1998/320

Rapport
Op 19 november 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. D. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Zutphen en een gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop het arrondissementsparket te Zutphen zijn brieven van 4 juni 1996, 15 juni 1996 en 30 oktober 1996 heeft beantwoord. Hij klaagt er met name over dat het arrondissementsparket zijn brieven heeft behandeld als een beroepschrift tegen de beschikking die hem is opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), terwijl hij in zijn brieven had gevraagd om inlichtingen over de gepleegde gedraging. Voorts klaagt hij er over dat het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB) op de beschikking die hem is toegezonden niet heeft vermeld waar inlichtingen kunnen worden verkregen over de omstandigheden waaronder de gedraging is geconstateerd.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 16 mei 1996 zond het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB) verzoeker een beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), in verband met een door hem op 18 april 1996 gepleegde overtreding van een verkeersvoorschrift. De beschikking vermeldde onder meer het volgende:"Bent u het met deze beschikking niet eens, dan kunt u hiertegen schriftelijk beroep instellen bij de Officier van Justitie, postbus 9013 7200 GP Zutphen. (...) feit geconstateerd door  :KLPD - afd. Oost - Arnhem administratieve eenheid  :Centrale Pv verwerking - Driebergen kenmerk administratie    :X       fotofilmnummer   : Y (...)4. correspondentie (...) - Als u vragen hebt over de betaling van de sanctie, dan kunt u deze schriftelijk richten aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), Postbus 1794, 8901 CB Leeuwarden."2. Verzoeker deelde in een brief van 4 juni 1996 de officier van justitie te Zutphen onder meer mee:"Ter beoordeling van de opgelegde boete verneem ik gaarne:- de afstand tussen de plaats, waar de snelheid werd gemeten en het eerste bord, gezien vanuit de rijrichting, waarop de snelheidsbeperking van 120 naar 70 km werd aangegeven - of het juist is, dat het bord 70 km uitstuitend aan de rechterzijde van de weg is aangebracht, terwijl zulks bij de overgang van 120 naar 100 km aan beide zijden pleegt te worden aangegeven.

Gezien de gestelde termijnen zou ik het zeer op prijs stellen Uw bericht op korte termijn te mogen ontvangen, waarvoor bij voorbaat mijn dank."3. Bij brief van 12 juni 1996 berichtte het arrondissementsparket te Zutphen verzoeker onder meer het volgende:"Naar aanleiding van het door u ingediende beroepschrift tegen een u opgelegde administratieve sanctie met het bovenstaand beschikkingsnummer deel ik u mede dat uw beroep door mij in behandeling is genomen (...)."4. Op 15 juni 1996 deelde verzoeker de officier van justitie te Zutphen schriftelijk onder meer mee:"Uw brief van 12 dezer is onbegrijpelijk. Ik heb geen beroep ingesteld. Ik heb een paar vragen gesteld en verneem gaarne op korte termijn Uw antwoord daarop."5. Het arrondissementsparket te Zutphen deelde verzoeker bij brief van 16 oktober 1996 mee:"Naar aanleiding van het op 5 juni 1996 ten parkette ingekomen beroepschrift deel ik u mede dat de officier van justitie (...) de beslissing op het beroepschrift van betrokkene (verzoeker; N.o.) voor ten hoogste acht weken verdaagt."6. Verzoeker informeerde op 17 oktober 1996 telefonisch bij het arrondissementsparket te Zutphen of zijn brief van 15 juni 1996 in het dossier aanwezig was. Deze vraag werd bevestigend beantwoord.7. Bij brief van 25 oktober 1996 deelde het arrondissementsparket te Zutphen verzoeker mee dat hij in zijn beroepschrift niet de gronden had vermeld waarop het beroepschrift berustte. Het arrondissementsparket stelde verzoeker alsnog in de gelegenheid de ontbrekende gegevens te verstrekken.8. Op 30 oktober 1996 deelde verzoeker de officier van justitie te Zutphen schriftelijk het volgende mee:"In antwoord op Uw brief van 25 dezer deel ik U andermaal mede, dat ik geen beroep heb ingesteld.

