1998/134

Rapport
Op 9 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Terneuzen, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht de beslissing van de Belastingdienst/Particulieren Middelburg, vestiging Terneuzen van 28 juli 1997 heeft gehandhaafd om aan hem geen uitstel van betaling te verlenen in verband met de indiening van zijn bezwaarschrift van 8 juli 1997 ter zake van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 op het punt van de heffing van belasting over het aan hem in 1996 uitbetaalde vakantiegeld.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Directie Particulieren verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financi n de gelegenheid geboden om een reactie op de klacht te geven. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst/Directie Particulieren deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Het Ministerie van Financi n berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Op 8 juli 1997 diende verzoeker bij de Belastingdienst/Particulieren Middelburg, vestiging Terneuzen zijn bezwaarschrift ter zake

van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 in. Verzoeker maakte bezwaar tegen de ingehouden loonheffing over het aan hem in 1996 uitbetaalde vakantiegeld en over het aan hem uitbetaalde loon tijdens de door hem in 1996 opgenomen vakantiedagen.1.2. Kort daarvoor, op 3 juli 1997, had de Staatssecretaris van Financi n antwoord gegeven op schriftelijk gestelde vragen van mr. J.G. de Hoop Scheffer en drs. J.S.J. Hillen, leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het Ministerie van Financi n stelde de antwoorden van de Staatssecretaris van Financi n beschikbaar aan de media door het volgende persbericht (nr. 97/122 van 3 juli 1997):"...ANTWOORDEN VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCI N OP VRAGEN VAN DE LEDEN VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL DE HOOP SCHEFFER EN HILLEN OVER HET BELASTEN VAN VAKANTIEGELD VRAGEN:1. Op welke wijze denkt de staatssecretaris op korte termijn een einde te maken aan de onzekerheid rondom het vakantiegeld? 2. Is de staatssecretaris bereid alle belastingplichtigen hierover zelf te informeren? 3. Is de staatssecretaris bereid er zorg voor te dragen dat belastingplichtigen, bij welke uitkomst ook, gelijk behandeld worden, ongeacht of men een bezwaarschrift heeft ingediend of niet? 4. Kan de staatssecretaris aangeven wat het budgettair risico van het terugbetalen van teveel belasting over vakantiegeld is en hoe het kabinet dit binnen de begroting opvangt? ANTWOORDEN:1. Zie het antwoord op vraag 3. 2. Door middel van een advertentie in de landelijke en regionale dagbladen en door een mededeling op Internet worden alle belastingplichtigen ge nformeerd. Daarnaast worden degenenen die al een bezwaarschrift hebben ingediend per brief ingelicht.

3. Ja, ongeacht de vraag of bezwaar is gemaakt tegen de belastingheffing over vakantiegeld, zal ik zorgdragen voor een gelijke behandeling. 4. Het budgettaire risico aan belastingen en premies volksverzekeringen kan per belastingjaar oplopen tot bijna f 5 miljard, waarvan het merendeel premies volksverzekeringen. Bij de heffing van de premies werknemersverzekeringen kan het belang per heffingsjaar naar voorlopige schatting oplopen tot circa f 2 miljard. Indien deze derving zich daadwerkelijk zou voordoen, leidt dit te zijner tijd bij de premieheffing volgens de bestaande systematiek tot premieverhoging. De belastingderving zal zoals gebruikelijk bij het begrotings- en belastingbeeld worden betrokken..."1.3. Op 4 juli 1997 stelde de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht (hierna: de Directie) de hoofden van alle lokale eenheden van de Belastingdienst schriftelijk op de hoogte van de werkinstructie met betrekking tot de behandeling van de posten die betrekking hadden op het vakantiegeld. In deze "WERKINSTRUCTIE VAKANTIEGELD EN GELIJKHEIDSBEGINSEL" was het volgende opgenomen:"...UITSTEL VAN BETALING De hoofdlijn is dat geen uitstel van betaling wordt verleend, omdat we er uit praktische overwegingen voor kiezen de bezwaarschriften niet in behandeling te nemen totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen (zie

Achtergrond

, onder 3.; N.o.). Voor de gevallen waarin reeds uitstel van betaling is verleend, wordt dit niet teruggedraaid. Voor bezwaarschriften waarin naast het onderdeel vakantiegeld ook nog op andere onderdelen bezwaar wordt gemaakt geldt dat deze normaal via IBS worden behandeld. Bij deze gemengde bezwaarschriften wordt op de andere onderdelen dan het vakantiegeld uitstel van betaling verleend..."1.4. Op 4 juli 1997 verscheen in verschillende landelijke en regionale dagbladen een door het Ministerie van Financi n verzorgde en geplaatste advertentie met de volgende tekst:"In de afgelopen dagen is veel publiciteit geweest over de vraag of het vakantiegeld juist is belast. Een aantal belastingplichtigen heeft deze vraag aan de belastingrechter voorgelegd. De staatssecretaris van Financi n heeft

besloten dat, nadat een uitspraak door de Hoge Raad is gedaan, alle belastingplichtigen gelijk behandeld zullen worden. Dit betekent dat u hiervoor geen bezwaarschrift of T-biljet hoeft in te dienen. Heeft u al een bezwaarschrift of een T-biljet ingediend, dan ontvangt u van de Belastingdienst nog een brief. Na de uitspraak van de rechter zal de Belastingdienst u nader informeren. Voor vragen kunt u e-mailen naar de BelastingTelefoon voor particulieren of gratis bellen op: 0800-0543. Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot 17.00 uur."1.5. Op 11 juli 1997 gaf de Staatssecretaris van Financi n als volgt antwoord op de schriftelijk gestelde vragen van R.A. Meijer, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:"...Vragen van het lid R.A. Meijer (Groep Nijpels) over de heffing van belasting over vakantiegeld (ingezonden 10 juli 1997) 1 Bent u op de hoogte van het feit, dat ondanks stappen die u hebt ondernomen om de belastingplichtigen te informeren, in de praktijk nog steeds veel onduidelijkheid bestaat rondom het vakantiegeld? (...) 2 Heeft het begrip <<alle belastingplichtigen>>, zoals genoemd in de advertentie die u in verband met dit onderwerp in diverse dagbladen heeft gezet, alleen betrekking op belastingplichtigen die op het moment van de toezegging nog de mogelijkheid hadden om tijdig (d.w.z. binnen zes weken na het opleggen van de aanslag) een bezwaarschrift in te dienen (ongeacht het belastingjaar waarop dit bezwaarschrift betrekking heeft) of slaat dit ook op de belastingplichtigen wiens aanslagen op dat moment reeds onherroepelijk vaststonden? 3 Indien dit laatste het geval is, heeft de toezegging dan slechts betrekking op belastingheffing over het jaar 1996 en eventueel 1997 of wordt ambtshalve ook op vroegere jaren teruggekomen? 4 Als ook op vroegere jaren wordt teruggekomen, op welke jaren zal dit dan betrekking hebben?

