Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam ter invordering van de belastingschuld van een ander persoon (de heer S.) beslag heeft gelegd op diverse van haar inboedelgoederen, en voornemens is deze goederen executoriaal te verkopen.
Beoordeling
1. De Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam (hierna: de Belastingdienst/ Holland-Noord) heeft ter invordering van belastingschulden van de heer S. op 17 januari 2003 beslag roerende zaken gelegd ten laste van de heer S. op de inboedel in de woning X.7 te Zaandam.
2. Verzoekster diende op 24 januari 2003 beroep in bij de Belastingdienst/Holland-Noord tegen het op 17 januari 2003 gelegde beslag. Zij voerde aan dat zij op het adres X.7 te Zaandam woonde en dat de aanwezige huisraad haar eigendom was. Volgens verzoekster had belastingschuldige, de heer S., op het bewuste adres enkel zijn postadres.
Op verzoek van de Belastingdienst/Holland-Noord verstrekte verzoekster in aanvulling op haar beroepschrift een inventarisatielijst. Bij de inventarisatielijst had verzoekster aankoopbonnen gevoegd betreffende twee stuks eetkamerstoel, een Sony geluidsset met twee bijbehorende boxen en een marineblauw bankstel. Voorts had verzoekster bijgevoegd een verklaring van een vriendin waarin staat vermeld dat verzoekster de Philips KTV, de rechthoekige houten eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine van haar had overgenomen. Op deze laatste verklaring ontbraken de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de vriendin.
3. In zijn uitspraak op het beroepschrift oordeelde de daartoe competente Belastingdienst/Utrecht-Gooi dat verzoekster van het marineblauw bankstel, de Sony stereoset en vier eetkamerstoelen de eigendom had aangetoond, en dat voor deze zaken het beslag werd opgeheven. In dit verband merkte de Belastingdienst/Holland-Noord in reactie op de klacht nog op dat de Belastingdienst/Utrecht-Gooi waarschijnlijk de twee eetkamerstoelen heeft verward met de vier bij de rechthoekige houten eettafel behorende stoelen. Voor alle overige zaken oordeelde de Belastingdienst/Utrecht-Gooi dat verzoekster de eigendom niet voldoende had aangetoond.
4. In zijn beslissing op het beroepschrift heeft de Belastingdienst/Utrecht-Gooi voor de zaken waarvoor verzoekster aankoopbonnen had overgelegd het beroep gegrond verklaard en het beslag opgeheven. Wat betreft de zaken die op de verklaring van de vriendin stonden vermeld, werd het standpunt ingenomen dat de eigendom niet voldoende was aangetoond nu naam-, adres en woonplaatsgegevens van de vriendin ontbraken. Op dit punt wordt het volgende opgemerkt. Vast staat dat verzoekster de bewuste verklaring op diens verzoek aan de Belastingdienst had verstrekt voorafgaande aan de hoorzitting op 17 april 2003 die plaatshad in het kader van de behandeling van het door verzoekster ingediende beroepschrift. Van de Belastingdienst had daarom mogen worden verwacht dat deze ter gelegenheid van de hoorzitting aan verzoekster had aangegeven dat met deze verklaring de eigendom niet voldoende was aangetoond nu naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de vriendin ontbraken. Op dit punt geldt echter dat niet kan worden achterhaald in hoeverre dit laatste feitelijk is gebeurd nu in strijd met artikel 7:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond) geen verslag is opgemaakt van de hoorzitting. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman moet evenwel - gezien de verklaring van de betrokken medewerker van de Belastingdienst over de handelwijze tijdens de hoorzitting en het karakter en functie van een hoorzitting in het kader van de onderhavige beroepsprocedure - ervan worden uitgegaan dat in algemene zin informatie is verstrekt over de wijze waarop de eigendom kan/ moet worden aangetoond en welke eisen daaraan worden gesteld. Zo bezien geldt het volgende. Hoewel niet kan worden vastgesteld in hoeverre de onderhavige verklaring van de vriendin van verzoekster ter gelegenheid van de hoorzitting expliciet aan de orde is gesteld in die zin dat specifiek is aangegeven dat en om welke reden deze in bewijsrechtelijke zin tekortschoot, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat zodanige informatie is verstrekt dat daaruit kon worden afgeleid dat het overleggen van een enkele verklaring zonder naam, adres- en woonplaatsgegevens niet toereikend was. Hoewel niet valt uit te sluiten dat verzoekster dit laatste ter gelegenheid van de hoorzitting niet heeft onderkend, staat vast dat zij ter gelegenheid van de hoorzitting en evenmin op een later moment voorafgaande aan de beslissing op het beroep alsnog bedoelde naam, adres- en woonplaatsgegevens aan de Belastingdienst heeft verstrekt. Zo bezien kan wat betreft de zaken die op de verklaring van de vriendin stonden vermeld worden gebillijkt dat door de Belastingdienst het standpunt werd ingenomen dat de eigendom niet voldoende was aangetoond nu naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de vriendin niet bekend waren.
