent zei dat dat geen nut heeft, maar ik verzocht nogmaals om een technisch onderzoek. De mannelijke agent liep toen door de keuken naar de achterdeur en nu vroeg ik hem om de deurklink niet aan te raken. De agent vroeg toen of ik gisteren soms de deurklink gepoetst had en nog voor ik kon antwoorden pakte hij zonder handschoen de deurklink vast. Ik werd behoorlijk kwaad en riep dat hij een klootzak was. Onmiddellijk draaide de agent zich om en zei tegen zijn kollega dat hij zich niet als een viswijf laat behandelen en ze gingen weg, daarbij de voordeur hard voor mijn neus dichtgooiend. Snel opende ik de deur en nog voordat de agenten de auto bereikt hadden, ging ik achter de auto liggen, met beide handen hield ik mij aan de bumper vast. De mannelijke agent vroeg of ik de bumper wilde loslaten. Ik deed dat niet en beide agenten begonnen aan mij te trekken. (...) Nu waren er nog twee agenten bijgekomen die de twee agenten (...) hielpen met mij los te trekken van de bumper van de auto. Ondertussen hadden ze mij met mijn gezicht en buik op de grond geduwd. Ik verzette mij totaal niet aangezien ik ook geen vin kon verroeren. Een arm was al op mijn rug en terwijl twee agenten mij nog steeds stevig tegen de grond duwden werd er een handboei zo stevig om mijn polsen gekneld dat ze beide lichtelijk gekneusd werden. De rechter pols is zwaar opgezet en de linker was tot bloedens toe bekrast.

(...) Zo werd ik in de auto gesleurd en naar politiebureau Zuid gebracht. Aldaar werd ik in een ruimte opgesloten. Ik drukte op de bel en op de vraag wat ik wilde zei ik dat ik of een advocaat, of een officier van justitie, of een dokter wilde spreken. Hierop kreeg ik geen antwoord en ben zwijgend op de bank in de hoek van de cel gaan zitten. Ongeveer tien minuten later hebben twee agenten mijn schoenveters uit mijn schoenen gehaald. Weer tien minuten later gingen de lampen een tijd lang aan en uit en werd er tot driemaal toe over de geluidinstallatie het volgende tot mij, door minimaal twee mannelijke agenten toegeroepen:Hee kleerelijer als je nou je voornaam niet zegt komen we naar je cel om je in je kont te neuken, vuile vieze boerenlul. Daarna werd mij ook nog verteld dat ik toch wel wist dat het strafbaar was om een inbraak te vermelden die niet gebeurd was."2. Verzoeker zond de Nationale ombudsman een verklaring van zijn huisarts en foto's die zijn genomen van zijn verwondingen (zie BIJLAGE, onder II.). De verklaring van verzoekers huisarts, gedateerd 19 januari 1996, luidt, voor zover van belang, als volgt:"Heden op spreekuur is er zichtbaar letsel:- roodheid en weke delen zwelling beide onderarmen re caudaal li meer ventraal"C.Het standpunt van de korpsbeheerder1.1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost verwees voor zijn reactie op de klacht van verzoeker naar de door hem bijgevoegde uitspraak van de korpschef op de door verzoeker bij de politie ingediende klacht (zie hierna onder 1.2.9.). Voorts deelde de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost onder meer het volgende mee in reactie op verzoekers klacht:"Met betrekking tot het derde aspect wil ik opmerken, dat dit tijdens de behandeling van zijn klacht niet afzonderlijk is onderzocht. Door klager is hier ook niet meer expliciet om verzocht. De nadruk van het onderzoek heeft meer gelegen op de algehele behandeling binnen het politiebureau. Nu de betrokken ambtenaren ook om een reactie is gevraagd, acht ik het niet opportuun hier thans nog een afzonderlijk onderzoek voor op te starten."1.2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie mutaties uit het geautomatiseerde bedrijfsprocessensysteem van het korps en afschriften van processen-verbaal, opgemaakt door de betrokken ambtenaren. Tevens voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie diverse kopie n van stukken die betrekking hadden op de behandeling van verzoekers klacht van 20 januari 1996. Het betrof onder andere een rapportage die het hoofd van de afdeling Eindhoven-Stratum van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost heeft opgemaakt, een brief van de (fungerende) hoofdofficier van justitie aan de korpschef, verslagen van hoorzittingen van de klachtencommissie regiopolitie Brabant-Zuid-Oost, en de brief waarin de korpschef namens de korpsbeheerder op verzoekers klacht reageerde. 1.2.1. In een mutatie die de betrokken politieambtenaren O. en W. op 19 januari 1996 opmaakten, was onder andere het volgende vermeld:"In verband met melding woninginbraak ter plaatse. Hij vertelde dat dit de 3e inbraak in korte tijd was en dat er voor fl.30.000,- aan cd's en stereo weg was. In BPS (bedrijfsprocessen-systeem; N.o.) hebben wij geen andere inbraken kunnen vinden. Eenmaal binnen eiste (verzoeker; N.o.) van alles van ons en ging hij hevig over de flos. Op het moment dat wij bij de achterdeur aan het kijken waren begon hij te schelden en te tieren. Hem medegedeeld daarmee op te houden omdat we ons werk wilden komen doen. Hij bleef maar schelden en te keer gaan. Hem vervolgens medegedeeld dat de maat vol was en dat hij zelf naar het bureau kon komen voor het doen van aangifte. Toen we weg wilden rijden kweek hij heel de straat wakker en ging achter de auto liggen zodat wij niet weg konden. Hij eiste onmiddellijk andere politiemensen. Hem meerdere malen dringend verzocht te vertrekken wat geen danwel weinig indruk maakte. Hem vervolgens met behulp van (...) aangehouden en overgebracht naar het bureau. Hem aldaar af laten koelen en voorgeleid aan (...), waarna hij om 03.45 uur is heengezonden. Hij wilde geen verklaring afleggen." 1.2.2. Een proces-verbaal van aanhouding dat de betrokken politieambtenaren O. en W. opmaakten en sloten op 19 januari 1996 hield onder meer het volgende in:"Op vrijdag 19-JAN-96 02:45 uur werd door ons te (...) op/in de EINDHOVEN (...) een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:(Verzoeker; N.o.) geboren op (...) te (...) wonende (...) te EINDHOVEN De aanhouding werd verricht op grond van artikel 68 Algemene Plaatselijke Verordening (zie