5 Ziet de term <<alle belastingplichtigen>> in de toezegging ook op AOW- en andere pensioengerechtigden? (...) Antwoorden1. Ja.2. Met <<alle belastingplichtigen>> wordt inderdaad bedoeld: alle belastingplichtigen. Het is derhalve niet relevant of er een bezwaarschrift- of een T-biljet is ingediend, noch of de aanslag al onherroepelijk vaststaat.3/4. De toezegging strekt zich uit - uiteraard voor zover de uitspraak van de Hoge Raad te zijner tijd aanleiding toe zou geven - tot de jaren waarover de Hoge Raad zijn uitspraak zal doen uitstrekken.5. Ja, zie het antwoord op vraag 2..."1.6. Bij brief van 28 juli 1997 deelde de Belastingdienst/Particulieren Middelburg, vestiging Terneuzen verzoeker het volgende mee:"...Op 09-07-97 ontving ik uw brief waarin u voor het vakantiegeld bezwaar maakt tegen de inhouding van loonheffing, en/of tegen (de) aanslag(en) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De vraag of het vakantiegeld en/of het loon dat betrekking heeft op de vakantiedagen zelf, juist is belast is door een aantal belastingplichtigen aan de belastingrechter voorgelegd. De Staatssecretaris van Financi n heeft besloten dat, nadat een uitspraak door de Hoge Raad is gedaan, alle belastingplichtigen gelijk behandeld zullen worden. Het maakt niet uit of iemand een bezwaarschrift heeft ingediend of niet. Uit praktische overwegingen zal ik uw bezwaarschrift pas na de uitspraak van de Hoge Raad in behandeling nemen. Nadat de Hoge Raad een uitspraak heeft gedaan voor het belasten van het vakantiegeld en het loon tijdens vakantiedagen, zal de Belastingdienst ruime bekendheid geven aan de beslissing van de Hoge Raad. In verband met het voorgaande wordt in afwijking van hetgeen in het algemeen geldt voor de aanslag(en) waartegen uw bezwaar zich richt, geen uitstel van betaling verleend met betrekking tot aanslagen IB/PVV met een te betalen bedrag..."1.7. Verzoeker kwam bij brief van 31 juli 1997 bij de Directie in beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst van 28 juli 1997 om aan hem geen uitstel van betaling te verlenen in verband met zijn bezwaarschrift ter zake van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996. Hij schreef de Directie het volgende:"...In geval van bezwaar en beroep wordt vrijwel altijd uitstel van betaling verleend voor het door het bezwaar of beroep bestreden bedrag. Eventueel kan de ontvanger zekerheid verlangen om toekomstige invordering veilig te stellen. Dit is de kern van het beleid omtrent het verlenen van uitstel van betaling. De Leidraad Invordering 1990 vermeld in paragraaf 2 onder andere het volgende:"In het algemeen wordt, ongeacht de hoogte van het bestreden bedrag, onder door de ontvanger te stellen voorwaarden gunstig beslist op een verzoek om uitstel van betaling in verband met een tijdig ingediend bezwaarschrift dat gemotiveerd is." In paragraaf 3 worden de redenen vermeld wanneer een verzoek om uitstel van betaling wordt afgewezen. Massale indiening van bezwaarschriften (zoals bij de kwestie vakantiegeld) staat hier niet bij. Verder merk ik nog op dat wanneer een bezwaarschrift wordt ingediend en niet expliciet om uitstel van betaling wordt gevraagd, dat dan het bezwaarschrift tevens wordt aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Ik doe bij deze dan ook een beroep op het door de Belastingdienst gevoerde beleid inzake uitstel van betaling. Ik wijs erop dat ik tijdig een gemotiveerd bezwaarschrift heb ingediend. Ook het bedrag van het uitstel van betaling heb ik berekend. Uit de berekening inzake de terug te vorderen loonheffing blijkt dat ik - ingeval van succes - een bedrag van f 1.597 aan belasting moet terugontvangen. Het (overigens) nog aan de staat te betalen bedrag bedraagt slechts f 822. In geval van succes ontvang ik nog een behoorlijke som belasting terug van de staat. Het is derhalve zeer billijk om thans uitstel van betaling te verkrijgen. Te meer gezien het gevoerde beleid in deze. In dit kader doe ik dan ook een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Verder acht ik hier willekeur aanwezig. Ook wordt de afwijking van het gevoerde beleid niet nader inhoudelijk gemotiveerd. Enkel wordt vermeld: "In verband met het voorgaande (een mededeling; ondergetekende) wordt in afwijking van hetgeen in het algemeen geldt (...) geen uitstel van betaling verleend (...)" Het moge duidelijk zijn dat ik evenzogoed als de Belastingdienst mij voldoende kans op succes toedicht in de (nationale) kwestie