Voor de resterende zaken zijn in het geheel geen bewijsstukken aangeleverd zodat in zoverre de Belastingdienst/Utrecht-Gooi in redelijkheid het standpunt in kon nemen dat de eigendom onvoldoende was aangetoond.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de beslissing van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi in redelijkheid de toets der kritiek kan doorstaan. Hierbij wordt overigens wel de kanttekening geplaatst dat het feit dat de Belastingdienst/Utrecht-Gooi kennelijk de twee eetkamerstoelen heeft verward met de vier bij de rechthoekige houten eettafel behorende stoelen blijk geeft van onvoldoende zorgvuldigheid.
Overigens is in dit verband nog van belang, hoewel dat in de beslissing op het beroep niet als zodanig tot uitdrukking komt, dat uit door de Belastingdienst/Holland-Noord verstrekte informatie blijkt dat de heer S. (alsmede zijn 25 jarige zoon) sinds 30 juli 2002 als woonachtig staat ingeschreven op voornoemd adres, en dat het huurcontract van de woning X.7 te Zaandam op zijn naam staat. Voorts was de heer S. blijkens het beslagexploot ten tijde van het beslag op 17 januari 2002 in de woning aanwezig. Op grond van deze omstandigheden kan de Belastingdienst/Holland-Noord in redelijkheid worden gevolgd in zijn standpunt dat de heer S. ten tijde van het gelegde beslag woonachtig was op het adres X.7 te Zaandam.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
5. Naar aanleiding van de beslissing van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi heeft verzoekster zich op 22 juni 2003 opnieuw gewend tot de Belastingdienst/Holland-Noord. Zij stelde zich op het standpunt dat de in de uitspraak op beroep van de Belastingdienst/ Utrecht-Gooi opgesomde lijst zaken die haar eigendom zijn, foutief, onvolledig en niet compleet is. Zij deed het aanbod haar eigendommen te laten aantonen door personen van wie zij een aantal zaken had overgenomen. De Belastingdienst/Holland-Noord is inhoudelijk niet hierop ingegaan. Reden hiervoor was dat de Belastingdienst/Utrecht-Gooi uitspraak had gedaan op het beroepschrift, en dat niet de mogelijkheid bestond om daartegen nogmaals in beroep te gaan. Te dien aanzien wordt opgemerkt dat de Belastingdienst/Holland-Noord hiermee weliswaar formeel een juist standpunt heeft ingenomen, maar dat geen dringende reden bestond om niet in te gaan op het hernieuwde bewijsaanbod van verzoekster. In aanmerking genomen dat de Belastingdienst hangende de procedure bij de Nationale ombudsman heeft laten weten het bewuste bewijsaanbod alsnog te accepteren voor wat betreft de zaken die op de verklaring van de vriendin stonden vermeld, valt in zoverre niet in te zien dat de Belastingdienst/Holland-Noord dat niet direct naar aanleiding van het daartoe gedane verzoek van verzoekster had kunnen doen. Dit te meer nu hangende de procedure bij de Nationale ombudsman op basis van de door verzoekster verstrekte additionele informatie ook deze zaken alsnog zijn geaccepteerd als verzoeksters eigendom en het beslag voor deze zaken is opgeheven.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
6. Wat betreft de overige boedelzaken (waarvoor geen aankoopbonnen zijn overgelegd en die geen onderdeel uitmaakten van de verklaring van verzoeksters vriendin) handhaaft de Belastingdienst/Holland-Noord zijn standpunt dat deze geen eigendom zijn van verzoekster. In dit verband voert de Belastingdienst/Holland-Noord aan dat de heer S. de woning moet hebben gemeubileerd toen hij deze op 30 juli 2002 samen met zijn zoon betrok, en dat het ervan uitgaande dat alle inboedelzaken zouden toebehoren aan verzoekster die later op 2 september 2002 is ingeschreven op X.7 te Zaandam, onduidelijk is waar de inboedel van de heer S. is gebleven. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman kan de Belastingdienst/Holland-Noord in redelijkheid in dit standpunt worden gevolgd. Hetgeen verzoekster ter zake heeft aangevoerd is niet zodanig dat daaruit voldoende aannemelijk wordt dat de ondehavige goederen haar eigendom zijn. In dit verband is met name van belang dat door verzoekster geen ondersteunende verklaringen of bewijsstukken zijn aangevoerd.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
