1998/175

Rapport
Op 21 januari 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw V. en de heer P. te Hoogezand, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen. Verzoekers werd onder verwijzing naar het kenbaarheidsvereiste (artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman) meegedeeld dat zij hun klacht eerst moesten voorleggen aan het regionale politiekorps Groningen. Op 3 juni 1997 wendden verzoekers zich opnieuw tot de Nationale ombudsman met het verzoek alsnog een onderzoek in te stellen naar hun klacht. Vervolgens werd op 24 juli 1997 een onderzoek ingesteld naar de gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Groningen hen op 1 januari 1997 bij het verlaten van een discotheek zonder reden hebben aangehouden. Verder klagen zij erover dat 5 politieambtenaren verzoeker bij zijn aanhouding naar de grond hebben gewerkt en bijna hebben gewurgd. Voorts klagen zij erover dat verzoekster bij haar aanhouding tegen een muur/een politieauto is gegooid en dat de politieambtenaren haar hebben geboeid, waardoor zij kneuzingen op haar rechterpols en belemmeringen in nek en rechterschouder opliep. Ten slotte klagen zij erover dat de politie hen na 1 uur het politiebureau heeft uitgezet zonder de zaak met hen te hebben besproken.

Achtergrond

Zie Bijlage.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Groningen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten 1. Op 1 januari 1997 kwam bij het regionale politiekorps Groningen (hierna ook: de politie), een melding binnen dat in een discotheek een massale vechtpartij plaatsvond, waarbij 30 personen waren betrokken.2. Een proces-verbaal van bevindingen, dat op die dag door politieambtenaren van de regiopolitie Groningen is opgemaakt, houdt onder meer in:"Ter plaatse gekomen werden wij aangesproken door een man welke ons mededeelde dat hij de portier was. Tevens deelde deze man ons mede dat zijn collega door een barbezoeker was geslagen en dat zij allen met een vuurwapen waren bedreigd. (...) Nadat dit gebeurd was deelde de portier ons mede dat er binnen in de discotheek een groep marokkanen zat waarin zich de dader bevond. Tevens deelde hij ons mede dat deze persoon de beschikking had over een vuurwapen. (...) Het signalement van de dader was volgens hem het volgende: Marokkaanse man met half lang zwart haar. Vrij lang persoon. Gekleed in een wit overhemd met een zwarte broek. Hierna hebben wij verbalisanten (...) de discotheek afgesloten en aan het personeel gevraagd om iedere bezoeker te verzoeken de zaak te verlaten. Iedere bezoeker is door ons op bezit van een vuurwapen gefouilleerd."3. Een mutatie uit het dag- en nachtrapport van meergenoemde datum van de regiopolitie Groningen houdt onder meer het volgende in:"Een van de jongens die Swing Time inwilden wilde pers geen stempel op zijn hand. Hij heeft vervolgens een pistool van zijn vriend gevraagd en heeft toen op de portier gericht. Hij heeft vervolgens twee andere werknemers met het pistool bedreigd. Een van hen heeft het pistool in zijn mond gehad, een ander heeft het pistool op zijn slaap gehad en de derde zag het pistool in zijn