van het vakantiegeld. Het afwijzen van het uitstel van betaling vanwege de te verwachten toekomstig succes van de Belastingdienst (en de Staat) is mijns inziens een drogreden, in ieder geval een reden die niet ter zake doet. Nu het arrest van de Hoge Raad wordt afgewacht ga ik er vanuit dat ook de regels van het normale beleid gehandhaafd zullen worden..."1.8. Bij brief van 20 augustus 1997 deelde de Staatssecretaris van Financi n de directeur van de Belastingdienst/Directie Ondernemingen Noord Zwolle het volgende mee:"...Naar aanleiding van uw verzoek van 25 juli j.l., om te motiveren waarom geen uitstel van betaling wordt verleend in het geval bezwaar is gemaakt tegen de wijze waarop het vakantiegeld in de belastingheffing is betrokken, deel ik u het volgende mee. Alhoewel in situaties waarin bezwaar is gemaakt tegen een belastingaanslag in het algemeen uitstel van betaling wordt verleend, bestaat er in het onderhavige geval, waarin een zeer aanzienlijk deel van de Nederlandse belastingplichtigen bezwaar maakt/heeft tegen de wijze waarop het vakantiegeld in de belastingheffing is betrokken, aanleiding om van dit beleid af te wijken. Door het verlenen van uitstel van betaling aan belastingplichtigen die bezwaar hebben gemaakt tegen de hen opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als hiervoor bedoeld, ontstaat namelijk een niet te verdedigen ongelijkheid met andere belastingplichtigen voor wie de loonheffing eindheffing is of die in aanmerking komen voor een aanslag met een terug te geven bedrag. In dit kader is ook van belang dat de Staatssecretaris heeft toegezegd, in antwoord op vragen van 3 juli 1997 van de leden De Hoop Scheffer en Hillen van de Tweede Kamerfractie van het CDA, dat, ongeacht de vraag of bezwaar is gemaakt tegen de belastingheffing over vakantiegeld, hij zal zorgdragen voor een gelijke behandeling. Ook tegen deze achtergrond is een uitstelverlening niet goed te verdedigen. Het verlenen van uitstel van betaling aan een relatief gering deel van de groep belanghebbenden zou tot het ongewenste gevolg leiden dat zij feitelijk, maar overigens voorwaardelijk en vooruitlopend op het oordeel van de hoogste belastingrechter, in het bezit worden gesteld van de over het vakantiegeld berekende belasting, terwijl andere belanghebbenden die feitelijk in dezelfde omstandigheden verkeren daarvoor niet in aanmerking (kunnen) komen. Op grond van de bovenvermelde argumentatie wordt evenmin uitstel van betaling verleend aan belastingschuldigen die de betaling van hun belastingschuld wensen op te schorten in afwachting van een eventueel te verlenen teruggaaf uit hoofde van een herziene berekening van de verschuldigde belasting over het vakantiegeld (artikel 25, paragraaf 3, lid 1 e.v., Leidraad Invordering 1990)

Ik verzoek u te bevorderen dat de directeuren bij toetsing van de (afwijzende) beschikkingen van de ontvangers (artikel 25, paragraaf 1, lid 20, Leidraad Invordering 1990) de in dat verband te nemen beslissingen in overeenstemming met het voorgaande motiveren..." Verzoeker ontving van de Directie een afschrift van deze brief van de Staatssecretaris van Financi n.1.9. Bij brief van 30 september 1997 deelde de Directie verzoeker het volgende mee:"...In uw brief van 31 juli 1997, die op dezelfde datum door de belastingdienst is ontvangen, tekent u beroep aan tegen het niet verlenen van uitstel van betaling voor een gedeelte van de aanslag inkomstenbelasting 1996 van 12 juni 1997. De Belastingdienst/Particulieren Middelburg, vestiging Terneuzen weigerde u (in zijn beschikking van 28 juli 1997) uitstel van betaling te verlenen voor het deel van de aanslag dat betrekking heeft op de door u bestreden belastingheffing op vakantiegeld. Op uw verzoek bent u – met uw toestemming telefonisch – gehoord op 9 september 1997. (...) Uw mondelinge toelichting is bij de behandeling van uw beroepschrift in de beschouwing betrokken. U stelt dat u, gezien het in de Leidraad Invordering 1990 verwoorde beleid, recht heeft op uitstel van betaling. In beginsel worden verzoeken om uitstel van betaling (voor een gedeelte van) een aanslag waartegen een bezwaar- of beroepschrift is ingediend, toegewezen. Voor de situaties waarin bezwaar is gemaakt in verband met de wijze waarop het vakantiegeld in belastingheffing is betrokken, wordt van dit beleid afgeweken. De reden hiervoor is dat door het verlenen van uitstel van betaling aan belastingplichtigen die in bovenstaande zin bezwaar hebben gemaakt tegen een opgelegde aanslag, een niet te verdedigen ongelijkheid ontstaat met andere belastingplichtigen voor wie de loonheffing eindheffing is of die in aanmerking komen voor een aanslag met een terug te geven bedrag. Het verlenen van uitstel van betaling aan een relatief gering aantal belastingplichtigen zou tot gevolg hebben dat zij feitelijk in het bezit worden gesteld van de over de vakantieuitkering berekende belasting terwijl andere belanghebbenden daarvoor niet in aanmerking (kunnen) komen. Bovendien heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij zal zorgdragen voor een gelijke behandeling, ongeacht de vraag of al dan niet bezwaar is gemaakt tegen de belastingheffing over vakantiegeld. In verband met het vorenstaande meen ik dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden en dat er evenmin sprake is van willekeur.

