2020/014 Onderzoek 'Geschokt': Politie moet stroomstootwapen terughoudend en zorgvuldig inzetten

Onderzoek

Begin 2017 startte de politie met een pilot met het stroomstootwapen. Voor deze pilot werden 320 politieagenten van vier verschillende teams uitgerust met dit wapen en opgeleid voor het gebruik ervan. Eind 2018, nog tijdens de pilot, ontving de Nationale ombudsman in korte tijd twee klachten over de inzet van het stroomstootwapen door agenten van de politie-eenheid Rotterdam. Beide klachten gingen over de inzet van het stroomstootwapen binnen een instelling of afdeling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Een jongeman in een psychose en een demente man van 73 jaar werden door middel van herhaaldelijke inzet van het stroomstootwapen door de politie onder controle gebracht. Het ging om burgers die zich niet schuldig hadden gemaakt aan een strafbaar feit en daar ook niet van werden verdacht.

De politie had de klachten over de proportionaliteit van het gebruikte geweld zelf niet onderzocht, omdat de hoofdofficier van justitie al had geoordeeld dat de politie met de inzet van het stroomstootwapen juist had gehandeld. De Nationale ombudsman neemt de klachten in onderzoek om aan de hand daarvan te duiden wat belangrijk is voor rechtmatig én behoorlijk gebruik van het stroomstootwapen, al dan niet binnen GGZ-instellingen. Het onderzoek gaat over de vraag of de politie-eenheid Rotterdam op een rechtmatige en behoorlijke manier gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om het stroomstootwapen in te zetten. En of de politie het perspectief van de burger in acht heeft genomen bij de nazorg en de klachtbehandeling. Ook onderzoekt de Nationale ombudsman of het Openbaar Ministerie redelijkerwijs tot het oordeel kon komen dat de politie met de inzet van het stroomstootwapen juist heeft gehandeld.

De Nationale ombudsman beoordeelt beide klachten afzonderlijk aan de hand van de toepasselijke behoorlijkheids­normen, namelijk het evenredigheidsvereiste en het vereiste van goede motivering. Ten aanzien van beide klachten komt de ombudsman in grote lijnen tot dezelfde conclusie, namelijk dat respectievelijk de politie en het Openbaar Ministerie de genoemde behoorlijkheidsnormen hebben geschonden. Uit het onderzoek is gebleken dat de politie bij de toepassing van het stroomstootwapen de proportionaliteit uit het oog is verloren door het middel herhaaldelijk te gebruiken. Vóór de inzet had de politie ook niet voldoende nagedacht had over de mogelijke gezondheidsrisico's voor de betrokkenen. De politie heeft zich niet voldoende rekenschap gegeven van de impact die de toepassing van het wapen heeft op kwetsbare personen. Verder viel in beide zaken op dat de politie heeft verzuimd om de familie of de contactpersoon van de getaserde personen adequaat te informeren over de toepassing van het stroomstootwapen. Dat had wel gemoeten, omdat beide betrokkenen zelf niet in staat waren met iemand buiten de zorginstelling te communiceren. Doordat de politie de klachten van verzoekers niet in behandeling heeft genomen zijn zij bovendien op een onbehoorlijke manier buitenspel gezet in de evaluatie van de gebeurtenissen en is hen de toegang tot het klachtrecht onthouden. De ombudsman vindt dat de politie hiermee het klachtrecht heeft geschonden.

De hoofdofficier van justitie beoordeelde het gebruikte geweld in beide zaken als proportioneel en subsidiair. De ombudsman komt tot de conclusie dat dit een summiere juridische toets betrof waarbij geen sprake was van voorafgaand gedegen onderzoek naar de gebeurtenissen. Zonder een gedegen onderzoek naar de gebeurtenissen had de hoofdofficier van justitie niet tot een oordeel over het geweldgebruik mogen komen. Nu de Nationale ombudsman dit onderzoek zelf verricht heeft, kan hij op basis van zijn bevindingen niet anders dan concluderen dat het oordeel van de hoofdofficier van justitie over het gebruikte geweld niet begrijpelijk en onvoldoende gefundeerd is. Het handelen van het Openbaar Ministerie is daarom is strijd met het motiveringsvereiste.

De ombudsman vindt het belangrijk dat de politie zorgvuldig en terughoudend te werk gaat bij het gebruik van het stroomstootwapen. Dat moet te allen tijde en al helemaal als het gaat om een inzet in een GGZ-instelling of op een afdeling voor geestelijke gezondheidszorg, waar geen verdachten wonen maar hulpbehoevenden. Tijdens het onderzoek heeft de ombudsman gezien dat er gedurende de pilot al een aantal dingen zijn verbeterd. De minister van Justitie en Veiligheid heeft de instructie die geldt voor de toepassing van het stroomstootwapen aangescherpt. Hierdoor ligt de lat voor de inzet van het stroomstootwapen op burgers die niet worden verdacht van een strafbaar feit een stuk hoger. Er zijn ook andere verbeteringen doorgevoerd, zoals een uitbereiding van de opleiding voor het gebruik van het stroomstootwapen. Toch denkt de ombudsman dat het nodig is dat de politie en het Openbaar Ministerie lessen trekken uit de incidenten die hij heeft onderzocht, om een rechtmatige en behoorlijke toepassing van het stroomstootwapen in de toekomst te borgen. De ombudsman geeft op basis van zijn onderzoek een aantal richtlijnen:

  • Zorg dat de politieagenten getraind zijn en dat zij de instructie en de gezondheidsrisico's kennen
  • Bereid de inzet zo goed mogelijk voor
  • Sta stil bij de effectiviteit van het stroomstootwapen
  • Informeer de betrokkenen over de inzet van het stroomstootwapen
  • Evalueer de toepassing van het stroomstootwapen en leer ervan