2009/048

Rapport

Verzoeker heeft 17 maanden als tbs-passant in een penitentiaire inrichting doorgebracht in afwachting tot plaatsing in een tbs kliniek Bij arrest van 5 juni 1998 oordeelde de Hoge Raad dat, kort gezegd, een verblijf als tbs-passant in beginsel na zes maanden onrechtmatig wordt, welke jurisprudentie werd overgenomen door de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming Dit had als gevolg dat de Staat na het verstrijken van een termijn van zes maanden aan een tbs-passant een schadevergoeding verschuldigd is. Op 27 april 2006 wees het Hof te Den Haag in een aantal passantenzaken arrest. Het Hof oordeelde dat, gelet op de eerder gedane uitspraken van het EHRM een passantentermijn van langer dan vier maanden niet aanvaardbaar is en dat dus met ingang van de vijfde maand recht op schadevergoeding bestaat. Verzoeker diende op 30 januari 2007 bij DJI het verzoek in vooreen vergoeding voor de tijd die hij als zogenaamde passant in een huis van bewaring had moeten doorbrengen.

Verzoeker klaagt er onder meer over dat DJI aan uitbetaling van het schadevergoedings­bedrag voor de wachttijd de voorwaarde stelt dat een zogenaamde vaststellings­overeenkomst wordt ondertekend ter finale kwijting waardoor hij zijn recht verspeelt om later alsnog een civiele procedure te starten om een hogere vergoeding te krijgen dan de thans gehanteerde bedragen.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat het begrijpelijk is dat de minister een afspraak over de hoogte van een schadevergoeding wil vastleggen in een overeenkomst. Niet alleen moet de Staat zich financieel kunnen verantwoorden voor zijn uitgaven, ook is het van belang dat tussen partijen duidelijkheid bestaat over het bedrag dat is uitgekeerd en op grond waarvan. Dat de minister dan ook in een dergelijke overeenkomst opneemt dat de tbs-passant finale kwijting verleent aan de Staat past in een geval om een aansprakelijkheidskwestie af te ronden. De Nationale ombudsman acht het echter niet redelijk dat indien een tbs-passant niet akkoord gaat met het door de minister voorgestelde schadebedrag, de minister vasthoudt aan de voorwaarde dat hem volledige kwijting wordt verleend. In een dergelijk geval ligt het in de rede dat de minister het wel erkende schadebedrag uit eigen beweging vergoedt, zodat het in elk geval in zoverre niet op een procedure hoeft aan te komen. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de minister van Justitie in strijd heeft gehandeld met het redelijkheidsvereiste

De gedraging was niet behoorlijk.

De Nationale ombudsman geeft de minister van Justitie in overweging om indien de gestelde hoogte van de schade door een tbs-passant wordt betwist, in elk geval het door de minister erkende schadebedrag te vergoeden zonder hieraan de verplichting te verbinden dat een tbs-passant ter finale kwijting een vaststellingsovereenkomst dient te ondertekenen, zodat een eventueel te voeren juridische procedure alleen over het meerdere hoeft te gaan.

Overige klachtonderdelen.

De ingangsdatum van de betaling van de passantenvergoeding, behoorlijk.

Instantie: Dienst Justitiële Inrichtingen

Klacht:

Niet bereid geweest om direct een tegemoetkoming van de wachttijd voor plaatsing in tbs-kliniek toe te kennen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Dienst Justitiële Inrichtingen

Klacht:

Voorwaarde gesteld om vóór uitbetaling van het schadevergoedingsbedrag een zogenaamde vaststellingsovereenkomst te ondertekenen.

Oordeel:

Gegrond