1998/165

Rapport
Op 22 oktober 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Heerde met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland. Verzoeker werd er bij brief van 19 november 1996 op gewezen dat hij nog niet had voldaan aan het vereiste, neergelegd in artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, dat een klacht eerst dient te worden voorgelegd aan het betrokken bestuursorgaan, de betrokken instelling of dienst die, of het betrokken bedrijf dat onder verantwoordelijkheid van dat orgaan werkzaam is, dan wel aan de betrokken ambtenaar, alvorens de Nationale ombudsman beslist op de vraag om een onderzoek in te stellen. De klacht van verzoeker werd op 2 december 1996 op zijn verzoek doorgezonden aan de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Op 12 maart 1997 verklaarde de korpsbeheerder de klacht ongegrond. Verzoeker wendde zich bij brief van 16 maart 1997 en bij brief van 20 april 1997 opnieuw tot de Nationale ombudsman, met het verzoek een onderzoek naar zijn klacht in te stellen. Naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd vervolgens een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland zijn omgegaan met zijn meldingen van 3 juni 1996 en 9 september 1996 dat een jager na zonsondergang in strijd met de bepalingen van de Jachtwet heeft geschoten in de buurt van verzoekers huis. Hij klaagt er met name over dat:- de politie hem naar aanleiding van zijn eerste melding, noch naar aanleiding van zijn tweede melding schriftelijk heeft bericht over de afhandeling van de kwestie, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe; - een met naam genoemde politieambtenaar tegenover hem heeft laten blijken begrip te hebben voor de jager omdat hij zelf ook jaagt.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland verzocht op de klacht te

reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en de betrokken ambtenaar berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker meldde op 3 juni 1996 bij de basiseenheid Hattemerbroek van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland, dat op zaterdagavond 1 juni 1996 omstreeks 22.05 uur door jagers een schot was gelost op enige afstand van zijn woning. E n van deze jagers was de heer Y (een bekende van verzoeker; N.o.).2. Politieambtenaar K. van de basiseenheid Hattemerbroek van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland bezocht verzoeker op 10 juni 1996 thuis. Op enig moment hierna bezocht ook politieambtenaar T., behorende tot dezelfde basiseenheid van dat korps, verzoeker thuis. Tijdens deze gesprekken informeerden de ambtenaren van politie verzoeker naar aanleiding van zijn melding.3. Op 9 september 1996 meldde verzoeker bij politieambtenaar V., eveneens behorende tot de basiseenheid Hattemerbroek van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, dat op zaterdagavond 7 september 1996 omstreeks 20.30 uur opnieuw een schot was gelost in de omgeving van zijn woning.4. Verzoeker had op 8 oktober 1996 telefonisch contact met V. Tijdens dit telefoongesprek lichtte V. verzoeker in over de door de politie ondernomen actie naar aanleiding van verzoekers tweede melding. Tijdens dit gesprek vroeg verzoeker onder meer om schriftelijk door de politie te worden ge nformeerd. V. gaf te kennen dat aan dit verzoek niet zou worden voldaan.