Achtergrond

, onder 3.; N.o.) en vond plaats naar aanleiding van het volgende:* Voor bijzonderheden zie ambtelijk verslag. Zijn er handboeien gebruikt: ja Reden van gebruik handboeien: Voor ieders veiligheid.

Veiligheidsfouillering kleding: Nee Veiligheidsfouillering lichaam: Nee Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te EINDHOVEN STRATUM. Na aankomst op genoemd bureau op vrijdag 19-JAN-96 te 2:50 uur, werd de verdachte op 19-JAN-96 te 03:10 uur voorgeleid aan:(...) inspecteur van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, als zodanig hulpofficier van justitie" 1.2.3. In een proces-verbaal van bevindingen dat politieambtenaren O. en W. opmaakten en sloten op 22 januari 1996 was onder meer het volgende vermeld:"Op vrijdag 19 januari 1996, omstreeks 02.21 uur, werden wij, verbalisanten, door het regionaal communicatie centrum van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezonden naar perceel (...) te Eindhoven, in verband met een voltooide inbraak woning. (...) Ter plaatse gekomen werden wij aangesproken door de bewoner (verzoeker; N.o.). Wij, verbalisanten, zagen en hoorden dat genoemde bewoner behoorlijk ge motioneerd was. Hij deelde ons verbalisanten mede dat dit de derde inbraak in korte tijd betrof. Wij, verbalisanten, zagen dat zijn gehele woning overhoop was gehaald. (Verzoeker; N.o.) deelde mee dat de daders voor f 30.000,- aan compact disks en stereo- en videoapparatuur hadden ontvreemd. Wij hoorden vervolgens dat (verzoeker; N.o.) van ons eiste dat er onmiddellijk technische recherche ter plaatse kwam voor het nemen van vingerafdrukken en dat er nu eindelijk eens een keer een goed onderzoek door de politie zou worden verricht. Door ons, verbalisanten, werd getracht (verzoeker; N.o.) enigszins te kalmeren hetgeen niet lukte. Door mij, O., werd vervolgens een onderzoek ingesteld aan de achterdeur welke kennelijk open was gebroken. Op het moment dat ik hierbij de klink van de achterdeur vastpakte, zagen en hoorden wij verbalisanten, dat (verzoeker; N.o.) begon te tieren en te schelden naar ons verbalisanten. Wij, verbalisanten, hoorden dat hij onder andere meerdere malen riep: "Blijf van die klink af klootzak". Ik, O., deelde (verzoeker; N.o.) mede dat ik een kort onderzoek wilde instellen om te kunnen bepalen of de komst van de technische recherche ter plaatse nodig was. Tevens deelde ik, O., (verzoeker; N.o.) voornoemd mede dat een klink niet geschikt is voor het afnemen van vingerafdrukken en dat ook de op de grond liggende compact-disks niet geschikt zijn voor het afnemen van dactyloscopische sporen aangezien deze daarbij ernstig beschadigd zouden worden. Ik, O., verzocht (verzoeker; N.o.) te kalmeren zodat wij ons werk konden doen en te stoppen met schelden. Ik, O., deelde (verzoeker; N.o.) mede dat wij begrip hadden dat hij ge motioneerd was doch dat wij indien hij zou blijven schelden ons onderzoek ter plaatse zouden staken. Op het moment dat ik vervolgens de klink van de achterdeur aan de buitenzijde vast pakte, hoorden wij, verbalisanten, dat hij wederom begon te tieren en te schelden. Wij verbalisanten hoorden dat (verzoeker; N.o.) zei: "Klootzak je hoort toch wat ik zeg. Doe wat ik zeg en blijf met je gore poten van die deur af". Ik, O., deelde (verzoeker; N.o.) vervolgens mede dat wij zijn woning verlieten en dat hij zich de volgende dag op het afdelingsbureau te Eindhoven-Stratum kon vervoegen voor het doen van aangifte, waarna wij zijn woning verlieten. Op het moment dat wij in onze surveillance-auto wilden stappen zagen wij dat (verzoeker; N.o.) naar ons kwam toelopen en wederom begon te schelden. Wij hoorden dat hij meerdere malen riep: "Lul, klootzak en loonslaven". Vervolgens eiste hij dat er direkt andere politiemensen kwamen. Wij, verbalisanten hebben (verzoeker; N.o.) nogmaals medegedeeld dat wij begrip hadden voor het feit dat hij ge motioneerd was na een dergelijke ervaring doch dat wij ons niet bij voortduring lieten uitschelden en dat hij het ons onmogelijk maakte om ter plaatse een goed onderzoek te kunnen instellen. Wij zagen dat (verzoeker; N.o.) achter onze surveillance-auto op de grond ging liggen om op deze manier ons vertrek te beletten. Wij, verbalisanten, hebben (verzoeker; N.o.) meerdere malen dringend verzocht terug te gaan naar zijn woning. (Verzoeker; N.o.) reageerde hier niet op. (Verzoeker; N.o.) bleef op de grond liggen en bleef onophoudelijk schreeuwen waarbij hij meerdere malen met zijn tot vuisten gebalde handen tegen de surveillance auto sloeg. Inmiddels waren diverse bewoners door het geschreeuw wakker geworden. Toen ik, W., mijn hand op zijn mond plaatste om te voorkomen dat hij bleef schreeuwen, hoorden wij verbalisanten, dat (verzoeker; N.o.) riep: "Gaan we mijn tanden uit mijn bek slaan". Doordat hij vervolgens ook gedeeltelijk onder de surveillance-auto ging liggen en doordat hij hevig verzet pleegde lukte het ons verbalisanten niet om (verzoeker; N.o.) zonder gebruik van overmatig geweld ter plaatse te verwijderen doordat hij zich telkens met een arm of been aan de surveillance auto vast klampte. Doordat (verzoeker; N.o.) zich verzette viel zijn bril op de grond. Op het moment dat ik, W., deze bril opraapte en ter voorkoming van schade in zijn woning legde, hoorden wij, verbalisanten, dat (verzoeker; N.o.) suggereerde dat wij zijn bril gingen vernielen. (Verzoeker; N.o.) werd vervolgens met behulp van 2 ter plaatse aangekomen collega's ter plaatse verwijderd en aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 64a en 68 van de Algemene Politie Verordening van de gemeente Eindhoven. Doordat (verzoeker;. o.) zich wederom hevig verzette werd hij geboeid en door de ter plaatse gekomen assisterende collega's ter voorgeleiding overgebracht naar het afdelingsbureau Eindhoven-Stratum, waar hij op vrijdag 19 januari 1995 te 02.50 uur aankwam" 1.2.4. In een proces-verbaal van bevindingen dat O. en W. opmaakten en sloten op 25 april 1996 is onder meer het volgende vermeld:"In aanvulling op het proces-verbaal van bevindingen (...) dd 22 januari 1996 verklaren wij, verbalisanten, het volgende:(...) Nadat het ons met moeite gelukt was hem onder de surveillance-auto uit te trekken werd (verzoeker; N.o.) door de assisterende collega's geboeid. Wij, verbalisanten, zagen dat dit door het verzet van (verzoeker; N.o.) met moeite ging en dat de beide collega's de armen (van verzoeker; N.o.) met kracht op zijn rug moesten trekken. Wij, verbalisanten, zagen dat (verzoeker; N.o.), zelfs toen reeds een arm in de boeien zat, zich bleef verzetten en probeerde zijn armen weer voor zijn lichaam te brengen." 