2004/240

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden - middels een brief van haar verzekeraar van 10 april 2003 - heeft geweigerd de schade te vergoeden die was ontstaan bij het binnentreden in de woning van verzoekster door ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 14 juli 2002.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Op 14 juli 2002 meldde een in Den Helder woonachtige neef van verzoekster telefonisch bij het regionale politiekorps Haaglanden dat hij verzoekster - destijds 89 jaar oud - al enkele dagen niet telefonisch kon bereiken. Naar aanleiding van deze melding werden politieambtenaren B. en M. door de meldkamer naar verzoeksters woning aan het Y-plein te Den Haag gestuurd. Ter plaatse aangekomen hebben B. en M. onder meer met enkele buren gesproken. Hierop besloten zij met een stootijzer verzoeksters voordeur te forceren, waarna zij verzoekster liggend in de woonkamer aantroffen. Verzoekster bleek ten gevolge van een val haar linkerbovenbeen te hebben gebroken. Zij lag al enkele dagen gewond in haar woonkamer en had dringend medische verzorging nodig. Nadat verzoekster door de GG&GD naar het ziekenhuis was overgebracht, hebben B. en M. de voordeur van verzoeksters woning provisorisch laten afdichten door medewerkers van de gemeente Den Haag.

2. Naar aanleiding van het politieoptreden schreef verzoekster de korpsbeheerder op 9 augustus 2002 een brief, waarin zij stelde dat de politie bij het betreden van haar woning onnodig veel schade had veroorzaakt. Haar woning is gelegen op de eerste etage van een flatgebouw, en haar balkon kon via het dak van de op de begane grond gelegen garageboxen op relatief eenvoudige wijze worden bereikt, aldus verzoekster. Verder vroeg zij zich af waarom de politie niet had overwogen om een ruit in te drukken om de woning te betreden, aangezien de schade daardoor beperkt had kunnen blijven.

In reactie hierop deelde de korpsbeheerder verzoekster op 14 januari 2003 schriftelijk mee dat bij het binnentreden sprake was geweest van zaakwaarneming, waardoor de politie niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de ontstane schade. Volgens de korpsbeheerder had de betreffende politieambtenaar juist gehandeld door de voordeur te forceren, aangezien zij zichzelf in een gevaarlijke situatie zou hebben gebracht indien zij op het dak was geklommen om de woning aldus via het balkon te kunnen betreden.

Verzoekster schreef de korpsbeheerder hierop op 26 januari 2003 een brief, waarin zij aangaf van mening te zijn dat de betreffende politieambtenaar zich niet als een goed zaakwaarnemer had gedragen, nu het binnentreden van haar woning op een eenvoudiger wijze had gekund die minder schade met zich zou hebben meegebracht. Zo had de politie er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen de brandweer in te schakelen om op het balkon te komen, aldus verzoekster. Verder stelde zij aangesloten te zijn bij de Thuiszorg Alarmcentrale, die in het bezit is van een set huissleutels. Ook vond zij dat de politie bijvoorbeeld een slotenmaker had kunnen inschakelen. In plaats hiervan had de politie er echter voor gekozen met buitenproportioneel geweld haar voordeur in te trappen en deze onherstelbaar te vernielen, waardoor zij werd geconfronteerd met een schadepost van in totaal € 1.908,88. Het betrof hierbij de kosten van het vervangen van de vernielde voordeur (€ 1.547,44) en een nota van de gemeente Den Haag voor het provisorisch afdichten van de woning (€ 361,44). Verzoekster verzocht de korpsbeheerder deze schade te vergoeden.

In reactie op het verzoek om schadevergoeding liet de aansprakelijkheidsverzekeraar van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster op 10 april 2003 weten de politie niet aansprakelijk te achten, nu de aard van de melding een snel optreden van de politie noodzakelijk maakte. Het eerst bij de Thuiszorg informeren naar een sleutel of het bellen van een slotenmaker of de brandweer kon om die reden niet worden afgewacht. Hierbij kwam nog dat zowel het inslaan van een raam als het inschakelen van de brandweer een voor de betreffende ambtenaar gevaarlijke situatie zou hebben opgeleverd.

Bij brief van 12 april 2003 reageerde verzoekster op de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de politie. Zij schreef dat de politie, zonder navraag te doen bij de buren en enkel op basis van een telefoontje van een neef uit Den Helder die haar af en toe belt en haar niet kon bereiken, met grof geweld de voordeur had ingetrapt waardoor deze volledig was vernield. Verzoekster vroeg zich ook af of de politie slechts op grond van het telefoontje van haar neef tot de inschatting was gekomen dat er sprake was van gevaar. Voorts schreef verzoekster zich achteraf te hebben herinnerd dat de keukendeur, die toegang geeft tot het balkon, destijds niet op slot was.

II. Met betrekking tot de klacht

1. Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden - middels bovengenoemde brief van haar aansprakelijkheidsverzekeraar van 10 april 2003 - heeft geweigerd de schade te vergoeden die is ontstaan bij het binnentreden in verzoeksters woning door ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 14 juli 2002.

2. In het mutatieformulier dat B. en M. op 14 juli 2002 naar aanleiding van hun optreden hebben opgemaakt, staat vermeld dat zij ter plaatse met meerdere buren hebben gesproken, die verklaarden dat zij verzoekster al een paar dagen niet meer hadden gezien. Met een geleende trap hebben zij aan de voor- en achterzijde in de woning gekeken, maar niets bijzonders gezien. Hierop hebben zij de voordeur geopend met behulp van een stootijzer. De voordeur raakte hierbij zwaar beschadigd. In de woonkamer lag de bewoonster, die nog in leven bleek te zijn. Zij had mogelijk al een dag of drie gewond in haar woonkamer gelegen. Nadat de bewoonster - die achteraf een gebroken linkerbovenbeen bleek te hebben - door de GGD naar het ziekenhuis was overgebracht, heeft Gemeentewerken de voordeur afgedicht door middel van twee houten platen en een hangslot, zo staat in het mutatieformulier. De sleutels van het hangslot zijn afgegeven aan het verplegend personeel van verzoekster.

