1998/142

Rapport
Op 25 april 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M1. te Y met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Limburg-Zuid een politierapportage van 21 september 1996 aan de kantonrechter te Sittard heeft gestuurd.          Hij klaagt er met name over dat deze ambtenaar:         -        zich in de rapportage onvoldoende objectief heeft opgesteld;          -        de rapportage zonder voorafgaand overleg met hem heeft verstuurd.

Achtergrond

Enige voor het onderzoek relevante artikelen uit Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 436, vijfde lid luidt als volgt:         "De kantonrechter kan te allen tijde de bewindvoerder ten verhore doen oproepen. Deze is verplicht alle door de kantonrechter gewenste inlichtingen te verstrekken." Artikel 448 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:         "1. De taak van de bewindvoerder eindigt:(...) e. door ontslag dat hem door de kantonrechter met ingang van een door deze bepaalde dag wordt verleend.2. Het ontslag wordt hem verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of de rechthebbende, op vordering van het openbaar ministerie of ambtshalve. Hangende het onderzoek kan de kantonrechter voorlopige voorzieningen treffen en de bewindvoerder schorsen."

Onder 'gewichtige redenen' kan onder meer worden begrepen het geval van een slechte bewindvoering.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De betrokken ambtenaar berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De korpsbeheerder en verzoeker gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De feiten1. Op 30 oktober 1996 werd verzoeker door de kantonrechter te Sittard gehoord teneinde rekening en verantwoording af te leggen over de bewindvoering over zijn broer. Tijdens die zitting werd verzoeker geconfronteerd met een rapportage van 21 september 1996 van politieambtenaar R. (zie voor de inhoud van deze rapportage hierna, onder C.2.).2. Verzoeker voelde zich overvallen door het feit dat de kantonrechter beschikte over de rapportage van politieambtenaar R. Hij was het niet eens met deze inmenging van de politie en hij diende om die reden nog dezelfde dag een klacht in bij de hoofdcommissaris van politie van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, district Sittard. In zijn klachtbrief was onder meer het volgende te lezen:         "...Tot mijn grote verbazing bleek een schrijven gedateerd 21 september 1996 bij de kantonrechter te liggen. In dit schrijven aan de kantonrechter waarin het een en ander over mijn bewindvoering werd aangegeven worden naar mening door brigadier R. een aantal zaken vermeld die hij niet naar behoren onderzocht heeft en bovendien niet aan ondergetekende op schriftelijke wijze heeft kenbaar gemaakt.

         Ik ben door deze zaken diep gegriefd.          Tot op heden heb ik steeds een hoge pet opgehad van zaken in het algemeen die door mensen in dienst van het ministerie van openbare zaken of justitie werden afgehandeld. Ik heb echter de indruk dat ik mijn mening op dit punt duidelijk moet gaan bijstellen, tenzij u mij een duidelijk antwoord op mijn vragen kunt geven.                   Vraag 1:         Hoe is het mogelijk dat er een rapport van uw brigadier, dat gebaseerd is op indrukken en niet op onderbouwde feiten/gegevens zonder mijn medeweten gestuurd wordt aan de kantonrechter te Sittard?          Vraag 2:         Op grond waarvan wordt mijn privacy in deze aangetast door een brigadier die een klacht van mij ten aanzien van de heer X onderzocht heeft en deze vervolgens doorsluist naar derden?          Vraag 3:         Is het niet zo dat uw gezagdrager meneer R. in zijn normale rapportages het relaas van beide partijen objectief in een schrijven moet weergeven.          In bovenvermeld schrijven van de heer R. wordt aangegeven dat de heer M1. (verzoeker; N.o.) door de heer X bedreigd is en vervolgens wordt een uitgebreide verklaring van de heer X in dit schrijven opgenomen die niet gebaseerd is op gestaafde feiten.          Op grond van deze verklaring heeft de rechter zich naar mijn mening geen beeld kunnen vormen dat gebaseerd is op gegevens die op een objectieve wijze onderbouwd zijn.          Vraag 4:         Hoe is het mogelijk dat de heer R. naar de rechter een visueel beeld schetst over de situatie bij de familie M2. (verzoekers broer; N.o.) op grond van hetgeen hij in de woonkamer gezien heeft?          Naar mijn mening had de heer R. de vertrekken van de hele woning moeten bekijken alvorens een conclusie te trekken. Hij had dan waarschijnlijk met eigen ogen kunnen aanschouwen dat in andere vertrekken wellicht zaken aanwezig waren waardoor zijn conclusie op z'n minst voorbarig is.          (...)          Ik voel mij door deze zaak in mijn eer en goede naam aangetast en wens door eerlijke antwoorden van alle blaam gezuiverd te worden..."

