Een man woont in een plaats met een haven. Hij hoort over bouw van een nieuwbouwwijk bij die haven waar dan ook de mogelijkheid voor een ligplaats voor een boot dichtbij de woningen komt. Hij wil graag een woning met ligplaats vlakbij. Voordat hij de woning koopt doet hij navraag bij de gemeente over de verkrijging van de ligplaats. Op basis van de reactie zowel mondeling als per mail én het op dat moment gehanteerde beleid gaat de man ervan uit dat hij ervan uit kan gaan dat hij een ligplaats toegezegd heeft gekregen bij zijn nieuwe woning. Hij koopt de woning.
Maanden later is hij op een bijeenkomst waar de gemeente aankondigt de verdeling van ligplaatsen anders te gaan doen voor het deel van de nieuwbouwwijk waar de man een huis heeft gekocht. Namelijk met een lotingssysteem. Hij reageert meteen door aan te geven dat hij ervan uit gaat dat hij daar niet aan mee hoeft te doen, omdat hij al een ligplaats toegezegd had gekregen. De gemeente geeft aan dat daarvan geen sprake is.
Dit leidt tot een gesprek en later een klacht bij de gemeente maar de gemeente blijft bij haar standpunt dat aan de man geen ligplaats is toegekend.
De man dient vervolgens een klacht in bij de Nationale ombudsman, die onderzoek doet naar de klacht van de man over de vermeende toezegging en het intrekken daarvan.
De ombudsman vindt de klacht van de man gegrond. De gemeente heeft door haar uitingen in combinatie met het eerder geldende beleid de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat de man ervan uit mocht gaan dat hij in aanmerking kwam voor een ligplaats. Daarom doet de ombudsman de aanbeveling aan de gemeente om te bekijken of er een passende oplossing is die recht doet aan de gewekte verwachting rondom de toewijzing van een ligplaats.