3. In reactie op de klacht heeft politieambtenaar M. verklaard dat zij en haar collega B. op 14 juli 2002 omstreeks 16.30 uur via de meldkamer de opdracht kregen om naar het Y-plein te gaan omdat de bewoonster - een oudere vrouw - geen gehoor gaf. Ter plaatse aangekomen hebben zij aangebeld, hierop volgde echter geen reactie. Vervolgens hebben zij in de brievenbus gekeken. In de brievenbus lag wat post en zij hadden de indruk dat de brievenbus niet diezelfde dag was geleegd, aldus M. Hierop hebben zij bij alle huisnummers van het desbetreffende portiek aangebeld. Een aantal bewoners deed open. Tegelijkertijd had haar collega aangebeld bij de woningen van het aangrenzende portiek. Eén van de bewoners had toen gezegd dat hij verzoekster al circa vijf dagen niet had gezien. Verder heeft M. verklaard dat zij bij een nabijgelegen patatzaak een trapje heeft geleend om te proberen aan de voor- of achterzijde in de op de eerste etage gelegen woning van verzoekster te kijken. Omdat het trapje te klein was, lukte dit echter niet. Ook lukte het niet om met behulp van het trapje op het dak van de onder de woning gelegen garage te klimmen. Na nogmaals langdurig te hebben aangebeld, hebben zij met behulp van een stootijzer de voordeur geopend omdat zij verwachtten dat er iemand in de woning was die dringend hulp nodig had. Door de structuur van de deur ging deze niet snel open en raakte deze fors beschadigd, aldus M. In de woonkamer troffen zij verzoekster aan, liggend op de grond. Zij was niet aanspreekbaar en leek in overlijdenstoestand te verkeren. De GG&GD heeft verzoekster, die iets bleek te hebben gebroken, vervolgens naar het ziekenhuis overgebracht. M. had de indruk dat het ambulancepersoneel verzoeksters toestand als ernstig kwalificeerde, onder meer als gevolg van vochtgebrek. In het kader van zaakwaarneming hebben zij vervolgens Gemeentewerken laten komen om de geforceerde voordeur af te dichten, aldus M.

Ook heeft M. verklaard dat geen van de omwonenden die zij en B. hadden gesproken, heeft gezegd in het bezit te zijn van een sleutel van verzoeksters woning. Verder was aan de buitenzijde van de woning niet te zien dat verzoekster is aangesloten bij de alarmcentrale van de thuiszorg. Bovendien bestaan in Den Haag meerdere alarmcentrales zodat het onvoldoende zou zijn geweest om bij één alarmcentrale te informeren of verzoekster was aangesloten. Gezien de snelheid van optreden die volgens haar en B. noodzakelijk was, was het geen alternatief om de brandweer in te schakelen. Bovendien zou er in dat geval schade aan de achterzijde van de woning zijn opgetreden.

Volgens M. was het optreden van haar en B. gebaseerd op artikel 2 van de Politiewet. Gezien de dringende noodzakelijkheid konden zij niet wachten op een machtiging. Verder vindt M. het jammer dat verzoekster de politie verwijt zomaar een deur te hebben ingeschopt. Zij hebben dit niet zomaar gedaan en wel degelijk naar alternatieven gezocht, die helaas niet voorhanden waren, aldus M. Zij is ervan overtuigd dat - mede gezien het warme weer - verzoeksters levenskansen kleiner waren geworden als zij en B. niet zo adequaat waren opgetreden, en vindt het jammer dat de politie een kat krijgt terwijl tijdige zorg van de familie heeft ontbroken.

4. Naar aanleiding van de klacht heeft politieambtenaar B. het volgende verklaard. In opdracht van de meldkamer zijn zij en haar collega M. op 14 juli 2002 omstreeks 16.30 uur naar verzoeksters woning aan het Y-plein gegaan omdat de oudere bewoonster geen gehoor zou geven en haar mogelijk iets was overkomen. Aangezien er niet op het aanbellen werd gereageerd, hebben zij bij buren aangebeld. Hierop vertelde iemand verzoekster al een aantal dagen niet te hebben gezien. Door in de brievenbus te kijken, zagen zij dat de post niet recent was geruimd, aldus B. Met een geleend trapje hebben zij vervolgens zowel aan de voor- als aan de achterzijde geprobeerd in de woning te kijken of te klimmen. Dit lukte echter niet met de beschikbare middelen. Uit de beschikbare informatie maakten zij op dat er een gerede kans bestond dat verzoekster in haar woning was, maar niet in staat was om de deur te openen. In het kader van de in artikel 2 van de Politiewet vastgelegde taak van hulpverlening hebben zij met een stootijzer de deur geforceerd, zo verklaarde B. Zij zag geen betere mogelijkheid om de vrouw snel te bereiken, en is achteraf blij dat zij de deur hebben opengebroken omdat zij net op tijd leken te zijn.

Verder heeft B. verklaard dat geen van de buren een sleutel van verzoeksters voordeur had, dat zij niet heeft kunnen zien dat verzoekster was aangesloten bij een sleutelcentrale en dat ook de brandweer een raam of deur had moeten verbreken om het pand binnen te kunnen komen. Zij zag dan ook geen minder ingrijpende wijze om snel in de woning te komen. Het inschakelen van een slotenmaker was geen optie aangezien ze hulp wilde verlenen en ervan overtuigd was dat dit snel moest gebeuren. Na overleg met de meldkamer kreeg zij toestemming om de voordeur te forceren omdat in deze omstandigheden het risico bij niet-optreden onaanvaardbaar zou zijn geweest. Het wachten op een schriftelijke machtiging zou tijd hebben gekost en de schade niet hebben verminderd, aldus B. Verder merkte zij nog op dat ze onder vergelijkbare omstandigheden een volgende keer weer op deze wijze haar best zou doen om iemand het leven te redden.

5.1. De korpsbeheerder heeft naar voren gebracht dat de betrokken politieambtenaren naar zijn mening zeer professioneel te werk zijn gegaan en dat hun optreden was gebaseerd op artikel 2 van de Politiewet. Ook acht de korpsbeheerder het optreden proportioneel. De politieambtenaren hebben - gezien de ernst van de melding en de daarmee samenhangende tijdsdruk - de juiste afweging gemaakt. Volgens de korpsbeheerder legitimeert het bepaalde in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden het betreden van woningen bij incidenten als het onderhavige, en is een machtiging in een dergelijk geval niet vereist. Nu het politieoptreden rechtmatig was, mocht het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen, zo stelt de korpsbeheerder. Hij acht de klacht dan ook niet gegrond.

5.2. Verder verwees de korpsbeheerder naar een rapportage van de chef van het Bureau Zuiderpark. In deze rapportage staat onder meer vermeld dat in veel gevallen bij het gebruik van het in surveillancevoertuigen aanwezige stootijzer geen onnodige schade ontstaat. Als dit toch gebeurt, is dit vaak te wijten aan de structuur van de deur of aan het gebruik van veel sloten. Ook staat in de rapportage vermeld dat de meldkamergegevens van 14 juli 2002 zijn geschoond, waardoor het precieze tijdstip waarop de meldkamer politieambtenaren B. en M. naar verzoeksters woning heeft gestuurd en het tijdstip waarop B. en M. de woning hebben betreden, niet meer te achterhalen zijn.

6. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en op hetgeen de betrokken politieambtenaren hebben verklaard, bracht verzoekster naar voren dat de klacht niet is gericht tegen de gronden waarop de politie heeft gemeend haar woning te betreden. Verzoekster blijft erbij dat de politie zich niet als een goed zaakwaarnemer heeft gedragen, aangezien de politie niet voldoende heeft gedaan om te voorkomen dat verzoekster met kosten werd geconfronteerd die redelijkerwijs niet gemaakt hadden hoeven worden.

7.1.1. Voor de beoordeling van verzoeksters klacht moet eerst worden bezien of het binnentreden als zodanig de toets der kritiek kan doorstaan.

7.1.2. Artikel 12, eerste lid van de Grondwet bepaalt dat het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen (zie Achtergrond, onder 1.).