7. Ten overvloede wordt nog wel het volgende opgemerkt. Wat betreft de overige boedelzaken als bedoeld onder 6. voert de Belastingdienst/Holland-Noord in zijn brief van 13 januari 2004 het volgende aan:
“Ook nu in deze procedure bij de Nationale ombudsman voert (verzoekster; N.o.) in reactie op de uitgebreide argumentatie van de Belastingdienst waarom de zaken van de heer S. zijn (…) slechts aan, dat de heer S. vóór haar komst slechts wat tuinmeubelen en wat huisraad in de woning had staan. Zij stelt opnieuw, dat de spullen die zij meebracht, oud zijn en van allerlei mensen verkregen wegens haar scheiding. Zij legt echter geen correspondentie of convenant over betreffende haar boedelscheiding, geen (gespecificeerde) getuigenverklaring van iemand die de woning voor haar komst gezien heeft of van iemand van wie zij iets heeft gekregen. Ook biedt zij dergelijk bewijs niet aan, ondanks mijn suggestie daartoe in mijn brief van 10 oktober 2003 (zie, onder C.).”
Deze passage van de Belastingdienst wekt bevreemding. Immers, in bedoelde brief van 10 oktober 2003 heeft de Belastingdienst het bewijsaanbod enkel geaccepteerd betreffende de door verzoekster van een vriendin overgenomen zaken.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is niet gegrond, behoudens op het punt dat de Belastingdienst niet inhoudelijk is ingegaan op verzoeksters bewijsaanbod van 22 juni 2003. Op dit laatste punt is de klacht gegrond.
Onderzoek
Op 5 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Zaandam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Holland-Noord/ kantoor Zaandam.
Nadat verzoekster nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Holland-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Belastingdienst en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van betrokkenen gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. De Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam (hierna: de Belastingdienst) legde op 17 januari 2003 ter invordering van belastingschulden van de heer S. beslag roerende zaken ten laste van de heer S. op de inboedel in de woning aan het adres X. 7 te Zaandam. De heer S. stond als woonachtig ingeschreven op dit adres, en de huurovereenkomst betreffende de woning stond op zijn naam. Openbare verkoop werd aangezegd op 13 maart 2003.
Uit het beslagexploot volgt dat de heer S. ten tijde van de beslaglegging in persoon aanwezig was in de woning X.7 te Zaandam. Blijkens de `Inventarisatie In beslag genomen roerende zaken' betrof het beslag de volgende roerende zaken:
"Alle meubilair en huishoudelijke goederen bestaande uit:
Een rechthoekige houten eettafel met 4 bijbehorende stoelen
Een moderne chroomkleurige staande lamp
Een (gebroken) wit stoffen fauteuil
Twee fauteuils met rode stoffering
Een houten stoel met gebloemde stoffering
Een blauw lederen bankje
Een kleuren TV merk Philips
Een geluidsset merk Sony type MHC-R611 met 2 bijbehorende geluidsboxen
± 30 cd's
een bureaulamp
een telefoon-fax merk Brother type 510
een laptop Compaq type Armada M 300
een printer merk Canon type S100
een houten wandkast (4 deurtjes en 2 laadjes)
een hometrainer (fiets) type New York
een koffiezetapparaat merk Philips type Senseo Crema
een wasmachine merk Bauknecht type WA 1300 Star
een chroomkleurig (laag model) schemerlamp."
2. Verzoekster diende op 24 januari 2003 beroep in bij de Belastingdienst tegen het op 17 januari 2003 gelegde beslag:
“…Ik werd geconfronteerd met de melding van het bezoek van belastingdeurwaarder Z. d.d. 17-01-2003 inzake een belastingschuld van S.