richting aan de overzijde van de ingang. Er is sprake dat er een aantal schoten zijn gelost. Op het moment dat alle collega's ter plaatse waren hebben we besloten een ieder die binnen was eruit te halen en te fouilleren. Hier ongeveer anderhalf uur mee bezig geweest waarbij een aantal mensen niet wilde meewerken. Deze mensen zijn onmiddellijk overgebracht naar het buro. (...) In totaal zijn er ongeveer 150 mensen gefouilleerd. (...) Kleine aanvulling: de personen die zijn aangehouden en meegenomen naar het buro zijn overgebracht middels de boeien."4. Verzoekers wendden zich op 2 januari 1997 tot de burgemeester van Hoogezand-Sappemeer met het volgende:"Op oudejaarsavond waren mijn vriend, P., en ik, V., in discotheek Swing Time te Hoogezand. Rond half vijf werd er aangekondigd dat het feest was afgelopen en dat iedereen weg moest. Niemand begreep waarom maar onderling werd er gezegd dat er gevochten was. Bij de deur was het verschrikkelijk druk omdat iedereen weg moest. Mijn vriend had mijn hand vast zodat hij mij niet kwijt raakte. Maar eenmaal buiten gekomen werd hij door een agent van mij losgetrokken. Hij wilde weer naar mij teruglopen maar werd op een agressieve manier door vijf agenten tegen de grond gewerkt en bijna gewurgd. Op dat moment vroeg ik aan een agente of ik naar hem toe mocht maar ik werd zonder pardon tegen een muur gegooid, waarop mijn reactie was dat ik geen beest ben waar je maar zo mee kan gooien. Het gevolg daarvan was dat de agente twee andere agenten op mij afstuurde, zij gooiden mij tegen een politie-auto, deden mij handboeien om en stopten mij, zonder een reden te geven in de auto. Op mijn vragen wat er ging gebeuren, aangezien ik zoiets nog nooit had meegemaakt kreeg ik cynische antwoorden, zoals dat ik een te grote mond had en dat eens de eerste keer moest zijn. Eenmaal aangekomen op het bureau werd ik met handboeien om in een cel gestopt. Ik was niet gefouilleerd, en had mijn jas, sjaal en sieraden nog aan en om. In de tussentijd werd mijn vriend bij Swing Time gefouilleerd wat niet grondig gebeurde. Daarna werd hij in een politieauto gestopt, naar het bureau gebracht zonder dat hem een reden werd gegeven. Een maal aangekomen bij het bureau werd ook hij in een cel gezet. Na bijna een uur werd ik uit de cel gehaald. Mijn handboeien werden losgemaakt maar mijn polsen vertoonden al beurse plekken. Er werd mij verteld dat ik gefouilleerd zal worden, daarna zou er met mij de gegevens doorgenomen worden en daarna mocht ik naar huis.

Nadat ik gefouilleerd was zag ik dat twee mannen naar binnen werden gevoerd en in een cel werden gezet. Onmiddellijk daarna werd mijn vriend vrijgelaten en werden we beiden zo snel mogelijk het bureau uitgewerkt, over papierwerk werd geen woord meer gesproken. Later bleek dat de twee mannen de verdachten waren. (...) Op donderdag 2 januari ben ik naar de dokter gegaan. Hij constateerde kneuzingen op mijn rechterpols en belemmeringen in nek en rechterschouder. Het hele gebeuren op die oudejaarsnacht is in onze ogen onnodig politiegeweld geweest. Zij hebben ons agressief behandeld, ons ten onrechte als beesten behandeld. Niets hebben zij volgens de regels gedaan en zijn daarbij dus buiten hun boekje gegaan. Wij zien graag dat hier wat aan gedaan wordt, dat dit niet zomaar in de doofpot wordt gestopt."5. Op 31 januari 1997 vond een bemiddelingsgesprek plaats tussen verzoekers en inspecteur van politie M. Het verslag van dit gesprek houdt onder meer in:"Ik heb geschetst wat de overweging van de politie is geweest om op grond van artikel 8 lid 3 i.v.m. artikel 2 van de Politiewet over te gaan tot een veiligheidsfouillering bij de ontruiming van Swingtime. Zij gaven aan niet geweten te hebben wat de reden was geweest om de zaak te ontruimen en waarom iedereen gefouilleerd werd. Ook zou niet gezegd zijn dat zij moesten meewerken aan een fouillering. Ik heb aangegeven dat wij er voor gekozen hebben om als politie niet naar binnen te gaan. Dit om verdere escalatie in het pand te voorkomen. Ik heb hierop verder aangegeven dat iedereen, ook de klagers, is medegedeeld dat zij moesten meewerken aan een fouillering. Hierbij werden de mannen en vrouwen gescheiden. Mannen werden door mannelijke politiemensen gefouilleerd en vrouwen door een politievrouw. Toen dhr. P. aan de beurt was begon hij te rukken en te trekken en wilde kennelijk niet meewerken aan een fouillering. Ik heb dit zelf gezien. Ten einde escalatie ter plaatse te voorkomen werd hij bij dit handgemeen tegen de grond gewerkt en geboeid en hierna door rapporteur afgevoerd. Ik heb de heer P. gezegd dat hij in de auto nog tegen mij heeft gezegd dat hij dit niet had moeten doen, dan was dit niet gebeurd. Hij zegt nu dat ik zijn woorden verdraai. Hij geeft aan dat hij zou hebben gezegd: "Was ik hier maar niet naar toe gegaan, dan was dit niet gebeurd".