Ingevolge artikel 2 van de Politiewet heeft de politie onder meer tot taak hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Voor het verlenen van deze hulp hebben politieambtenaren op grond van artikel 8, tweede lid van de Politiewet toegang tot elke plaats, inclusief woning, voor zover dat redelijkerwijs nodig is (zie Achtergrond, onder 2.).

Wanneer ter hulpverlening wordt binnengetreden, zijn de voorwaarden van toepassing die in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) zijn gesteld (zie Achtergrond, onder 3.1.). Dit betekent dat op grond van artikel 2, eerste lid van deze wet een schriftelijke machtiging is vereist voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoners. Volgens artikel 2, derde lid is deze schriftelijke machtiging niet vereist, wanneer ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.

Aldus kan de politie alleen in geval van noodsituaties als bedoeld in artikel 2, derde lid Awbi (een ten opzichte van artikel 8, tweede lid van de Politiewet aanvullende eis) van de bevoegdheid tot binnentreden in een woning zonder toestemming en zonder machtiging gebruik maken.

7.1.3. De Memorie van Toelichting bij de Awbi noemt als voorbeeld van een noodsituatie als bedoeld in artikel 2, derde lid de ontdekking op heterdaad van een gewelddelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zal kunnen maken (zie Achtergrond, onder 3.2.). De Memorie van Toelichting noemt verder dat men ook kan denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Dan is onmiddellijk optreden kennelijk in het belang van de bewoner noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Dit binnentreden is daarom rechtmatig, omdat hetzij belangen van hogere orde dan de belangen tot bescherming waarvan het huisrecht strekt, hetzij de belangen van de bewoner zelf op het spel staan, aldus de Memorie van Toelichting.

8.1. De Nationale ombudsman stelt voorop dat de enkele melding dat iemand telefonisch niet bereikbaar is, terwijl dat volgens de melder ongebruikelijk is, onvoldoende aanleiding vormt om te spreken van een noodsituatie als bedoeld in artikel 2, derde lid Awbi. Niettemin kunnen zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen die - naar objectieve maatstaven gemeten - de ernst van de melding zodanig versterken dat zo'n noodsituatie wel kan worden aangenomen. Zulke uitzonderlijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van de Nationale ombudsman in deze zaak voor.

8.2. Vast staat dat de betrokken ambtenaren zonder toestemming en zonder machtiging de woning van verzoekster zijn binnengetreden met het doel hulp te verlenen. De betrokken politieambtenaren verkeerden in de veronderstelling dat verzoekster zich mogelijk in levensgevaar bevond. Gelet op de aard van de telefonische mededelingen en de hoedanigheid van degene die de mededelingen deed - de neef van verzoekster -, alsmede gelet op de omstandigheid dat de politie ter plaatse geen enkele geruststellende informatie heeft verkregen, was die veronderstelling gerechtvaardigd. Daarmee kon in redelijkheid een noodsituatie worden aangenomen, waardoor de betrokken ambtenaren bevoegd waren tot binnentreden zonder toestemming en zonder machtiging. Voor de beoordeling van het politieoptreden in deze situatie komt mede betekenis toe aan de omstandigheid dat het optreden was gericht op behartiging van de belangen van verzoekster (vergelijk de hiervoor onder 7.1.3. genoemde Memorie van Toelichting bij de Awbi).

8.3. Gezien hetgeen politieambtenaren B. en M. hebben verklaard, merkt de Nationale ombudsman voorts op dat de politie er op goede gronden voor heeft gekozen verzoeksters voordeur met een stootijzer te openen, en niet op een andere wijze de woning te betreden. Er bleken immers geen buren te zijn die in het bezit waren van een huissleutel van verzoekster. Ook was aan de buitenzijde van de woning niet zichtbaar dat verzoekster is aangesloten bij de alarmcentrale van de Thuiszorg, terwijl van de politie niet kon worden verlangd dat zij uit zichzelf navraag zou doen bij de alarmcentrales in Den Haag. Verder is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie, nadat een geleend trapje te klein bleek, niet hoefde te proberen op een andere wijze verzoeksters woning (aan de achterzijde) binnen te komen. Hierbij is van belang dat de politie er terecht van is uitgegaan dat een snel optreden noodzakelijk was.

8.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.1., 8.2. en 8.3. is overwogen, en uitgaande van de terughoudende benadering van de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken (zie Achtergrond, onder 4.), moet worden geoordeeld dat verzoeksters schadeclaim, voor zover het de kosten van het vervangen van de vernielde voordeur betreft, niet zo evident juist is dat het regionale politiekorps Haaglanden niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

8.5. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat, anders dan de chef financieel-economisch beleid van het regionale politiekorps Haaglanden op 14 januari 2003 aan verzoekster schreef (zie Bevindingen, onder A.3.), het binnentreden van verzoeksters woning door politieambtenaren B. en M. niet is aan te merken als zaakwaarneming in de zin van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 5.). Zoals hierboven is overwogen, geschiedde het binnentreden in het kader van de wettelijke hulpverleningstaak van de politie.

9. Wat betreft de weigering de kosten van het provisorisch afdichten van verzoeksters woning te vergoeden, merkt de Nationale ombudsman het volgende op.

Bij het door de politie inschakelen van medewerkers van de gemeente om de woning provisorisch af te dichten was - anders dan bij het binnentreden - wél sprake van zaakwaarneming als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 5.). Indien de politie het - zoals hier het geval - op redelijke grond noodzakelijk acht dat een pand moet worden afgedicht en besluit over te gaan tot zaakwaarneming, dient de politie, met name in verband met het eventueel in rekening brengen van kosten, in eerste instantie en voor zover redelijkerwijs mogelijk zich ervoor in te spannen om in contact te komen met de rechthebbende van het pand, om de vraag voor te leggen wat er dient te gebeuren. Gelet op hetgeen politieambtenaren B. en M. hebben verklaard (zie hiervóór onder II.3 en 4.) acht de Nationale ombudsman het echter aannemelijk dat verzoekster niet aanspreekbaar was, terwijl voorts niet is gebleken dat er een wettelijk vertegenwoordiger bekend was. In een dergelijk geval kan de politie - binnen het wettelijke kader van zaakwaarneming - zelf beslissen wat te doen of na te laten ten aanzien van de schade aan het pand. Zo kan de politie zelf optreden als zaakwaarnemer of de zaakwaarneming aan een schadeherstelbedrijf of - zoals hier het geval - aan medewerkers van de gemeente overlaten of overdragen. Gelet op het voorgaande, en uitgaande van de terughoudende benadering van de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken (zie Achtergrond, onder 4.), komt de Nationale ombudsman dan ook tot het oordeel dat het regionale politiekorps Haaglanden in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek om vergoeding van de kosten van het provisorisch afdichten van de verzoeksters voordeur af te wijzen.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 4 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw A. te Den Haag, ingediend door mevrouw S. te Amstelveen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Daarnaast werd twee betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaren maakten van deze gelegenheid niet rechtstreeks gebruik, maar hebben wel tijdens het onderzoek tegenover een intern klachtonderzoeker van de politie een verklaring afgelegd die door de korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman is overgelegd.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de betrokken politieambtenaren en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Naar aanleiding van een melding van een neef van verzoekster dat hij verzoekster

- destijds 89 jaar oud - telefonisch niet kon bereiken, hebben twee medewerksters van de regiopolitie Haaglanden op 14 juli 2002 verzoeksters voordeur geforceerd om haar woning te kunnen betreden. In de woning bleek dat verzoekster al enige tijd gewond in haar woonkamer lag en niet in staat was geweest om zelf hulp te vragen. De politie heeft een ambulance ter plaatse laten komen, waarna verzoekster naar het ziekenhuis is vervoerd. Verzoeksters voordeur is op verzoek van de politie door medewerkers van de gemeente Den Haag afgedicht.

