Verzoeker werkte in 2006 voor twee werkgevers. Samen droegen de werkgevers ten aanzien van verzoeker meer inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet af dan het wettelijk maximum. De Belastingdienst betaalde het teveel betaalde terug aan de beide werkgevers naar rato van het door elk van hen aan verzoeker betaalde loon. De Belastingdienst verstrekte daarbij een opgaaf aan elk van beide werkgevers om hen in staat te stellen de berekening van de verleende teruggaaf te controleren.
Verzoeker klaagde erover dat de werkgevers uit de door de Belastingdienst verstrekte opgaaf konden afleiden wat zijn inkomen was geweest bij de andere werkgever. Hij beschouwde dit als een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.
De Nationale ombudsman overwoog dat de informatieverstrekking aan de werkgevers niet verplicht was en dat de Belastingdienst een afweging moest maken tussen het belang van de werkgevers bij de mogelijkheid de teruggaaf te kunnen narekenen en het belang van de betrokken verzekerden bij het niet bekend maken van de over hen bekende gegevens. De Nationale ombudsman overwoog dat het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer een grondrecht was dat bij die afweging in beginsel het zwaarst moet wegen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het te billijken was dat de Belastingdienst de gebruikte werkwijze tijdelijk nog hanteerde omdat de zelfde problematiek ook speelde bij de premies werknemersverzekeringen en omdat de staatssecretaris van Financiën aangaf dat onderzoek werd gedaan naar wijziging van de wettelijke systematiek.
De Nationale ombudsman deed aan de minister van Financiën de aanbeveling om te bevorderen dat het wettelijk systeem binnen afzienbare tijd zal worden gewijzigd.