5. Op 21 oktober 1996 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. In het door inspecteur Te. van de basiseenheid Hattemerbroek opgemaakte proces-verbaal van 31 december 1996 van het onderzoek dat naar aanleiding van deze klacht door hem werd ingesteld, is onder meer het volgende vermeld:"(...) heb ik gehoord de brigadier K. en de hoofdagent V., beiden behorende tot de Basiseenheid Hattemerbroek. De brigadier K., verklaarde het volgende. Op 10 juni 1996 heeft hij een bezoek gebracht aan X (verzoeker; N.o.). Hij had de melding van klager gelezen en derhalve actie ondernomen. Op maandag 10 juni 1996 heeft hij een gesprek gehad met X. In dit gesprek heeft de brigadier K. de wettelijke bepalingen m.b.t. de Jachtwet uiteengezet. In dit gesprek dat beide partijen als prettig hebben ervaren is geen aangifte gedaan van enig strafbaar feit. De brigadier K. heeft aan het eind van het gesprek aangegeven dat hij bij het constateren van incidenten hijzelf of V. gebeld kon worden. Hij heeft X de naam van V. gegeven daar V. in de gemeente Heerde de "groene wetten" behandelt. Ook het telefoonnummer van het bureau Hattem werd achtergelaten. Hierna heeft T., inspecteur van politie, behorende tot het district NW Veluwe, co rdinator milieu grijs en groen, een bezoek gebracht aan X. T. weet niet meer wanner hij op bezoek is geweest bij X. T. heeft ook een lang gesprek gehad met klager. T. heeft de man nogmaals de wettelijke bepalingen omtrent Jachtwet uiteengezet. Tevens bleek T. dat er geen bewijsbare overtredingen waren gepleegd door de jager c.q. jagers. Op 9 september heeft X opnieuw een incident telefonisch gemeld en wel aan het bureau te Hattem. V. heeft X gesproken. V. heeft de vraag gesteld of X gezien heeft wie er geschoten had. X heeft niemand gezien. Ook had X in het veld bloedsporen gevonden. Door V. werd toegezegd, dat hij de zaak zou onderzoeken. Hierna werd door V. telefonisch contact opgenomen met de jachthouder van het terrein waarover klager spreekt. De jachthouder Y heeft toen in dat telefoongesprek gezegd, dat hij op die zaterdagavond 7 september in dat gebied was geweest. Hij had die avond op een varken geschoten. Y had, zoals hij verklaarde, geheel misgeschoten.

Hij was daar op jacht gegaan naar varkens, omdat varkens schade hadden aangericht in een maisveld aan de (...). Hiervan was geklaagd bij de politie door een buurtbewoner. Hiervan is een mutatie gemaakt (op 1 augustus 1996; N.o.). Y vertelde verder, dat hij op ongeveer 300 meter vanaf de woning van X had geschoten. Het tijdstip dat hij had geschoten was 10 minuten na zonsondergang. De jacht op varkens is toegestaan in de nacht, maar de jager heeft daarbij een meldingsplicht bij de politie. Dit was NIET gedaan door Y. Door V. werd Y gewaarschuwd voor dit feit. Volgens V. niet proces-verbaal waardig, daar Y dit zelf verklaarde en verder geen aanwijzingen/getuigen in deze zaak zijn. Daarna heeft V. enkele malen geprobeerd X telefonisch te benaderen. Na diverse pogingen kreeg V. de melder X aan de telefoon. V. heeft het vorengaande aan X teruggekoppeld. Verder heeft V. hem advies gegeven hoe te handelen. X wilde van V. dit gesprek op papier hebben en hij wilde dat ter hand gesteld hebben. Inzake het afdwingen van afstanden om en nabij de woning van X werd door V. advies gegeven. Tijdens het gesprek dat V. had met X merkte klager op, dat V. behoorlijk veel verstand had van jachtzaken en vroeg V. of hij ook jager was. V. gaf in dat gesprek aan dat hij ook jager was. Dat gaf op dat moment een andere wending aan het gesprek. X vond het niet passen dat een politieman ook jager is. X vond dat dat niet kon en maakte vergelijkingen met de IRT affaire.. geeft aan dat het gesprek niet onprettig is verlopen met uitzondering van de opmerkingen over het jager zijn. Ook zijn er afspraken gemaakt over wat te doen bij incidenten Op maandag 16 december 1996, om 13.00 uur, heb ik rapporteur, een gesprek gehad met de klager X (...). Relaas klager:Op 3/6/96 werd door hem melding gedaan van het feit, dat op de voorafgaande zaterdagavond na zonsondergang was geschoten (gejaagd). Hij had de jager(s) zelf gesproken. Naar aanleiding van deze klacht is door de brigadier van politie K. op 10 juni 1996 een bezoek gebracht aan dhr. X. K. heeft het een en ander besproken met hem. Kort nadien heeft klager bezoek gehad van T. Deze gesprekken had klager als niet onplezierig ervaren.