Ik heb een inlichting gevraagd, waarop U mij kennelijk geen antwoord wilt geven. Daarop heb ik besloten te betalen."9. Het arrondissementsparket te Zutphen deelde verzoeker bij brief van 8 november 1996 onder meer mee:"Beslissing op het beroep ingesteld tegen de beschikking met bovenvermeld nummer:Betrokkene heeft niet binnen de gestelde termijn de door de officier van justitie verzochte informatie verstrekt en noopt het Openbaar Ministerie derhalve tot het niet ontvankelijk verklaren van diens verzoekschrift. (...) Ter informatie moge dienen dat verzoeken om informatie dienen te worden gericht aan de politie-instantie die de beschikking heeft opgelegd, omdat het Openbaar Ministerie zelf niet in de informatievraag kan voorzien, zonder een zaak als beroepschrift aan te merken en in te schrijven omdat pas daarna gegevensverstrekking aan het Openbaar Ministerie plaats vindt. Hoewel zowel de Algemene wet bestuursrecht als ook de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften in dit stadium van administratief beroep (op de officier van justitie) geen recht op inzage of afschriften van processtukken toekent, kan betrokkene, indien gewenst, de van de gedraging gemaakte foto ten allen tijde op het Arrondissementsparket te Zutphen inzien. De officier van justitie verklaart daarom het beroep thans niet ontvankelijk."10. Verzoeker wendde zich vervolgens op 18 november 1996 tot de Nationale ombudsman.. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.. Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie deelde bij brief van 16 juni 1997, onder

verwijzing naar bijgevoegde ambtsberichten en bijlagen, onder meer het volgende mee:"Met het college (van procureurs-generaal; N.o.) acht ik dit klachtonderdeel (het aanmerken van verzoekers brieven als beroepschrift; N.o.) gegrond. In het ambtsbericht van de hoofdofficier staat een aantal opties vermeld hoe gehandeld zou kunnen worden door het arrondissementsparket nadat een verzoek om inlichtingen naar aanleiding van een WAHV-beschikking is ontvangen. Inmiddels heeft de hoofdofficier van justitie (...) het (standaard)antwoord naar aanleiding van verzoeken om nadere inlichtingen naar aanleiding van beschikkingen ingevolge de WAHV aangepast. De officier van justitie te Zutphen neemt een verzoek om informatie - ter veiligstelling van beroepstermijnen - in behandeling als beroepschrift, mits binnen veertien dagen de gronden worden aangevuld waarop het beroepschrift berust. De officier van justitie te Zutphen verwijst in eerste instantie bij verzoeken om informatie naar de instantie die de beschikking heeft opgelegd. (...) Voor een reactie op het tweede klachtonderdeel verwijs ik u naar het ambtsbericht van 23 april 1997 van de directeur van het CJIB (zie hierna onder C.4.; N.o.). Met diens overwegingen om niet meer informatie over de politie-instantie in de beschikking en de toelichting daarop op te nemen dan thans gebeurt kan ik mij verenigen."2. Het bij de reactie van de Minister gevoegde ambtsbericht van het arrondissementsparket te Zutphen van 18 april 1997 aan het college van procureurs-generaal vermeldt onder meer:"Bij inwerkingtreding van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna WAHV) in het arrondissement Zutphen, is er indertijd voor gekozen alle brieven die ook maar de schijn van een beroepschrift wekken, als zodanig in behandeling te nemen. Dit heeft een aantal redenen. Verzoeken om informatie dienen immers in beginsel te worden gericht aan de politie-instantie die de beschikking heeft opgelegd, omdat het openbaar ministerie zelf niet in de informatievraag kan voorzien, zonder een zaak als beroepschrift aan te merken en in te schrijven, omdat pas daarna gegevensverstrekking aan het openbaar ministerie plaatsvindt door het CJIB.

