2004/253

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen de voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2002 ad € 1.647 die door de Belastingdienst op 11 december 2002 is gestort op een rekening die niet (meer) op haar naam staat, niet alsnog wil storten op een rekening die op haar naam staat. Met name klaagt verzoekster er over dat de Belastingdienst geen rekening heeft gehouden met het door haar ingevulde rekeningnummer op het op 21 november 2002 door haar ingediende verzoek voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2003, alsmede dat de Belastingdienst onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht rustende onderzoeksplicht.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekster heeft op 3 september 2002 een verzoek om voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting (hierna: VT) 2002 ingediend. Zij had nooit eerder een dergelijk verzoek ingediend. Het verzoek leidde tot een terug te geven bedrag van € 1.647. De betrokken aanslag van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen (hierna: de Belastingdienst) was gedagtekend 16 december 2002.

2. De Belastingdienst heeft het bedrag van de VT op 11 december 2002 gestort op een rekening die op dat moment op naam stond van de voormalige echtgenoot van verzoekster. De storting kwam dan ook bij hem terecht. Hij liet verzoekster echter weten niet bereid te zijn om het bedrag aan haar over te maken.

II. Ten aanzien van verzoeksters klacht

1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst niet bereid is het bedrag van de VT 2002 alsnog te storten op een rekening die op haar naam staat. Verzoekster is van mening dat zij nog steeds een vordering heeft op de Belastingdienst omdat de Belastingdienst niet aan haar, maar aan haar voormalige echtgenoot heeft betaald. Met name klaagt verzoekster er over dat de Belastingdienst geen rekening heeft gehouden met het door haar ingevulde rekeningnummer op het op 21 november 2002 door haar ingediende VT-verzoek 2003. Voorts klaagt zij er over dat de Belastingdienst onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 2.) rustende onderzoeksplicht.

2. In reactie op de klacht deelde de Belastingdienst mee dat in dit geval informatie omtrent het rekeningnummer op het VT-verzoek over 2002 ontbrak, echter uit de hem ter beschikking staande en geautomatiseerd toegankelijke informatie was gebleken dat op 3 augustus 2001 een aan verzoekster toekomende teruggaaf inzake de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting 2000 was gestort op het thans niet meer door haar gewenste rekeningnummer. Uit die informatie bleek volgens de Belastingdienst tevens dat verzoekster op 30 januari 1991 was gescheiden. Op 11 december 2002 was, sedert de laatste storting door de Belastingdienst op het thans niet meer door verzoekster gewenste rekeningnummer, een periode van circa zestien maanden verstreken. Dit is volgens de Belastingdienst in het betalingsverkeer met particulieren een niet ongebruikelijk lange periode. In de persoonlijke omstandigheden van verzoekster waren geen wijzigingen gekomen, althans geen die doen veronderstellen dat een eerder gebruikte rekening thans mogelijk niet meer de gewenste was, aldus de Belastingdienst.

Gezien het bovenstaande zou volgens de Belastingdienst in dit geval de enige aanleiding tot nader onderzoek het feit zijn dat verzoekster had verzuimd een rekeningnummer te vermelden in haar VT-verzoek 2002. Dit, terwijl zij kon weten dat daartoe een reden bestond die kennelijk is opgekomen tussen 3 augustus 2001 en het moment van het indienen van het VT-verzoek 2002 op 3 september 2002. In dit geval moet het risico bij verzoekster liggen, aldus de Belastingdienst.

Volgens de Belastingdienst wordt dit niet anders, nu verzoekster op 21 november 2002 in haar VT-verzoek 2003 wél het door haar gewenste rekeningnummer heeft vermeld. Volgens de Belastingdienst rijst niet alleen de vraag of hij in redelijkheid op de datum van de storting - 11 december 2002 - van de VT 2002 het genoemde VT-verzoek 2003 al verwerkt zou moeten hebben, maar bovendien dat rekeningnummers die (enkel) worden gebruikt voor de VT niet worden opgenomen in het Vastgirobestand. De vermelding van het door verzoekster gewenste rekeningnummer voor de VT 2003 kon voor hem geen aanleiding zijn om meer dan een routine-onderzoek in te stellen, aldus de Belastingdienst.

