1998/224

Rapport
Op 26 mei 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Den Helder, ingediend door mevrouw mr. A.H. Tromp, advocaat te Den Helder, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Alkmaar. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te Alkmaar verstekvonnissen van de politierechter te Alkmaar van 5 april 1991 en van 7 december 1993 pas op 7 februari 1996 aan hem heeft betekend.

Achtergrond

Zie de Bijlage.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 28 februari 1991 trachtte een medewerker van de PTT om een dagvaarding aan verzoeker uit te reiken. Omdat verzoeker niet thuis werd aangetroffen, werd een bericht van aankomst achtergelaten dat hij op het postkantoor een gerechtelijke brief kon afhalen. Verzoeker haalde het stuk niet op. Op 28 maart 1991 zond de griffie van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar de betreffende dagvaarding naar verzoekers huisadres. Vervolgens veroordeelde de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Alkmaar verzoeker bij vonnis van 5 april 1991 wegens

een verkeersdelict tot een geldboete van f 1.000,- en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van zes maanden.2. Een medewerker van de PTT trachtte op 27 augustus 1991 om 13.30 uur het vonnis van 5 april 1991 aan verzoeker uit te reiken. Verzoeker werd niet thuis aangetroffen. Vervolgens trachtte een politieambtenaar op 8 oktober 1991 om 12.50 uur om het vonnis aan verzoeker uit te reiken. Verzoeker werd ook die dag niet thuis aangetroffen. Beide keren werd een bericht van aankomst achtergelaten dat verzoeker op het postkantoor een gerechtelijke brief kon afhalen. Vervolgens werden de aktes van uitreiking na adresverificatie op 5 september 1991, respectievelijk 15 oktober 1991, teruggezonden aan de griffier van de arrondissementsrechtbank Alkmaar, omdat verzoeker de brieven niet had opgehaald.3. Op 25 oktober 1993 trachtte een medewerker van de PTT om een dagvaarding aan verzoeker uit te reiken. Omdat verzoeker overdag niet thuis werd aangetroffen werd een bericht van aankomst achtergelaten dat hij op het postkantoor een gerechtelijke brief kon afhalen. Verzoeker haalde het stuk niet op. Op 16 november 1993 zond de griffie van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar de betreffende dagvaarding naar verzoekers huisadres. Vervolgens veroordeelde de politierechter te Alkmaar verzoeker bij vonnis van 7 december 1993 wegens mishandeling, gepleegd op 2 augustus 1992, tot een geldboete van f 1000,-, waarvan f 500,- voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde van betaling van f 250,- aan de beledigde partij. Daarnaast wees de politierechter de vordering van de beledigde partij van f 250,- toe. Verzoeker verscheen niet op de terechtzitting.4. Een medewerker van de PTT en een politieambtenaar trachtten op respectievelijk 8 maart 1994 op een onbekend tijdstip, en op 7 april 1994 's avonds het vonnis van 7 december 1993 uit te reiken. Omdat verzoeker niet werd aangetroffen werd beide keren een bericht van aankomst achtergelaten dat hij de gerechtelijke brief kon ophalen op het postkantoor. Ook deze aktes van uitreiking werden na adresverificatie op 17 maart 1994, respectievelijk 24 april 1994 teruggezonden aan de griffier van de arrondissementsrechtbank Alkmaar, omdat verzoeker de brieven niet had opgehaald.5. Op 28 juni 1994 verzocht de officier van justitie aan de Centrale Recherche Informatiedienst om opname van verzoeker in het opsporingsregister voor betekening van het vonnis van 7 december 1993.6. Op 7 februari 1996 troffen ambtenaren B. en M. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzoeker thuis aan. Zij maakten van de betekening van beide vonnissen aan verzoeker op 9 februari 1996 het volgende proces-verbaal op:

"Op 7 februari 1996, omstreeks 11.30 uur, zijn twee vonnissen (...) in persoon betekend aan (...) (verzoeker; N.o.). Nadat beide vonnissen letterlijk aan betrokkene voorgelezen waren, weigerde hij het bijgehorende exploit van betekening in ontvangst te nemen. Hij verklaarde ons dat het hier om twee "oude zaken" ging die jarenlang in een lade hadden gelegen en die nu kennelijk weer boven water waren gekomen. L. (verzoeker; N.o.) verklaarde dat hij niets met beide vonnissen te maken wilde hebben."7. Op 12 april 1996 deelde het arrondissementsparket te Alkmaar naar aanleiding van een faxbericht van verzoeker over de veroordeling van 7 december 1993 onder meer het volgende mee:"In deze zaak bent u gedagvaard voor de terechtzitting van de Alkmaarse politierechter (zittinghoudend te Den Helder) van 7 december 1993. Die dagvaarding is niet aan u in persoon uitgereikt kunnen worden. De dagvaarding is echter wel op rechtsgeldige wijze uitgereikt door verzending door de griffier van de Alkmaarse rechtbank naar uw officieel adres L.-straat X te Den Helder. U bent niet ter zitting verschenen. De politierechter veroordeelde u op 7 december 1993 bij verstek. Ingevolge wettelijk voorschrift diende u mededeling te worden gedaan van dit niet-onherroepelijk vonnis. Verscheidene pogingen zijn gedaan om het vonnis met de daarbij behorende mededelingen aan u in persoon te betekenen. Deze pogingen zijn mislukt. Vervolgens is op 28 juni 1994 melding gedaan van het niet onherroepelijk vonnis in het Opsporingsregister. Uiteindelijk is met behulp van dat register het vonnis aan u op 7 februari 1996 in persoon betekend. Aan u is toen mededeling gedaan van de mogelijkheid een rechtsmiddel tegen het vonnis aan te wenden. Binnen de daarvoor gestelde termijn heeft u geen rechtsmiddel aangewend. Het vonnis werd daardoor onherroepelijk. Hierna kon pas een aanvang worden genomen met het aan u uit laten reiken van de op dat vonnis gebaseerde kennisgeving voorwaardelijke veroordeling en kon een begin worden gemaakt met de executie van de aan u opgelegde boete."8. Bij brief van 15 november 1996 richtte verzoekers gemachtigde zich tot het parket met het verzoek om aan te geven in hoeverre het verstekvonnis van 5 april 1991 aan verzoeker was betekend, omdat verzoeker van mening was dat dit niet het geval was geweest. Ook verzocht de gemachtigde aan te geven wat de reden was dat pas na vijf en een half jaar werd overgegaan tot inning van de boete. Volgens de gemachtigde was sprake van een onredelijke termijn, omdat verzoeker in de afgelopen jaren een vaste woon- en verblijfplaats had gehad.

9. Het arrondissementsparket te Alkmaar antwoordde de gemachtigde op 25 november 1996 onder meer het volgende:"Bij vonnis van de Politierechter te Den Helder dd. 5 april 1991 werd L. (verzoeker; N.o.) veroordeeld tot een geldboete van f 1000,- subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 6 maanden. Aangezien de dagvaarding niet in persoon werd uitgereikt en betrokkene ook niet op de zitting aanwezig was werd een mededeling van de uitspraak via de PTT verzonden naar het adres L.straat X te Den Helder. Betrokkene werd niet aangetroffen en heeft niet gereageerd op het bericht van aankomst. Na adresverificatie zijn de stukken opnieuw aangeboden, ditmaal via de politie. Wederom werd betrokkene niet aangetroffen en heeft hij ook niet gereageerd op het bericht van aankomst. Omdat de aanbieding geen succes had werd betrokkene op 31 oktober 1991 in het opsporingsregister geplaatst voor het betekenen van het vonnis. (...). Door de politie te Den Helder werd betrokkene op 7 februari 1996 in kennis gesteld van het vonnis, en de executie van de geldboete overgeheveld naar het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden."10. Op 28 november 1996 maakte verzoekers gemachtigde bij het parket bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de twee vonnissen. De gemachtigde deelde hiertoe onder meer het volgende mee:"Aan L. zijn op 7 februari 1996 door de politie te Den Helder twee verstekvonnissen betekend waarvan klager geweigerd heeft de exploiten in ontvangst te nemen. Allereerst is betekend het vonnis van de politierechter van 5 april 1991 (...) en vervolgens het vonnis van de politierechter van 7 december 1993 (...). De reden van klager om bovengenoemde vonnissen te weigeren is dat er een onbehoorlijke termijn verlopen is tussen het wijzen van het vonnis en de betekening zonder dat daar een gegronde reden toe is. Sinds 24 mei 1982 woonde klager op het adres aan de L.-straat X welk adres ook aan justitie bekend was. Klager verbleef ook daadwerkelijk op dit adres zodat er geen enkele reden bestond bovengenoemde vonnissen niet eerder te betekenen. Klager is eerst eind december 1995 door het parket gebeld dat er een paar vergeten vonnissen lagen of hij deze alsnog wilde accepteren.