1.2.5. In de rapportage die het hoofd van de afdeling Eindhoven-Stratum van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost op 26 maart 1996 opstelde naar aanleiding van verzoekers klacht van 20 januari 1996, was onder meer het volgende vermeld:"Naar aanleiding hiervan werden door mij rapporteur gehoord: O. en W., welke beiden verbalisanten de inbraak terplaatse behandelden, en welke van hun bevindingen een proces-verbaal hebben opgemaakt (...). Uit hun verklaring bleek dat (verzoeker; N.o.) als gevolg van de inbraak hevig ge motioneerd was en totaal niet voor rede vatbaar bleek te zijn. Aangezien het niet mogelijk bleek een onderzoek op de plaats van het delict in te stellen wilden zij zich verwijderen, waarna (verzoeker; N.o.) dit trachtte te voorkomen door voor de achterwielen van de surveillance-auto te gaan liggen. Verwijdering bleek pas mogelijk, na assistentie door twee collega's, door (verzoeker; N.o.) met geweld onder het voertuig vandaan te slepen. (...) Aangezien (verzoeker; N.o.) zich verzette werd hij geboeid afgevoerd. Tevens verklaarden zij aan betrokkene zeker niet genoemde opmerking te hebben toegevoegd, terwijl hij was ingesloten. Hiervan was hen ook niets bekend. Tevens werden door mij rapporteur gehoord: M. en V., welke in verband met verzet van (verzoeker; N.o.) assistentie hadden verleend. Zij verklaarden dat betrokkene bij hun aankomst terplaatse achter onder de surveillance-auto lag en hevig ge motioneerd en hysterisch was. Het gelukte slechts met moeite om betrokkene onder het voertuig vandaan te slepen en aan te houden, waarbij de handboeien werden aangelegd. (...) Ook hen was niets bekend van genoemde opmerkingen aan het adres van de aangehoudene tijdens zijn verblijf op het bureau. Eveneens werd door mij, rapporteur gehoord: S., welke op het moment van aanhouding op bureau Eindhoven Zuid de receptie-functie vervulde. Hij verklaarde dat betrokkene na het gebeurde was ingesloten in het arrestantenlokaal waarbij hij via de intercom op een hysterische en emotionele wijze uiting gaf aan zijn misnoegen met betrekking tot de gang van zaken. Door betrokken verbalisant was hem via de intercom te verstaan gegeven dat hij zich rustig diende te gedragen en deze ontkende ten stelligste de gewraakte opmerking te hebben gemaakt. Eveneens werd door mij, rapporteur gehoord: (...), aan wie (verzoeker; N.o.) na zijn aanhouding en insluiting werd voorgeleid. Deze verklaarde aan betrokkene geen andere verwondingen te hebben waargenomen dan striemen terhoogte van de polsen, kennelijk als gevolg van het aanleggen van handboeien en het verzet daartegen. Wel verklaarde deze dat betrokkene hem tijdens de voorgeleiding had verklaard dat ten aanzien van zijn persoon de opmerking was gemaakt, dat indien hij zijn naam niet zou zeggen, hij in zijn kont zou worden geneukt." 1.2.6. In een brief van 15 mei 1996 liet de fungerend hoofdofficier van justitie de korpschef van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost onder andere het volgende weten over verzoekers klacht:"Nu (...) op geen enkele wijze is kunnen blijken dat het politieoptreden niet zou hebben voldaan aan de daaraan te stellen eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ben ik van oordeel dat de klacht op dat aspect ongegrond dient te worden verklaard. In dit verband merk ik nog op dat er, gelet op klagers gedragingen jegens de verbalisanten, voldoende grond bestond hem de handboeien aan te leggen, teneinde veiligheidsrisico's bij zijn overbrenging naar het politiebureau zoveel mogelijk te beperken. (...) Ten aanzien van het tweede aspect van de klacht/aangifte, inhoudende dat verbalisanten (verzoeker; N.o.) op grove en onoirbare wijze via de intercom met agressief sexueel getinte opmerkingen zouden hebben bedreigd en waarvan (verzoeker; N.o.) ook ten overstaan van de hulpofficier van justitie gewag maakte, heeft het klachtonderzoek geen enkele opheldering gegeven. S. die op dat moment de receptie-functie vervulde, en die via de intercom (verzoeker; N.o.) tot kalmte maande, ontkent ten stelligste de gewraakte opmerkingen jegens (verzoeker; N.o.) te hebben gemaakt. Niet is gebleken dat zich nog andere politieambtenaren van de intercom (kunnen) hebben bediend. Gelet hierop zal ik mij van een oordeel over dit klachtaspect onthouden." 1.2.7. In het verslag van de bijeenkomst van de klachtencommisie regiopolitie Brabant-Zuid-Oost van 2 juli 1996, waarin verzoekers klacht van 20 januari 1996 werd behandeld, is onder meer het volgende vermeld:"De heer (...) vraagt wat er die bewuste avond van 19 januari 1996 precies gezegd is via de intercom op het politiebureau. Volgens de schriftelijke verklaring van klager d.d. 20 januari 1996 werden door minimaal 2 mannelijke agenten via de geluidsinstallatie obsceniteiten naar hem geroepen omdat hij zijn voornaam niet wilde zeggen.. antwoordt, dat hij op dat moment de telefoon en de intercom op het politiebureau bediende. Hij was alleen binnen en slechts n persoon (hijzelf) heeft de intercom gebruikt. Hij kende klager niet en heeft hem die nacht ook niet gezien. Klager is door de collega's M. en V. binnengebracht. De naam van de klager hoefde hij ook niet te weten, want die was al bekend bij de politie. De door klager aangehaalde krachttermen heeft hij zeker niet gebruikt. Klager heeft + 1 uur vastgezeten en was behoorlijk lastig, dat wil