Ook de beginselen van rechtszekerheid en vertrouwen acht ik niet geschonden. Deze beginselen vormen naar mijn mening geen belemmering voor de vorming en formulering van aangepast beleid voor nieuwe situaties. Tijdens het horen maakte u kenbaar prijs te stellen op een persoonlijke belangenafweging. Ik meen dat bij de behandeling van uw verzoek om uitstel van betaling niet is gebleken van dermate afwijkende persoonlijke omstandigheden dat er aanleiding was van het beleid af te wijken..."2. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker staat verwoord in de klachtformulering onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker het volgende nog mee:"...Ik wil bij deze hier nog een extra toelichting op geven. De Belastingdienst voert een duidelijk en officieel bekend gemaakt beleid inzake uitstel van betaling (zie onder andere de Leidraad Invordering 1990). Op grond van dit beleid behoor ik persoonlijk als individu in aanmerking te komen voor uitstel van betaling. Reden voor de afwijking van het gevoerde beleid is er mijn individuele situatie niet. Mijn persoonlijke rechtssituatie moet gezien de rechtszekerheid niet op een onverwachte en onberekenbare wijze van de zijde van de Belastingdienst kunnen worden aangetast. Dit gebeurt in casu echter wel. Ik mag als burger en belastingbetaler vertrouwen op het gevoerde beleid waarvan ik afhankelijk ben en eveneens mag ik vertrouwen op het voldoen aan de verwachtingen die de Belastingdienst ten opzichte van mij heeft gewekt (vertrouwensbeginsel). Op grond van het gelijkheidsbeginsel dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen gevallen waarin een bezwaarschrift loopt tegen een willekeurig aanslagelement (wel uitstel) en de situatie waarbij het vakantiegeld aan de orde is, waarbij om organisatorische redenen bezwaar in afwijking van de Algemene Wet Bestuursrecht niet meteen in behandeling is genomen. Het zou dan volgens de Belastingdienst wel rechtvaardig zijn om geen uitstel van betaling te verlenen. Heel merkwaardig. Het lijkt me verder dat ik in een rechtsstaat als Nederland beschermd ben tegen volstrekte willekeur van de zijde van de Belastingdienst. De Belastingdienst had bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de afwijzing van uitstel van betaling kunnen komen. Ik kan geen grond bedenken waarom het redelijkheid is om mijn belang (en het belang van met mij gelijke gevallen) achter te stellen op dat van de Belastingdienst en/of het belang van anderen. Het ruikt hier sterk naar het eigen (budgettaire) belang van de Belastingdienst, hetgeen uiteraard wordt ontkend. Het is onbehoorlijk om zich te verschuilen achter een zwakke reden om het eigen (budgettaire) belang te

beschermen. Deze willekeur moge overigens ook al voldoende blijken uit hetgeen hiervoor aan de orde is gekomen. Nog even een reactie op de motivering van de Belastingdienst om het uitstel niet te verlenen. De Belastingdienst geeft als motivering voor afwijzing van het uitstel van betaling de collectieve ongelijkheid die in Nederland zou ontstaan. Objectieve ongelijkheid is in casu absoluut niet aan de orde (zie ook al hiervoor). De Belastingdienst behoort hier juist het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen tussen gelijke gevallen van groepen. Bij "groep" in ruime zin (hetgeen volgens mij geldt) dient de zaak mijns inziens geheel los te worden gezien van de vakantiegeld-problematiek. Degene die bezwaar indient en voldoet aan het beschreven beleid behoort uitstel van betaling te verkrijgen. Wanneer "groep" in enge zin geldt (op het niveau van de vakantiegeld-problematiek), dan kunnen nog alle gelijke gevallen gelijk worden behandeld en de ongelijke naar de mate waarin zij verschillen. Immers de groep belastingplichtigen die bezwaar maakt en voldoet aan het beleid, kan gewoon uitstel van betaling verkrijgen. Geen reden om naar objectieve maatstaven afwijkend beleid te gaan voeren. Geen reden om uitstel van betaling voor iedereen tegen te houden. Neen, in zijn algemeenheid geldt immers dat degene die volgens de wet onvoldoende rechten bezit om in bezwaar te kunnen komen en vervolgens volgens het gevoerde beleid om uitstel van betaling kan verzoeken, nooit vergeleken mag worden met degene die deze rechten wel heeft. Geen objectieve rechtvaardiging om tot ongelijke behandeling te komen. Dit is volstrekt onbillijk en onredelijk en druist in tegen alle verwachtingen die bij mij persoonlijk gewekt zijn. Verder heeft de n nu eenmaal soms meer geluk dan anderen. Zo is nu eenmaal het leven. Geen reden voor afwijkend beleid lijkt me. Zeer merkwaardig ook overigens in een zaak die – in ieder geval in mijn opvatting – zeer sterk ruikt naar ongelijkheid/collectieve gelijkheid. Wat zijn overigens berhaupt de rechten van de groep die een belang heeft in oude jaren waarvoor geen bezwaarschrift en geen T-biljet meer ingediend kan worden? De situatie vergelijken met loonheffing/eindheffing is ook nog om een andere reden niet juist. Deze groep kan een T-biljet indienen en op deze manier de zaak redden. Verder geldt nog dat een definitief voordeel bij belastingplichtigen in de vakantiegeld-problematiek pas ontstaat nadat de Hoge Raad deze belastingplichtigen voor een betreffend jaar gelijk geeft. Zo ver is het nog niet. Ook zijn heffings- en invorderingsrente van toepassing zodat de belastingbetaler bij gebleken ongelijkheid geen voordeel behaalt. De belastingdienst denkt hier – onterecht – anders over. Ik acht de Belastingdienst op grond van het voorgaande dan ook gebonden aan het ten opzichte van mij als individu gevoerde beleid en kan enkel concluderen dat voor collectieve afwijzing