Mijn situatie (is; N.o.) als volgt. Ik woon op bovenstaand adres en de daarbij aanwezige huisraad is van mij persoonlijk. S., die getrouwd is met S-L (woonachtig p/a Y.) heeft op mijn adres zijn postadres.
Het lijkt mij toch niet rechtmatig dat MIJN spullen bij een openbare verkoop verkocht kunnen worden omdat S. een belastingschuld heeft.
Ik maak uitdrukkelijk bezwaar tegen de beslaglegging van mijn inboedel inzake een belastingschuld die niet op mijn naam staat!..”
3. De Belastingdienst bevestigde op 18 februari 2003 de ontvangst van verzoeksters beroepschrift. Aangegeven werd dat het beroepschrift ter behandeling werd overgedragen aan de daartoe bevoegde Belastingdienst/Utrecht-Gooi. Verzoekster werd gevraagd voordien, dat wil zeggen voorafgaande aan het overdragen van het beroepschrift, de volgende gegevens te overleggen:
kopieën van aankoopbonnen en andere bewijsstukken waaruit blijkt dat de in beslag genomen zaken (inboedel) daadwerkelijk van verzoekster zijn.
een huurovereenkomst ten name van verzoekster en de heer S.
Tevens werd verzoekster gewezen op de mogelijkheid het beroep mondeling toe te lichten, en dat zij hiervoor via de ontvanger een afspraak kon maken.
4. Bij brief van 25 februari 2003 zond verzoekster de Belastingdienst een door haar opgemaakte inventarisatielijst:
"Inventarisatielijst
eettafel met 4 bijbehorende stoelen verzoekster + bon
twee fauteuils met rode stoffering verzoekster + bon
een blauw lederen bankje verzoekster + bon
een kleuren TV Philips verzoekster + bon
een geluidsset Sony + geluidsboxen verzoekster + ch/bon
wasmachine Bauknegt verzoekster + bon
telefoon-fax Brother St. (de zoon van de heer S.; N.o.) / geen bon
laptop Compaq St. (de zoon van de heer S.; N.o.) / geen bon
een printer Canon St. (de zoon van de heer S.; N.o.) / geen bon
chroomkleurige staande lamp }
wit stoffen fauteuil } 30 jaar oud !
houten stoel met gebloemde stof }
een houten wandkast 35 jaar oud
een bureau lamp
een laag model schemerlamp
een hometrainer New York
een koffiezetapparaat
cd's
In juni 2002 ben ik zelf gescheiden en ik heb gewoond bij een vriendin. Uit mijn scheiding mocht ik wat spullen meenemen waar ik geen aankoopbonnen meer van heb (spullen vele jaren oud)."
Bij de inventarisatielijst had verzoekster aankoopbonnen gevoegd betreffende:
- 2 stuks eetkamerstoel Linda;
- een Sony geluidsset met twee bijbehorende boxen;
- een marineblauw bankstel.
Tevens had verzoekster bijgevoegd een verklaring, gedateerd 21 februari 2003, van een vriendin waarin staat vermeld dat verzoekster de Philips KTV, de eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine van haar had overgenomen. Op de verklaring ontbraken de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de vriendin.
Voorts verzocht verzoekster de Belastingdienst de openbare verkoop op te schorten, en het beroep mondeling toe te kunnen lichten.
5. Bij brief van 7 maart 2003 liet de Belastingdienst verzoekster weten dat de openbare verkoop van de beslagen zaken tot een nader te bepalen datum werd opgeschort.
6. De Belastingdienst/Utrecht-Gooi betekende op 15 mei 2003 aan verzoekster de uitspraak op het beroepschrift. De uitspraak luidde:
“…Standpunt reclamant (samenvatting beroep)
U geeft aan dat een deel van de inbeslaggenomen zaken uw eigendom (is; N.o.). U stelt daarom beroep in tegen de inbeslagneming en de (eventueel) voorgenomen executie van de inbeslaggenomen zaken.
Horen
Op 17 april 2003 is er een hoorzitting geweest. In dat gesprek is het invorderingsbeleid met u besproken en waar nodig toegelicht.
Beoordeling van het beroep (overwegingen)
Van de volgende zaken heeft u uw eigendom aangetoond;
- marineblauw bankstel
- Sony stereoset
- 4 eetkamerstoelen
Voor deze zaken zal het beslag worden opgeheven.