Door een vergissing bij justitie zijn de vonnissen in een lade terechtgekomen en gewoon vergeten. Dit werd klager telefonisch medegedeeld door een medewerker van het parket. Klager is dan ook van mening dat tussen het wijzen van het vonnis en de betekening daarvan een onbehoorlijk lange tijd verstreken is waar geen plausibele reden voor is en heeft geweigerd de vonnissen in ontvangst te nemen. Alhoewel de wettelijke verjaringstermijn niet verstreken is, is hier geen sprake van een behoorlijke werkwijze. Voor klager betekent het dat ruim vijf en een half jaar na het verstekvonnis de proeftijd alsnog een aanvang zou nemen en dat zes en een half jaar na het plegen van de daad klager op de hoogte gesteld wordt van zijn veroordeling. Klager is dan ook van mening dat hij door deze onzorgvuldige werkwijze van justitie ernstig benadeeld is en is van mening dat op grond hiervan de omstreden vonnissen niet ten uitvoer gelegd behoren te worden."11. De hoofdofficier van justitie te Alkmaar deelde verzoeker hierop bij brief van 17 maart 1997 onder meer het volgende mee:"Uw cli nt werd (...) (op 7 december 1993; N.o.) veroordeeld tot een geldboete van Fl. 1.000,00 waarvan Fl 500,-- voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarde dat uw cli nt Fl 250,-- schade zou vergoeden aan H. Dit vonnis is verscheidene malen getracht uit te reiken via een mededeling uitspraak op het adres L.-straat X te Den Helder. Blijkens de akten van uitreiking is dit gebeurd op 8 maart 1994 en op 7 april 1994. Vervolgens werd uw cli nt op 28 juni 1994 op verzoek van mijn parket opgenomen in het opsporingsregister, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat het vonnis op 7 februari 1996 kon worden betekend. Aan uw cli nt is toen mededeling gedaan van de mogelijkheid een rechtsmiddel tegen dat vonnis aan te wenden. Nu hij zulks heeft nagelaten, is het vonnis onherroepelijk geworden. Uw cli nt is over deze gang van zaken reeds driemaal schriftelijk door mijn parket ge nformeerd. (...) Samenvattend ben ik van oordeel dat mijn parket in deze zaak voortvarend te werk is gegaan. De hierboven geschetste gang van zaken logenstraft de bewering van uw cli nt als zou mijn parket de zaak in een lade hebben gestopt en zijn vergeten. Ik houd deze bewering dan ook geheel voor rekening en verantwoording van uw cli nt. Ik zie dan ook geen enkele aanleiding waarom het vonnis niet ten uitvoer gelegd zou behoren te worden." Voor wat betreft de betekening van het vonnis van 5 april 1991 verwees de hoofdofficier in zijn brief van 23 april 1997 aan de