De zaak is teruggekoppeld naar klager. Op 7 september vond het tweede incident plaats. Op 9 september werd melding gedaan van het schieten bij V. Deze heeft de zaak onderzocht en de zaak aan klager teruggekoppeld. Dit gebeurde telefonisch. In dat gesprek heeft V. aan klager verteld, dat hij Y had gesproken en dat deze gezegd had dat hij had geschoten op een wild zwijn. V. vertelde dat de jager vergeten was te melden dat hij op de varkens ging. De jager had niet voldaan aan meldingsplicht. Klager had ook aangegeven dat hij bloedsporen had gevonden in het jachtgebied en wel de dag na het schieten. Volgens klager moest dat bloed zijn van aangeschoten wild. In dat gesprek merkte klager dat V. veel van de jacht wist waarop klager vroeg of hij ook jager was. Klager had ook aan V. gevraagd om het vertelde tijdens het telefoongesprek zwart op wit te zetten en klager wenste een afschrift.. antwoordde hierop dat dat niet toegestaan was. (...) Klacht kan worden samengevat tot n klacht:Door de politie is geen proces-verbaal opgemaakt tegen de jager. Klager gaf aan dat hij fel tegen de jacht is. Ik heb klager de verklaringen van K., V. en T. verteld en klager bleef bij zijn verhaal. Conclusie:-        De beide meldingen zijn m.i. serieus opgepakt en behandeld -        Van de 2e melding is geen mutatie gemaakt in BPS. Helaas is dit niet vastgelegd. -        In beide meldingen is m.i. onvoldoende bewijs inzake gepleegde overtredingen door de jachthouder. -        De wijze waarop de zaken afgehandeld zijn is m.i. correct gebeurd. Verder wordt nog opgemerkt dat V. in het bezit is van een akte en wel een zogenaamde Gast-akte. Hij heeft geen eigen jachtterrein.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.

2. Verzoeker deelde bij brief van 20 april 1997 onder meer het volgende mee met betrekking tot het onderzoeksverslag van 31 december 1996 van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland:"Die opmerking dat m.i. de Agent V. 2 petten droeg. Agent en jager en de opmerking I.R.T. mijnerzijds bedoelde ik als dat ik dacht dat hij infiltrant was ging mee om te jagen dat ik zeer positief zou vinden.". Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland1. Bij brief van 25 juni 1997 reageerde de korpsbeheerder op de klacht van verzoeker. Bij deze reactie van de korpsbeheerder was het onderzoeksverslag van 31 december 1996 gevoegd. In zijn brief deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"Uit het bijgevoegde onderzoeksverslag blijkt weliswaar dat de politie naar aanleiding van de eerste melding van klager de zaak niet schriftelijk heeft teruggekoppeld, maar klager thuis persoonlijk heeft opgezocht om hem mondeling te informeren over de afhandeling hiervan. Bij de tweede melding is meerdere malen getracht klager telefonisch te bereiken, tevens is de politie bij hem aan de deur geweest, maar heeft klager niet thuis getroffen. Uiteindelijk is het gelukt om klager telefonisch te informeren over de afhandeling van deze tweede melding. Mijns inziens is het optreden van de politie op dit punt niet onbehoorlijk geweest. Uit het onderzoek is niet gebleken, dat de betreffende politieambtenaar in de richting van klager heeft aangegeven begrip te hebben voor de jager. Gelet op de inhoud van de geformuleerde klacht en het relaas van het onderzoek door de politie blijf ik van mening dat de klacht over het optreden van de politie dan ook als ongegrond dient te worden gekenschetst."2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn reactie tevens de als bijlagen bij het onderzoeksverslag gevoegde mutaties uit het dag- en

