2007/004

Rapport

Verzoeker werd aangehouden nadat hij betrokken was geweest bij een vechtpartij op straat.

Hij klaagde erover dat hij geboeid werd overgebracht naar het politiebureau. De Nationale ombudsman achtte het terecht dat verzoeker was aangehouden, omdat er een verdenking van het plegen van een strafbaar feit tegen hem was ontstaan. Ten aanzien van het boeien overwoog de Nationale ombudsman dat de politieambtenaren geen ongeoorloofde inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam hadden gemaakt, nu zij niet wisten hoe verzoeker zou reageren wanneer hij ongeboeid overgebracht zou worden naar het politiebureau. Hij werd namelijk verdacht van een geweldsmisdrijf (mishandeling), hij gedroeg zich volgens de politieambtenaren recalcitrant en bovendien had hij (ook volgens zijn eigen verklaring) redelijk wat alcohol gedronken. De politieambtenaren hadden niet gehandeld in strijd met het eerder genoemde recht. De onderzochte gedraging was "behoorlijk".

Voorts klaagde verzoeker erover dat de politieambtenaren tijdens zijn inverzekeringstelling een tegenaangifte op te nemen. De Nationale ombudsman gaf allereerst aan dat de periode dat een verdachte mag worden opgehouden voor verhoor, krachtens wettelijke bepalingen, is beperkt in tijd. De Nationale ombudsman overwoog dat deze tijd dan ook dient te worden besteed aan het onderzoek naar het vermoedelijk gepleegde strafbare feit, zodat snel duidelijk wordt of voortzetting van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Voorkomen dient te worden dat een verdachte langer van zijn vrijheid wordt beroofd dan gerechtvaardigd is. Om die reden was het volgens de Nationale ombudsman dan ook juist dat de politie de tijd dat verzoeker was opgehouden voor verhoor en in verzekering was gesteld besteedde aan het opsporingsonderzoek waarin verzoeker verdachte was. De politie handelde hiermee niet in strijd met het vereiste van fair play. De onderzochte gedraging was "behoorlijk". Overigens kon verzoeker direct nadat hij in vrijheid was gesteld aangifte doen. Ook had hij de mogelijkheid om tijdens het verhoor aan te geven wat zijn visie op de gang van zaken was, zodat de politie daarvan (zonder dat hij aangifte had gedaan) kennis kon nemen.

Eveneens klaagde verzoeker erover dat de korpsbeheerder zijn klacht over het niet volledig inzenden van het dossier naar het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Nationale ombudsman overwoog dat hoewel de officier van justitie eindverantwoordelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek in een zaak, de politie een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het inrichten van een opsporingsonderzoek en bij het verzamelen van informatie die nodig is voor het Openbaar Ministerie om af te wegen of er sprake is van een strafbaar feit. De korpsbeheerder had de klacht over het niet volledig doorsturen van het dossier in behandeling moeten nemen. Door dit na te laten onthield hij verzoeker van de behandeling van zijn klacht, hetgeen in strijd is met het vereiste van fair play. De onderzochte gedraging was "niet behoorlijk".

- het niet horen van getuigen door de klachtencommissie

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Geboeid tijdens overbrengen naar bureau; geweigerd om tijdens inverzekeringstelling aangifte op te nemen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Klachtencommissie regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Geen getuigen gehoord.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Klacht over het niet volledig inzenden van dossier naar het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard.

Oordeel:

Gegrond