Beschikking
U heeft de eigendom van alle overige zaken waarop het beroep betrekking heeft, niet (voldoende) aangetoond. Voor deze zaken wijs ik uw beroep af….”
7. Vervolgens schreef verzoekster de Belastingdienst op 23 mei 2003 het volgende:
“…Ik leg u nogmaals mijn situatie uit:
Op het moment van mijn scheiding kon ik een kamer huren maar ik moest daar plotseling uit vanwege de huuropzegging. Daarop ben ik ingetrokken bij een kennis (S.) op X.7 te Zaandam.
Al na een tijd bleek dat de heer S. grote schulden had waaronder schulden aan de belastingdienst. Ik ben, door de situatie gedwongen, vanaf dat moment de huur gaan betalen en ik ben vanaf dat moment dus hoofdbewoner van X.7. De heer S. heeft zijn postadres nog steeds op het adres X.7 maar verblijft bij vrienden en familie. Ik word nu geconfronteerd met een openbare verkoop op mijn woonadres voor een belastingschuld van een ander van een aantal zaken die aantoonbaar van mij zijn.
Door mij is het eigendom van meerdere dan de nu genoemde goederen daadwerkelijk aangetoond door middel van aankoopbonnen. De nu opgesomde lijst zaken in de uitspraak die mijn eigendom zijn, is foutief, onvolledig en niet compleet.
Wanneer u de overlegde aankoopbonnen als onvoldoende beschouwt, kan ik mijn eigendommen ook laten aantonen door personen van wie ik een aantal zaken heb overgenomen.
Ik ga ervan uit dat u eerst bovengenoemd bezwaar in behandeling neemt en niet zonder deze brief te beantwoorden tot actie overgaat…”
8. De Belastingdienst antwoordde op 5 juni 2003:
“…Op 24 januari 2003 heeft u in een brief beroep ingesteld tegen de inbeslagneming van roerende zaken ten laste van de heer S. U bent door de directeur op 17 april 2003 gehoord en is ook het invorderingsbeleid met u besproken en nader toegelicht. De directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi heeft op uw beroep beslist en hieromtrent bent u door de belastingdeurwaarder op 15 mei 2003 op de hoogte gebracht.
Tegen de uitspraak, gedaan door de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi kunt u niet nogmaals in beroep gaan bij de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. Uw brief van 23 mei 2003 geeft dan ook geen aanleiding om deze naar de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Rechtstoepassing-Wettelijke taken door te sturen.
U kunt andere mogelijkheden overwegen als u het niet eens bent met deze uitspraak, bijvoorbeeld een civiele procedure starten of een brief naar de Nationale ombudsman sturen…”
9. Verzoekster schreef de Belastingdienst op 22 juni 2003:
“…deel ik u mede dat een aantal zaken niet correct zijn vermeld.
(…)
De lijst van spullen die van mij zijn, is niet compleet weergegeven. Wel het marineblauw bankstel, Sony stereoset, de 4 eetkamerstoelen maar ook het Philips televisietoestel, de Bauknecht wasmachine, 2 rode eetkamerstoelen (type Lizzy). Ik heb alle aankoopbonnen hiervan in bezit. Mijn eigendom is hiermee dus wel aangetoond, dus graag het beslag hierop ook opheffen…”
10. De Belastingdienst reageerde op 26 juni 2003:
“…In uw brief van 22 juni 2003 (…) geeft u aan dat een aantal zaken (…) niet correct zijn vermeld.
Daar de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi uitspraak op uw beroepsschrift heeft gedaan, ga ik hier verder niet op in.
U heeft een brief gestuurd naar de Nationale Ombudsman waarvan de ontvangst is bevestigd. O.g.v. artikel 25 par. 1 van de Leidraad Invordering zal ik de invordering aanhouden totdat de Nationale ombudsman op uw verzoek heeft beslist…”
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt belastingdienst/holland-noord
In reactie op de klacht liet de Belastingdienst/Holland-Noord bij brief van 10 oktober 2003 het volgende weten:
"…Geschil
In geschil is wie de eigenaar is van de in beslag genomen inboedelzaken, de heer S. of (verzoekster; N.o.).
(…)
Standpunt ontvanger
De ontvanger is van mening, dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van belastingschuldige, de heer S., met uitzondering van het marineblauwe bankstel (= 'bankje" in beslagexploot), de Sony stereotoren en de vier eetkamerstoelen. Hiervoor baseert hij zich op het volgende.