zeggen hij bleef schreeuwen en bellen. Aan de desk hoor je dan een pieptoon en wanneer je de knop indrukt heb je een open verbinding met de arrestantenkamer via de intercom. Klager was constant aan het schreeuwen en schelden. Na + 3 kwartier heeft de hulpofficier van justitie hem gehoord en is hij naar huis gebracht.. verklaart, dat hij na enige tijd het gedrag van de klager meer van zat was. Via de intercom heeft hij tegen klager gezegd dat deze "zijn kop moest houden" of woorden van gelijke strekking. Onbehoorlijke opmerkingen heeft hij echter niet gemaakt.. distantieert zich dan ook van de termen die klager in zijn brief gebruikt. (...). verklaart, dat hij en W. zich op het bureau Aalsterweg bevonden (Stratum-Zuid) toen de melding van klager over de inbraak in zijn woning op het (...) binnenkwam. Dit ligt in de buurt en zij waren vrij snel ter plaatse. Het was hen niet bekend dat er eerdere inbraken op dit adres hadden plaatsgevonden en zij hadden geen enkele reden om aan te nemen, dat klager zelf de diefstal op touw had gezet (dit heeft klager de politie naderhand tijdens zijn aangifte op het bureau verweten). Zij troffen klager overstuur in de woning aan en de woonkamer bleek overhoop gehaald. Er lagen diverse cd's en videobanden op de grond. Klager eiste, dat de technische recherche direct een grondig sporenonderzoek zou doen. Toen de agenten hier niet op ingingen, begon klager te schelden en te tieren. O. voegt hieraan toe dat de collega's van de technische recherche niet midden in de nacht uitrukken voor een woninginbraak. De afspraak is, dat de dienstdoende agenten de situatie ter plaatse opnemen, zoals bijv. sporen van braakschade, of inklimsporen en eventueel werktuigsporen (bijv. een schroevendraaier) of andere spullen die de inbreker(s) in handen hebben gehad, zoals losgetrokken kabels van audio-apparatuur. O. en W. hebben getracht klager tot rust te manen en uit te leggen, dat zij zeer goed in staat waren zelf een eerste onderzoek te doen. Toen O. echter de achterdeur opende om na te gaan of zich braaksporen aan de achterzijde van de woning bevonden, begon klager weer te tieren en riep dat hij met zijn "gore klauwen" van de deurklink af moest blijven. O. heeft geprobeerd uit te leggen, dat zich mogelijk alleen bruikbare sporen op een deurklink bevinden, wanneer deze dezelfde dag nog gepoetst is (dat wil zeggen: zo schoon is dat zich alleen de vingerafdrukken van de inbreker erop bevinden). Volgens de instructie van de technische recherche mogen deurklinken en –knoppen rustig door anderen worden vastgepakt, ten eerste omdat er zoveel afdrukken op zitten dat de herkomst niet meer te achterhalen valt en ten tweede omdat deurklinken meestal met de handpalm worden aangepakt en niet met de vingers.. voegt hieraan toe, dat klager hysterisch werd toen O. de achterdeur had geopend. Zij hebben klager toen te verstaan gegeven, dat ze alleen onderzoek konden doen met medewerking van klager. Ze besloten te vertrekken, nadat ze klager hadden uitgenodigd de volgende ochtend op het politiebureau aangifte te doen. Klager kwam scheldend achter hen aan.. merkt op, dat ze als politie wel wat gewend zijn en veel kunnen verdragen, maar dat hij zich niet laat uitmaken voor rotte vis. "Wanneer wij niet in staat worden gesteld ons werk te doen, houdt het voor ons op", hebben ze klager toegevoegd. Daarop hebben de agenten de voordeur dichtgeslagen. (...) Verder vraagt de heer (...) of het waar is dat de handboeien bij klager te strak waren aangebracht.. antwoordt, dat klager door de collega's M. en V. is geboeid. Klager zat op dat moment rechtop op de grond met n hand geboeid op de rug. De handboeien worden pas vergrendeld wanneer beide handen vastzitten. Daarna kunnen ze nog slechts met een enkele sleutel worden geopend. Het lukte eerst niet de andere hand erbij te krijgen, omdat de klager hiermee zwaaide. Doordat klager zich verzette, duwde hij zelf de handboei tegen zijn rug een paar tandjes strakker aan." 1.2.8. In het verslag van de bijeenkomst van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost van 6 augustus 1996, waarin verzoekers klacht van 20 januari 1996 weer aan de orde kwam, is onder meer het volgende vermeld:"Allereerst hoort de commissie de politieambtenaren die ter assistentie opgeroepen waren, te weten M. en V.. verklaart, dat zij die bewuste nacht, na een oproep van de meldkamer, op de (...) arriveerden. Zij troffen daar hun twee collega's, O. en W. aan bij het dienstvoertuig, een Ford Mondeo. Klager lag op dat moment onder de auto (hij was er aan de achterzijde onder geschoven, alleen zijn hoofd stak er nog uit) en was de verbalisanten aan het uitschelden. Het was moeilijk aan te nemen dat dit de aangever van een woninginbraak betrof.. is bij het hoofd van klager gaan staan en het lukte om hem een stukje op te schuiven. Met n hand hield klager zich aan de auto vast ter hoogte van de bumper, terwijl hij met zijn voeten schoppende bewegingen maakte. Hij lag op dat moment op zijn rug. Na klager gewaarschuwd te hebben, lukte het M. om een handboei aan te brengen aan de hand die de auto vasthield. Met een draaiende beweging kon hij daarna klager lostrekken van de auto. (...) Klager lag nog steeds op de rug en maakte trappende bewegingen naar de verbalisanten. Het lukte niet hem te kalmeren. De agenten zagen echter kans klager om te draaien, zodat hij op zijn buik kwam te liggen en zijn handen op de rug geboeid konden worden. Vervolgens is hij afgevoerd in een politievoertuig.. bevestigt de lezing van M. Hijzelf bevond zich ter hoogte van de benen van klager. Hij heeft beide benen vastgepakt en is er aan gaan hangen in een soort judo-beenklem, zodat klager geboeid kon worden. (...)" 1.2.9. In een brief van 12 november 1996 van de korpschef van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost namens de korpsbeheerder aan verzoeker staat onder meer het volgende vermeld:"Uw klacht is behandeld in de Klachtencommissie. Daarbij is het volgende gebleken.