gemachtigde naar zijn brief van 25 november 1996, hiervoor vermeld onder A.9.. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder KLACHT.2. In het verzoekschrift deelde verzoekers gemachtigde namens verzoeker onder meer het volgende mee:"Het antwoord van de Officier van Justitie is voor de heer L. niet acceptabel. De heer L. blijft op zijn standpunt staan dat hij de vonnissen geweigerd heeft toen hem dit telefonisch door de griffie gevraagd werd of hij ze wilde accepteren omdat ze in een la waren blijven liggen. Vervolgens heeft de politie in persoon van de heer K. hem gezegd dat je dit niet hoefde te accepteren. Toen uiteindelijk de politie in februari (1996; N.o.) de exploiten kwam betekenen weiderde de heer L. de vonnissen aan te nemen en is hem niets voorgelezen en ook niet verteld dat er nog een beroepstermijn bestond. Dit ondanks de verklaring van de politie. Hoewel het antwoord van de Officier van Justitie aangeeft dat er formeel geen fouten zijn gemaakt is het op zijn minst onzorgvuldig om iemand die gewoon in Den Helder woont en zeer regelmatig op het politiebureau verschijnt in verband met zijn hobby, het opknappen van oldtimers, na zo'n lange tijd nog te confronteren met twee vonnissen. Temeer daar dit in feite betekent dat de proeftijd van de heer L. nu pas ingaat terwijl hij in 1991 veroordeeld is.". Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde op 18 augustus 1997 op de klacht. De Minister verwees naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Alkmaar van 29 juli 1997 met bijlagen. De Minister deelde verder mee dat zij zich kon verenigen met het mede op dit ambtsbericht gebaseerde oordeel van het College van procureurs-generaal dat de klacht ongegrond was.2. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van 29 juli 1997, waarnaar de Minister van Justitie in haar reactie verwees, hield onder meer het volgende in:"De heer L. beklaagt zich over de lange tijd die gelegen is geweest tussen de data van twee tegen hem gewezen vonnissen en de betekening daarvan. Klager heeft zich daarover diverse malen bij het parket in Alkmaar beklaagd. Een en andermaal is aan klager hierop door het

parket uiteengezet hoe een en ander is verlopen. Ik moge u kortheidshalve verwijzen naar de brieven van mijn parket van 25 november 1996, (...), 17 maart 1997 en 23 april 1997. (zie hiervoor onder A.9 en A.11; N.o.). Uit deze brieven kunt u opmaken dat mijn parket in deze geen enkele blaam treft. Het is geheel aan klager zelf te wijten dat hij stelselmatig weigert gevolg te geven aan gerechtelijke brieven. Klager stoelt zijn klacht op twee gronden. Ten eerste zou hij door "de griffie" benaderd zijn met de vraag of hij de vonnissen wilde accepteren, omdat deze in een la waren blijven liggen. Dit standpunt is ten eerste ongeloofwaardig omdat de griffie van de rechtbank niets met de executie van vonnissen te maken heeft, maar wordt evenzeer gelogenstraft door de –hierboven aangehaalde- wijze waarop mijn parket voortvarend met de betekening van deze vonnissen is omgegaan. Hieruit blijkt in ieder geval dat de vonnissen "niet in een la" terecht zijn gekomen. Blijkens het bij het exploit opgemaakte proces-verbaal zijn beide vonnissen aan klager letterlijk voorgelezen. Tevens is klager gewezen op de mogelijkheid een rechtsmiddel tegen de vonnissen aan te wenden. Hij heeft dit nagelaten. Beide vonnissen zijn dus onherroepelijk geworden en zullen worden ge xecuteerd. Ten tweede stelt klager "het op zijn minst onzorgvuldig te vinden om iemand die gewoon in Den Helder woont en zeer regelmatig op het politiebureau verschijnt in verband met zijn hobby, het opknappen van oldtimers, na zo'n lange tijd nog te confronteren met twee vonnissen". Kennelijk wenst klager zich hiermede over het optreden van de politie te beklagen. Bij gebreke aan wetenschap kan ik mij hier geen oordeel over vormen. Gelet op de werkdruk en personele bezetting van de politie te Den Helder, kan ik mij evenwel voorstellen dat zij meer te doen heeft dan klager achter zijn broek te zitten. Samenvattend ben ik van oordeel dat de klacht van klager iedere grond mist. Mijn parket is ten eerste adequaat met de betekening van de twee vonnissen omgegaan. Ten tweede is klager een en andermaal op zorgvuldige wijze over deze gang van zaken ge nformeerd en is er door mijn parket al met al onevenredig veel tijd in klager gestoken. Dit is weliswaar de soms ondankbare taak van een parket, maar u zult begrijpen dat ook mijn parket meer heeft te doen."3. Naar aanleiding van de reactie van de Minister van Justitie verzocht de Nationale ombudsman op 11 september 1997 aan de Minister van Justitie om onder meer aan te geven wat de oorzaak was van het feit dat de vonnissen pas op 7 februari 1996 aan verzoeker waren