De heer S. was ten tijde van het op 17 januari 2003 gelegde beslag woonachtig op het adres X 7 te Zaandam. Hiervoor heeft de ontvanger de volgende argumenten:
Volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: "GBA") staat de heer S. sinds 30 juli 2002 als woonachtig ingeschreven aan X 7 te Zaandam (…)
De GBA maakt onderscheid tussen inschrijving als woonadres en inschrijving als postadres. De inschrijving van de heer S. op X 7 te Zaandam is een inschrijving als woonadres. Dit is niet gewijzigd in een inschrijving als postadres, ook niet bij de latere komst van (verzoekster; N.o.)
Sinds 30 juli 2002 staat ook de vijfentwintigjarige zoon van de heer S., (…), als woonachtig ingeschreven aan X 7 te Zaandam (…).
De heer S. was ten tijde van het beslag op 17 januari 2003 in de woning aanwezig(…). Hij maakte toen geen bezwaren tegen de aanname van de deurwaarder, dat hij in de woning woonde.
De onbetwist aan de heer S. toebehorende telefoon/fax, laptop en printer bevinden zich in deze woning. Het ligt niet voor de hand om deze gemakkelijk verplaatsbare zaken achter te laten op een postadres.
Volgens de heer S. (blijkens een door hem aan de Belastingdienst geschreven brief van 30 april 2003 waarvan de Belastingdienst een afschrift had bijgevoegd; N.o.) en (verzoekster; N.o.) (…) zou de heer S. bij familie en vrienden verblijven. Zij concretiseren deze familie/vrienden geen van beiden. Volgens de heer S. zouden deze familieleden en vrienden ook voorzien in zijn levensonderhoud, nu hij geen eigen inkomen (ook geen uitkering) geniet. Een en ander komt de ontvanger erg onwaarschijnlijk over.
Het huurcontract van de woning aan X 7 te Zaandam staat op naam van de heer S. Ondanks verzoek daartoe van (verzoekster; N.o.) en de heer S. ((…) brief aan ZVH (de verhuurder; N.o.) te Zaandam van 1 december 2002) is de op naam van de heer S. staande huurovereenkomst niet op naam van (verzoekster; N.o.) gesteld.
De heer S. moet de woning hebben gemeubileerd toen hij deze op 30 juli 2002 samen met zijn zoon betrok. (Verzoekster; N.o.) is pas later bij hem ingetrokken. Zij staat per 2 september 2002 op het adres X 7 te Zaandam ingeschreven (…). Als alle inboedelzaken eigendom zijn van (verzoekster; N.o.), waar zijn dan de inboedelzaken gebleven, waarmee de heer S. de woning in juli 2002 meubileerde?
Het moet er dan ook voor worden gehouden, dat de inboedel van de woning van de heer S. is, tenzij (verzoekster; N.o.) anders aantoont.
Over de Brother telefoon/fax, de Compaq laptop en de Canon Printer is geen verschil van mening. (Verzoekster; N.o.) erkent (…), dat deze eigendom zijn van de heer S.
(Verzoekster; N.o.) heeft betreffende een drietal zaken middels aankoopbonnen kunnen aantonen, dat zij haar eigendom zijn. Dit betreft het marineblauwe bankstel ("bankje"), een Sony geluidsset met twee bijbehorende boxen en vier eetkamerstoelen . Het beslag betreffende deze zaken is dan ook opgeheven.
Betreffende een drietal andere zaken, namelijk de Philips KTV, de rechthoekige houten eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine, heeft (verzoekster; N.o.) een verklaring overgelegd van een vriendin, waarin staat dat (verzoekster; N.o.) deze drie zaken van haar heeft overgenomen. Nu de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van deze vriendin volledig ontbreken, heeft de ontvanger deze verklaring niet als bewijs van (verzoeksters; N.o.) eigendom geaccepteerd.
Betreffende de overige beslagen zaken stelt (verzoekster; N.o.) dat zij deze bij haar echtscheiding heeft meegekregen, maar zij legt terzake geen enkel bewijs over, bijvoorbeeld in de vorm van echtscheidingscorrespondentie of -convenant. Daarom erkent de ontvanger ten aanzien van deze zaken de eigendom van (verzoekster; N.o.) niet.