I. Inhoud van de klacht (...) Uw klacht houdt in, dat niet direct technisch onderzoek is gedaan zoals U verzocht, dat de politieagenten U onheus bejegend hebben door te vertrekken, dat U veel te hardhandig bent behandeld (...) en dat U zeer onfatsoenlijk bent toegesproken bij Uw verblijf in het politiebureau. II. Procesverloop (...) III. Overwegingen (...) Aan de hand van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de hoorzittingen stelde de commissie het volgende vast. U eiste na de inbraak dat er onmiddellijk technisch onderzoek zou plaatsvinden en U mengde zich voorts in het eerste onderzoek dat de agenten W. en O. ter plaatse wilden doen door O. te verbieden de deurklink van de achterdeur aan te raken. Het feit dat aan Uw eisen niet werd tegemoetgekomen leidde kennelijk tot zeer grote ergernis van U. Het is de commissie gebleken dat in een situatie als hier aan de orde is (de aangifte van een inbraak op een nachtelijk uur) een bepaalde gedragslijn wordt gehanteerd. De agenten die naar aanleiding van een inbraakmelding ter plaatse verschijnen, doen een eerste onderzoek naar bruikbare sporen en beoordelen of inschakeling van de technische recherche nodig is. Een onderzoek door de technische recherche wordt nooit 's nachts uitgevoerd, tenzij er sprake is van uitzonderingssituatie, met name samenhangend met de ernst van de zaak (en het gevaar voor verdwijnen van essenti le sporen). Ten aanzien van het aanraken van deurklinken is in de "Leidraad assistentie TR bij inbraken" opgenomen dat deze kunnen worden aangeraakt omdat deze geen bruikbare sporen plegen op te leveren. Slechts in het uitzonderlijke geval dat de deurklink zojuist grondig gepoetst is en de klink met de vingers is vastgepakt, zouden bruikbare sporen gevonden kunnen worden. De commissie stelt vast dat de agenten hebben gehandeld conform de gebruikelijke gedragslijn. U heeft in deze procedure naar voren gebracht, dat de deurklink de dag voor de inbraak nog gepoetst zou zijn. De commissie stelt echter vast dat hierover geen gesprek plaats heeft gevonden tussen U en de agent, hetgeen geweten moet worden aan Uw woedende reactie op het handelen van de agent. Uw reactie op de handelwijze van de agenten was van dien aard, dat de agenten naar het oordeel van de commissie konden oordelen dat er geen vruchtbare communicatie tussen hen en U meer mogelijk was en dat op die wijze het onderzoek naar de inbraak niet goed kon worden voortgezet. De keuze om te vertrekken was gelet hierop gerechtvaardigd. Met de commissie acht ik de klacht met betrekking tot dit onderdeel ongegrond. (...) Ook ten aanzien van het boeien van U is de commissie niet gebleken dat dit niet op correcte wijze (te strak) zou zijn gebeurd. Het is de commissie in meerdere gevallen gebleken dat personen die handboeien om de polsen hebben gehad, daar pijnlijke polsen aan over houden (schaafwondjes, striemen of blauwe plekken) met name bij verzet bij het omdoen van de handboeien. De commissie acht het politieoptreden bij (...) het omdoen van de handboeien niet onbehoorlijk en niet disproportioneel. Met de commissie acht ik op grond hiervan de klacht met betrekking tot dit onderdeel eveneens ongegrond. U stelt dat U tijdens zijn verblijf in de cel is toegesproken met de volgende bewoordingen: "Hee kleereleier als je nou je voornaam niet zegt komen wel naar je cel om je in je kont te neuken, vuile vieze boerenlul." De commissie heeft hierover de aan de receptie van het politiebureau dienstdoende S. gehoord. Naar zijn zeggen was hij de enige die op dat moment aanwezig was in het politiebureau en de intercom bediende. Nu hier sprake is van tegenstrijdige verklaringen, terwijl geen sprake is van n of meer andere personen die als getuige(n) kunnen optreden, is een objectieve beoordeling door de commissie niet mogelijk. De commissie onthoudt zich dan ook van een oordeel over dit onderdeel van de klacht. Ik sluit me daarbij aan."2. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van de "Leidraad assistentie TR bij inbraken", die volgens de korpsbeheerder kan worden gezien als een regionale werkafspraak. In de Leidraad is onder meer het volgende vermeld:"LEIDRAAD ASSISTENTIE TR BIJ INBRAKEN!! Om een optimale bijdrage te kunnen leveren aan het woninginbraken project en om collega's in andere afdelingen niet te kort te doen, heeft de TR uw medewerking hard nodig. In de praktijk is gebleken dat door een goede selectie (zinvol of niet) van de assistentie aanvragen, vastlopen van de TR kan worden voorkomen. Is er een inbraak gepleegd, ga dan naar de plaats delict. Van achter een bureau kunt je nooit beoordelen of TR assistentie noodzakelijk is. De soort en de hoogte van het bedrag van het ontvreemde is niet bepalend voor het instellen van een technisch onderzoek, maar de kans op het aantreffen van bruikbare sporen. GA OP DE PD VOOR JEZELF NA OF:          - er is ingeklommen,          - er glas is uitgenomen,          - een deur is uitgenomen,          - er een raam is opengeschoven,          - een brandkast is gekraakt,          - er zichtbaar bruikbare (schoen)sporen zijn,          - er twijfels zijn omtrent de M.O.,          - er een vermoeden van valse aangifte is. Is er sprake van bovengenoemde werkwijze vraag dan de TR voor assistentie !! Een TR onderzoek kan overbodig zijn bij:          - bouwterreinen, keten, containers,          - bergingen, schuurtjes e.d.          - ALLEEN EEN GESTOLEN voertuig, (uitzonderingen!!)          - aanhouding op heterdaad OP DE PLAATS DELICT,          - insluiping (buit pakken en wegwezen),          - herstelde en/of opgeruimde PD,          - of alleen als gebaar naar de benadeelde. TWIJFEL JE? NEEM KONTAKT MET ONS OP!! TR TERPLAATSE?! DOE ZELF alvast een paar handelingen zoals:- (...) - klinken en krukken kunnen we niets mee en kunnen gerust bediend worden!"D.Nadere informatie van verzoeker1. In een brief van 4 januari 1997 schreef verzoeker de Nationale ombudsman, voor zover van belang, het volgende over de procedure bij de klachtencommissie regiopolitie Brabant-Zuid-Oost:"Allereerst is er het feit dat de politie in hun verklaringen steeds benadrukken dat ik onmiddellijk een technisch onderzoek wenste. Dit is niet het geval. Nadat ik de politieagenten heb binnengelaten en een verklaring heb afgegeven van wat ik zoal miste, heb ik hun verzocht of het mogelijk was dat de technische recherche een onderzoek kon instellen. Ik heb niet over direct of wanneer dan ook gesproken, maar gezien eerdere inbraken en zelfs het opduiken van gestolen goederen en ik nooit iets teruggekregen heb, omdat er verder geen enkele sporen waren opgenomen achtte ik dit, gezien de enorme omvang van de diefstal en de gemaakte ravage, zeer noodzakelijk. In de eerste hoorzitting heeft mijn advocaat aan beide agenten gevraagd wat de leidraad bij inbraak was en daar konden ze niet op antwoorden. Zij waren niet bekend met de offici le leidraad bij inbraken. Verder wordt er door de agenten in hun verklaringen gesjoemeld met de tijd dat ze in mijn huis aanwezig waren en hoewel ik meerdere malen de commissie verzocht heb om inzage in de gemelde tijdstabellen inzicht te krijgen, werd hieraan niet voldaan. Hieruit zou duidelijk blijken dat de verklaringen van de agenten niet correct waren indien die vergeleken zou worden met de opgetekende tijden van de melding van de inbraak, aankomst bij mijn huis, oproepen van de assistentie en aankomst bij het politiebureau Zuid. (...) Wat betreft de onheuse bewoordingen die mij in de cel, via de intercom, zijn geuit, heeft de commissie er zich vanaf gemaakt met de mededeling dat er twee tegengestelde verklaringen zijn en hier-door door de commissie niet objectief kan oordelen. Naar mijn mening had een stemtest nog duidelijkheid kunnen geven, maar dat is niet gebeurd."2. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder liet verzoeker weten te volharden in zijn klacht.E.Uitspraak van het gerechtshof1. Nadat het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost op zijn klacht had beslist, wendde verzoeker zich tot het gerechtshof te 's-Hertogenbosch met een klacht op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering wegens het uitblijven van een strafvervolging van de betrokken agenten in verband met mishandeling.2. Op 25 juni 1997 besliste het gerechtshof over het beklag van verzoeker. In de desbetreffende beschikking van het hof is onder meer het volgende vermeld:"Het onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van de klacht van klager bij de Klachtencommissie is, naar het oordeel van het hof, uitvoerig en volledig geweest, waarbij alle onderdelen van de klacht van klager tot in detail zijn onderzocht. Het hof is van oordeel, dat uit geen der voorhanden zijnde stukken, noch uit het verhandelde in raadkamer is gebleken, van een zodanig redelijk vermoeden van het plegen van een strafbaar feit door beklaagden, dat dit een bevel tot strafvervolging zou kunnen rechtvaardigen. Het hof is dan ook van oordeel dat de klacht dient te worden afgewezen."F. Verklaring van de betrokken ambtenaar S.Betrokken ambtenaar S. verklaarde op 1 juli 1998 telefonisch tegen een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer dat hij zich de bewuste avond van het verblijf van verzoeker op het politiebureau kon herinneren. S. bevestigde dat alleen hij via de intercom contact met verzoeker had gehad, toen verzoeker was ingesloten. Tevens merkte hij op dat verzoeker veel had gezegd door de intercom, maar dat hij zich niet exact kon herinneren wat verzoeker aan de orde had gesteld. Meer in het bijzonder herinnerde hij zich niet of verzoeker had gevraagd om een officier van justitie, een advocaat of een arts. Dat verzoeker zou hebben gevraagd om een arts kon hij zich overigens niet voorstellen. Op een dergelijk verzoek wordt volgens S. namelijk in beginsel altijd ingegaan. Verder wees hij erop dat verzoeker bij de hulpofficier van justitie niet had gevraagd om een arts.