betekend, wat de gebruikelijke procedure was nadat iemand in het opsporingsregister was opgenomen en in hoeverre het arrondissementsparket te Alkmaar toezicht hield op de betekening van gerechtelijke stukken.4. In haar brief van 20 oktober 1997 herhaalde de Minister van Justitie de wijze waarop was getracht om de vonnissen van 5 april 1991 en van 7 december 1993 te betekenen, (zie hiervoor onder A.2., A.4, A.6., A.7., A.9. en A.11.). Verder deelde de Minister onder meer het volgende mee:"Indien het openbaar ministerie er niet in slaagt om de akte te betekenen, wordt de veroordeelde in het opsporingsregister opgenomen. De politie raadpleegt in het algemeen het opsporingsregister tijdens surveillances en bij (verkeers)controles, staandehoudingen en/of aanhoudingen. Voorts wordt het register geraadpleegd, door de afdeling grensbewaking van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven Schiphol. Zodra de gesignaleerde persoon wordt aangetroffen, wordt het vonnis alsnog aan hem betekend. De signalering komt vervolgens te vervallen.". De reactie van verzoeker Op 16 december 1997 deelde verzoekers gemachtigde in reactie op de informatie van de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:"Formeel hebben zij (bedoeld is de Minister van Justitie: N.o.) gelijk, maar materieel niet. Vanaf 1991 tot heden is L. een bekende op het politiebureau omdat hij wat sleutelt met oude auto's en vaak raad vraagt hoe of wat het met het kenteken moet. De veroordeling van 1991 wordt pas betekend op 7 februari 1996 terwijl L. gewoon in Den Helder bivakkeert. Het telefoontje wat eind 1995 door Justitie aan L. gedaan is met het verhaal: "Er liggen in een la nog 2 oude vergeten vonnissen van je, wil je die alsnog accepteren" wordt door Justitie gewoon ontkend."

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te Alkmaar verstekvonnissen van de politierechter te Alkmaar van 5 april 1991 en van 7 december 1993 pas op 7 februari 1996 aan hem heeft betekend.2. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat een burger buiten zijn schuld pas jaren na zijn veroordeling wordt geconfronteerd met deze veroordeling en de bijgehorende tenuitvoerlegging van de straf.3. In dit geval is gebleken dat het arrondissementsparket te Alkmaar tweemaal heeft getracht om het vonnis van 5 april 1991 aan verzoeker

te laten betekenen, te weten op 27 augustus 1991 en op 8 oktober 1991. Beide keren werd verzoeker overdag niet thuis aangetroffen, en werd een bericht van aankomst achtergelaten waarin was vermeld dat verzoeker een gerechtelijke brief op het postkantoor kon ophalen. Vervolgens werd tweemaal getracht om het vonnis van 7 december 1993 aan verzoeker te betekenen, te weten op 8 maart 1994 op een onbekend tijdstip, en op 7 april 1994 in de avonduren. Ook toen werd verzoeker niet thuis aangetroffen, en werd een bericht van aankomst achtergelaten.4. Zoals verzoeker zelf heeft laten weten, woonde hij inderdaad op het adres waar de berichten van aankomst werden achtergelaten. Het is dan ook aannemelijk dat verzoeker op de hoogte is geweest van het feit dat hij achtmaal een gerechtelijke mededeling had ontvangen, te weten tweemaal ter zake van de dagvaarding voor de zitting van 5 april 1991; tweemaal ter zake van het vonnis van 5 april 1991; tweemaal ter zake van de dagvaarding voor de zitting van 7 december 1993 en tweemaal ter zake van het vonnis van 7 december 1993. Verzoeker heeft niet aangegeven om welke reden hij de zes berichten van aankomst ter zake van de vonnissen heeft genegeerd en de vonnissen niet op het postkantoor heeft opgehaald. Wanneer hij dit wel had gedaan, zou hij eerder van zijn veroordelingen op de hoogte zijn geweest. Bovendien wordt het ophalen van een vonnis aangemerkt als betekening in persoon. Dit houdt in dat het vonnis daarna ten uitvoer kan worden gelegd, tenzij betrokkene hoger beroep heeft ingesteld (zie