van uitstel van betaling geen objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is en dat fair play aan de zijde van de Belastingdienst c.q. het Ministerie van Financi n ver te zoeken is..."3. Standpunt van de Belastingdienst/Directie Particulieren UtrechtNaar aanleiding van de klacht deelde de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht het volgende mee:"...Kort nadat tegen de zomerperiode dit jaar de eerste bezwaarschriften met betrekking tot vakantiegeld werden ingediend, heeft het Ministerie van Financi n zich, mede in overleg met o.a. mijn directie, beraden op de te volgen gewenste ge ntegreerde aanpak ervan, ge ntegreerd met het oog op de diverse beleidsmatige aspecten van heffing en inning en de gewenste administratief/ organisatorische verwerking. Dit resulteerde in een Werkinstructie vakantiegeld en gelijkheidsbeginsel die op 4 juli 1997 werd toegezonden aan de eenheden van de Belastingdienst die hiervoor in aanmerking kwamen. In deze werkinstructie was de bepaling opgenomen dat de hoofdlijn voor de beoordeling van verzoeken om uitstel van betaling was dat geen uitstel van betaling werd verleend. De afwijzende beschikkingen aan bovengenoemde belastingplichtigen waren op deze werkinstructie gebaseerd. De nadere inhoudelijke motivatie voor het beleid om geen uitstel van betaling te verlenen, werd bekend gemaakt met de brief van 20 augustus 1997 van de Directie Algemene Fiscale Zaken van het Ministerie van Financi n (...) die u als bijlage bij het beroepschrift van (verzoeker; N.o.) werd toegezonden. De inhoud van deze brief spreekt naar mijn mening voor zich..." 4. Reactie van de Staatssecretaris van Financi n Naar aanleiding van de klacht deelde de Staatssecretaris van Financi n het volgende mee:"...Adressant heeft op 9 juli 1997 bezwaar gemaakt tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting 1996. Het bezwaar richt zich tegen de wijze waarop het vakantiegeld 1996 alsmede de beloning over de in 1996 opgenomen vakantiedagen in de heffing is betrokken. Bij brief van 28 juli 1997 is adressant door het hoofd van de Belastingdienst/Particulieren Middelburg meegedeeld dat in dit geval, en overigens in afwijking van hetgeen in het algemeen geldt, geen uitstel van betaling wordt verleend voor de desbetreffende aanslag. Tegen laatstbedoelde beslissing is adressant op 31 juli 1997 in beroep gekomen bij de directeur van de Belastingdienst/ Particulieren te Utrecht. De directeur heeft het beroep bij brief van 30 september 1997 ongegrond verklaard. De standpuntbepaling door de Belastingdienst zoals hiervoor weergegeven, is gebaseerd op centrale besluitvorming. Daarbij is overwogen dat het op gespannen voet staat met de geldende opvat-tingen over de door de Belastingdienst na te streven rechtsgelijkheid om in situaties als de onderhavige, waarin een zeer aanzienlijk deel van de Nederlandse belastingplichtigen bezwaar maakt/heeft tegen de wijze waarop het vakantiegeld in de belastingheffing is betrokken, uitstel van betaling te verlenen. Door het verlenen van uitstel van betaling aan belastingplichtigen die bezwaar hebben gemaakt tegen de hen opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als hiervoor bedoeld, ontstaat namelijk een niet te verdedigen ongelijkheid met andere belastingplichtigen voor wie de loonheffing eindheffing is f die in aanmerking komen voor een aanslag met een terug te geven bedrag. In dat kader is ook van belang dat de Staatssecretaris van Financi n in antwoord op vragen van de leden De Hoop Scheffer en Hillen van de Tweede Kamerfractie van het CDA, heeft toegezegd dat, ongeacht de vraag of bezwaar is gemaakt tegen de belastingheffing over vakantiegeld, hij zal zorgdragen voor een gelijke behandeling. Ook tegen deze achtergrond is een uitstelverlening niet goed te verdedigen. Het verlenen van uitstel van betaling aan een relatief gering deel van de groep belanghebbenden zou tot het ongewenste gevolg leiden dat zij feitelijk, maar overigens voorwaardelijk en vooruitlopend op het oordeel van de hoogste belastingrechter, in het bezit worden gesteld van de over het vakantiegeld berekende belasting, terwijl andere belanghebbenden die feitelijk in dezelfde omstandigheden verkeren daarvoor niet in aanmerking (kunnen) komen. De eenheden van de Belastingdienst zijn met betrekking tot de bovenbedoelde besluitvorming op de hoogte gesteld door middel van:•         εενδοορδεδιρεχτευρϖανδεΒελαστινγδιενστΠαρτιχυλιερενοπ υλιαανδεηοοφδενϖανδεεενηεδενγεζονδενωερκινστρυχτιεινζακεδεβεηανδελινγϖανβεζωααρσχηριφτεντεγενδεβελαστινγηεφφινγοϖερηετϖακαντιεγελδΔααρινωορδτδεΒελαστινγδιενστοαγε|νστρυεερδγεενυιτστελϖανβεταλινγτεϖερλενενινδιεγεϖαλλενωααρινηετβεζωααρζιχηυιτσλυιτενδριχηττεγενδεβελαστινγηεφφινγοϖερηετϖακαντιεγελδ •         een brief d.d. 20 augustus 1997 van het Ministerie van Financi n aan de directeur van de Belastingdienst/Ondernemingen Noord (portefeuillehouder invordering) waarin wordt uiteengezet waarom, in afwijking van het reguliere beleid, aanleiding bestaat om geen uitstel van betaling te verlenen indien – en in zoverre – een bezwaarschrift uitsluitend gericht is tegen de belastingheffing over het vakantiegeld. Aan alle belastingplichtigen die in bezwaar zijn gekomen tegen de wijze waarop het vakantiegeld in de belastingheffing is betrokken