Beoordeling

I. Wat betreft de weigering een technisch (sporen)onderzoek in te (laten) stellen en het aanraken van de deurklink1. In de vroege ochtend van 19 januari 1996 ontdekte verzoeker dat was ingebroken in zijn woning. Hij meldde dit bij de politie, waarna de politieambtenaren O. en W. van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost ter plaatse kwamen. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de betrokken ambtenaren niet hebben voldaan aan zijn verzoek om een technisch (sporen) onderzoek in te (laten) stellen. Verder klaagt hij er over dat de betrokken agenten de klink van de achterdeur hebben aangeraakt, hoewel hij had verzocht dat niet te doen.2. Naar aanleiding van verzoekers klacht deed de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost de Nationale ombudsman de werkafspraak toekomen die bij het korps geldt inzake een eventueel onderzoek van de technische recherche bij een inbraak. Deze werkafspraak houdt onder meer in dat de politieambtenaren die een inbraak behandelen ter plaatse nagaan of een onderzoek van de technische recherche voldoende kan opleveren. Tevens is vermeld dat klinken van deuren of ramen kunnen worden aangeraakt, aangezien daarop meestal geen bruikbare sporen voorkomen. Betrokken ambtenaar O. verklaarde in dat verband dat klinken en knoppen volgens de technische recherche in de regel geen bruikbare sporen bevatten omdat zij (te) veel afdrukken bevatten, alsmede omdat klinken meestal niet met de vingers maar met de handpalmen worden aangeraakt. De Nationale ombudsman acht de hiermee weergegeven praktijk begrijpelijk, en aanvaardbaar.3. In het proces-verbaal van bevindingen dat de betrokken ambtenaren opmaakten op 22 januari 1996, en in de procedure naar aanleiding van de klacht die verzoeker indiende bij de korpsbeheerder, hebben de betrokken ambtenaren verklaard dat zij ter plaatse wilden nagaan of het zinvol was dat de technische recherche een (sporen)onderzoek zou verrichten. Er is geen reden te twijfelen aan deze verklaringen. De betrokken ambtenaren hebben correct gehandeld door (te trachten) te onderzoeken of nader technisch (sporen)onderzoek zinvol was. Voorts was het, gelet op de geldende werkafspraak, niet onjuist dat n van de betrokken ambtenaren daarbij de bewuste deurklink heeft vastgepakt. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.II. Wat betreft de handboeien1. Verzoeker klaagt er voorts over dat betrokken politieambtenaren hem bij zijn aanhouding op 19 januari 1996 handboeien hebben omgedaan die zo strak zaten dat hij verschillende verwondingen opliep.2. Op grond van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar kan de politie een arrestant ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen, (onder meer) indien de feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor de veiligheid van de arrestant, de politieambtenaar of derden (zie