nachtrapport van de politie. De mutatie van 3 juni 1996 en de mutatie van 10 juni 1996 zijn in dit verband van belang. De door politieambtenaar D. opgemaakte mutatie van 3 juni 1996 bevat onder meer de volgende tekst:"Melding van X (verzoeker; N.o.) dat er afgelopen zondag om 22.05 uur nog gejaagd werd op reewild. Hij had de betreffende 3 personen aangesproken maar volgens hun mocht eea en hadden ze vergunning. Be was Y. Ik heb contact gehad met T. en die kon niet nazien of er inderdaad vergunning was afgegeven aan Y. Ik zal vrijdag nog even contact opnemen met (...) over eea. X van mijn bevindingen op de hoogte gesteld." Politieambtenaar K. vermeldde in de mutatie van 10 juni 1996 onder meer:"Bij X op bezoek geweest nav mutatie (van 3 juni 1996; N.o.). Heel gesprek gehad met deze man die daar alleen woonachtig is en al jaren de fam Y kent. (...) Blijkt dat Y met twee andere personen niet op zondag, maar op zaterdagavond een ree wilde gaan schieten. Rond 22.05 uur zou een schot zijn gevallen. Mocht het inderdaad zo zijn dan hebben de heren niet gemeld dat zij gingen jagen cq op een hoogzit ed zouden gaan zitten. Enkele zaken worden nog nagetrokken. (...) Mijn naam en die van V. aan hem (verzoeker; N.o.) gegeven voor eventuele vragen of optreden. Was zeer content met de terugkoppeling. Wordt vervolgd.". Het standpunt van politieambtenaar V. De betrokken politieambtenaar V. van de basiseenheid Hattemerbroek van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, deelde in zijn reactie van 20 juni 1997 op de klacht van verzoeker onder meer het volgende mee:"In juni 1996 las ik een mutatie in ons dagrapport omtrent X (...). Ik las dat de Hr. X had geklaagd over een schot dat was gevallen in het jachtveld van Y (mutatie (van 3 juni 1996; N.o.)).

N.a.v. deze melding is mijn collega K. bij de Hr. X geweest. In deze is niets gebleken van enig strafbaar feit, begaan door de jager Y (mutatie (van 10 juni 1996; N.o.)).. heeft aan het eind van dat gesprek aangegeven dat de Hr. X bij het constateren van incidenten hijzelf of ik gebeld kon worden.. heeft mijn naam gegeven omdat ik in de gemeente Heerde de "groene wetten" behandel. Het telefoonnummer van buro Hattem werd achtergelaten. Vrij kort daarna is T., behorende tot het politie district Noord/West Veluwe, coordinator milieu grijs en groen, bij de Hr. X geweest omdat in de eerste mutatie stond vermeld dat e.e.a. doorgesproken zou worden met T. Eind augustus 1996 belde X mij. Een aantal dagen daarvoor was 's avonds, omstreeks 20.25 uur, weer geschoten. Ik vroeg wie er geschoten had. Hij zei Y. Ik vroeg of hij dat gezien had. Dat bleek niet zo te zijn. Volgens X waren zijn beesten daar hevig van geschrokken. Ook was hij die avond in de buurt (in het veld van de jachthouder) wezen kijken en had bloed gevonden. Het schot was vlak in de buurt van zijn erf gevallen. Ook vertelde hij mij dat hij een tijd geleden bezoek had gehad van een boswachter die vroeger bij de veldpolitie had gewerkt. Hij wist niet meer wie dat was. Dat wilde hij graag weten. Ik beloofde hem, zowel de jachthouder Y te benaderen, alsmede uit te zoeken wie die boswachter dan wel was. Ik zei de Hr. X toe dat ik hem, naar aanleiding van mijn bevindingen, zou bellen of bij hem persoonlijk langs te komen. De boswachter bleek T. te zijn. Vervolgens heb ik de jachthouder ter plaatse, de hr. Y gebeld. Hij vertelde mij inderdaad op de bewuste avond op een varken (wild zwijn) te hebben geschoten. Had volgens zijn zeggen totaal mis geschoten. Was daar gaan jagen omdat er varkens trokken in de mais (schade) aan de (...). Hij had ongeveer 300 m vanaf de woning van X geschoten. Dit tijdstip bleek 10 minuten na zonsondergang te zijn. Hij had dit dus moeten melden bij de politie. (vergunningsvoorschrift) Was dit echter vergeten te melden. Hij wilde eigenlijk al voor zonsondergang weg zijn uit zijn veld. Ik heb Y toen gewaarschuwd en dringend verzocht om de volgende keer te melden. Ik zei hem dat ik bij een volgende keer, als er niet