(>1 miljoen), is overeenkomstig de hiervoor bedoelde werkinstructie een ontvangstbevestiging gezonden waarin o.a. is meegedeeld dat er geen uitstel van betaling wordt verleend. De beslissing om geen uitstel van betaling te verlenen is begin juli 1997 genomen en in de meergenoemde werkinstructie voor de eenheden van de Belastingdienst (van 4 juli 1997) opgenomen, zodat alle belanghebbenden/reclamanten adequaat en eenduidig op de hoogte konden worden gesteld – en ook zijn gesteld – omtrent hun rechten dienaangaande..."5. Reactie van verzoekerNaar aanleiding van de informatie die de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht en de Staatssecretaris van Financi n hadden verstrekt, deelde verzoeker het volgende mee:"...Ik wil als reactie ten eerste naar voren brengen dat de Staatssecretaris slechts heeft toegezegd dat, ongeacht de vraag of bezwaar is gemaakt tegen de belastingheffing over vakantiegeld, hij zal zorgdragen voor een gelijke behandeling. Hieruit volgt bijvoorbeeld niet klip en klaar voor welke jaren gelijke behandeling zal volgen. De Staatssecretaris blijft uiterst vaag, hetgeen de rechtszekerheid niet ten goede komt. Het kan dus best zo zijn dat als een procedure met betrekking tot bijvoorbeeld het jaar 1994 door een belastingplichtige wordt gewonnen, dat eenzelfde procedure voor 1996 zal moeten worden uitgevochten. De Staatssecretaris is in het verleden nog wel eens een slecht verliezer gebleken. Dit betekent dat het wel degelijk zeer gerechtvaardigd is dat iedere belastingplichtige voor zijn of haar eigen rechten kan opkomen. Het verkrijgen van uitstel van betaling volgens de gangbare weg behoort daar ook toe. Ten tweede acht ik de centrale besluitvorming (en werkinstructie), die het Ministerie van Financi n in deze kwestie wel heel goed uitkomt, onvoldoende om het uitstel van betaling eenvoudigweg af te wijzen. Een dergelijke centrale besluitvorming is binnen n overheidsapparaat immers niet echt moeilijk op te zetten en kan worden opgeroepen wanneer het haar uitkomt. Dit ondermijnt een degelijke rechtsstaat. Ten derde is de reden die het Ministerie van Financi n inroept dat een specifieke groep geen kans heeft op de uitstel van betaling rechtens irrelevant. Wanneer slechts n belasting-plichtige tegen een specifiek punt bezwaar maakt en hierbij uitstel van betaling vraagt, dan verkrijgt hij dit uitstel van betaling (wanneer uiteraard voldaan wordt aan de overige voorwaarden) ongeacht of de rest van Nederland nog bezwaar kan maken, wil maken, of sterker nog berhaupt wel weet dat zij bezwaar zou

moeten maken. Ook de rest van Nederland loopt in zo'n geval achter de feiten aan. Dat is nu eenmaal wel vaker het gegeven. Ik zou zeggen zo zit het leven in elkaar. Soms heb je pech, soms heb je geluk. "Gevallen van pech" onder het gelijkheidsbeginsel scharen is op zich een lovende gedachte. Dit gebeurt in casu echter niet. Het gelijkheidsbeginsel inroepen tegen "de gevallen van geluk", omdat er ook "gevallen van pech" bestaan is rechtens een zeer kwalijke zaak, omdat ieder zich rechtens beschermd geacht individu uit de groep van gelukkigen (zeker groter dan 1 miljoen belastingplichtigen) dan zonder rechtvaardiging vanwege al dan niet onrechtmatig optreden van de overheid deel gaat uitmaken van de groep met pech. Daarbij komt in de kwestie van het vakantiegeld dat de groep van gelukkigen zeer groot is te noemen en dat onze hoogste belastingrechter veel kleinere groepen doorgaans al beschermt en accepteert. Ook kunnen gevallen die vanwege hun persoonlijke omstandigheden niet direct om uitstel van betaling kunnen verzoeken wel bijvoorbeeld een T-biljet indienen en hun persoonlijke rechten veilig stellen. Zelfs ondergetekende zou dit kunnen doen voor de oude jaren. Ook met betrekking tot die jaren krijg ik geen uitstel meer. Het zij zo. Iedereen kan zijn of haar eigen rechten veilig stellen. Geen reden derhalve om het gelijkheidsbeginsel op een onjuiste en/of onrechtmatige manier in te roepen in de kwestie van het vakantiegeld. Ten vierde bestrijd ik dat de groep belastingplichtigen die het uitstel van betaling rechtens niet kan inroepen gelijke gevallen zijn. Waren het immers gelijke gevallen, dan konden ook zij uitstel van betaling inroepen. Persoonlijke posities wijken soms miniem af in het recht en dit kan soms tot minder gunstige en soms tot juist positieve gevolgen leiden. Ook dit zij zo. Iedereen binnen de groep die wel uitstel van betaling had kunnen vragen kan gelijk worden behandeld door iedereen uitstel van betaling te verlenen. Budgettair is dat natuurlijk minder prettig. Het gelijkheidsbeginsel lijkt daarom enkel vanwege dit effect en de organisatorische gevolgen ingeroepen te worden. Verder acht ik een persoonlijk recht een groter goed dan een afgeleid recht van een andere groep. Uitstel van betaling wordt derhalve door ondergetekende nog immer gewenst en wordt op grond van de eerder ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het voorgaande ook zeer rechtvaardig geacht..."

Beoordeling

1. Verzoeker heeft op 8 juli 1997 bij de Belastingdienst/Particulieren Middelburg een bezwaarschrift ingediend ter zake van de

definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996. Zijn bezwaar betrof de heffing van belasting over zijn vakantiegeld en over het door hem genoten loon tijdens de door hem in 1996 opgenomen vakantiedagen. Op 4 juli 1997 heeft het Ministerie van Financi n in verschillende landelijke en regionale dagbladen de beslissing van de Staatssecretaris van Financi n bekend gemaakt dat alle belastingplichtigen in de kwestie van de belastingheffing over het vakantiegeld, te zijner tijd, na een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden, gelijk zullen worden behandeld. Er behoefde geen bezwaarschrift of een T-biljet meer te worden ingediend. Op 28 juli 1997 deelde de Belastingdienst verzoeker mee dat zijn bezwaarschrift zou worden aangehouden, in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad over de kwestie van het vakantiegeld. Aan verzoeker werd geen uitstel van betaling verleend. Op 30 september 1997 deelde de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht, bij wie verzoeker in beroep was gekomen tegen het niet verlenen van uitstel van betaling, verzoeker mee dat deze beslissing werd gehandhaafd.2. Verzoeker klaagt er over dat aan hem niet het gevraagde uitstel van betaling is verleend. Hij beroept zich daarbij op de Leidraad Invordering 1990, waarin in artikel 25, paragraaf 2, punt 1 (zie