2. Aangezien verzoekster van mening was dat de politie bij het binnentreden van haar woning onnodig veel schade heeft veroorzaakt, schreef mevrouw S. namens haar op 9 augustus 2002 het volgende aan de korpsbeheerder:

"…Op 14 juli 2002 heeft de politie Haaglanden na een telefoontje van de neef van mevrouw, woonachtig in Den Helder, zich toegang verschaft tot haar woning, omdat deze neef telefonisch geen contact met zijn tante kon krijgen.

Achteraf bleek dat mevrouw A. na een val haar bovenbeen had gebroken en vervolgens is vervoerd naar het ziekenhuis Leyenburg.

Mevrouw A. maakt ernstig bezwaar tegen het feit dat de politie heeft gemeend met grof geweld haar voordeur te forceren om zich toegang tot haar woning te verschaffen. De deur is volledig vernield, niet meer te herstellen en zal moeten worden vervangen door een nieuwe deur. De kosten van vervanging worden voorlopig begroot op € 1.000, omdat de deur speciaal moet worden gemaakt.

Zij beklaagt zich erover dat de politie Haaglanden onnodige schade heeft veroorzaakt. Haar woning is gelegen op de eerste etage van het flatgebouw en haar balkon kan op relatief eenvoudige wijze via het dak van de daaronder gelegen garages worden bereikt. Zij vraagt zich af waarom de politie niet heeft overwogen een ruit(je) in te drukken om de woning te kunnen betreden, waardoor de schade beperkt had kunnen blijven.

Nu wordt zij geconfronteerd met een schade van minimaal € 1.000, die zij zelf zal moeten dragen, omdat de verzekering de schade niet zal vergoeden…"

3. Bij brief van 14 januari 2003 deelde de chef financieel-economisch beleid van de regiopolitie Haaglanden verzoeksters gemachtigde onder meer het volgende mee:

"Hierbij bevestigen wij het telefoongesprek van hedenmiddag. Tijdens het telefoongesprek hebben wij gesproken over de binnentreding van de woning aan het Y-plein.

De binnentreding heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een telefoongesprek met een neef van de bewoonster. Dit, omdat de neef van mevrouw reeds enige tijd geen telefonisch contact heeft kunnen krijgen met mevrouw.

Gezien de beschreven situatie zijn wij van mening dat in het onderhavige geval sprake is van zaakwaarneming. Uit hoofde hiervan kan de politie niet aansprakelijk worden gesteld voor de ontstane schade.

Naast het bovenstaande wordt door u aangegeven dat er sprake is van buitenproportioneel geweld. Dit, omdat de woning op één hoog makkelijk aan de achterzijde via het balkon kon worden betreden. Gezien de gegeven situatie zijn wij van mening dat de politieambtenaar juist heeft gehandeld.

Wij zijn van mening dat door het beklimmen van het dak een situatie zou kunnen zijn ontstaan waarbij onze collega zichzelf in gevaar zou hebben gebracht. Ons is de mening toegedaan dat er juist is gehandeld door de deur te forceren."

4. Op 26 januari 2003 schreef verzoeksters gemachtigde onder meer het volgende aan het stafbureau financiën van de regiopolitie Haaglanden:

"Zoals u wellicht weet, dient zaakwaarneming aan een aantal vereisten te voldoen. Een van de vereisten is dat de zaakwaarnemer verplicht is bij de waarneming de nodige zorg te betrachten. De zaakwaarnemer dient zich als een goed zaakwaarnemer te gedragen en moet steeds het oog houden op het belang van de belanghebbende mede gelet op diens (vermoedelijke) wil.

Van de politie mag worden verwacht, voordat zij tot zaakwaarneming besluit, dat zij binnen de grenzen van het redelijke zich ervoor inspant dat de belanghebbende niet geconfronteerd wordt met kosten, die redelijkerwijs hadden kunnen worden voorkomen.

Ik ben van mening dat uw politieambtenaar niet als een goed zaakwaarnemer heeft gehandeld. Het binnentreden van de woning had op andere, eenvoudiger wijze dan door het intrappen van de voordeur kunnen plaatsvinden. Niemand verwacht of verlangt dat uw politieambtenaar zichzelf in gevaar zal brengen. In dit geval waren er meerdere mogelijkheden om de woning te betreden. Uw politieambtenaar had kunnen informeren of er reservesleutels aanwezig waren. Mevrouw A. is al jarenlang aangesloten op de Thuiszorg Alarmcentrale, die ook in het bezit is van een set huissleutels. Uw politieambtenaar had kunnen overwegen de assistentie van de brandweer in te roepen om de twee meter te overbruggen om op het balkon te klimmen en een ruitje te forceren. Uw politieambtenaar had ook de assistentie van een slotenmaker kunnen inroepen.

Dit alles heeft hij nagelaten. Hij heeft gemeend de deur met buitenproportioneel geweld in te trappen en deze onherstelbaar te vernielen.

Op grond van het bovenstaande maakt mevrouw A. aanspraak op vergoeding van de veroorzaakte schade. Bijgaand zend ik u de nota van aannemersbedrijf Bd. voor het vervangen van de voordeur ten bedrage van € 1.547,44, alsmede de nota van de Facilitaire Dienst van de gemeente Den Haag ten bedrage van € 361,44 voor het provisorisch dichten van de woning. Zij vordert in totaal € 1.908,88.

Ik verzoek u mij te berichten of uw dienst bereid is deze schade te vergoeden en het bedrag ad € 1.908,88 over te maken op postgirorekening (…) ten name van mevrouw A."

5. De chef financieel-economisch beleid van de regiopolitie Haaglanden liet verzoeksters gemachtigde op 29 januari 2003 schriftelijk weten dat het verzoek om schadevergoeding ter beoordeling was voorgelegd aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Haaglanden.

6. Bij brief van 10 april 2003 berichtte de aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Haaglanden verzoeksters gemachtigde onder meer het volgende:

"Uit de beschikbare informatie maken wij op dat de politie de deur heeft ingetrapt om mevrouw A. te redden. U stelt dat een minder harde manier ook mogelijk was geweest. Of dit inderdaad het geval is hangt af van geval tot geval. In dit geval is een melding gedaan dat mevrouw A. al een aantal dagen niet heeft gereageerd op de telefoon. Uit navraag bij de buren blijkt dat mevrouw al een paar dagen niet is gezien. Op basis van dat gegeven is de gekozen wijze van openen als de meest adequate wijze gezien. Redenen hiervoor zijn onder andere dat mevrouw A. wellicht in gevaar is dan wel dat haar gezondheid een adequaat optreden noodzakelijk maakt. Het eerst informeren bij de Thuiszorg om te vragen naar een sleutel of een sleutelmaker bellen, kan niet worden afgewacht.