Achtergrond

onder 8. t/m 11.). Wanneer verzoeker gevolg zou hebben gegeven aan de hiervoor bedoelde berichten, en de vonnissen zou hebben opgehaald, zou de tenuitvoerlegging van deze vonnissen eerder hebben kunnen plaatsvinden dan thans het geval is geweest. In zoverre is het niet aan het parket te wijten geweest dat verzoeker pas op 6 februari 1996 met de vonnissen is geconfronteerd. Verzoekers stelling dat het parket de vonnissen niet ten uitvoer mocht leggen is overigens onjuist, omdat de wettelijke verjaringstermijn nog niet was verstreken (zie

Achtergrond

onder 1. t/m 3.) Zijn stelling dat de politieambtenaren die de vonnissen aan hem wilden uitreiken deze vonnissen niet aan hem hadden voorgelezen, en hem niet hadden gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep, doet hieraan niet af. Verzoeker had immers laten weten dat hij niets van deze vonnissen wilde weten. Indien hij de vonnissen had aangenomen, zou hij ook van de inhoud daarvan hebben kunnen kennisnemen.5. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat van het parket een meer actieve houding had mogen worden verwacht, door er meer op toe te zien dat nogmaals werd getracht om de vonnissen aan verzoeker te betekenen, bijvoorbeeld in de avonduren aan zijn woonadres, dan wel aan zijn werkadres. Immers in de periode tussen 8 oktober 1991 en 7 februari 1996, respectievelijk in de periode tussen 7 april 1994 en 7 februari 1996, is niet meer getracht om het vonnis van 5 april 1991, respectievelijk 7 december 1993 aan verzoeker te betekenen.

Dit terwijl in het vonnis van 7 december 1993 de vordering van de benadeelde partij van f 250,- was toegewezen, en de benadeelde partij zijn vordering pas kan innen nadat het vonnis onherroepelijk is geworden. Wel heeft het parket de juiste actie ondernomen door verzoeker op 31 oktober 1991, respectievelijk 28 juni 1994 in het opsporingsregister te laten opnemen voor het vonnis van 5 april 1991, respectievelijk 7 december 1993. Omdat verzoeker op geen van de eerdergenoemde zes berichten van aankomst heeft gereageerd, kan echter, alles bijeengenomen, niet worden gezegd dat het parket in zijn pogingen om verzoeker van de vonnissen te laten kennisnemen is tekort geschoten, zodanig dat de gedraging als niet behoorlijk zou moeten worden aangemerkt. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Alkmaar, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. BIJLAGE ACHTERGROND1. Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht luidt:"Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:1 . in twee jaren voor alle overtredingen; 2 . in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld; 3 . in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;2. Artikel 76 van dit wetboek luidt:"1. Het recht tot uitvoering van de straf of maatregel vervalt door verjaring.2. De termijn van deze verjaring is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. In geen geval is de termijn korter dan de duur van de opgelegde straf."3. Artikel 76a, eerste lid, van dit wetboek luidt:"1. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd."4. Artikel 366, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt onder meer:"Indien de verdachte bij het vonnis bij verstek gewezen, niet van de geheele telastlegging is vrijgesproken, wordt eene mededeeling van de beslissing door de rechtbank overeenkomstig de artikelen 349, 351 of 352, tweede lid, gegeven, vanwege den officier van justitie zoo spoedig mogelijk aan den verdachte beteekend. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de verdachte aan wie, voor zoveel betreft het rechtsgeding bij verstek, de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen dan wel de oproeping of aanzegging om op de nadere terechtzitting te verschijnen in persoon is betekend."5. Artikel 585 van dit wetboek luidt:"1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht voorzien, geschiedt, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat, door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post.