Achtergrond

, onder 1.) het algemene uitgangspunt is neergelegd dat bij het indienen van een bezwaarschrift voor het bestreden gedeelte van de desbetreffende aanslag uitstel van betaling wordt verleend. Naar de mening van verzoeker zijn er geen goede gronden om in de kwestie van de belastingheffing over het vakantiegeld van het algemene beleid af te wijken. Hij beroept zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel, en stelt dat de afwijzing van het gevraagde uitstel getuigt van willekeur. Hij acht verder de afwijking van het algemene beleid alleen voor de situatie waarbij het vakantiegeld aan de orde is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.3. In reactie op de klacht heeft de Staatssecretaris van Financi n, en met hem de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht, er op gewezen dat van het algemene uitgangspunt dat uitstel van betaling wordt verleend bij indiening van een bezwaarschrift, in de kwestie van de belastingheffing over het vakantiegeld is afgeweken met het oog op de rechtsgelijkheid. Een zeer aanzienlijk deel van de Nederlandse belastingplichtigen heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingheffing over het vakantiegeld. Er waren meer dan een miljoen bezwaarschriften bij de eenheden van de Belastingdienst ingediend. Door uitstel van betaling te verlenen aan belastingplichtigen die een bezwaarschrift hadden ingediend, zou een niet te verdedigen ongelijkheid zijn ontstaan ten opzichte van de belastingplichtigen voor wie loonheffing eindheffing is dan wel die een negatieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd hadden gekregen. Daarbij werd eveneens gewezen op de toezegging die de Staatssecretaris van Financi n op 3 juli 1997 in het kader van de beantwoording van de vragen van een tweetal leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal had gedaan over het gelijk behandelen van alle belastingplichtigen in de kwestie van het vakantiegeld, ongeacht de vraag of bezwaar was gemaakt tegen de belastingheffing.4. In artikel 25, paragraaf 2, de punten 1. en 3. van de Leidraad Invordering 1990 (zie

Achtergrond

, onder 1.) is bepaald dat wanneer een belastingplichtige ter zake van een belastingaanslag een bezwaarschrift indient de ontvanger een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan verlenen, en dat in het algemeen op een desbetreffend verzoek gunstig wordt beslist. Voor de situatie dat op een bepaald punt belastingplichtigen massaal bezwaarschriften indienen, heeft de Staatssecretaris van Financi n in zijn Besluit van 17 december 1996 (zie

Achtergrond

, onder 2.) bepaald dat in beginsel ook dan uitstel van betaling wordt verleend. In afwijking van dit uitgangspunt heeft de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht in de zaak van verzoeker de beslissing van de Belastingdienst/Particulieren Middelburg gehandhaafd om geen uitstel van betaling te verlenen. De redenen die de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht en de Staatssecretaris van Financi n hebben aangevoerd voor deze afwijking van het reguliere uitstelbeleid, en daarmee voor het niet honoreren van het vertrouwen dat in beginsel aan zo'n vast, en gepubliceerd, beleid mag worden ontleend, zijn voor die afwijking een voldoende rechtvaardiging. Daarvoor is het volgende van belang.5. In korte tijd waren, in een bovenmatig aantal, massaal bezwaarschriften ingediend ter zake van de belastingheffing over het vakantiegeld. Begin juli 1997 waren nog meer bezwaarschriften te verwachten. Dit leidde tot de mededeling van de Staatssecretaris van Financi n, in zijn antwoord van 3 juli 1997 op kamervragen, dat alle belastingplichtigen die het betrof gelijk zouden worden behandeld. De reikwijdte van de groep belastingplichtigen op wie de toezegging die in deze mededeling ligt besloten betrekking zou hebben, blijkt uit de beantwoording op 11 juli 1997 van de vragen van het lid R.A. Meijer van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Door deze toezegging behoefden belastingplichtigen die nog geen bezwaarschrift hadden ingediend, dit niet alsnog te doen. Dit blijkt met zoveel woorden uit de tekst van de door het Ministerie van Financi n geplaatste advertentie in de landelijke en regionale dagbladen. De Staatssecretaris van Financi n kan worden gevolgd in zijn opvatting dat het verlenen van uitstel van betaling, nadat de toezegging van 3 juli 1997 bekend was gemaakt, aan belastingplichtigen die een bezwaarschrift hadden ingediend, onder die omstandigheden een niet te rechtvaardigen ongelijkheid tot gevolg zou hebben gehad ten opzichte van niet alleen de groep van belastingplichtigen die op basis van de bekendmaking van het Ministerie van Financi n van het indienen van een bezwaarschrift hadden afgezien, maar ook van de groep belastingplichtigen met bezwaren tegen de belastingheffing over het vakantiegeld voor wie de belastingheffing over de looninkomsten eindheffing is, dan wel die een negatieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 opgelegd hadden gekregen.6. Gelet op het voorgaande is het terecht dat in deze aangelegenheid aan het gelijkheidsbeginsel, op de wijze zoals uitgelegd door de Staatssecretaris van Financi n, een groter gewicht is toegekend dan aan het vertrouwensbeginsel. De bijzondere omstandigheden van dit geval vormden een voldoende rechtvaardiging voor het afwijken van het algemene beleid ten aanzien van het verlenen van uitstel van betaling. Het voorgaande betekent dat verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn opvatting dat in deze aangelegenheid sprake was van willekeur, en evenmin in de wijze waarop hij meende dat in deze het gelijkheidsbeginsel moest worden toegepast. Voorts is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden bij verzoeker die aanleiding hadden moeten geven om ten aanzien van hem anders te handelen dan jegens andere belastingplichtigen met bezwaren tegen de belastingheffing over het vakantiegeld. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/ Directie Particulieren Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.