3. De korpsbeheerder deed verzoekers klacht van 30 oktober 1996 af bij brief van 20 maart 1997. Hij gaf in deze brief aan van mening te zijn dat de betrokken ambtenaar niet onbehoorlijk had gehandeld en dat hij verzoekers klacht ongegrond achtte. Voor wat betreft de overwegingen die tot dit oordeel hadden geleid, verwees de korpsbeheerder naar het advies van 24 februari 1997 van de Commissie voor politieklachten van het regionale politiekorps Limburg-Zuid.4. Het advies van 24 februari 1997 van de Commissie voor politieklachten hield onder meer het volgende in:         "Door de klager wordt onder andere gesteld dat hij in zijn eer en goede naam is aangetast door een politie-rapportage van 21 september 1996 (zie voor de inhoud van deze rapportage hierna, onder C.2.; N.o.), welke naar de kantonrechter te Sittard is gezonden zonder medeweten van de klager. Deze rapportage geeft het relaas van maar n partij en is niet objectief noch met feiten onderbouwd. De politieambtenaar heeft een aantal zaken vermeld die hij niet naar behoren onderzocht heeft en niet aan klager schriftelijk heeft kenbaar gemaakt. Ook ontbreken er een aantal zaken aan deze rapportage. Daardoor wordt de lezer van het rapport slechts eenzijdig en onjuist ge nformeerd.          Op 30 oktober 1996 moest klager zich verantwoorden inzake zijn bewindvoering over zijn broer. Bij de behandeling hiervan kwam de inhoud van de door de politie-ambtenaar opgemaakte rapportage ter sprake. Het gevolg van deze zitting was dat de klager is ontheven van de bewindvoering over zijn broer en diens echtgenote. Klager zegt in een gesprek met de kantonrechter zelf aangegeven te hebben ontslagen te willen worden van de bewindvoering.          (...)          Klager verwijt de politie-ambtenaar dat deze voordat hij verslag had gedaan aan de Kantonrechter en v r zijn bezoek aan de broer van klager, eerst contact had moeten opnemen met hem. Hij had dan de zaken die de heer X omschreven had, kunnen verklaren en weerleggen. Het verhaal van verdachte X is onjuist en onvolledig. De Kantonrechter had dan twee kanten van het verhaal kunnen vernemen en daardoor wellicht een heel ander, vollediger beeld gekregen van de situatie. Klager zegt: "Het enige dat ik wil, is rehabilitatie; ik wil niemand een "poot uittrekken" of een veeg uit de pan geven."          Door de politie-ambtenaar wordt onder andere gesteld dat hij op de gebruikelijke wijze de aangifte van klager heeft behandeld.

Klager heeft aangifte gedaan nadat hij door een kennis van zijn broer telefonisch was bedreigd. Deze man vroeg naar de financi le gegevens van zijn broer in verband met het aanvragen van huursubsidie. Toen bij het verhoor van deze verdachte melding werd gemaakt van misstanden bij de onder bewindvoering staande familie, heeft de politie-ambtenaar daarnaar een onderzoek ingesteld, geheel overeenkomstig artikel 2 Politiewet 1993. De informatie die hem door de verdachte was verstrekt alsmede zijn eigen bevindingen naar aanleiding van zijn bezoek aan de familie, heeft hij, i.v.m. de bewindvoering, ter kennis gebracht van de Kantonrechter. Deze verzocht hem van e.e.a. een schriftelijk verslag van bevindingen op te maken en dit aan hem te doen toekomen. Nadat hij aan dat verzoek had voldaan, hield zijn bemoeienis op. De betreffende ambtenaar zegt ervan overtuigd te zijn dat hij juist heeft gehandeld. In zijn rapportage heeft hij slechts weergegeven wat hem ter kennis was gebracht door de verdachte en wat hij zelf heeft geconstateerd bij zijn bezoek aan de onder bewindvoering staande familie.          De Commissie overweegt dat de klacht voornamelijk gaat over het feit dat de Kantonrechter vooral zijn beslissing heeft gebaseerd op de rapportage van bedoelde politie-ambtenaar. Klager had echter, i.v.m. het gegeven dat hij niet eerder in kennis was gesteld van de inhoud van bedoelde rapportage, een schorsing kunnen aanvragen tijdens de rechtszaak wegens nieuwe omstandigheden.          De Commissie is van mening dat iedere burger, dus ook een politie-ambtenaar, zich rechtstreeks tot een kantonrechter kan wenden inzake de situatie van iemand die onder bewindvoering staat, zonder hieromtrent de bewindvoerder te informeren.          In het algemeen verdient het echter de voorkeur dat de politie bij civiele aangelegenheden terughoudend optreedt.          Mede gelet op het bepaalde in artikel 2 Politiewet 1993, is de commissie van mening dat niet gesteld kan worden dat de politieambtenaar in deze onbehoorlijk heeft gehandeld."B. Het standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.C. Het standpunt van de korpsbeheerder1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 2 juni 1997 op verzoekers klacht. Hij volstond - voor wat betreft zijn oordeel op de klacht - met een verwijzing naar zijn ongegrond verklaring van verzoekers bij de politie ingediende klacht zoals neergelegd in zijn