(...) Voor deze wijze van afdoening is bovendien gekozen om de stromen enigszins beheersbaar te houden. Het voorkomt een extra administratie naast de reguliere beroepschriftenadministratie. Het voorkomt eveneens dat er beroepstermijnen dreigen te verstrijken, hetgeen toch in het voordeel van de betrokkene pleegt te zijn. Tevens werd er vanuit gegaan dat een betrokkene er op geen enkele wijze door benadeeld zou worden, als de door betrokkene verzochte informatie bij gelegenheid van de behandeling van een beroepschrift verstrekt zou worden. Bij de beslissing op het beroepschrift wordt immers inhoudelijk ingegaan op het door betrokkene in diens beroepschrift gestelde en wordt tevens antwoord gegeven op de eventueel door betrokkene gestelde vragen. Het is beslist niet zo dat het openbaar ministerie in het geheel niet genegen zou zijn de gevraagde informatie te verstrekken. Dit blijkt al uit de omstandigheid dat de door betrokkene gevraagde informatie door het openbaar ministerie al in een vroeg stadium is opgevraagd bij de politie. Zulks teneinde deze informatie bij opgave van de beroepsgronden door de betrokkene gelijktijdig met de beslissing op het beroepschrift te verstrekken aan de betrokkene. Advies:Het openbaar ministerie te Zutphen beseft thans dat men wellicht wat kort door de bocht gaat en er beter aan zou doen een betrokkene met een verzoek om informatie eventueel direct door te verwijzen naar de politie. Men zou ook kunnen opteren voor een ontvangstbevestiging waarin staat dat de door betrokkene geschreven brief wordt aangemerkt als een beroep op de officier van justitie. Tevens zou in de ontvangstbevestiging moeten staat dat de door betrokkene gestelde vragen tegelijk met de beslissing op het beroepschrift zullen worden behandeld. Indien betrokkene niet aangeeft tegen een zodanige behandeling bezwaar te hebben, zou kunnen worden verzocht aan betrokkene om diens brief aan te vullen met de eventuele beroepsgronden. Indien een betrokkene aangeeft nog steeds alleen maar informatie te wensen en niet in beroep wenst te gaan, zou men dit moeten opvatten als een intrekking van het reeds ingeschreven beroepschrift en betrokkene moeten doorverwijzen of diens brief doorsturen naar de betrokken politie-instantie."

3. De Minister van Justitie voegde bij haar reactie tevens een concept standaardbrief van het arrondissementsparket te Zutphen, die in reactie op een verzoek om informatie aan een betrokkene wordt gestuurd. Deze brief luidt, voor zover van belang voor het onderzoek als volgt:"U heeft beroep ingesteld tegen een beschikking, waarbij u wegens een (overtreding van een; N.o.) verkeersvoorschrift een administratieve sanctie werd opgelegd. In strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 2 en/of artikel 8 van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften hebt u geen gronden aangevoerd waarop uw beroepschrift berust (...) Uw brief is als beroepschrift in behandeling genomen. Dit geschiedt omdat de door u gevraagde informatie in eerste instantie niet in ons bezit is. Door uw brief aan te merken als - en in te schrijven als beroepschrift, krijgen wij via een on-line verbinding met het CJIB te Leeuwarden de gevraagde gegevens toegezonden, waarna wij dus pas kunnen zien wat er aan de hand is. De mogelijkheid bestaat dat wij u zoveel mogelijk informatie verschaffen bij de beslissing op uw 'beroepschrift'. Een foto en/of afschriften van processtukken worden echter nimmer verstrekt, omdat de officier van justitie in dit stadium van beroep op de officier van justitie, daartoe geen enkele wettelijke verplichting heeft. Mocht u persisteren in uw verzoek om informatie dat moet ik u helaas doorverwijzen naar de politie-instantie die de beschikking heeft opgelegd. Uw verzoek om informatie zal dan worden gezien als een intrekking van het door ons als beroepschrift aangemerkte schrijven uwerzijds. De officier van justitie is een beroepsinstantie en geen informatieverstrekker. De officier van justitie is tevens niet verantwoordelijk voor de beschikking in eerste aanleg. Hiervoor is immers de politie verantwoordelijk. Ik stel u in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog - schriftelijk - te verstrekken binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief. (...) Het niet verstrekken van de gevraagde gegevens leidt tot het niet ontvankelijk of ongegrond verklaren van het ingestelde beroep (in uw geval zal het niet reageren leiden tot intrekking van uw beroepschrift en zal de zaak weer worden opgestart in het stadium waarin deze verkeerde voordat het openbaar ministerie uw brief als beroepschrift heeft aangemerkt)."