Gezien het vorenstaande stelt de Belastingdienst zich op het standpunt niet bereid te zijn de VT 2002 alsnog op de door verzoekster gewenste rekening te storten.

3. In de rapportage van 2 maart 2004 inzake het onderzoek door de Belastingdienst naar uitbetaling op ongewenste rekeningnummers (zie Achtergrond, onder 3.) staat vermeld dat op bijna alle VT-verzoekformulieren reeds een bank- of girorekeningnummer voor uitbetaling staat geprint. In het bestaande proces van uitbetaling van de VT wordt in alle gevallen waarin geen rekeningnummer is vermeld op een VT-verzoek een vragenbrief naar de aanvrager verstuurd met het verzoek alsnog een rekeningnummer te verstrekken. Het ontbreken van een rekeningnummer heeft echter geen invloed op het verlenen van de VT zelf. Voor de uitbetaling wordt ten aanzien van de VT-gerechtigde in alle gevallen een bij de Belastingdienst bekend bank- of girorekeningnummer voor uitbetaling van de VT gezocht in het Vastgirobestand. Als de indiener van het verzoek op de brief heeft gereageerd zal dat volgens de Belastingdienst in de regel het door hem verstrekte rekeningnummer zijn. Als niet is gereageerd en in het Vastgirobestand geen rekeningnummer wordt gevonden, wordt de VT door middel van een "cheque" uitbetaald.

In het Vastgirobestand is voor de uitbetaling van een VT een aparte rubriek opgenomen. Als in dit bestand een ander rekeningnummer is opgenomen, bijvoorbeeld voor de uitbetalingen en teruggaven inkomstenbelasting, wordt dat rekeningnummer niet automatisch gebruikt voor de uitbetaling van de VT. VT-gerechtigden kunnen de VT immers laten uitbetalen aan een ander dan hem of haar zelf, aldus de genoemde rapportage.

4. De Belastingdienst kan niet in zijn standpunt ten aanzien van verzoeksters klacht worden gevolgd.

Vast staat dat de Belastingdienst het bedrag van € 1.647 van de VT 2002 niet heeft gestort op een rekening die op naam stond van verzoekster. De Belastingdienst heeft dan ook niet aan haar betaald. Voorts is niet gesteld of gebleken dat verzoekster door de storting op de rekening van haar voormalige echtgenoot is gebaat. Tevens staat vast dat op het VT-verzoek 2002 niet het rekeningnummer voor de VT van verzoekster stond voorbedrukt, alsmede dat verzoekster op het verzoek geen rekeningnummer had vermeld waarop een eventuele VT door de Belastingdienst moest worden gestort.

5. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van haar voormalige echtgenoot bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Nu niet is gebleken van aanwijzingen dat verzoekster bedoeld heeft het bedrag van de VT 2002 aan haar voormalige echtgenoot te laten uitbetalen, kan daarvan alleen sprake zijn wanneer de Belastingdienst op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag heeft gestort ten tijde van die storting op naam van verzoekster stond. Het bepaalde in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) betekent dat de Belastingdienst op dat punt te goeder trouw moet zijn geweest, dat wil zeggen dat de Belastingdienst niet wist en ook niet behoefde te weten dat het betrokken rekeningnummer niet meer (mede) op naam stond van verzoekster.

6. Wat er ook zij van de stelling van de Belastingdienst dat hij op het moment van de storting op 11 december 2002 van de VT 2002 niet wist dat de betrokken rekening niet meer op verzoeksters naam stond, staat daarmee niet vast dat hij dit ook niet behoefde te weten.

Niet alleen op grond van het criterium van artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, maar ook op grond van artikel 3:2 Awb rust op de Belastingdienst een onderzoeksplicht.

De Belastingdienst heeft in dit geval onvoldoende invulling gegeven aan de op hem rustende onderzoeksplicht door in een situatie waarin op het VT-verzoek niet een bij hem bekend rekeningnummer voor VT van verzoekster ter verificatie aan haar was aangeboden, alsmede verzoekster op het VT-verzoek ook zelf geen rekeningnummer had ingevuld, gebruik te maken van het in het Vastgirobestand voorkomend rekeningnummer inzake teruggaven inkomstenbelasting. Bij dit oordeel is mede van belang dat juist bij de VT rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de ontvanger van de VT een ander is dan de VT-gerechtigde die het verzoek heeft ingediend.