Noot rapporteur. Is tijdens gesprek verder niet aan de orde geweest, maar het is best mogelijk dat ik mij vergist heb. De woorden lijken veel op elkaar. Mevr. V. gaf hierop aan dat zij meegesleurd werd en zomaar tegen een politieauto werd gesmeten en hierna geboeid werd en afgevoerd naar het politiebureau. Ik heb aangegeven dat haar verteld werd dat zij naar haar vriend mocht nadat zij gefouilleerd was en dat zij hier niet aan meewerkte en derhalve tegen haar zin werd geboeid. Zij gaven hierop aan dat zij beiden vonden dat zij dit onnodig politie geweld vonden en niet akkoord gingen met mijn uitleg. (...) Verder klagen zij er over dat zij na ongeveer een uur zomaar zonder dat er iets schriftelijk werd vastgelegd werden heengezonden. Ik heb aangegeven dat er afgesproken was dat er een gesprek zou worden gevoerd waarbij de personalia zouden worden vastgelegd en dat men dan heengezonden zou worden. Abusievelijk is dit door de hectische toestand niet gebeurd. Twee van de vermoedelijke daders werden binnengebracht en daar moest plaats voor komen. E.e.a. is buiten het gezichtveld van rapporteur gebeurd. Met deze uitleg gingen zij niet accoord."6. Omdat de bemiddeling niet was geslaagd, werd de klacht in onderzoek genomen door de politie.. Het standpunt van verzoekers Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en is verder weergegeven onder A.4.. Het standpunt van de korpsbeheerder1. Op 21 augustus 1997 berichtte de klachtenco rdinator van het regionale politiekorps Groningen dat het dossier inzake de klacht van verzoekers ter advisering zou worden voorgelegd aan de klachtenadviescommissie, waarna de korpsbeheerder zijn oordeel kenbaar zou maken aan verzoekers en aan de Nationale ombudsman. Een bij deze brief gevoegde brief van de chef van het district Midden van de regiopolitie Groningen houdt in dat door de hectische toestand tijdens de ontruiming niet duidelijk was geworden wie welke persoon had vastgepakt en geboeid.2. Bij brief van 6 november 1997 besliste de korpsbeheerder op de klacht van verzoekers. Hij nam het advies van de klachtencommissie over en verklaarde de klacht gedeeltelijk gegrond. De overwegingen van de klachtenadviescommissie voor bedoeld advies luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