aan verzoeker gerichte brief van 20 maart 1997 (zie voor de inhoud van deze brief hierv r, onder A.2.).2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie onder meer een afschrift van de aan de kantonrechter V. te Sittard gerichte rapportage van 21 september 1996 die was opgesteld door de betrokken ambtenaar. Deze rapportage hield - voor zover hier van belang - het volgende in:         "Op donderdag 29 augustus 1996 werd bij de politie Sittard-West aangifte gedaan ter zake telefonische bedreiging door:         M1. (verzoeker; N.o.).          Volgens M1. zou deze bedreiging zijn gepleegd door:         X (...)          Kort relaas:         Uit de aangifte van M1. blijkt dat M1. door de rechter is aangesteld als bewindvoerder van:         M2. (verzoekers broer; N.o.).          Aangever verklaart dat hij op 29 augustus 1996 telefonisch werd benaderd door X. Deze X wilde financi le gegevens verkrijgen van M2. ter verkrijging van huursubsidie.          Door aangever werd dit geweigerd. Aangever geeft aan dat hij daarna telefonisch bedreigd werd door X.          Naar aanleiding van deze aangifte werd X op 17 september 1996 aan het politiebureau ontboden voor het afleggen van een verklaring.          X verklaarde M2. ongeveer een jaar te kennen. Onlangs werd X door M2. bezocht. Hierbij had M2. verklaard dat hij financieel nagenoeg niets te besteden had en dat hij ermee instemde dat X informatie ging inwinnen ter verkrijging van huursubsidie. Derhalve werd door X contact opgenomen met de bewindvoerder van M2.          X ontkent bedreigingen geuit te hebben.          X gaf vervolgens aan dat hij uit medelijden voor M2. en zijn gezin en met toestemming van M2. alsnog zou proberen om huursubsidie te krijgen ondanks het feit dat de bewindvoerder zei dat hij hiervoor niet in aanmerking zou komen.          X deelde verder mede:         *        dat M2. samen met zijn echtgenote en 18-jarige inwonende zoon moesten rondkomen van ƒ 150,- per week.          *        dat M2. dit geldbedrag iedere maandag kon afhalen bij zijn bewindvoerder te Y. Ook bij ziekte zou de bewindvoerder zelf niet genegen zijn het geld te brengen.          *        dat M2. en zijn gezin onder zeer armoedige omstandigheden moesten leven.

         *        Dat M2. diverse malen aan de bewindvoerder gevraagd had om meer financi le middelen doch dat dit steeds geweigerd werd.          *        dat M2. de heer X gevraagd had om hulp teneinde van zijn bewindvoerder af te komen.          *        dat X via het belastingkantoor financi le gegevens van M2. had verkregen en dat bij navraag is gebleken dat M2. qua inkomen wel in aanmerking zou komen voor huursubsidie doch dit werd niet in behandeling genomen omdat meerdere personen op het woonadres van M2. stonden ingeschreven.          Blijkens informatie, dd 19/9/96 bij de afdeling bevolking van de gemeente Sittard blijkt dat op het adres (...) te Sittard de navolgende personen staan ingeschreven:         1. M2. voornoemd          2. A. (echtgenote)          3. B. (zoon)          4. C.          5. D.          6. E. (dochter van de bewindvoerder)          Op 19 september 1996 werd het adres (...) te Sittard door de brigadier R. bezocht. Hierbij werd de heer M2. en zijn echtgenote A. thuis aangetroffen. Door brigadier R. werd geconstateerd dat genoemde mensen onder armoedige omstandigheden huisden. Zo bestond de vloerbedekking uit meerdere stukken linoleum en bestond de huisraad uit 2e-hands meubelen. Het gezin had geen televisie. Financi le middelen om goederen te vernieuwen werden volgens M2. nimmer verstrekt. De inwonende zoon werd thuis niet aangetroffen. Deze zou naar school zijn.          De heer M2. en zijn echtgenote deden een indringend verzoek en vroegen om hulp. Ze zeiden concreet: "help ons. Hoe kom ik van mijn broertje, de bewindvoerder, af."          Op grond van deze gegevens werd er door brigadier R. reeds met u op 20 september 1996 telefonisch overleg gevoerd."3. Voorts bevond zich bij de door de korpsbeheerder overgelegde stukken een verslag van politieambtenaar R. van een gesprek dat hij op 18 november 1996 had gevoerd met verzoeker en diens raadsman. In dit verslag was onder meer het volgende opgenomen:         "Korte voorgeschiedenis:         Op donderdag 29 augustus deed M1. bij brigadier R. aangifte van telefonische bedreiging tegen een zekere X, die vanuit de woning van zijn broer M2 belde en daarbij vroeg naar de financi le gegevens van M2. i.v.m. het aanvragen van huursubsidie.