Door alvorens tot storting van de VT over te gaan verzoekster niet in de gelegenheid te stellen alsnog het rekeningnummer op te geven waarop zij de VT wenste te ontvangen, heeft de Belastingdienst gehandeld in strijd met het uit het zorgvuldigheidsvereiste voortvloeiende beginsel van actieve informatieverwerving, alsmede in strijd met de hiervoor onder 3. vermelde werkwijze van de Belastingdienst om in dit soort gevallen een vragenbrief te sturen.

7. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de Belastingdienst met de storting op de rekening van verzoeksters voormalige echtgenoot niet bevrijdend heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van een bedrag van € 1.647 aan verzoekster. Dit oordeel is aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is gegrond.

Aanbeveling

De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Limburg het bedrag van € 1.647 stort op het door verzoekster gewenste rekeningnummer.

Bij brief van 19 juli 2004 deelde de staatssecretaris van Financiën de Nationale ombudsman mee dat de aanbeveling wordt opgevolgd.

Onderzoek

Op 2 maart 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 1 maart 2004, van mevrouw D. te Weert, ingediend door Duynstee en partners Advocaten en Procureurs te Weert, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Limburg verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de Belastingdienst/Limburg gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Noch verzoekster noch de Belastingdienst/Centrale administratie gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster diende op 3 september 2002 een verzoek in om een voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2002. Zij had nooit eerder een dergelijk verzoek ingediend. Het verzoek leidde tot een terug te geven bedrag van € 1.647. De betrokken aanslag van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen (hierna: de Belastingdienst) was gedagtekend 16 december 2002.

2. Bij brief van 26 februari 2003 liet verzoeksters gemachtigde de Belastingdienst onder meer het volgende weten:

“Bij schrijven d.d. 16 december 2002 heeft U aan cliënte medegedeeld dat zij over 2002 een voorlopige teruggaaf zou krijgen van € 1.647,00. Volgens dit schrijven zou het bedrag worden overgemaakt op rekeningnummer X (…).

Direct na ontvangst van het voornoemde schrijven heeft cliënte contact opgenomen met de (Belastingdienst; N.o.). In dit telefoongesprek heeft cliënte medegedeeld dat het vermelde bankrekeningnummer onjuist was. Immers, deze bankrekening staat op naam van de VOORMALIGE echtgenoot van cliënte. Cliënte heeft gevraagd om het vastgestelde bedrag over te maken op haar rekeningnummer Y.

Ondanks het uitdrukkelijke verzoek van cliënte, is de Dienst toch overgegaan tot een storting van het vastgestelde bedrag op het onjuiste rekeningnummer. De voormalige echtgenoot van cliënte heeft geweigerd om het bedrag aan haar over te maken.

Hierbij verzoek ik U vriendelijk om de aan cliënte toekomende teruggaaf alsnog op haar bankrekening over te maken. Omdat cliënte reeds rekening had gehouden met het voornoemde bedrag, verzoek ik U vriendelijk om dienaangaande enige haast te betrachten. Cliënte dreigt in financiële problemen te geraken.”

3. In reactie op de hiervoor onder 2. genoemde brief berichtte de Belastingdienst verzoeksters gemachtigde bij brief van 20 maart 2003 onder meer:

“Op 3 september 2002 heeft (verzoekster; N.o.) een verzoek om voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting ingediend. Op dit verzoek heeft zij géén rekeningnummer voor teruggaaf ingevuld.

Naar aanleiding van dat verzoek heeft de inspecteur een negatieve aanslag, aanslagnummer (…) H.20, opgelegd van € 1.647.

Op 11 december 2002 is voornoemd bedrag uitbetaald op rekeningnummer X. Dit is het rekeningnummer dat in de geautomatiseerde systemen opgenomen staat als behorende bij het fiscaalnummer van uw cliënte en geschikt voor uitbetaling van teruggaven. Daarom is het ook afgedrukt op de beschikking voorlopige teruggaaf.

U verzoekt om de aan uw cliënte toekomende teruggaaf alsnog op haar bankrekening te storten omdat het rekeningnummer waarop de teruggaaf is overgemaakt op naam staat van de voormalige echtgenoot van uw cliënte. De voormalige echtgenoot van uw cliënte heeft geweigerd om het bedrag aan haar over te maken.

