2005/033

Rapport

Verzoeker had via een advertentie in de krant een Alfa Romeo gekocht. Na een paar maanden ruilde hij deze auto, onder bijbetaling van € 3000 in voor een BMW. Na enkele weken bleek dat de Alfa Romeo was omgekat. De BMW dealer stelde verzoeker en de politie hiervan op de hoogte. De politie startte een onderzoek naar de diefstal dan wel heling van de Alfa Romeo en nam deze auto in beslag. Na overleg met het parket, werd besloten ook de BMW in beslag te nemen. En zo geschiedde.

Verzoeker klaagde erover dat zijn BMW en de bijbehorende autopapieren in beslag waren genomen.

Het bleek dat het opsporingsonderzoek van de politie zich uitsluitend richtte op de diefstal dan wel heling van de Alfa Romeo, zodat er ten aanzien van de BMW niets ten laste gelegd zou gaan worden.

Het ging hier vervolgens om de rechtvaardiging van de beslissing om de BMW in beslag te nemen. De Nationale ombudsman erkende dat aan politie en justitie een zekere beoordelingsruimte toekomt bij het nemen van de beslissing tot inbeslagneming. De grond die de minister van Justitie (wellicht achteraf) aanvoerde om de inbeslagneming van de BMW te rechtvaardigen, was waarheidsvinding. Inbeslagneming in het kader van waarheidsvinding dient om het ten laste gelegde feit te kunnen bewijzen. Gelet hierop en gelet op het feit dat er geen opsporingsonderzoek plaatsvond naar de BMW, vond de Nationale ombudsman dat er geen basis was voor de inbeslagneming op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Door de beslissing tot inbeslagneming te rechtvaardigen met een beroep op waarheidsvinding achtte de Nationale ombudsman in strijd met het motiveringsvereiste. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.

Tevens klaagde verzoeker erover dat het College van procureurs-generaal zijn verzoek om schadevergoeding had afgewezen. Gelet op het oordeel dat de motivering van de beslissing tot inbeslagneming van de BMW de beslissing niet kon dragen, achtte de Nationale ombudsman dat het afwijzen van de schadevergoeding op basis van het criterium van een rechtmatige overheidsdaad, niet meer kon volstaan. Hiermee had het College niet gehandeld conform het motiveringsvereiste. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.

De Nationale ombudsman deed de minister van Justitie de aanbeveling de beslissing het verzoek om schadevergoeding af te wijzen, te (doen) heroverwegen.

Ten overvloede merkte de Nationale ombudsman op dat hem was gebleken dat de officier van justitie het beslag had aangehouden toen hem was gebleken dat verzoekers wederpartij conservatoir beslag wilde laten leggen op de auto, nadat hij het beslag reeds had beëindigd. Hiervoor bestond geen juridische basis. De hoofdofficier van justitie liet weten dat het hier een praktische oplossing betrof die recht wilde doen aan de belangen van slachtoffers of benadeelden. De Nationale ombudsman was echter van mening dat hier niet op voorhand duidelijk was wie in deze zaak het slachtoffer was en dat de officier van justitie er niet voor had mogen kiezen de regeling van artikel 116, derde lid Sv te passeren, die het voornemen tot teruggave aan een ander dan de beslagene regelt.

Overige klachtonderdelen: - inbeslagneming en in de auto leggen van de autopapieren.

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Ondanks aandringen verzoeker om de autopapieren op politiebureau te houden, deze tóch in de auto gelegd.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Arrondissementsparket te 's Hertogenbosch

Klacht:

Auto en autopapieren verzoeker in beslag genomen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: College van procureurs-generaal

Klacht:

Verzoek om schadevergoeding, wegens onrechtmatig in beslag nemen auto en onzorgvuldige afwikkeling beslag, afgewezen.

Oordeel:

Gegrond