"De commissie is van mening, dat de toepassing van geweld door de politie, gelet op de omstandigheden en het gedrag van de klagers binnen het aanvaardbare is gebleven. Klagers hadden begrip kunnen tonen voor de dreigende situatie en medewerking kunnen verlenen aan het optreden van de politie.(...) Dit gedeelte van de klacht acht de commissie dan ook niet klagenswaardig. Bij de heenzending is de politie in gebreke gebleven met betrekking tot al- of niet schriftelijke verstrekken van informatie aan de betrokkenen. Dit gedeelte van de klacht acht de commissie gegrond."3. Bij de stukken van het onderzoek naar de klacht van verzoekers bevonden zich de verklaringen die zij op 12 september 1997 hadden afgelegd tegenover de chef van de basiseenheid Hoogezand van de regiopolitie Groningen. De verklaring van verzoeker houdt onder meer het volgende in:"Nadat ik het rapport van de heer M. heb gelezen, heb ik een ding waar ik het niet mee eens ben. M. stelt in zijn rapport dat de politie niet in Swing Time is geweest. Dit is niet juist, de politie is wel in Swing Time geweest. Op nieuwjaarsdag was ik samen met mijn vriendin ongeveer een kwartier in Swing Time, toen een portier omriep dat iedereen eruit moest. Ik ben vervolgens naar het toilet gelopen en heb mijn vriendin gewaarschuwd, dat wij eruit moesten. Ik ben met mijn vriendin naar de deur gelopen. Bij de deur werd mijn hand losgetrokken. Ik had namelijk mijn vriendin bij de hand. Wij wilden elkaar in het gedrang niet kwijtraken. Een politieman greep mijn arm vast en trok eraan. Ik wilde mijn vriendin niet loslaten. Vervolgens kwamen er nog twee politiemensen bij die mij bij de bovenarmen grepen. Vervolgens werd ik door 5 politie-agenten tegen de grond gewerkt en werd een arm om mijn keel gelegd en werd ik naar de grond gedrukt. Ik voelde dat de agent kracht zette, waardoor ik geen lucht meer kreeg. Ik tikte af en voelde dat hij nog harder aantrok en ik hoorde dat hij zei: "Die arm moet weg". Vervolgens werd ik geboeid en werd in de auto gezet en naar het politiebureau gebracht. Niemand van de politiemensen heeft mij verzocht om mee te werken aan de fouillering. Totaal waren 5 politiemensen bij mijn "aanhouding" betrokken. Ik wist op dat moment niet dat er met een pistool gedreigd was in Swing Time, volgens mij is daar niet geschoten. Tijdens het vervoer naar het bureau, heb ik tegen M. gezegd: "Was ik er maar niet heengegaan, dan was er niets gebeurd." Ik ben met M. en de portier naar de cel gelopen, ik was toen nog geboeid. Ik heb gevraagd om de boeien af te doen en heb gevraagd

of ik een sigaret mocht roken. Dat mocht niet. In de cel mag je niet roken. In de cel zijn de boeien afgedaan. Niemand van de agenten heeft tegen mij gezegd dat ik aangehouden was. Ik wist niet waarvoor ik aan het bureau was gebracht. Naast mij hoorde ik geschreeuw, later bleek dat mijn vriendin te zijn. Ik heb vervol-gens gebeld en gevraagd wanneer ik er weer uit mocht. Na ongeveer 1,5 uur mocht ik de cel uit. De heer D. bracht mij via de balieruimte en vervolgens naar de deur en wenste mij een prettige dag toe. Terwijl wij bij de balie langs liepen zei een agent dat wij klachte konden doen. Ik heb verder geen gesprek meer gehad. Ik ben niet bij proces-verbaal gehoord. Ik ben helemaal niet gehoord." De verklaring van verzoekster houdt onder meer het volgende in. "Nadat ik het rapport van de heer M. heb gelezen, merk ik het volgende op, de zinsnede, dat ik gefouilleerd zou worden en dan pas naar mijn vriend mocht, klopt niet. Op nieuwjaarsdag was ik met mijn vriend in Swing-Time. Ik had een bloedneus en was op het toilet. Mijn vriend kwam bij mij en zei: 'Kom we gaan weg, we moeten uit Swing-Time'. Hij pakte mijn hand vast, wij zijn vervolgens samen naar de deur gelopen. Bij de deur was het druk. Op een gegeven moment werd mijn vriend naar buiten getrokken. Ik moest zijn hand toen loslaten. Ik dacht dat het door de drukte kwam. Buiten gekomen, zag ik dat mijn vriend probeerde bij mij te komen, vervolgens zag ik hem liggen, met 5 agenten over hem heen. Zij hadden hem vast. Ik zag dat en wilde erheen om de zaak te sussen. Ik voelde dat ik door een politieagente vast werd gepakt bij mijn pols. Zij trok mij tegen de schutting aan en toen vroeg ik: "Wat gaat hier nou gebeuren." De agente zei: "ik moet je fouilleren." Toen ik nogal tegen die agente tekeer ging, zag ik 2 politieagenten naderen. De agenten pakten mij vast en brachten mij naar de politieauto. Ik werd tegen de zijkant van de auto gedrukt, dat was pijnlijk. Toen ik tegen de auto aanstond, kreeg ik de handboeien om. Ik voelde de handboeien van mijn pols glippen en maakte de agenten daar attent op. Ik werd vervolgens in de auto geduwd en naar het bureau gereden. Tijdens het vervoer naar het bureau maakten de agenten cynische opmerkingen, zoals, nadat ik gevraagd had wat er ging gebeuren; Je moet geen grote bek hebben en dat het eens de eerste keer moest zijn. In het bureau liep ik langs de balie en daar kwam een agent aan en die vroeg of de handboeien afmochten. Een van de agenten zei: "Nee, dat doe ik straks wel."