Omdat uw cliënte op het verzoek tot teruggaaf géén rekeningnummer voor teruggaaf heeft ingevuld heeft zij uitbetaling op rekeningnummer X niet rechtsgeldig uitgesloten.

Ik stel mij derhalve op het standpunt dat ik bevrijdend heb betaald omdat ik op redelijke gronden (de informatie uit mijn geautomatiseerde systemen) heb aangenomen dat degene aan wie betaald is als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit andere hoofde aan hem moest worden betaald (6:34 lid 1 BW) (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).

De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, niet beter wetende dan dat de rekening (nog) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten.

Ik ben van mening dat daar in deze casus sprake van is.

Ik zal daarom niet aan uw verzoek voldoen.”

4. Vervolgens deelde verzoeksters gemachtigde de Belastingdienst bij brief van 12 augustus 2003 in reactie op de hiervoor onder 3. vermelde brief onder meer het volgende mee:

“Het door U ingenomen standpunt is (evident) onjuist. Reeds diverse malen heeft de Nationale Ombudsman het oordeel geveld dat -bij ontbrekende informatie- op de Belastingdienst een onderzoeksplicht rust. U had cliënte kunnen en moeten vragen om alsnog haar bankrekeningnummer door te geven. In soortgelijke gevallen als de onderhavige is de Belastingdienst alsnog overgegaan tot een betaling van de negatieve aanslag. Hierbij verzoek ik U dan ook vriendelijk om ook in casu alsnog over te gaan tot een betaling van het aan cliënte toekomende bedrag ad € 1.647,00, en wel op Postbankrekening Y t.n.v. (verzoekster; N.o.).

Wellicht ten overvloede wijs ik U nog op het feit dat de Belastingdienst, naar aanleiding van de diverse bij de Nationale Ombudsman neergelegde -soortgelijke- klachten, heeft toegezegd dat zij kritisch zou kijken naar haar werkwijze in dit soort gevallen. Ik verzoek U vriendelijk om ook Uw handelwijze in het onderhavige geval kritisch te beoordelen.”

5. De Belastingdienst liet de gemachtigde van verzoekster naar aanleiding van zijn brief van 12 augustus 2003 in zijn brief van 14 augustus 2003 onder meer weten:

“Ik acht het in mijn brief van 20 maart 2003 ingenomen standpunt nog steeds juist.

Uw cliënte heeft op haar verzoek tot voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2002 géén rekeningnummer voor teruggaaf ingevuld.

In de bij het verzoek behorende toelichting is met betrekking tot de rubriek “Rekeningnummer voor teruggaaf” de volgende tekst opgenomen: “Als er een rekeningnummer op de voorzijde van het formulier is afgedrukt, wordt de voorlopige teruggaaf hierop uitbetaald. Als u de voorlopige teruggaaf op een ander rekeningnummer wilt ontvangen of als er geen rekeningnummer is afgedrukt vul dan de vraag `Rekeningnummer voor teruggaaf' in” (onderstreping door (de Belastingdienst; N.o.).

Deze toelichting lijkt mij duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Als uw cliënte de aanwijzingen uit de toelichting had opgevolgd was de teruggaaf op de door uw cliënte gewenste rekening uitbetaald.

In dat kader is het overigens frappant dat uw cliënte op haar verzoek tot voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2003 wél een rekeningnummer (in casu nummer Y) heeft ingevuld. Dat verzoek is immers gedaan op 21 november 2002 en dus vóór de dagtekening van de voorlopige aanslag 2002 (16 december 2002) en dus vóórdat uw cliënte geconfronteerd werd met de gevolgen van het niet vermelden van een rekeningnummer.

Alles wijst op een fout van uw cliënte. Naar mijn mening dienen de gevolgen van deze fout voor rekening van uw cliënte te blijven.

Gezien het bovenstaande zal ik niet nogmaals de teruggaaf uit aanslag (…) H.20 uitbetalen.”

