Verzoeker deed aangifte van zijn gestolen auto. Twee dagen later troffen twee politieambtenaren de gestolen auto van verzoeker aan in Zeewolde. De politieambtenaren lieten de auto vervolgens door een bergingsbedrijf naar het politiebureau in Almere afslepen. De auto van verzoeker werd later ter beschikking gesteld aan het bergingsbedrijf. Een jaar later trof verzoeker, tijdens een bezoek aan een sloopbedrijf op de Veluwe, zijn één jaar eerder gestolen auto aan tussen de daar gestalde sloopauto's. Bij nadere inspectie bleek dat de autopapieren van verzoeker nog steeds in het dashboardkastje lagen. Verzoeker stelde daarop de politie aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Het korps wees zijn verzoek om schadevergoeding af omdat het volgens hen de taak van de Verzekeraars hulpdienst was geweest om verzoeker in kennis te stellen van het aantreffen van zijn gestolen auto.
Verzoeker klaagde erover dat politieambtenaren hadden nagelaten om hem in te lichten over het aantreffen van zijn kort daarvoor gestolen auto.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de politie onvoldoende onderzoek had verricht aan/in de gestolen auto, waardoor zij verzoeker de mogelijkheid had ontnomen om zijn voertuig weer in zijn bezit te krijgen. De politie had hiermee gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. De Nationale ombudsman achtte de gedraging daarom niet behoorlijk. De Nationale ombudsman gaf de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland in overweging om het verzoek om schadevergoeding, voor het deel waarover de korpsbeheerder zijn aansprakelijkheid in eerste instantie had afgewezen, opnieuw te bezien.