was gemeld, proces-verbaal tegen hem op zou maken. NB: jachthouder Y meldt normaal altijd wanneer hij na zonsondergang gaat jagen op wilde zwijnen. Om bovenstaande terug te koppelen aan de Hr. X, zoals ik had beloofd, heb ik zeker 7 keer de Hr. X getracht terug te bellen. Ik heb twee keer een vrouw aan de telefoon gehad. De Hr. X was telkens afwezig. Ik ben twee keer bij de woning van de Hr. X geweest en trof niemand thuis. Enige tijd later volgde onderstaand telefoongesprek. Of de Hr. X mij toen belde, of ik hem, dat kan ik mij niet meer herinneren. In dit telefoongesprek heb ik hem verteld van mijn bevindingen m.b.t. het bewuste schot op het varken en de meldingsplicht na zonsondergang. Hij verwachtte dat deze klacht tot op de bodem werd uitgezocht en dat hij daar van ons afschriften van kreeg. Ik heb hem gezegd dat hij afschriften uit het dagrapport kon krijgen via de chef Basiseenheid danwel via de Officier van Justitie, dit i.v.m. de privacy-wetgeving. In dit telefoongesprek heb ik de Hr. X uitgelegd dat de jager Y 10 minuten na zonsondergang heeft geschoten (eigen verklaring van Y) en dit niet had gemeld. De Hr. X vond dat er dan proces-verbaal opgemaakt moest worden. Ik heb de Hr. X uitgelegd, gezien mijn ervaring, dat dit voor de eerste keer geen zin had (overtreden vergunningsvoorschrift) en dat wij ook het e.e.a. zelf moesten konstateren. Ik heb hem uitgelegd dat wij met vrucht proces-verbaal op kunnen maken als wij de jager na zondsondergang, al jagende volgens de Jachtwet, in zijn veld aantreffen. Dit begreep hij. (...) Tijdens het gesprek vroeg de Hr. X of ik dit telefoongesprek op papier wilde zetten. Ik vertelde hem dat ik dat overbodig vond en dat ik hem van de nodige info en zijn mogelijkheden tijdens dit gesprek had voorzien. (...) Ik heb de Hr. X nogmaals duidelijk gemaakt dat hij altijd voor vragen bij ons terecht kon en dat ik altijd bereid was om bovenstaande nogmaals uit te leggen. Ik heb de Hr. X in dit gesprek ook verteld wie de boswachter was waarover hij sprak. Ik heb verteld dat dat T. was, onze coordinator milieu grijs en groen van het politie district Noord West Veluwe.

Gaande dit gesprek merkte de Hr. X op dat ik erg veel verstand had van de jacht en vroeg of ik zelf ook jaagde. Dit bevestigde ik. Hij verweet mij dat ik jaagde en dat dit in strijd was met mijn functie. Het leek volgens hem de IRT affaire wel. Ik vertelde hem dat de jacht een hobby is van mij hetgeen ik in mijn vrije tijd doe. Ik vergeleek het met motorcross of vissen. Hij vond toch dat dit niet kon en zei dat ik twee petten droeg. Ik heb nimmer gezegd dat ik, gezien deze situatie, begrip had voor de jager. Aan het eind van dit telefoongesprek heb ik de Hr. X beloofd bij een volgende melding van hem hier direct op te reageren. Ook heb ik hem uitgelegd wat de consequenties waren voor de jager als hij weer ging jagen zonder te melden. Ik kan mij niet herinneren dat dit gesprek, naar mijn mening van beide kanten, onprettig is verlopen. We hebben duidelijke afspraken gemaakt.". Reactie van verzoeker Verzoeker reageerde in zijn brief van 20 juli 1997, voor zover hier van belang, als volgt:"De zaken die m.i. niet juist onderzocht zijn ter plaatse dat mij toch noodzakelijk leek gezien de ernst van de zaak (...)3. Dat de agent V. schijnbaar de wet aanpast wat hem zelf goed denkt i.v.m. 2 petten en als voordeel voor de jager je moet toch wat als je gastjager bent."