Zij hebben mij vervolgens naar de cel gebracht. Ik ben ingesloten zonder dat de handboeien werden afgedaan. Voordat ik de cel inging ben ik niet gefouilleerd. Ik ben overigens helemaal niet gefouilleerd ook niet bij Swing Time. Ik zat in de cel en schreeuwde omdat ik de handboeien nog om had en omdat ik angstig word in een kleine ruimte. Ik kan daar slecht tegen, ik raakte in paniek. Ik raakte hysterisch. Terwijl ik schreeuwde hoorde ik mijn vriend die naast mij in de cel zat. Hij is tegen mij aan gaan praten om me te kalmeren. Vervolgens zag ik door het luikje van de cel het gezicht van een agent. Ik vroeg of de handboeien af mochten. Hij zei: "Je mag de cel uit." Hij deed de deur open. Het eerste wat toen gedaan werd, was het afnemen van de handboeien en werden mijn polsen bekeken of ze blauw waren. Ik moest toen in een ophoudkamertje plaatsnemen. Toen kwamen ze met koffie en thee. Ze hebben mij thee gegeven en naar sigaretten voor mij gezocht. Ze hebben mij nooit verteld waarom ik "aangehouden" ben. Een agent vroeg aan mij wat er gebeurd was. Ik heb mijn verhaal verteld. Vervolgens deelde de agent mij mede: "Collega's uit Groningen zullen hier komen om je te fouilleren en dan zal het papierwerk met je doorgenomen worden en daarna mag je naar huis." Hij gaf mij de raad om een klacht in te dienen. Ik zei dat ik niet naar huis ging, niet eerder dan dat mijn vriend ook vrij was. Toen kwam een agente en zij vroeg aan mij of zij mij mocht fouilleren. Mijn jas en trui had ik uit en mijn sjaal, die lagen op het bankje. Zij heeft mij zelf gefouilleerd en toen vroeg ze of de jas al gefouilleerd was en ze vroeg of ik een mes bij me had. Ik antwoordde met NEE. Toen moest ik nog even wachten. Ik zag toen dat ze met 2 personen binnenkwamen. Ik moest weg. Ik heb gezegd: "Ik wacht op mijn vriend." Vervolgens kwam mijn vriend eraan en zijn wij naar de deur gebracht. Er is geen verklaring opgenomen, ik ben niet gehoord door de agenten. Ik werd zonder dat ze verder iets zeiden op straat gezet. (...) U vraagt mij over alcoholgebruik. Ik ben omstreeks 1.00 uur nieuwjaarsdag samen met mijn vriend nog naar 2 andere horecagelegenheden geweest. Ik had niet extreem veel alcohol gedronken. Ik was zeker niet aangeschoten. Ik weet nog precies wat ik heb gedaan. Mijn vriend heeft ook niet veel gedronken, ook hij wist wel wat hij deed.". De reactie van verzoekers Verzoekers deelden mee dat zij niet akkoord gingen met de afdoening van hun klacht door de korpsbeheerder.