Ook het inslaan van een raam of de brandweer bellen wordt om dezelfde reden niet gedaan. Bij het inslaan van een raam komt nog bij dat dit gevaar voor de politieambtenaar oplevert. Aangezien de politie over een meters hoge balk moet lopen om bij het raam te komen. En de brandweer bellen kan om reden van adequaat handelen niet worden afgewacht.

Wij achten de politie Haaglanden dan ook niet aansprakelijk voor de door mevrouw A. geleden schade."

7. Op 12 april 2003 reageerde verzoeksters gemachtigde hierop schriftelijk onder meer als volgt:

"Uw schrijven van 10 april 2003 ontving ik in goede orde. Uw stelligheden verbazen mij ten zeerste. U spreekt van het redden van mevrouw A., het wellicht in gevaar zijn van haar dan wel dat haar gezondheid een 'adequaat' optreden noodzakelijk maakte. Dit alles laat onverlet dat de politie Haaglanden niet de regels in acht heeft genomen die ten grondslag liggen aan zaakwaarneming, waarop de politie Haaglanden haar optreden vanaf het begin heeft gebaseerd. Een zaakwaarnemer is verplicht bij de zaakwaarneming de nodige zorg te betrachten en moet steeds het oog houden op het belang van de belanghebbende mede gelet op diens (vermoedelijke) wil. Dit is niet gebeurd. Na een telefoontje van een neef in Den Helder heeft de politie, zonder zich te verstaan met buren (de buren weten van niets), met grof geweld de voordeur ingetrapt en volledig vernield. Waarop baseert u c.q. uw verzekerde de mening dat er sprake was van gevaar, enkel en alleen op basis van een telefoontje van een neef in Den Helder, die mevrouw A. zo af en toe eens belt en zijn tante niet kon bereiken.

In uw brief maakt u melding dat de politie over een metershoge balk zou hebben moeten lopen om bij het raam te komen. Het is mij een raadsel waar u deze wijsheid vandaan haalt. Het appartement van mevrouw A. is gelegen op de eerste etage van het gebouw. Zelfs de glazenwasser, die zich heeft te houden aan de Arbowetgeving, klimt maandelijks met een kleine ladder op het dak van de onderliggende garage om het slaapkamerraam, gelegen naast het balkon, te wassen. Mevrouw A. vertelde mij onlangs dat de keukendeur, gelegen aan het balkon, ten tijde van het opentrappen van de voordeur door de politie niet op slot was. Dit gegeven was zij vergeten, maar successievelijk weet zij zich allerlei details te herinneren. Hieruit blijkt eens temeer dat de politie Haaglanden haar optreden als zaakwaarnemer niet naar behoren heeft uitgevoerd.

Ik kan niet akkoord gaan met de wijze waarop u meent de claim van mevrouw A. af te doen. Omdat u uw verzekerde niet aansprakelijk acht voor de door haar veroorzaakte schade, zal ik mij wenden tot de Nationale ombudsman, opdat deze kan vaststellen of uw verzekerde aan de vereisten van zaakwaarneming heeft voldaan."

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Bij het verzoekschrift waren twee foto's gevoegd waarop de achterzijde van een flatgebouw is te zien. De begane grond van dit flatgebouw bestaat aan de achterzijde uit garageboxen. Verzoeksters woning bevindt zich op de eerste etage van het flatgebouw. Het achterbalkon van verzoekster steekt niet uit, maar is gelegen op het dak van de garageboxen. Direct naast het balkon bevindt zich een onbebouwd gedeelte van het dak van de garageboxen.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Bij brief van 16 januari 2004 nam de korpsbeheerder het volgende standpunt in ten aanzien van de klacht:

"…Ik heb de chef van het Bureau Zuiderpark gevraagd mij te informeren over de door u in onderzoek genomen klachtelementen. Ik heb kennisgenomen van de reactie d.d. 31 december jl. (zie hierna, onder 2.2.; N.o.), evenals de als bijlage gevoegde rapporten (zie hierna, onder 2.3, 2.4. en 2.5.; N.o.). Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief en bijlagen. Ik kan mij daarin vinden. Ik acht het klachtelement niet gegrond.

Ten aanzien van het klachtelement merk ik graag het volgende op:

De betrokken ambtenaren zijn mijns inziens op grond van artikel 2 Politiewet zeer professioneel te werk gegaan. Het optreden was proportioneel. Alvorens binnen te treden hebben zij, met inachtneming van de ernst van de melding en de daarmee samenhangende tijdsdruk, de juiste afwegingen gemaakt. Na binnentreden is het slachtoffer door personeel van de GG&GD verzorgd en met spoed overgebracht naar een ziekenhuis. De verdere afhandeling en het muteren van de werkzaamheden waren goed.

Met betrekking tot het juridische kader wijs ik u, ten overvloede, op de aard en strekking van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden die het binnentreden in een woning bij incidenten als het onderhavige legitimeert. Een machtiging is in die gevallen immers niet vereist. Nu mijns inziens het optreden rechtmatig was, vervalt daarmee tevens de grondslag van het verzoek tot schadevergoeding. Het artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek en aanverwante jurisprudentie met betrekking tot de onrechtmatige overheidsdaad ondersteunt in casu de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding..."

2.1. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder enkele stukken, die hieronder staan vermeld voor zover van belang voor het onderzoek.

2.2. In een rapportage van de chef van het Bureau Zuiderpark van 31 december 2003 staat onder meer het volgende vermeld:

"In zijn brief (…) stelt de Nationale ombudsman de volgende vragen:

1. Op grond van welke feiten en omstandigheden heeft de politie besloten over te gaan tot binnentreden? Tijdstippen te vermelden en aan te geven welke activiteiten de politie heeft ondernomen om in contact te treden met verzoekster en/of derden. Tevens in te gaan op namens verzoekster ingebrachte alternatieven.

2. Te vermelden op welk tijdstip exact tot binnentreden is overgegaan.

3. Of betrokken ambtenaren in het bezit waren van een schriftelijke machtiging tot binnentreden en zo niet waarom niet.

4. Aan te geven of de klacht gegrond geacht wordt.

(…)

De volgende antwoorden kunnen worden gegeven op de door de Nationale ombudsman gestelde vragen:

1. De politie heeft besloten binnen te treden naar aanleiding van een hulpverzoek betreffende oudere bewoonster van dit pand. Zij zou geen gehoor meer geven en mogelijk zou haar iets overkomen zijn.

Op zondag 14 juli 2002 omstreeks 16.30 uur ontvingen de betrokken ambtenaren deze melding van de Meldkamer van Politie Haaglanden. Helaas zijn de exacte tijdstippen niet meer te achterhalen gezien het feit dat het meldingensysteem dat bij de meldkamer in gebruik is, opgeschoond is voorbij deze incidentdatum.