2. Betekening van gerechtelijke mededelingen vindt alleen plaats in de gevallen bij de wet bepaald.3. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie zijn opgedragen, worden steeds betekend."6. Artikel 586 van dit wetboek luidt:"In alle gevallen waarin een gerechtelijke mededeling moet worden betekend, geschiedt de betekening door uitreiking van een gerechtelijk schrijven."7. Artikel 587 van dit wetboek luidt:"1. De uitreiking van het gerechtelijk schrijven als bedoeld in het vorige artikel geschiedt door de post.2. De uitreiking kan in spoedeisende gevallen of, indien dit om enige andere reden wenselijk is, door het openbaar ministerie worden opgedragen aan een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister van Justitie daartoe is aangewezen."8. Artikel 588 van dit wetboek is gewijzigd in 1994. De zakelijke inhoud van dit artikel, zoals dit v r deze wijziging luidde, komt, voor zover voor deze zaak van belang, overeen met het huidige artikel 588. Dit huidige artikel luidt onder meer:"1. De uitreiking geschiedt:a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon; b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:1 . aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, dan wel, (...)3. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1 of 2 , a. (...) b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mededeling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon; c. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de mededeling teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan.

Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. De griffier zendt alsdan de mededeling onverwijld als gewone brief over de post aan dat adres en tekent zulks aan op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel 589."9. Artikel 399 van dit wetboek luidt:"Tegen een bij verstek gewezen vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak gegeven, kan degene die daarbij niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, verzet doen:a. (...) b. (...) uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.2. Verzet kan niet worden gedaan tegen een vonnis waartegen de verdachte hooger beroep kan instellen."10. Artikel 408 van dit wetboek luidt onder meer:"1. Het hoger beroep moet worden ingesteld:a. indien de dagvaarding om op de terechtzitting te verschijnen of de oproeping of aanzegging om op de nadere terechtzitting te verschijnen de verdachte in persoon is betekend, of indien de verdachte op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting is verschenen, of indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting hem tevoren bekend was, binnen veertien dagen na de einduitspraak; b. in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is."11. Artikel 557 van dit wetboek luidt onder meer:"1. Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.2. Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling."

OUD1. Uit de artikelen 70 en 76 van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de verjaringstermijn van het recht tot tenuitvoerlegging van de straf in het geval van een misdrijf waarop een geldboete is gesteld, acht jaar bedraagt. Op grond van artikel 76a van dit wetboek vangt de verjaringstermijn aan op de dag na de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.2. In de artikelen 553, 555 j° 572 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat het openbaar ministerie een vonnis waarbij iemand is veroordeeld tot bijvoorbeeld een geldboete betekent en ten uitvoer legt. Op grond van artikel 557, tweede lid, j° 366 Sv kan een verstekvonnis worden ten uitvoer gelegd wanneer dit aan de verdachte is betekend, tenzij bijvoorbeeld hoger beroep wordt ingesteld, hetgeen ingevolge artikel 408 Sv onder meer binnen veertien dagen moet gebeuren nadat het vonnis aan de verdachte bekend is. Op grond van artikel 586 Sv houdt de betekening in dat het gerechtelijk schrijven wordt uitgereikt.3. In artikel 588 Sv is bepaald hoe de uitreiking van gerechtelijke mededelingen dient plaats te vinden. Dit artikel is gewijzigd in 1994. De zakelijke inhoud van dit artikel komt, voor zover voor deze zaak van belang, overeen met het huidige artikel 588. Dit artikel luidt thans:"-1. De uitreiking geschiedt:a (...) b (...): in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:

1e aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, dan wel (...) -3. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1 of 2, a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen; b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mede door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon; c. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de mededeling teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoongegevens was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. De griffier zendt alsdan de mededeling onverwijld als gewone brief over de post aan dat adres en tekent zulks aan op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel deling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een 589."

Instantie: arrondissementsparket Alkmaar

Klacht:

Verstekvonnissen politierechter uit 1991 en 1993 pas in 1996 aan verzoeker betekend.

Oordeel:

Niet gegrond