Beoordeling

1. Op 1 januari 1997 kwam bij het regionale politiekorps Groningen (hierna ook: de politie) een melding binnen dat in een discotheek een massale vechtpartij plaatsvond. De politie begaf zich ter plaatse en hoorde dat enige werknemers met een pistool waren bedreigd. De discotheek werd vervolgens ontruimd waarbij de politie iedere discoganger fouilleerde.2.1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de politie hen zonder reden heeft aangehouden.2.2. Gebleken is dat de politie een zogenaamde veiligheidsfouillering heeft toegepast (zie

Achtergrond

, onder 3.) en dat degenen die zich daartegen met geweld verzetten of in elk geval daaraan niet wilden meewerken, zijn aangehouden. Dat doet de vraag rijzen of de politie in redelijkheid kon besluiten een veiligheidsfouillering toe te passen op alle personen die de discotheek moesten verlaten. Volgens de desbetreffende mutatie zijn ongeveer 150 personen gefouilleerd. Voor de beoordeling op dit punt is het volgende van belang.2.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 8, derde lid van de Politiewet is een veiligheidsfouillering alleen toegestaan indien uit feiten en omstandigheden blijkt van een onmiddellijk dreigend gevaar voor leven of veiligheid van de politieambtenaar of van derden, en de fouillering noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar. Bij de politie was bekend dat een man gedreigd had met een pistool dat hij van een vriend had gekregen. Verder was een signalement van de vermoedelijke dader bekend en was aangegeven dat hij zich bevond in een kring van Marokkanen. De politie kon oordelen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor leven of veiligheid van politieambtenaren en derden. In zoverre was er zeker reden tot het gebruik van de bevoegdheid tot fouilleren. Bij dit gebruik hebben de betrokken politieambtenaren echter een onjuiste afweging gemaakt door alle bezoekers van de discotheek - ongeveer 150 personen - bij het naar buiten gaan te fouilleren. Gelet op het gegeven duidelijke signalement van de vermoedelijke dader en de aanduiding van de groep waarin hij zich bevond, kon de politie in redelijkheid niet tot het oordeel komen dat het ter afwending van dat gevaar noodzakelijk was om alle bezoekers van de discotheek te fouilleren. Verwacht had mogen worden dat de fouillering zich had gericht op degenen die voldeden aan het signalement. Voorts was er reden geweest om ook de personen uit de aangegeven kring waarin de verdachte zich bevond te fouilleren. Het voorgaande betekent dat het besluit om zonder dergelijk onderscheid alle personen die de discotheek moesten verlaten te

fouilleren in strijd was met artikel 8, derde lid van de Politiewet. Daaruit vloeit voort dat de weigering van hen die niet voldeden aan het signalement en die evenmin behoorden tot de genoemde kring om mee te werken aan, of verzet van bedoelde personen tegen de fouillering geen strafbaar feit kon opleveren. Verzoekers behoorden, naar niet is weersproken, niet tot de hiervoor bedoelde categorie. Daarom had hun gedrag niet mogen leiden tot hun aanhouding. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.3. Verzoekers klagen verder over het bij hun aanhouding toegepaste geweld en het boeien van verzoekster. Het is aannemelijk dat geweld is toegepast bij de aanhouding van zowel verzoeker als verzoekster. Nu de fouillering en aanhouding van verzoekers – zoals hiervoor onder 2.3. is overwogen – niet hadden mogen plaatsvinden, had de politie ook geen geweld mogen toepassen en verzoekster niet mogen boeien. De onderzochte gedraging is derhalve ook op deze punten niet behoorlijk.4.1. Ten overvloede zal hieronder nog worden ingegaan op de handelingen waarover wordt geklaagd wanneer deze zouden worden bezien als uitgevoerd in een situatie waarin w l een veiligheidsfouillering had mogen plaatsvinden.4.2. Wat betreft het tegen verzoeker gepleegde geweld is dan het volgende van belang. Volgens politieambtenaar M. heeft de politie aan iedereen meegedeeld dat men moest meewerken aan een fouillering. Verzoeker was begonnen te rukken en te trekken toen hij aan de beurt was. Volgens de lezing van verzoekers is bedoelde mededeling echter niet gedaan en werd verzoeker door vijf agenten tegen de grond gewerkt toen hij zijn vriendin niet wilde loslaten bij het verlaten van de discotheek. Op dit punt staan de lezingen van beide partijen tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de ene lezing aannemelijker maken dan de andere.4.3. Wat betreft het tegen verzoekster toegepaste geweld en het haar omleggen van de boeien, is het volgende van belang. Volgens M. is aan verzoekster gezegd dat zij naar haar vriend mocht gaan nadat zij was gefouilleerd. Verzoekster had echter niet meegewerkt. Verzoeksters (nadere) verklaring van 12 september 1997 strookt grotendeels met deze lezing. Zij heeft verklaard dat zij door een agente aan haar pols werd vastgepakt en tegen een schutting werd getrokken, toen zij naar haar vriend wilde gaan. De agente had vervolgens – aldus verzoekster – gezegd dat zij verzoekster moest fouilleren, waarna verzoekster "nogal tegen die agente tekeer ging".