         N.a.v. bovenstaande is door brigadier R. een nader onderzoek ingesteld, waarbij X als verdachte werd gehoord. Tevens werd een bezoek gebracht aan M2. teneinde zich op de hoogte te kunnen stellen van de door X omschreven situatie. Dit heeft geleid tot telefonisch contact met kantonrechter V., die verzocht e.e.a. op schrift te stellen en hem toe te zenden.          Klager M1. deed het volgende verslag.          Hij heeft een broer (M2.) en twee zussen, van wie een in Amerika woont. Zijn broer en de hier wonende zus zijn verstandelijk een stuk "minder" dan normaal (verstand broer als van een 6-jarige) als gevolg van een Kamp-syndroom (hebben in Jappenkamp gezeten). Broer is hierdoor niet in staat zelfstandig een huishouden te voeren, terwijl de vrouw, met wie hij gehuwd is, een "gat in de hand" heeft. Zij zijn daardoor al enkele malen in ernstige financi le moeilijkheden gekomen.          M1 trekt zich het lot van zijn familie erg aan en voelt zich verantwoordelijk. Dit heeft hem al tot drie maal toe genoodzaakt de financi n van zijn broer te saneren. Sinds december 1992 is klager M1. bewindvoerder van zijn broer M2. Momenteel loopt een sanering van een schuld van ƒ 15.000,-. Klager M1. zorgt ervoor dat de vaste lasten tijdig worden betaald, koopt wat nodig is en geeft hen per week ƒ 150,- voor eten en drinken. Kleding en huisraad e.d. worden gekocht zodra dat nodig is. Omdat broer M2. en zijn vrouw hun huisdieren in de woning hun behoefte laten doen en dit slechts minimaal wordt opgeruimd en schoongemaakt, is bv. de vloerbedekking ernstig vervuild. Om dit een beetje te verbergen haalt M2. nu en dan een stuk weggegooide vloerbedekking uit de vuilniscontainers en legt dat in de woonkamer van de flat. Het meubilair is door de (aanwezigheid van de) huisdieren eveneens ernstig vervuild, maar het ontbreekt aan voldoende middelen om e.e.a. te vervangen. Dit is de situatie, die door brigadier R. werd aangetroffen bij zijn bezoek aan M2. op 19 december 1996 en die als zodanig, aangevuld door mededelingen van dhr. X, werd weergegeven in de brief van 21 september d.a.v. aan de Kantonrechter te Sittard.          Tengevolge van bovenstaande kreeg klager M1. het verzoek om op 30 oktober 1996 te 15.00 uur zich te vervoegen in het Kantongerecht te Sittard teneinde gehoord te worden i.v.m. rekening en verantwoording inzake zijn bewindvoering van M2. Bij de behandeling hiervan kwam de inhoud van de door brigadier R. opgestelde rapportage ter sprake. Volgens klager M1. ontbraken aan de inhoud van deze rapportage een aantal zaken of waren zaken niet naar behoren onderzocht, waardoor de lezer slechts eenzijdig werd ge nformeerd en er een onjuist beeld werd geschapen van de werkelijke toestand. Daarnaast was klager M1. niet ingelicht over de

samenstelling van deze rapportage en het feit dat deze was verzonden naar de kantonrechter. Zodoende had M1. niet de gelegenheid bepaalde zaken, zoals in de rapportage vermeld, te weerleggen of uit te leggen. Dan zou b.v. het "hulpverzoek" van M2. in een geheel ander perspectief gezien kunnen worden. Nu was het gevolg, dat hij ontheven was van de bewindvoering over zijn broer M2. en zijn vrouw en dat die bewindvoering bij beschikking van het Kantongerecht Sittard d.d. 14 november 1996 was toegewezen aan mr. Sp. te Sittard."D. De reactie van verzoekerVerzoeker gaf verder geen commentaar op hetgeen door de korpsbeheerder in reactie op de klacht naar voren was gebracht.