BIJLAGEACHTERGROND 1. Leidraad Invordering 1990 (Resolutie van de Staatssecretaris van Financi n van 25 juni 1990, AFZ90/1990) Artikel 25, paragraaf 1, punt 1, voor zover van belang:"Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van betaling verlenen aan de belastingschuldige voor (een gedeelte van) de hem opgelegde aanslag. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uitstel ook kan worden verleend nadat executoriaal beslag is gelegd. Het uitstelbeleid is dan onverkort van toepassing..." Artikel 25, paragraaf 2, punt 1:"Bezwaren tegen de hoogte van een aanslag kunnen door middel van een bezwaar- of beroepschrift dan wel door middel van een verzoek om verlaging kenbaar worden gemaakt. Onder bezwaarschrift wordt hierna ook begrepen een beroepschrift en een verzoek om verlaging van een voorlopige aanslag. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan door de ontvanger worden verleend tot het moment waarop uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan. Het in deze paragraaf neergelegde uitstelbeleid ziet uitsluitend op het door de belastingschuldige bestreden deel van de aanslag, waarvoor uitstel is verzocht of verleend. Daarnaast is het gestelde in 1, hiervoor, onverkort van toepassing. Als de belastingschuldige bij de indiening van een bezwaarschrift (waaronder hier in afwijking van het bovenstaande niet tevens een beroepschrift dient te worden verstaan) niet expliciet de ontvanger om uitstel van betaling vraagt, wordt het bezwaarschrift tevens aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling. Naast bezwaren tegen de hoogte van een aanslag kunnen ook bezwaren worden ingediend tegen een op grond van enige bepaling van de (belasting)wet door de inspecteur of de ontvanger genomen beschikking of kennisgeving. Te denken valt aan betwisting van heffings- en invorderingsrente en aan betwisting van de aansprakelijkstelling. Het beleid is daarop zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing." Artikel 25, paragraaf 2, punt 3:"In het algemeen wordt, ongeacht de hoogte van het bestreden bedrag, onder door de ontvanger te stellen voorwaarden gunstig beslist op een verzoek om uitstel van betaling in verband met een tijdig ingediend bezwaarschrift. De toewijzende beslissing strekt

zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag. Van de belastingschuldige kunnen nadere gegevens worden verlangd ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. Zo nodig kan de ontvanger in overleg treden met de inspecteur om de juistheid van de door de belastingschuldige verstrekte gegevens te verifi ren. Het verschil tussen het bedrag van de aanslag en het bestreden bedrag dient tijdig te worden voldaan. Uiteraard kan de ontvanger voor de betwiste belastingschuld zekerheid verlangen, zoals bedoeld in 1, lid 16, hiervoor, dan wel vooruitlopend op de uiteindelijke uitspraak op het bezwaarschrift een betalingsregeling als bedoeld in 7 e.v., hierna, met de belastingschuldige overeenkomen. Als een zekerheidsobject ontbreekt of het stellen van zekerheid de belastingschuldige onevenredig belast, kan de ontvanger van het vragen van zekerheid afzien en zich door het leggen van beslag zekerheid verschaffen. Zolang nog geen uitspraak is gedaan op het ingediende bezwaarschrift kunnen ten aanzien van het bestreden bedrag onherroepelijke invorderingsmaatregelen alleen plaatsvinden na voorafgaande machtiging van het ministerie." 2. Besluit van de Staatssecretaris van Financi n van 17 december 1996 ( nr. AFZ96/3312M):"...Uit een oogpunt van doelmatigheid en rechtsgelijkheid zijn er in het verleden praktische regelingen getroffen voor de verwerking en afhandeling van massaal ingediende bezwaarschriften over (nog) niet beslechte fiscale kwesties. Deze regelingen verschilden onderling van aanpak. In dit besluit wordt een richtsnoer gegeven voor de in gevallen als deze te volgen aanpak. Op deze wijze wordt bevorderd dat landelijk eenzelfde uniforme werkwijze wordt gevolgd, terwijl daarmee tevens de rechtsbescherming wordt gediend. In daartoe leidende gevallen kan niettemin door of namens de Staatssecretaris worden beslist dat een andere werkwijze wordt gevolgd.2. Te volgen werkwijze2.1. Indien naar aanleiding van ontwikkelingen in de jurisprudentie de verwachting bestaat dat een groot aantal belastingplichtigen hun rechten veilig zal stellen en daartoe op grote schaal bezwaarschriften zal indienen, moeten belastingeenheden dit signaleren aan de portefeuillehouder.2.2. Toetsing door de portefeuillehouder De portefeuillehouder beoordeelt aan de hand van de navolgende criteria of een regeling nodig is. Daarbij kunnen een kwantitatief en een kwalitatief criterium worden onderscheiden. Het kwantitatieve criterium houdt in dat sprake moet zijn van een stellige en aantoonbare verwachting dat een groot aantal belastingplichtigen hun rechten veilig zal stellen door het op massale wijze indienen van bezwaarschriften (massaliteit). Kwalitatief

moet het gaan om een zuivere rechtsvraag waarin de individuele omstandigheden van belastingplichtigen geen rol spelen.2.3. Voorbereiding beleid door portefeuillehouder doelgroepdirectie Komt de portefeuillehouder aan de hand van de hiervoor omschreven criteria tot de conclusie dat een regeling nodig is, dan bereidt hij beleid voor over de te volgen werkwijze, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit van 21 juli 1995, nr. AFZ94/4519M en met inachtneming van het hiernavolgende:a. In de op te stellen regeling wordt het standpunt van de Belastingdienst over de nog niet definitief beslechte fiscale kwestie vermeld alsmede een samenvatting gegeven van de daaraan ten grondslag liggende argumenten. b. De bevoegde inspecteur vraagt aan de indiener van het bezwaarschrift of hij instemt met uitstel tot het doen van uitspraak totdat de Hoge Raad de rechtsvraag definitief heeft beantwoord. Stemt de indiener hiermee in, dan wordt het bezwaarschrift aangehouden (met inachtneming van artikel 25 AWR en artikel 7:10 Awb). Als de indiener niet met de aanhouding van het bezwaarschrift kan instemmen, wordt een afwijzende uitspraak op het bezwaar gedaan. Belastingplichtige dient vervolgens beroep aan te tekenen indien hij zijn rechten wil handhaven. c. (...) d. Bij aanhouding van het bezwaar verleent de ontvanger conform het bepaalde in artikel 25, paragraaf 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990, uitstel van betaling voor het in geschil zijnde bedrag. Dit uitstel wordt verleend totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen..."

Instantie: Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht

Klacht:

Beslissing Belastingdienst Middelburg gehandhaafd om aan verzoeker geen uitstel van betaling te verlenen i.v.m. indiening bezwaarschrift tegen aanslag inkomstenbelasting op het punt van heffing belasting over vakantiegeld.

Oordeel:

Niet gegrond