4. Het bij de reactie van de Minister van Justitie gevoegde ambtsbericht van de directeur van het CJIB van 23 april 1997 luidt onder meer als volgt:"De tekst van de beschikking zoals die thans luidt is gericht op zo volledig mogelijke informatie over de gedraging enerzijds, en anderzijds op het aangeven van de juiste beroepsgang. De heer D. (verzoeker; N.o.) mist op de beschikking kennelijk het adres van de politie-instantie die de gedraging heeft geconstateerd, want de instantie zelf is wel degelijk aangegeven, en ook opgenomen onder welk kenmerk de gedraging aldaar bekend is en, indien de gedraging op fotografische wijze is vastgelegd, op welke film de foto zich bevindt. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) kent als uitgangspunt dat degene die zich met een opgelegde sanctie niet kan verenigen zelf initiatief neemt om de zaak desnoods in rechte te redresseren. Op de overheidsorganen belast met de uitvoering van de WAHV rust de plicht om hiertoe voldoende informatie te verschaffen. Hiertoe is na een zorgvuldig proces van overwegen en heroverwegen een beschikking vervaardigd die recht doet aan deze plicht. De ruimte op een beschikking is beperkt, en laat niet toe dat al hetgeen over een sanctie kan worden opgemerkt ook wordt opgenomen. Dat zou ook ten koste gaan van de overzichtelijkheid. Er is derhalve een keuze gemaakt tussen informatie die beslist noodzakelijk is, de zogenaamde primaire informatie, terwijl informatie die in eerste instantie van minder belang is, de zogenaamde secundaire informatie, is weggelaten. Zo is de beroepsinstantie, in casu de officier van justitie, met een volledig adres aangegeven. Dit is van belang opdat een met een sanctie geconfronteerde betrokkene maximaal gebruik kan maken van de beroepstermijn. Op de achterzijde wordt, in ieder geval na zorgvuldige lezing, voldoende aangegeven aan welke eisen een beroep moet voldoen. (...) Indien een betrokkene nadere informatie wenst te verkrijgen omtrent de gedraging dan kan hij zich tot het CJIB richten. Het adres van het CJIB is op de beschikking vermeld. Zo nodig zal het CJIB hem dan het adres verschaffen van de instantie waar die informatie aanwezig is, veelal de verbaliserende politie-instantie. Dit betreft secundaire informatie. Het komt maar in een relatief gering aantal gevallen voor dat een betrokkene nadere informatie van de politie wenst. Daarnaast is het zo dat indien een betrokkene, zoals in casu een foto wenst te bezichtigen, er kennelijke twijfel bestaat

of het gefotografeerde voertuig wel het zijne is. In dat geval kan een betrokkene er mee volstaan deze twijfel aan de officier van justitie mee te delen, desnoods onder vermelding van eventuele bijzondere kenmerken van het voertuig. Daarmee is de officier heel wel in staat vast te stellen of bijvoorbeeld van onjuiste invoer of een vals kenteken sprake is. Gelet op hetgeen hiervoor is vermeld ben ik niet overtuigd van de noodzaak meer gegevens omtrent de politie-instantie op te nemen dan thans al gebeurt."5. Bij het bij de reactie van de Minister gevoegde ambtsbericht van de directeur van het CJIB was een aanvullend proces-verbaal van het Korps landelijke politiediensten gevoegd dat op 5 juli 1996 was opgemaakt naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie te Zutphen van 20 juni 1996. Bij het proces-verbaal was een tekening gevoegd die de omstandigheden weergaf waaronder de geconstateerde gedraging had plaatsgevonden.. Reactie van verzoeker Op 11 juli 1997 reageerde verzoeker schriftelijk op het standpunt van de Minister van Justitie. Hij deelde daarbij onder meer mee:"Het lijkt mij (...) bepaald onjuist om de termijn van beroep ten aanzien van degene, die in eerste instantie alleen maar inlichtingen wil inwinnen, in te korten tot 2 weken na dagtekening van die brief, indien althans die termijn daardoor korter wordt dan de termijn van 6 weken, genoemd in het formulier (...) getiteld Beschikking. Wat is nu normaler dan dat iemand, alvorens beroep in te stellen, eerst wil onderzoeken, via informatie, of daartoe gronden zijn. Waarom zo iemand nog maar 2 weken de tijd te geven om n de informatie - elders - in te winnen n in beroep te gaan, indien daartoe gronden zijn. Bovendien wordt in het concept van de nieuwe standaardbrief de politie-instantie niet nader omschreven. Hoe moet een leek naam en adres vinden van KLPD - afd Oost - Arnhem? (...) Tenslotte nog een enkel woord over de zaak zelf. (...) Het eerste dat opvalt is, dat de OvJ zich naar aanleiding van het