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht. In het verzoekschrift van 1 maart 2004 staat onder meer vermeld dat de Belastingdienst in onvoldoende mate invulling heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht. De Belastingdienst had niet zonder onderzoek mogen aannemen dat het rekeningnummer dat verzoekster jaren eerder gebruikte voor een eventuele teruggaaf inkomstenbelasting (namelijk op het moment dat zij was getrouwd met haar voormalige echtgenoot) thans het door haar gewenste rekeningnummer voor de voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2002 was. Immers, de kans was reëel dat zich sindsdien veranderingen in verzoeksters persoonlijke omstandigheden hadden voorgedaan. Bovendien wist verzoekster niet dat het niet door haar gewenste rekeningnummer nog bij de Belastingdienst in de administratie stond. De Belastingdienst had verzoekster moeten vragen om alsnog het door haar gewenste rekeningnummer voor voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2002 aan hem door te geven of in ieder geval aan haar moeten vragen of het oude bij hem bekend zijnde rekeningnummer het door verzoekster gewenste rekeningnummer voor de voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2002 was, aldus het gestelde door verzoeksters gemachtigde in het verzoekschrift.

C. Standpunt Belastingdienst/Limburg

In reactie op de klacht liet de Belastingdienst/Limburg bij brief van 5 april 2004 onder meer het volgende weten:

“(Op; N.o.) 11 december 2002 (is het; N.o.) aan belanghebbende toekomend bedrag ad € 1647,- gestort op rekeningnummer X. (De; N.o.) Belastingdienst Limburg/kantoor Heerlen heeft geweigerd genoemd bedrag nogmaals uit te betalen, nu op rekeningnummer Y.

Belanghebbende had daarom gevraagd in een telefoongesprek, kort nadat de overmaking op eerstgenoemd nummer had plaatsgevonden en nogmaals per brief van haar gemachtigde op 26 februari 2003.

Bij brief van 20 maart 2003 heeft de ontvanger te Heerlen het verzoek gemotiveerd afgewezen. Hoewel uit de motivering blijkt dat de ontvanger rekening heeft gehouden met de op hem rustende onderzoeksplicht wijst de gemachtigde daarop in zijn brief van 12 augustus 2003 en verwijst hij naar een reeds eerder door de Nationale ombudsman ingenomen standpunt. In zijn verwijzing geeft de gemachtigde aan dat de ontvanger een onderzoeksplicht heeft in geval van ontbrekende informatie. In het onderhavige geval ontbreekt inderdaad informatie omtrent het bankrekeningnummer in het aangiftebiljet.

Daarentegen blijkt uit de aan de ontvanger ter beschikking staande en geautomatiseerd toegankelijke informatie dat op 3 augustus 2001 een eveneens aan belanghebbende toekomende terugbetaling (de definitieve aanslag 2000) is gestort op rekeningnummer X. Voorts blijkt uit die informatie, dat belanghebbende is gescheiden op 30 januari 1991, meer dan 10 jaar voor laatstgenoemde storting.

Op 11 december 2002 was, sedert de laatste storting door de Belastingdienst op rekening X een periode van circa 16 maanden verstreken, een in het betalingsverkeer met particulieren niet ongebruikelijk lange periode. In de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende is geen wijziging gekomen, althans geen welke doet veronderstellen dat een eerder gebruikte bankrekening thans mogelijk niet meer de gewenste rekening is.

Gezien het vorenstaande zou de enige aanleiding tot nader onderzoek kunnen zijn het feit dat belanghebbende heeft verzuimd een rekeningnummer te vermelden in haar aangifte. Dit, terwijl zij kon weten dat daartoe een reden bestaat welke kennelijk is opgekomen in de periode tussen 3 augustus 2001 en het moment van indienen van de aangifte. Met de ontvanger ben ik van mening, dat in dit geval het risico bij belanghebbende moet liggen.

Dit wordt niet anders, nu belanghebbende op 21 november 2002, dus enkele weken vóór 11 december 2002, in een verzoek om een voorlopige teruggaaf 2003, een (ander) bankrekeningnummer heeft vermeld. Niet alleen rijst dan de vraag of de Belastingdienst in redelijkheid op laatstgenoemde datum de opgave reeds verwerkt zou moeten hebben, maar bovendien worden rekeningnummers welke (enkel) worden gebruikt voor de voorlopige teruggaaf niet opgenomen in het vastgirosysteem. De bedoelde aangifte kon dus voor de ontvanger geen aanleiding vormen om meer dan een routine-onderzoek in te stellen.”