(…)
Ik ben bereid om het bewijsaanbod van (verzoekster; N.o.), zoals geponeerd in haar brief van 23 mei 2003 (bewijs door middel van getuigen) alsnog te accepteren betreffende de van een vriendin overgenomen zaken(de Philips KTV, de rechthoekige houten eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine).
Betreffende de overige zaken ben ik hier niet toe bereid vanwege het late moment waarop zij het bewijsaanbod heeft gedaan (zelfs na het beroep bij de directeur, waarvoor zij gehoord is) en vanwege de ongespecificeerde vorm, waarin zij het aanbod heeft gedaan; namen van te horen getuigen en globale inhoud van de door hen af te leggen verklaringen ontbreken.
Conclusie
De ontvanger is van mening, dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van belastingschuldige, de heer S., met uitzondering van het marineblauwe bankstel, de Sony stereoset en de vier eetkamerstoelen; deze drie zaken zijn eigendom van (verzoekster; N.o.).
Ik ben bereid (verzoekster; N.o.) alsnog in de gelegenheid te stellen door middel van getuigenbewijs haar eigendom aan te tonen, maar uitsluitend betreffende de van een vriendin overgenomen zaken, te weten de Philips KTV, de rechthoekige houten eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine…´
Bij zijn reactie had de Belastingdienst afschriften uit de Gemeentelijke Basisadministratie gevoegd waaruit blijkt dat de heer S. en zijn 25 jarige zoon als woonachtig staan ingeschreven op het adres X.7 Zaandam per 30 juli 2002 en verzoekster per 2 september 2002. Tevens had de Belastingdienst bijgevoegd een afschrift van de brief van 1 december 2002 aan ZVH te Zaandam (de verhuurder).
D. Reactie verzoekster
In reactie op het standpunt van de Belastingdienst/Holland-Noord legde verzoekster bij brief van 17 november 2003 een aanvulling van de naam-, adres- en woonplaatsgegevens over van de vriendin waarvan zij de Philips KTV, de rechthoekige houten eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine had overgenomen.
Voorts voerde verzoekster aan dat de woningbouwvereniging niet bereid was geweest te voldoen aan het verzoek om de huurovereenkomst op haar naam te zetten, en dat zij wel als sinds oktober 2002 alle lasten draagt voor de woning. Zij verklaarde dat de heer S. wat tuinmeubelen en de nodige huisraad om te koken/slapen/leven in de woning had staan. Verzoekster stelt dat zij in verband met haar scheiding met oude spullen gekregen van anderen in de woning kwam. Zij gaf aan sommige meubelstukken van allerlei kanten aangeboden te hebben gekregen maar dat die wel 35 jaar oud waren. Om die reden en omdat dat het weggevertjes waren, had zij geen aankoopbon voor laatstbedoelde zaken.
E. Reactie belastingdienst/holland-noord
1. Naar aanleiding van de reactie van verzoekster deelde de Belastingdienst/Holland-Noord met een brief van 13 januari 2004 het volgende mee:
“…Philips KTV, eettafel met bijbehorende stoelen en Bauknecht wasmachine
Nu (verzoekster; N.o.) de NAW-gegevens heeft verstrekt van haar vriendin van wie zij de Philips KTV, de rechthoekige houten eettafel met bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine heeft overgenomen, ben ik bereid haar eigendom van deze zaken te accepteren.
(Verzoekster; N.o.) kan dan ook het beslag betreffende deze zaken als opgeheven beschouwen.
Overige inboedelzaken
Betreffende de overige inboedelzaken handhaaf ik echter mijn standpunt, dat deze geen eigendom van (verzoekster; N.o.) zijn, maar van de heer S. Dit standpunt acht ik niet “wel heel streng” (…). De Belastingdienst kan toch niet afgaan op de simpele, in het geheel niet onderbouwde stelling van (verzoekster; N.o.): “De spullen zijn van mij”.
De Belastingdienst heeft (verzoekster; N.o.) voldoende gelegenheid geboden om haar stelling te onderbouwen, zowel in schriftelijke als in mondelinge vorm. Niet alleen heeft er uitgebreide correspondentie plaatsgevonden tussen (verzoekster; N.o.) en de ontvanger te Zaandam, ook heeft zij in de beroepsprocedure bij de Directie van de Belastingdienst haar standpunt mondeling kunnen toelichten in het hoorgesprek.
