2005/008

Rapport

In de periode dat verzoekster inwonende zoon in voorlopige hechtenis verbleef, constateerde verzoekster dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden een aantal incassoprocedures tegen haar zoon had lopen. Omdat haar zoon op dat moment de door het CJIB gevorderde bedragen niet kon voldoen, heeft verzoekster het CJIB benaderd met het verzoek om hetzij te willen instemmen met uitstel van betaling, hetzij een betalingsregeling met haar te willen treffen. Het CJIB had het verzoek afgewezen en verzoekster had daarover bij de Nationale ombudsman geklaagd.

Uit het onderzoek de Nationale ombudsman was gebleken dat het CJIB dit verzoek met betrekking tot twee boetevonnissen had afgewezen omdat al eerder toegestane betalingsregelingen reeds voor aanvang van de voorlopige hechtenis verschuldigbaar niet waren nagekomen. Met betrekking tot enkele beschikkingen had het CJIB het verzoek afgewezen omdat het totaal gevorderde bedrag onder de grens van € 225 lag.

De Nationale ombudsman achtte de gedraging "behoorlijk".

Ten overvloede overwoog de Nationale ombudsman nog het volgende. Uit het onderzoek was gebleken dat de aanschrijving van een betrokkene geschiedt aan het adres waarop deze voorafgaand aan de eerste brief staat ingeschreven. Vervolgbrieven worden vervolgens naar datzelfde adres gestuurd. In deze zaak had het CJIB vervolgcorrespondentie in enkele incasso- procedures naar het adres van verzoekster gezonden, hoewel het CJIB uit hoofde van enkele andere incassoprocedures op de hoogte was van het feit dat de zoon van verzoekster vanaf 4 april 2003 niet langer op dat adres stond ingeschreven. Deze handelwijze van het CJIB had voor de zoon van verzoekster buitengewoon nadelige gevolgen kunnen hebben als zijn voormalige adres na zijn vertrek aldaar niet zou zijn bewoond door een goedwillend familielid. De Nationale ombudsman achtte het dan ook niet juist dat het CJIB na 4 april 2003 in enkele incassozaken heeft volhard om voor verzoeksters zoon bestemde post te zenden naar een adres waarop hij toen niet langer stond, hoewel het CJIB op de hoogte was van de desbetreffende mutatie.

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Geen, althans geen nieuwe, betalingsregeling hebben willen treffen t.b.v. zoon verzoekster; tijdens telefoongesprek ten onrechte de indruk gewekt dat verzoek om betalingsregeling zou worden ingewilligd na verstrekken aanvullende informatie door verzoekster.

Oordeel:

Niet gegrond