D. MEDEDELING BELASTINGDIENST/CENTRALE ADMINISTRATIE

1. Naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman liet de Belastingdienst/

Centrale administratie bij faxbericht van 7 mei 2004 onder meer het volgende weten:

“Ik sluit mij aan bij hetgeen de Belastingdienst/Limburg in zijn brief van 5 april 2004 stelt, met dien verstande dat de opmerking, dat rekeningnummers welke (enkel) worden gebruikt voor de voorlopige teruggaaf niet in het vastgirosysteem worden opgenomen, verwarrend is.

Naar aanleiding van deze opmerking heb ik met de Belastingdienst/Limburg contact opgenomen.

Wat hij bedoelde duidelijk te maken is dat een rekeningnummer opgegeven voor voorlopige teruggaven (VT's) wél in het vastgirosysteem wordt opgenomen onder de rubriek `voorlopige teruggaven' maar niet leidt tot wijziging van de gegevens die onder andere rubrieken in het vastgirosysteem zijn opgenomen.

Met andere woorden, het rekeningnummer voor uitbetaling van VT's kan een andere zijn dan voor de uitbetaling van overige (voorlopige) teruggaven IB.

Ten aanzien van de rapportage op het onderzoek uitbetaling op ongewenste rekeningnummers kan ik melden dat hetgeen is geschreven onder het kopje `2. Voorlopige teruggave (VT)' (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) juist is.

Ergo, indien op het VT-verzoek geen rekeningnummer wordt vermeld, wordt een vragenbrief verstuurd met het verzoek alsnog een rekeningnummer te verstrekken.

Het VT-verzoek zelf wordt overigens normaal verwerkt en leidt in de meeste gevallen tot een voorlopige teruggaaf (de VT), zonder te wachten op eventueel retourzending van de vragenbrief.

Op het moment dat (een termijn van) de voorlopige teruggaaf voor uitbetaling wordt geselecteerd wordt in het vastgirobestand gezocht naar een rekeningnummer alleen onder de rubriek `voorlopige teruggaven'. Indien hier een rekeningnummer is opgenomen wordt deze voor de uitbetaling gebruikt, indien hier géén rekeningnummer is opgenomen wordt een cash collect (`cheque') opdracht aangemaakt.

In het laatste geval wordt dus niet eerst (alsnog) bij de rechthebbende om opgave van een rekeningnummer verzocht.

(NB. wél worden alle rechthebbenden die voor het eerst een kennisgeving cash collect ontvangen daarna met een brief verzocht een rekeningnummer op te geven.)

Het kan dus voorkomen dat de uitbetaling van (een termijn van) de VT plaatsvindt voordat het vastgirosysteem met een eventueel retourontvangen vragenbrief is gewijzigd cq aangevuld.”

2. De Belastingdienst/Centrale administratie deelde op 12 mei 2004 telefonisch mee dat de hiervoor onder 1. door hem genoemde werkwijze al jaren van toepassing is. Dit was ook al zo in december 2002.

E. nadere reactie belastingdienst/limburg

Naar aanleiding van het toegezonden verslag van bevindingen liet de Belastingdienst/ Limburg bij brief van 8 juni 2004 onder meer het volgende weten:

“(Onder A. 2.; N.o.) stelt de gemachtigde, dat zijn cliënte in een telefoongesprek heeft gemeld dat het bankrekeningnummer onjuist was, maar dat de Belastingdienst, ondanks het uitdrukkelijk verzoek van zijn cliënte toch is overgegaan tot storting van de teruggaaf op het verkeerde nummer.