door mij inwinnen van informatie heeft laten voorzien van een aanvullend proces-verbaal ter verdediging en mij in de kou heeft laten staan, zodat ik niet bij machte was mijn verhaal -onderbouwd - te doen.". Nadere informatie Nadat het verslag van bevindingen op 25 februari 1998 was uitgebracht, heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman een aantal keren telefonisch contact gehad met het Ministerie van Justitie en het CJIB. Aanleiding daarvoor was dat de Nationale ombudsman zich afvroeg of er reden was voor een aanbeveling tot het vermelden in de tekst van de WAHV-beschikking van het telefoonnummer van de instanties die inlichtingen kunnen geven over een geconsta

De heer P. Landweer Valentijnlaan 34 4834 SG BREDA 070 – 3 563 672 RJ/te 96.06919 011 1 mr. R.J. Salters rapport teerde WAHV-gedraging. Uit die telefonische contacten is gebleken dat het CJIB er inmiddels toe is overgegaan om van acht regionale politiekorpsen het telefoonnummer op te nemen en dat het CJIB overweegt om ook het eigen telefoonnummer in de beschikking te vermelden.

Beoordeling

. Ten aanzien van het arrondissementsparket Zutphen1. Verzoeker ontving medio mei 1996 van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden een beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) in verband met een door hem gepleegde overtreding van een verkeersvoorschrift. Hij verzocht het arrondissementsparket te Zutphen bij brieven van 4 juni 1996, 15 juni 1996 en 30 oktober 1996 om inlichtingen met betrekking tot de overtreding. Hij klaagt er in de eerste plaats met name over dat het arrondissementsparket zijn brieven heeft behandeld als een beroepschrift tegen deze beschikking.2. De Minister van Justitie achtte verzoekers klacht op dit punt gegrond. De Minister kan in haar oordeel worden gevolgd. Het was niet juist dat de vraag van verzoeker is opgevat als een beroepschrift als bedoeld in de WAHV. Op het verzoek om informatie had het parket eenvoudig kunnen reageren, door verzoeker direct te verwijzen naar de politie, in plaats van een en ander te behandelen in de vorm van een beroepsprocedure. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Overigens is uit het onderzoek van de Nationale ombudsman gebleken dat het parket al kort na 5 juli 1996 beschikte over de door verzoeker gevraagde informatie. Het valt niet in te zien waarom het

parket verzoeker deze informatie toen niet heeft verstrekt, mede gelet op het feit dat het arrondissementsparket pas op 8 november 1996 op het vermeende beroepschrift heeft beslist.4. Ten overvloede wordt met betrekking tot de concept(standaard) brief van het arrondissementsparket te Zutphen (zie