Beoordeling

1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hem, naar aanleiding van zijn meldingen van 3 juni 1996 en 9 september 1996 dat een jager na zonsondergang en in de nabijheid van zijn huis heeft geschoten, niet schriftelijk hebben bericht over de afhandeling van de kwestie, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe.1.2. Uit het onderzoek is gebleken dat de politie gevolg heeft gegeven aan de meldingen van verzoeker. De betrokken politieambtenaren hebben verzoeker naar aanleiding van zijn eerste melding in persoon ge nformeerd. Naar aanleiding van de tweede melding heeft politieambtenaar V. verzoeker telefonisch op de hoogte gesteld van de door de politie ondernomen actie. Tevens heeft V. aangegeven welk vervolg er aan de zaak zou worden gegeven. Tijdens dit

telefoongesprek heeft V. verzoeker te kennen gegeven dat niet zou worden voldaan aan zijn verzoek hem schriftelijk te berichten.1.3. Indien een burger de politie naar aanleiding van een door hem gedane melding verzoekt om informatie omtrent de afhandeling van de kwestie, vereist de zorgvuldigheid dat de politie inhoudelijk op dat verzoek reageert. Door verzoeker mondeling te berichten over het gevolg dat aan de meldingen is gegeven, hebben de betrokken politieambtenaren verzoeker voldoende ge nformeerd. Zij behoefden in redelijkheid verzoeker niet schriftelijk in te lichten. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.1.4. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het niet juist is dat de politie de tweede melding van verzoeker van 9 september 1996 niet heeft vastgelegd in een mutatie in het dag- en nachtrapport.2.1. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat politieambtenaar V. aan hem heeft laten blijken begrip te hebben voor de betrokken jager, omdat hij zelf ook jaagt.2.2. Verzoeker heeft tijdens het telefoongesprek dat hij naar aanleiding van zijn tweede melding met politieambtenaar V. voerde, aangegeven dat hij het - gezien de functie van V. - niet passend vond dat V. ook jaagde. Tijdens dit telefoongesprek heeft verzoeker tevens vergelijkingen gemaakt met de IRT-affaire. In zijn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder heeft verzoeker tot slot te kennen gegeven dat: "de Agent V. schijnbaar de wet aanpast wat hem zelf goed dunkt i.v.m. 2 petten en als voordeel voor de jager je moet toch wat als je gastjager bent".2.3. Politieambtenaar V. heeft in zijn reactie op de klacht van verzoeker ontkend tegen verzoeker te hebben gezegd begrip te hebben voor de jager. Volgens V. heeft hij verzoeker tijdens het telefoongesprek naar aanleiding van diens tweede melding - in antwoord op diens vraag - verteld dat hij in zijn vrije tijd jaagde.2.4. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan er reden zou kunnen zijn voor het oordeel dat de politieambtenaar V. zich jegens verzoeker op een zodanige wijze heeft uitgelaten over het jagen dat hij daarmee niet juist heeft gehandeld. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging derhalve behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland, die wordt aangemerkt als een

gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Wijze waarop is omgegaan met meldingen dat jager na zonsondergang in strijd met bepalingen Jachtwet heeft geschoten in buurt van huis verzoeker.

Oordeel:

Niet gegrond