Beoordeling

1. Verzoeker werd op 30 oktober 1996 door de kantonrechter te Sittard gehoord teneinde rekening en verantwoording af te leggen over de bewindvoering over (het vermogen van) zijn broer. Tijdens de zitting werd hij geconfronteerd met een rapportage van 21 september 1996 van de politieambtenaar R. (zie voor de inhoud van deze rapportage

Bevindingen

, onder C.2.). Verzoeker klaagt erover dat R. deze rapportage aan de kantonrechter te Sittard heeft gestuurd. Hij klaagt er met name over dat R. zich in de rapportage onvoldoende objectief heeft opgesteld, en dat R. de rapportage zonder voorafgaand overleg met hem heeft verstuurd.2. Politieambtenaar R. kwam in deze zaak in contact met de broer van verzoeker in verband met verzoekers aangifte tegen X ter zake van telefonische bedreiging. Naar aanleiding van deze aangifte stelde R. een onderzoek in. In het kader van dat onderzoek hoorde hij in eerste instantie X. X deelde hem het een en ander mee over de achtergronden van zijn telefonisch contact met verzoeker. R. zag in de informatie die hij van X had gekregen aanleiding voor een bezoek aan de woning van verzoekers broer. Verzoekers broer had R. bij die gelegenheid nadrukkelijk om hulp gevraagd, aldus de rapportage van R. Daarop had R. telefonisch contact gezocht met de kantonrechter te Sittard. De kantonrechter verzocht R. zijn bevindingen op papier te zetten en aan hem toe te zenden.3. Ten behoeve van de beoordeling van de onderzochte gedraging moet allereerst worden opgemerkt dat politieambtenaar R. in wat hij had gehoord en zelf had waargenomen over de situatie van verzoekers broer, en in het bijzonder in diens verzoek om hulp, terecht aanleiding heeft gezien tot nadere actie. De informatie die R. had

verkregen bevatte kritiek op verzoeker in diens hoedanigheid van bewindvoerder over zijn broer. In die situatie was het begrijpelijk, en op zichzelf niet onjuist, dat R. heeft gemeend contact te moeten zoeken met de kantonrechter, in verband met diens toezicht op de bewindvoerder. Daarbij had R. zich echter nadrukkelijk moeten realiseren dat het hier een civielrechtelijke aangelegenheid betrof. In dat licht bezien, kan verzoeker, voorzover hij kritiek heeft op het feit dat R. contact heeft gezocht met de kantonrechter zonder hem daarvan in kennis te stellen, in die kritiek worden gevolgd. Verwacht had mogen worden dat R. verzoeker in kennis had gesteld van het contact met de kantonrechter, en van diens verzoek om een rapportage op papier. Ook had mogen worden verwacht dat R. verzoeker een afschrift had gestuurd van die rapportage. Dat zou slechts anders zijn indien R. van oordeel was geweest, en had kunnen oordelen, dat zo'n stap in strijd zou zijn geweest met het hulpverleningsdoel dat hem ertoe had gebracht om contact te zoeken met de kantonrechter. R. heeft daartoe echter niets aangevoerd. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4. Voorzover verzoeker klaagt over de inhoud van de rapportage van R. kan hij in die kritiek niet worden gevolgd. R. heeft op dit punt gevolg gegeven aan het verzoek van de kantonrechter om zijn bevindingen tot dan toe op papier te zetten. Het was vervolgens aan de kantonrechter om te beslissen of deze rapportage aanleiding diende te geven tot verder onderzoek, en tot het bieden van de gelegenheid aan verzoeker om zijn lezing te geven. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politie-korps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Maastricht), is gegrond ten aanzien van het buiten verzoeker om toesturen van de rapportage aan de kantonrechter, en niet gegrond ten aanzien van de inhoud van deze rapportage.

Instantie: Regiopolitie Limburg-Zuid

Klacht:

Politierapportage aan kantonrechter gestuurd (zich daarin niet objectief opgesteld; zonder overleg met verzoeker verstuurd).

Oordeel:

Niet gegrond