Bevindingen

, onder C.3.) het volgende opgemerkt. De tekst van deze brief doet niet goed recht aan de situatie waarin iemand het parket vraagt om informatie over een door hem ontvangen WAHV-beschikking, omdat hij op basis van die informatie wil besluiten of hij al dan niet tegen die beschikking in beroep zal gaan. In zo'n geval mag worden verwacht dat betrokkene, eventueel via een gerichte doorverwijzing, snel een duidelijk antwoord krijgt op zijn verzoek om informatie, en niet meer dan dat. Aldus wordt hij in staat gesteld om een eventueel beroepschrift direct goed te motiveren; dat is ook in het belang van de officier van justitie als beroepsinstantie. Het is bepaald verwarrend dat iemand die slechts vraagt om informatie als antwoord krijgt dat zijn verzoek om informatie wordt aangemerkt als een beroepschrift, en dat het persisteren bij het verzoek om informatie ertoe leidt dat het beroepschrift wordt geacht te zijn ingetrokken. Bovendien is het ongelukkig dat betrokkene wordt meegedeeld dat hij de gevraagde informatie pas krijgt bij de beslissing op zijn 'beroepschrift'. II. Ten aanzien van het Centraal Justitieel Incassobureau 1.       Voorts klaagt verzoeker er over dat het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB) op de hem toegezonden beschikking niet heeft vermeld waar inlichtingen kunnen worden verkregen over de omstandigheden waaronder de gedraging is geconstateerd.2. Op de beschikking, die verzoeker kreeg toegestuurd, staat niet vermeld tot wie hij zich kon wenden met vragen over de gepleegde gedraging. De beschikking vermeldde namelijk alleen de instantie waarbij beroep tegen de beschikking kon worden ingesteld en de instantie waar inlichtingen konden worden verkregen over het betalen van de sanctie, te weten het CJIB. Beide instanties konden verzoeker niet direct informatie over de gepleegde gedraging verschaffen. In die situatie heeft verzoeker zich met zijn verzoek om informatie gewend tot de beroepsinstantie, het parket te Zutphen waar hij vervolgens echter niet verder kwam.

3. De Minister van Justitie liet op dit punt weten dat zij zich kon verenigen met het standpunt van de directeur van het CJIB. Deze deelde de Minister mee dat op de beschikking wordt vermeld welke de instantie is die de gedraging heeft geconstateerd, alsmede het kenmerk waaronder de gedraging daar bekend is. Voorts zijn de adressen van de beroepsinstantie en van het CJIB op de beschikking vermeld. De directeur van het CJIB was van mening dat in de beschikking niet meer gegevens omtrent de constaterende politie-instantie dienen te worden opgenomen. Hij sprak in dat verband van secundaire informatie.4. De Nationale ombudsman is het met verzoeker eens dat verwacht mag worden dat een WAHV-beschikking ook aangeeft waar inlichtingen kunnen worden verkregen over de geconstateerde gedraging. Anders dan de directeur van het CJIB heeft aangegeven, moet ook die verwijzing worden aangemerkt als primaire informatie. Niet valt in te zien dat vermelding van tenminste het telefoonnummer van de politie-instantie die de overtreding heeft waargenomen de overzichtelijkheid van de beschikking onaanvaardbaar vermindert. Verder is van belang dat toevoegen van de informatie zoals door verzoeker in zijn klacht bedoeld, ertoe zal bijdragen dat het parket en het CJIB niet worden benaderd met vragen waar zij geen direct antwoord op kunnen geven. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.5. De Nationale ombudsman heeft overwogen of het feit dat de WAHV-beschikking niet ook de hiervoor bedoelde informatie bevat, zou moeten leiden tot het doen van een aanbeveling. Met belangstelling heeft de Nationale ombudsman ervan kennisgenomen dat het CJIB inmiddels ertoe is overgegaan om van acht politiekorpsen het telefoonnummer op de beschikking te vermelden, als verwijzing voor het verkrijgen van informatie over de gepleegde gedraging. Voorts is kennisgenomen van de gedachte bij het CJIB om op de beschikking het eigen telefoonnummer te vermelden, als een kanaal voor het verkrijgen van inlichtingen over de instantie die de gedraging heeft geconstateerd. De Nationale ombudsman begrijpt hieruit dat het CJIB het belang onderkent van een goede en directe verwijzing ten behoeve van het verkrijgen van de door verzoeker bedoelde informatie, en dat het actief doende is daarvoor de meest geschikte aanpak te onderzoeken. In die situatie vindt de Nationale ombudsman reden om de uitkomst van deze inspanningen af te wachten, en zal hij afzien van een aanbeveling.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Zutphen is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden is eveneens gegrond. Beide gedragingen worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie.                           

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Op beschikking niet vermeld waar inlichtingen te krijgen over opgelegde boete.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: arrondissementsparket Zutphen

Klacht:

Brieven niet behandeld als verzoek om inlichtingen, maar als bezwaarschrift tegen verkeersovertreding.

Oordeel:

Gegrond