Achtergrond

, onder 1.).3. Verzoeker, die met de politieambtenaren O. en W. van mening verschilde over het onderzoek naar de inbraak in zijn woning, was achter en onder de politieauto van deze ambtenaren gaan liggen, om aldus hen te beletten te vertrekken. Verzoeker hield zich in die positie stevig aan de auto vast. Het lukte de politieambtenaren pas om verzoeker onder de auto vandaan te krijgen nadat zij assistentie hadden gekregen van de politieambtenaren M. en W. Onder de gegeven omstandigheden was het niet onjuist dat de ambtenaren verzoeker, die intussen was aangehouden, hebben geboeid.4. Verzoeker heeft gesteld dat de handboeien zodanig strak waren aangelegd dat hij gewond was geraakt aan zijn armen en polsen. Verzoeker wees in dat verband op een verklaring van zijn huisarts en op foto's van zijn verwondingen (zie BIJLAGE, onder II.). De betrokken ambtenaren hebben verklaard dat verzoeker gewond was geraakt doordat hij zich bij het omleggen van de handboeien had verzet. Verzoeker ontkende zich bij het omleggen van de handboeien hoe dan ook te hebben verzet. In dat verband wees hij er op dat hij op de grond was gedrukt en zich niet had kunnen bewegen.5. In de verklaring van de huisarts is sprake van verwondingen aan de onderarmen en niet van de polsen. Op de desbetreffende foto's zijn krassen op een onderarm zichtbaar. De Nationale ombudsman zal daarom uitgaan van de verklaring van de huisarts. Het is niet aan te nemen dat verzoekers verwondingen aan de onderarmen zijn ontstaan doordat de handboeien te strak om zijn polsen zaten. Veel eerder lijkt het dat deze verwondingen zijn ontstaan bij het aanbrengen van de handboeien. Het staat voldoende vast dat verzoeker zich – door zich stevig vast te houden - heftig heeft verweerd tegen de pogingen van de betrokken politieambtenaren om hem onder de politieauto vandaan te halen. Het is niet aannemelijk dat verzoekers houding ten aanzien van de politie onmiddellijk is veranderd op het moment dat hij daadwerkelijk onder de auto vandaan werd gehaald en werd geboeid. Dat daarbij de desbetreffende verwondingen zijn ontstaan, kan de politie niet worden verweten, nu voldoende vaststaat dat verzoeker zich bleef verzetten. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. III. Wat betreft de klacht dat niet is voldaan aan het verzoek om een arts, een advocaat of een officier van justitie.1. Verzoeker stelt verder dat hij toen hij was ingesloten in een politiecel heeft gevraagd om de komst van een arts, een advocaat of een officier van justitie. Hij klaagt er over dat de politie niet heeft voldaan aan zijn verzoek.2. Het staat vast dat verzoeker tijdens zijn verblijf in de politiecel (veelvuldig) gebruik heeft gemaakt van de aldaar aanwezige intercom. Uit het onderzoek zijn echter geen aanwijzingen naar voren gekomen die verzoekers stelling dat hij destijds heeft gevraagd om een arts, een advocaat of een officier van justitie ondersteunen of voldoende aannemelijk maken. De Nationale ombudsman moet zich daarom op dit punt van een oordeel onthouden.I. V. Wat betreft de klacht dat obscene taal tegenover verzoeker is gebruikt1. Verzoeker klaagt er over dat de politie gedurende zijn insluiting in de politiecel via de intercom obscene taal jegens hem heeft gebruikt.2. De betrokken politieambtenaren hebben, blijkens het rapport dat op 26 maart 1996 is opgemaakt en blijkens de verklaringen die zij hebben afgelegd voor de Klachtencommissie regiopolitie Brabant-Zuid-Oost, met nadruk ontkend dat de desbetreffende opmerkingen tegen verzoeker zijn gemaakt. De standpunten van verzoeker en van de politie staan wat dit betreft lijnrecht tegenover elkaar. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan een van beide lezingen meer aanwezig moet worden geacht dan de ander. De Nationale ombudsman moet zich daarom ook op dit punt van een oordeel onthouden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is niet gegrond, met dien verstande dat over de klacht over het niet voldoen aan het verzoek om een arts, een advocaat of een officier van justitie, en de klacht met betrekking tot het gebruik van obscene taal ten opzichte van verzoeker, geen oordeel wordt gegeven.                           

BIJLAGEI.

Achtergrond

1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar(Besluit van de Minister van Justitie van 8 april 1994, Stb. 275) Artikel 22:"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."2. Algemene plaatselijke verordening Eindhoven Artikel 64a (OVERIGE GELUIDSHINDER), eerste lid:"Onverminderd het bepaalde in artikel 64 is het verboden om met huishoudelijke, ambachtelijke, dan wel doe-het-zelf-apparatuur, elektro-akoestische apparatuur, muziekinstrumenten of anderszins handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht." Artikel 68 (UITJOUWEN, NASCHREEUWEN ENZ.), eerste lid:"Het is verboden in het openbaar:a. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstoot gevende taal lastig te vallen, dan wel op andere wijze overlast aan te doen; b. te vechten." II. Foto's (door verzoeker verstrekt)

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Optreden na melding inbraak (weigering technisch onderzoek te doen; deurklink aangeraakt); handboeien zeer strak omgelegd; niet voldaan aan verzoek om arts, advocaat of officier van justitie; obscene taal gebruikt.

Oordeel:

Geen oordeel