Twee agenten hadden haar vastgepakt en naar de politieauto gebracht, waar zij tegen de zijkant werd gedrukt en de handboeien omkreeg. Zij is aldaar uiteindelijk niet gefouilleerd. Verzoekster heeft zich tegen de fouillering verzet en heeft zich kennelijk agressief gedragen. Op zichzelf beschouwd, en onverminderd hetgeen onder 3. is geoordeeld, kon de politie op grond hiervan besluiten om verzoekster aan te houden en om haar – voorafgaande aan het vervoer naar het politiebureau – de handboeien om te leggen. De feiten en omstandigheden in aanmerking genomen kon ten aanzien van het vervoer van verzoekster een veiligheidsrisico worden gevreesd. Op overeenkomstige wijze kan het gebruik van geweld worden beschouwd teneinde verzoekster te kunnen aanhouden en te boeien. Niet is gebleken dat de betrokken ambtenaren meer geweld hebben gebruikt dan nodig was om verzoekster aan te houden en te boeien.4.4. Verder moet nog het volgende worden opgemerkt. Ingevolge de artikelen 17 en 23 van de Ambtsinstructie voor de politie dienen zowel het toepassen van geweld bij de aanhouding als het boeien van personen schriftelijk te worden gemeld aan een meerdere, onder vermelding van de redenen die tot toepassing van de maatregelen hebben geleid. Dit is ten onrechte niet gebeurd.5. Verzoekers klagen er ten slotte over dat de politie hen na n uur het politiebureau heeft uitgezet zonder dat zij de zaak met hen had besproken. Gebleken is dat verzoekers zijn heengezonden zonder dat zij voor een hulpofficier van justitie zijn geleid. Ook overigens is toen geen gesprek met hen gevoerd. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie hierdoor in gebreke is gebleven met betrekking tot het verstrekken van informatie aan verzoekers. De politie heeft bovendien onjuist gehandeld door geen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 53, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), is gegrond.

BIJLAGE

Achtergrond

1.1. Artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bepaalt dat het zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar die werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar is.1.2. In artikel 184, eerste lid Sr. is strafbaar gesteld het opzettelijk niet voldoen aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel van een opsporingsambtenaar.2.1. Art. 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."2.2. Ingevolge art. 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) moet de ambtenaar die geweld heeft aangewend, dit onverwijld schriftelijk melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van geweld hebben geleid.3. Art. 8, derde lid van de Politiewet luidt als volgt:"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar." Dit onderzoek aan de kleding wordt ook wel de veiligheidsfouillering genoemd. Van belang is dat het standaard verrichten van een veiligheidsfouillering niet is toegestaan, maar dat er een beoordeling nodig is in elk individueel geval.

4.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht art. 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Art. 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.4.2. In art. 22, eerste lid van de Ambtsinstructie is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."4.3. In art. 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

4.4. In art. 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.5. Artikel 53, derde lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt onder meer dat iemand die door een gewone opsporingsambtenaar is aangehouden, ten spoedigste voor een (hulp)officier van justitie moet worden geleid.

Instantie: Regiopolitie Groningen

Klacht:

Verzoekers bij verlaten discotheek zonder reden aangehouden, geweld gebruikt, na uur politiebureau uitgezet zonder zaak te hebben besproken .

Oordeel:

Gegrond