Alvorens binnen te treden hebben de betrokken ambtenaren in korte tijd een aantal onderzoeken gedaan, dit betrof onder andere:

- het kort horen van bewoners of zij de betrokken mevrouw nog kort geleden hadden gezien;

- het bekijken van de brievenbus;

- bewoners vragen of zij over een sleutel beschikten;

- bij een andere buurtbewoner een trapje lenen teneinde in de woning te kijken;

- langdurig aanbellen.

Tevens wordt gevraagd in te gaan op alternatieve mogelijkheden. Door betrokken ambtenaren is aan bewoners gevraagd of zij in het bezit waren van een sleutel van de woning. Dit was niet het geval. Tevens is niet gebleken van een eventuele sleutelcentrale. Door de ambtenaren is onderzocht of het mogelijk was aan de achterzijde met een trapje het pand te bereiken. Deze mogelijkheid leverde onvoldoende resultaat op omdat dan evengoed tot verbreking had moeten worden overgegaan. Het inroepen van de hulp van een sleutelmaker was gezien de aanrijtijd van zo iemand geen alternatief. Het was de politiemensen bekend dat de brandweer ook door verbreking binnen zou moeten komen. Gezien het feit dat naar de mening van betrokken ambtenaren de tijd ontbrak om een tijdige hulpverlening uit te kunnen stellen hebben zij besloten de deur te forceren. In het surveillancevoertuig is hiervoor een stootijzer beschikbaar. In veel gevallen ontstaat bij het gebruik van dit stootijzer geen onnodige schade. Indien dit toch ontstaat is dit vaak te wijten aan de structuur van de deur of het gebruik van veel sloten.

2. Het exacte tijdstip is thans niet te achterhalen. Gelet op het ingestelde onderzoek van de ambtenaren zal dit gelegen zijn kort na 16.35 uur, dit gelet op de aanrijtijd na het verkrijgen van de melding.

3. De betrokken ambtenaren waren niet in het bezit van een schriftelijke machtiging tot binnentreden. Gezien het feit dat zij reageerden op een onmiddellijk hulpverzoek, in het kader van artikel 2 van de Politiewet, was het wachten op een dergelijke machtiging niet in het belang van de hulpverlening.

4. Naar mijn mening is de klacht ongegrond. Ik vind dat de betrokken ambtenaren een juiste afweging hebben gemaakt. Zij hebben alternatieven overwogen en voldoende onderzoek uitgevoerd. Tevens is achteraf gebleken dat het slachtoffer dringend behoefte had aan medische hulp. Naar mijn mening is er ook op juiste gronden geen schriftelijke machtiging uitgeschreven daar in voldoende mate dringende noodzakelijkheid voor hulpverlening aanwezig was, waardoor uitstel niet wenselijk was. Het feit dat er veel schade is ontstaan aan de deur is naar mijn mening te wijten aan de structuur van de deur en niet aan niet proportioneel gedrag. Naar mijn mening was het wel zorgvuldiger geweest als het exacte tijdstip van binnentreden ook door de betrokken ambtenaren gemuteerd was."

2.3. Op een door politieambtenaren B. en M. opgemaakt mutatieformulier van 14 juli 2002 staat onder meer het volgende vermeld:

"Type/specificatie : Overige hulpverlening

Datum/tijdstip : zondag 14 juli 2002 16:30 uur

Plaats : 's-Gravenhage (…)

Straat : Y-plein (…)

Bijzonderheden : Vrouw neemt telefoon niet op

(…)

Memo

Op bovengenoemde d.d.t. door MK gestuurd naar genoemd adres alwaar iemand van 89 jaar de telefoon niet meer zou opnemen.

Tp met meerdere buren gesproken. Zij verklaarden dat zij de bewoonster al een paar dagen niet meer gezien hadden. Met de trap van de patatboer aan de overkant in de woning gekeken aan de voor- en achterzijde. We zagen niets bijzonders. Gekozen voor het boemen van de voordeur. Voordeur raakte zwaar beschadigd, maar ging uiteindelijk toch open.

In de woonkamer zagen wij de vrouw liggen. Zij bleek nog in leven te zijn. GGD ter plaatse laten komen. Zij hebben de vrouw overgebracht naar het Leyenburgziekenhuis. Aldaar bleek haar linkerbovenbeen gebroken te zijn. Mogelijk heeft zij een dag of drie hiermee gelegen.

Gemeentewerken heeft haar voordeur afgedicht d.m.v. twee houten platen en een hangslot.

Sleutels hiervan afgegeven aan verplegend personeel van de vrouw. Aanspreekpunt is de bewoonster van perceel 9 mevrouw J.

Bureau schaderegeling gefaxt!"

2.4. In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht heeft hoofdagent van politie M. op 28 november 2003 onder meer het volgende verklaard tegenover inspecteur van politie W.:

"Op zondag 14 juli 2002 omstreeks 16.30 uur bevond ik mij met surveillance belast in wijk van bureau Zuiderpark. Op dat tijdstip kregen wij van de dienstdoende mobilofonist van de politiemeldkamer de opdracht te gaan naar het Y-plein te Den Haag in verband met een oudere vrouw die geen gehoor zou geven.

Ter plaatse aangekomen hebben wij aangebeld bij genoemde woning. Hierop volgde geen reactie. Vervolgens hebben wij in de brievenbus gekeken. Wij zagen hier wel wat post in liggen. Volgens ons was de brievenbus niet dezelfde dag nog leeg gemaakt. Toen hebben wij aangebeld op alle huisnummers in de portiek. Een aantal bewoners deed open, het exacte aantal is mij onbekend.

Mijn collega heeft in diezelfde tijd een zelfde onderzoek ingesteld in de portiek waar de woning aan grensde. Een van de buurtbewoners heeft toen gezegd dat hij/zij de vrouw al circa vijf dagen niet had gezien.

De woning is gelegen op de 1e woonlaag. Onder de woning liggen garages. Hierdoor konden wij niet de woning inkijken. Ik ben toen naar de patatwinkel aan de overzijde gegaan en kon daar een aluminium trapje van circa 1 meter lenen. Met dat trapje hebben we getracht aan de voorzijde in de woning te kijken. Dit leverde geen resultaat op omdat de trap te klein was. Daarop hebben we aan de achterzijde gekeken. Ook hier hebben we het trapje gebruikt. Dit was helaas te klein om ook op dat dak te kunnen klimmen.

Daarop zijn we naar de voordeur van de woning gegaan nadat we een stootijzer (boem) uit de auto hebben gepakt. We hebben nogmaals langdurig aangebeld. Toen de deur niet geopend werd hebben wij besloten de deur middels de boem te openen. Dit omdat wij de verwachting hadden dat er iemand binnen in de woning was en onze hulp dringend noodzakelijk was. Als gevolg van de structuur van de deur ging deze niet snel open, maar raakte wel fors beschadigd en veroorzaakte veel lawaai.