Op deze passage in de brief zou ik zeker hebben gereageerd, ware het niet dat (in het verzoekschrift van 1 maart 2004 staat vermeld; N.o.) “…heeft cliënte DIRECT telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst. Het kwaad bleek echter reeds te zijn geschied; op 11 december 2002 had…enz.” Deze vermelding heeft mij doen veronderstellen dat tijdens bedoeld telefoongesprek reeds aan belanghebbende is meegedeeld dat de betaling had plaatsgehad, zodat haar melding geen gevolg meer kon hebben. In het geval dit tijdens het gesprek niet door de medewerker van de Belastingdienst is geconstateerd, kan er maar één andere reactie zijn geweest, namelijk dat een verzoek om nummerwijziging alleen schriftelijk kan worden gedaan; een telefonisch verzoek om nummerwijziging is dermate fraudegevoelig, dat daaraan nimmer wordt voldaan. Blijkens haar aantekening op het aanslagbiljet (…) heeft belanghebbende gesproken met een ervaren invorderingsmedewerker, zodat uitgesloten moet worden geacht, dat die genoegen zou hebben genomen met telefonische nummerwijziging. Nu niet is gesteld of gebleken dat belangstellende omstreeks medio december 2002 een schriftelijk verzoek om nummerwijziging heeft ingediend, moet worden aangenomen dat de lezing in de lezing in de brief van 1 maart 2004 de juiste is: op het moment van het telefoongesprek had de betaling reeds plaatsgevonden. De (opmerking onder A. 2.; N.o.) (“ondanks het uitdrukkelijk verzoek van cliënte, is de Dienst toch overgegaan tot…”.) moet derhalve op een vergissing berusten en de daarin besloten suggestie, dat bij een zorgvuldige behandeling door de Belastingdienst nog op een andere rekening had kunnen worden uitbetaald, is ongegrond.”

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek

Artikel 3:11

“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen."

Artikel 6:34, eerste lid

"De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald."

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”

3. Rapportage van 2 maart 2004 inzake onderzoek door de Belastingdienst naar uitbetaling op ongewenste rekeningnummers

"…Voorlopige teruggave (VT)

Voor veel belastingplichtigen heeft de VT een structureel of regulier inkomstenkarakter. Het opschorten van de uitbetaling omdat de rubriek rekeningnummer niet is gevuld heeft in die gevallen beduidend meer impact dan het opschorten van de uitbetaling van een teruggaaf met een eenmalig karakter.

In het bestaande proces van uitbetaling van de VT wordt in alle gevallen waarin geen rekeningnummer is vermeld op een VT-verzoek een vragenbrief gestuurd met het verzoek alsnog een rekeningnummer te verstrekken. Het ontbreken van een rekeningnummer heeft echter geen invloed op het verlenen van de VT zelf. Voor de uitbetaling wordt ten aanzien van de VT-gerechtigde in alle gevallen een bij de Belastingdienst bekend bank- of girorekeningnummer voor uitbetaling van de VT gezocht in het Vastgirobestand. Als de indiener van het verzoek op de brief heeft gereageerd zal dat in de regel het door hem verstrekte rekeningnummer zijn. Als niet is gereageerd en in het Vastgirobestand geen rekeningnummer wordt gevonden, wordt de VT door middel van een "cheque" uitbetaald.

(…)

Het risico dat bij het niet vermelden van een rekeningnummer op het formulier de uitbetaling op een door belastingplichtige niet gewenst rekeningnummer plaats vindt is (…) minder groot dan bij het T-biljet. Immers, het bestaande VT-proces voorziet al in het versturen van een brief als op het verzoek geen rekeningnummer is opgegeven. Daarnaast is het zo dat op bijna alle VT-verzoekformulieren reeds een bank- of girorekeningnummer voor uitbetaling staat geprint. Dit in tegenstelling tot het T-biljet dat geen enkel voorbedrukt persoonsgebonden gegeven bevat.

In het rekeningenbestand Vastgiro is voor de uitbetaling van een VT een aparte rubriek opgenomen. Als in Vastgiro een ander rekeningnummer is opgenomen, bijvoorbeeld voor de betalingen en teruggaven IB (inkomstenbelasting; N.o.), wordt dat rekeningnummer niet automatisch gebruikt voor de uitbetaling van de VT. VT-gerechtigden kunnen de VT immers laten uitbetalen aan een ander dan hem of haar zelf.

Onderzoek heeft wel aangetoond dat wanneer we wel een ander, bekend, nummer zouden gebruiken voor de uitbetaling van de VT, het aantal cheque-procedures sterk verminderd kan worden."

Instantie: Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen

Klacht:

Teruggaaf algemene heffingskorting 2002 gestort op een rekening die niet (meer) op verzoeksters naam staat en niet bereid bedrag alsnog te storten op juiste rekening: geen acht geslagen op het door verzoekster ingevulde rekeningnummer op het door haar eind november 2002 ingediende verzoek voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting 2003.

Oordeel:

Gegrond