Ook nu in deze procedure bij de Nationale ombudsman voert zij in reactie op de uitgebreide argumentatie van de Belastingdienst waarom de zaken van de heer S. zijn (…) slechts aan, dat de heer S vóór haar komst slechts wat tuinmeubelen en wat huisraad in de woning had staan. Zij stelt opnieuw, dat de spullen die zij meebracht, oud zijn en van allerlei mensen verkregen wegens haar scheiding. Zij legt echter geen correspondentie of convenant over betreffende haar boedelscheiding, geen (gespecificeerde) getuigenverklaring van iemand die de woning voor haar komst gezien heeft of van iemand van wie zij iets heeft gekregen. Ook biedt zij dergelijk bewijs niet aan, ondanks mijn suggestie daartoe in mijn brief van 10 oktober 2003 (zie onder C.; N.o.)…”
2. Daarnaar gevraagd liet de Belastingdienst/Holland-Noord nog weten dat geen verslag was opgemaakt van de hoorzitting die op 17 april 2003 was gehouden in het kader van de behandeling van het door verzoekster ingediende beroepschrift tegen het door de Belastingdienst op 17 januari 2003 gelegde beslag. Namens de betrokken medewerker van de Belastingdienst werd aangegeven dat deze zich wat betreft de hoorzitting geen details kon herinneren, hetgeen volgens hem impliceerde dat zich geen bijzondere omstandigheden voor hadden gedaan. Volgens de betrokken medewerker is tijdens de hoorzitting wel degelijk gesproken over de mogelijkheid om bewijs aan te leveren en op welke wijze dat dan diende te gebeuren; dat een enkele stelling dat de stukken eigendom zijn niet voldoende is maar dat dat moet worden aangetoond via bijvoorbeeld aankoopnota's. Dat is standaard werkwijze tijdens een hoorzitting als hier bedoeld. In hoeverre expliciet is gesproken over de tekortkomingen in bewijsrechtelijke zin aan de door verzoekster overgelegde verklaring van een vriendin waarin staat vermeld dat verzoekster de Philips KTV, de eettafel met vier bijbehorende stoelen en de Bauknecht wasmachine van haar heeft overgenomen, waarop de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de vriendin ontbraken, kon de betrokken medewerker zich niet herinneren.
f. Reactie verzoekster op het verslag van bevindingen
"…
Tijdens de beslaglegging d.d. 17 januari 2003 zijn in het bijzijn van dhr. S. een aantal roerende zaken geïnventariseerd. Volgens mij is er toen niet gevraagd van wie die spullen zijn. Volgens mij is er op dat moment niet naar de samenstelling van de bewoners gekeken en geïnformeerd. Er is zonder meer van uitgegaan dat de spullen eigendom van dhr. S. zijn.
(…) Ik heb vermeld dat de telefoon-fax Brother, de laptop Compaq en de printer Canon van St. (de zoon van de heer S.; N.o.) zijn. (…) De Belastingdienst stelt dat deze spullen van dhr. S. zijn. Maar verwarren ze de namen van S. en St. niet? Ik heb geen aankoopbonnen van St. in mijn bezit.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik van de gekregen oude spullen geen aankoopbonnen kan overleggen. Een aantal spullen waaronder fauteuil, stoel en houten wandkast zijn al meer dan zijn al meer dan 30-35 jaar oud. Iedereen heeft wel oude spullen op zolder staan: "zonde" om weg te gooien maar die jaren op zolder blijven staan! Wat kan ik nu nog meer doen om aan te tonen dat deze spullen van mij zijn?
(…)
(…) Het komt mij zeer vreemd over dat de betrokken medewerker van de belastingdienst/ Holland-Noord "van de hoorzitting geen details meer kan herinneren". Dit geldt ook voor: in hoeverre expilciet is gesproken over de tekortkomingen in bewijsrechtelijk zin. De betrokken medewerker kan zich daarover niets meer herinneren. Er worden toch overal van hoorzitting verslagen gemaakt? Juist met dit soort belangrijke hoorzittingen?…"
Achtergrond
1. Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:21
"Van het horen wordt een verslag gemaakt."
De directeur heeft waarschijnlijk de twee fauteuils met rode stoffering (waarvan (verzoekster; N.o.) een aankoopbon heeft overgelegd bij haar brief van 25 februari 2003: "2 eetkamerstoel Linda") verward met de vier bij de rechthoekige houten eettafel behorende stoelen. De ontvanger volgt de beslissing van de directeur.