Toen wij uiteindelijk binnen waren zag ik nabij een van de hoeken van de woonkamer de bewoonster liggen. Zij lag op haar rug met de voeten tegen de verwarming. In de kamer lag een kastje op de grond, vermoedelijk door haar val. Aan de verwarming zat bloed of ontlasting. Mogelijk als gevolg van het feit dat mevrouw had geprobeerd op te staan. Ik heb toen samen met mijn collega mevrouw getracht aan te spreken. De mevrouw reageerde niet op aanspreken en schudden. Plotseling gingen haar ogen open en gaf ze een zucht. Ze zei niets. Ik had de indruk dat mevrouw in overlijdenstoestand verkeerde. Ik ben toen naast haar gaan zitten en heb haar hand vastgehouden teneinde haar emotioneel bij te staan.

Mijn collega heeft intussen de GG&GD ter plaatse gevraagd. Naar ons gevoel duurde het even voor die ter plaatse was. Toen de GG&GD ter plaatse kwam verzocht het ambulancepersoneel mij een aantal ondersteunende werkzaamheden te verrichten. Ik kreeg de indruk van de mensen van de GG&GD dat zij de toestand van mevrouw als ernstig kwalificeerden, onder andere als gevolg van vochtgebrek. Het ambulancepersoneel heeft de vrouw vervolgens verder onderzocht. Bij dit onderzoek bleek dat de vrouw een breuk had opgelopen. De vrouw gilde hard. Het GG&GD personeel vermoedde daar een heupbreuk. Later in het ziekenhuis is gebleken dat dit een bovenbeenbreuk was, het ambulancepersoneel heeft dit ons volgens mij later verteld. Ter plaatse heeft de vrouw, van het ambulancepersoneel, diverse soorten medicijnen toegediend gekregen. Wij hebben het ambulancepersoneel geholpen de vrouw op de brancard te leggen. De GG&GD heeft de vrouw toen naar het ziekenhuis vervoerd.

Wij hebben toen in het kader van zaakwaarneming via de meldkamer gemeentewerken besteld die voor afdichting zorg draagt in dit soort gevallen. In afwachting van hun komst hebben wij de achtergelaten rommel van de GG&GD opgeruimd en het kastje rechtgezet. Ook hebben wij de gang van de woning aangeveegd om de rommel van de door ons geforceerde deur op te ruimen. Gemeentewerken heeft toen voor afdichting middels houten platen en een hangslot gezorgd. Wij hebben de sleutel hiervan bij het verplegend personeel in het ziekenhuis afgegeven, ten behoeve van de bewoonster of haar familie.

Ik heb meermalen post gekregen waarvan ik de indruk kreeg dat die ter informatie was, immers ik had de afhandeling van de schade in handen gegeven van bureau Schade & Verzekeringen van Politie Haaglanden.

Ten aanzien van de door S. ingebrachte alternatieven heb ik de volgende opmerkingen:

- Toen wij de portieken afgingen hebben wij van niemand gehoord dat zij in het bezit waren van een huissleutel van het betreffende pand.

- Dat mevrouw aangesloten is bij een alarmcentrale van de thuiszorg is aan de buitenzijde van de woning niet te zien. Bovendien bestaan er in Nederland en

Den Haag meerdere van dit soort alarmcentrales zodat informeren bij één centrale onvoldoende is.

- Gelet op de naar onze mening noodzakelijke snelheid van optreden was de brandweer geen alternatief, te meer daar er dan schade aan de achterzijde van de woning zou zijn aangebracht.

Naar aanleiding van de vragen van de Nationale ombudsman heb ik de volgende antwoorden:

Het optreden was gebaseerd op artikel 2 van de Politiewet waar de politie de taak heeft om personen die hulp behoeven deze te verlenen. Gelet op de dringende noodzakelijkheid kon een machtiging naar onze mening niet worden afgewacht. En ten aanzien van de exacte tijdstippen van optreden en binnentreden kan ik u helaas geen uitsluitsel geven. Door de omstandigheden ter plaatse zijn deze niet exact genoteerd. Daarnaast zijn de incidentgegevens zoals die in het computersysteem van de Centrale Meldkamer zijn opgeslagen, recentelijk geschoond. Ten aanzien van de ondernomen activiteiten en alternatieven verwijs ik u naar het hier bovenstaande relaas.

Als betrokken verbalisant vind ik het jammer dat de politie verweten wordt om zo maar een deur in te schoppen. Wij hebben dit niet zomaar gedaan en wel degelijk naar alternatieven gezocht, die helaas niet voorhanden waren. Als de indiener van de klacht in een eerder stadium contact had gezocht met ons hadden wij onze werkwijze kunnen en willen toelichten. Ik ben ervan overtuigd dat indien de politie niet zo adequaat had opgetreden de levenskansen van betrokkene kleiner waren geworden, dit mede gelet op het warme weer. Ik vind het jammer dat de politie nu een kat krijgt terwijl de tijdige zorg van de familie naar mijn mening ontbroken heeft."

2.5. In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht heeft brigadier van politie B. op 28 november 2003 onder meer het volgende verklaard tegenover hoofdinspecteur van politie N.:

"Op zondag 14 juli 2002 omstreeks 16.30 uur, ben ik in opdracht van de dienstdoende centralist van de politiemeldkamer, met mijn collega M. gegaan naar het Y-plein in Den Haag. De oudere bewoonster zou geen gehoor geven en mogelijk iets zijn overkomen, nadat niemand op bellen open deed hebben wij bij buren aangebeld. Door te vragen kregen wij te horen dat de bewoonster al een aantal dagen niet was gezien. Door in de brievenbus te kijken zagen wij dat de post niet recent was geruimd. De bewuste woning konden wij niet inkijken omdat het een 1e etage betreft. Mijn collega heeft een trapje geleend waarmee wij voor en achter geprobeerd hebben de woning in te kijken of te klimmen. Dit lukte niet met de beschikbare middelen. Uit alle beschikbare informatie en aanwijzingen maakten wij op dat er een gerede kans bestond dat de bewoonster zich in de woning bevond maar niet in staat was om de deur voor ons te openen. Om hulp te kunnen verlenen aan hen die dit behoeven, zoals dit in artikel 2 van de Politiewet staat, hebben wij met een stootijzer uit onze surveillanceauto de voordeur geforceerd. Dit is een keus waarbij ik weet dat deze schade oplevert. Ik deed dit omdat ik geen betere mogelijkheid zag om de vrouw snel te bereiken. Ik ben achteraf blij dat wij de deur hebben opengebroken en daarna mevrouw hebben kunnen aantreffen. Ik ben best geschrokken van de toestand waarin wij mevrouw aantroffen. Ik denk dat we net op tijd waren. Om nader in te gaan op de namens klaagster genoemde elementen:

- Ik heb ter plaatse aan iedereen gevraagd of iemand een voordeursleutel had. Niemand had een sleutel.

- Ik kon ter plaatse niet waarnemen dat mevrouw aangesloten was bij een sleutelcentrale.

- Ik weet dat de brandweer over dezelfde technieken beschikt om een pand binnen te dringen, namelijk door een raam of deur te verbreken.

Op basis van deze gegevens zag ik in dit geval geen minder ingrijpende wijze om snel de woning binnen te dringen. Het inroepen van een slotenmaker was voor mij geen optie. Ik was erop gericht hulp te verlenen aan een mens en was ervan overtuigd dat dit daarom snel moest gebeuren. Dat ik daardoor schade zou veroorzaken betreur ik, maar is een gevolg van het doel dat ik had.

Naar aanleiding van de vragen van de Nationale ombudsman het volgende:

Ons optreden is gebaseerd op artikel 2 van de Politiewet waarin de politie de taak wordt opgedragen hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Ik heb aan iedereen die ik in de omgeving kon vinden gevraagd wie er iets wist over deze mevrouw of haar toestand. Ik heb langdurig aan de deur gebeld en door de brievenbus gekeken. Ik heb overlegd met de centralist van de politiemeldkamer en daarop besloten de deur te verbreken. Exacte tijdstippen kan ik niet reproduceren, de gegevens uit ons meldkamerbestand zijn inmiddels vernietigd. Ik beschikte niet over een schriftelijke machtiging. Ik kreeg toestemming om de deur te verbreken omdat onder deze omstandigheden het risico bij niet optreden onaanvaardbaar zou zijn geweest. Ons optreden kon geen uitstel gedogen. Het wachten op een machtiging zou tijd hebben gekost en de schade niet hebben verminderd. Ik vind het jammer dat klaagster niet eerder contact met ons gezocht heeft als dit haar beleving is. Mogelijk hadden wij uit kunnen leggen wat wij geprobeerd hebben voor wij de bewoonster in de woning aantroffen.

Ik merk nog op dat ik, onder vergelijkbare omstandigheden, een volgende keer weer op deze wijze mijn best doe om iemand het leven te redden."

D. Reactie verzoekster

Verzoeksters gemachtigde reageerde bij brief van 1 februari 2004 onder meer als volgt op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht:

"Artikel 2 van de Politiewet luidt: De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Artikel 2, lid 4 van de Algemene wet op het binnentreden luidt: Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.

Mevrouw A. haar klacht is niet gericht tegen de gronden waarop de politie heeft gemeend haar woning te betreden. Haar klacht is gelegen in het feit dat de politie zich baseert op zaakwaarneming (zie het schrijven van de heer Bo. (zie hiervóór, onder A.3.; N.o.)) en uit dien hoofde meent niet aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor de ontstane schade.

Mevrouw A. blijft bij haar standpunt dat de politie als zaakwaarnemer zich als goed zaakwaarnemer had behoren te gedragen, in casu zij binnen de grenzen van het redelijke zich ervoor had moeten inspannen dat belanghebbende niet geconfronteerd zou worden met kosten die redelijkerwijs hadden kunnen worden voorkomen. Dat is geenszins gebeurd.

Er was geen noodzaak haar deur te forceren.

In de brief van Bureau Zuiderpark (…)(zie hiervóór, onder C.2.2.; N.o.) blijkt dat de betrokken ambtenaren in korte tijd een aantal onderzoeken hebben gedaan. Indien de politie haar onderzoek dat, zoals zij schrijft, in korte tijd moest worden verricht, gedegen had gedaan, dan had zij kunnen weten dat er wel degelijk sprake is van een sleutelcentrale. Mevrouw A. is sinds jaar en dag aangesloten op de Alarmcentrale van de Thuiszorg. Deze beschikt over haar sleutel(s).

Tevens zouden de ambtenaren hebben onderzocht of het mogelijk was aan de achterzijde met een trapje het pand te bereiken. Deze mogelijkheid leverde onvoldoende resultaat op omdat dan evengoed tot verbreking had moeten worden overgegaan. Over dit laatste is mevrouw A. verbijsterd. In de brief van 14 januari 2003 (zie hiervóór, onder A.3.; N.o.) is de politie juist van mening dat 'hierdoor een situatie zou kunnen zijn ontstaan waarbij onze collega zich in gevaar zou hebben gebracht'. Indien de politieambtenaar met een trapleertje het balkon opgeklommen was, dan had hij ervaren dat de keukendeur gewoon open was, of in het andere geval had hij het raam(pje) van de aan het balkon liggende slaapkamer kunnen forceren. Nee, dit alles is gelaten. Met een breekijzer is de deur zodanig beschadigd, dat herstel door een timmerman niet meer mogelijk was en een nieuwe deur bij de fabrikant moest worden besteld.

Mevrouw A. handhaaft dan ook haar standpunt dat de politie zich niet als goed zaakwaarnemer heeft gedragen."

Achtergrond

1. Grondwet

Artikel 12, eerste lid:

"Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen."

2. Politiewet 1993

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Artikel 8, tweede lid:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven, redelijkerwijs nodig is."

3.1. Algemene wet op het binnentreden (Awbi)

Artikel 1:

"1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.

2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.

3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.

4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."

Artikel 2:

"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.

3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."

Artikel 3:

"1. Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:

a. de advocaat-generaal bij het gerechtshof;

b. de officier van justitie;

c. de hulpofficier van justitie.

2. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering.

3. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist."

3.2. In de Memorie van Toelichting bij de Awbi staat ten aanzien van artikel 2, derde lid het volgende vermeld:

"Voor de in het wetsontwerp neergelegde regeling geldt, zoals ook voor andere wettelijke bepalingen, dat een daarvan afwijkende wijze van handelen onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Te denken valt aan situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt. Dan is onmiddellijk optreden geboden. Als voorbeeld kan worden genoemd de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zal kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is voor het binnentreden alsdan niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Dan is onmiddellijk optreden kennelijk in het belang van de bewoner noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bij voorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming én zonder machtiging gerechtvaardigd. Dit binnentreden is daarom rechtmatig, omdat hetzij belangen van hogere orde dan de belangen tot bescherming waarvan het huisrecht strekt, hetzij de belangen van de bewoner zelf op het spel staan. Artikel 2, derde lid, voorziet in de bevoegdheid om in die uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging zonder toestemming in de woning binnen te treden."

4. Toetsing door de Nationale ombudsman van de klacht over een beslissing van een bestuursorgaan tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

5. Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:198:

"Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen."

Artikel 6:199:

"1. De zaakwaarnemer is verplicht bij de waarneming de nodige zorg te betrachten en, voor zover dit redelijkerwijze van hem kan worden verlangd, de begonnen waarneming voort te zetten.

2. De zaakwaarnemer doet, zodra dit redelijkerwijze mogelijk is, aan de belanghebbende verantwoording van hetgeen hij heeft verricht. Heeft hij voor de belanghebbende gelden uitgegeven of ontvangen, dan doet hij daarvan rekening."

Artikel 6:200:

"1. De belanghebbende is, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, gehouden de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden.

2. Heeft de zaakwaarnemer in de uitoefening van een beroep of bedrijf gehandeld, dan heeft hij, voor zover dit redelijk is, bovendien recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend."

Artikel 6:201:

"Een zaakwaarnemer is bevoegd rechtshandelingen te verrichten in naam van de belanghebbende, voor zover diens belang daardoor naar behoren wordt behartigd."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Geweigerd schade te vergoeden die was ontstaan bij binnentreden in verzoeksters woning.

Oordeel:

Niet gegrond