2003/493

Rapport

Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Flevoland op 26 februari 2001 hun auto heeft laten wegslepen en dat de politie er hierbij ten onrechte vanuit is gegaan dat de auto in zeer slechte staat van onderhoud verkeerde.

Ook klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Flevoland hun auto op 6 augustus 2001 heeft laten vernietigen.

Verder klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Flevoland hen over het voorgaande onvoldoende heeft geïnformeerd. Verzoekers klagen er met name over dat:

- een met naam genoemde politieambtenaar niet op een afspraak verscheen en hierna steeds niet was te bereiken;

- een met naam genoemde politieambtenaar tijdens enkele telefoongesprekken onvoldoende informatie heeft gegeven met betrekking tot de gang van zaken;

- zij niet of onvoldoende zijn geïnformeerd over het voornemen tot vernietiging van hun auto.

Ten slotte klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Flevoland de schade die zij hebben geleden door de vernietiging van hun auto niet wil vergoeden.

Beoordeling

I. Algemeen

Halverwege het jaar 2000 hebben verzoekers hun auto, een Oldsmobile Omega Brougham, overgebracht naar autobedrijf B. te Almere met het oog op verkoop van de auto. Het kenteken van de auto was geschorst van 15 juni 2000 tot 15 juni 2001.

Op 26 februari 2001 constateerden ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland dat de auto al geruime tijd op de openbare weg stond en dat de auto als een wrak was aan te merken. De auto is vervolgens in opdracht van de politie door een takelbedrijf vervoerd naar een opslagruimte van de gemeente Almere. Toen de gemeente aangaf niet langer ruimte te hebben voor de auto, heeft politieambtenaar M2 op 6 augustus 2001 aan de gemeente laten weten dat de auto kon worden verwijderd. De gemeente heeft de auto aan een sloper verkocht.

II. Ten aanzien van het weghalen van de auto van verzoekers door het regionale politiekorps Flevoland

1. Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Flevoland op 26 februari 2001 hun auto heeft laten wegslepen en dat de politie er hierbij ten onrechte vanuit is gegaan dat de auto in zeer slechte staat van onderhoud verkeerde.

2.1. De korpsbeheerder heeft zich in eerste instantie op het standpunt gesteld (zie onder C.1.) dat de auto van verzoekers kon worden aangemerkt als een autowrak als bedoeld in het Besluit nadere omschrijving autowrakken (zie Achtergrond, onder 1.). Volgens de korpsbeheerder is het verboden om een dergelijk autowrak op de openbare weg te laten staan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Almere (APV Almere, zie Achtergrond, onder 3.). De korpsbeheerder was van mening dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

2.2. In een later stadium van het onderzoek heeft de korpsbeheerder bericht dat hij tot de conclusie was gekomen dat de auto niet weggesleept had mogen worden. De APV Almere biedt daartoe geen grond. Weliswaar is het verboden een autowrak op de weg te laten staan, maar een mogelijkheid tot wegslepen biedt de wet- en regelgeving niet, ook niet in het geval van een geschorst kenteken, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder H.2.).

3. De Nationale ombudsman komt tot dezelfde conclusie en licht dat als volgt toe.

4.1. Op grond van artikel 170 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), zoals dat luidde ten tijde van de onderzochte gedraging, heeft de burgemeester de bevoegdheid een voertuig te verwijderen, wanneer de politieambtenaar die proces-verbaal opmaakt van een overtreding van de WVW met een voertuig van oordeel is dat het belang van de veiligheid op de weg, of de vrijheid van het verkeer, danwel het vrijhouden van parkeerplaatsen voor invaliden de verwijdering van een voertuig noodzakelijk maakt. (Zie Achtergrond, onder 2.)

4.2. In deze zaak is sprake van overtreding van de WVW. Artikel 36 lid 1 en 3 WVW bepaalt dat een voertuig op de weg een geldig kenteken dient te hebben. Overtreding van deze bepaling wordt strafbaar gesteld in artikel 177 WVW. De eigenaar of houder van een voertuig kan de geldigheid van het kentekenbewijs op grond van artikel 67 WVW laten schorsen door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) (zie Achtergrond, onder 2.). Met het voertuig mag gedurende de termijn van de schorsing niet op de openbare weg worden gereden en het voertuig mag daar niet geparkeerd staan. Het rapport van 5 november 2001, opgemaakt door politieambtenaar M2 vermeldt dat de auto van verzoekers was geschorst van 15 juni 2000 tot 15 juni 2001.

4.3. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat terzake gebruik van de weg met een auto zonder geldig kenteken proces-verbaal werd of was opgemaakt ten tijde van het wegvoeren van de auto. Evenmin blijkt van een noodzaak van verwijdering van de auto in verband met een van de hierboven en in artikel 170 WVW genoemde belangen. Deze bepaling bood dus in dit geval geen grondslag voor het verwijderen van de auto.

5.1. Op grond van artikel 125 Gemeentewet (zie Achtergrond, onder 5.) kan bestuursdwang worden uitgeoefend door burgemeester en wethouders om een bij of

krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting te handhaven. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken, aldus artikel 5:29 Algemene wet bestuursrecht (Awb, zie Achtergrond, onder 4.).

Nu volgens de politie sprake was van overtreding van een parkeerverbod uit de APV Almere (zie hiervóór, onder 2.1.), rijst de vraag of sprake is geweest van uitoefening van bestuursdwang.

5.2. In dit verband moet allereerst worden opgemerkt dat uit het onderzoek niet blijkt dat de politie heeft gehandeld namens het orgaan waaraan de bevoegdheid tot uitoefenen van bestuursdwang toekomt, het college van burgemeester en wethouders. Verder is niet de voor bestuursdwang voorgeschreven procedure gevolgd. Zo is niet nageleefd het voorschrift van artikel 5:24 Awb dat een beslissing tot het toepassen van bestuursdwang op schrift wordt gesteld, dat in de beschikking wordt vermeld welk voorschrift is overtreden en dat in de beschikking een termijn wordt gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Evenmin is gebleken dat van het weghalen en stallen van de auto proces-verbaal is opgemaakt en dat een afschrift daarvan aan verzoekers is verstrekt (art. 5:29 Awb, zie Achtergrond, onder 4.). Het optreden van de politie kan dus niet worden gelegitimeerd als uitoefening van bestuursdwang.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

6. Deze conclusie is bereikt zonder dat hoefde te worden onderzocht of daadwerkelijk was gehandeld in strijd met de APV Almere. Gelet op de formulering van verzoekers' eerste klacht zal de Nationale ombudsman hier ten overvloede toch kort op in gaan.

De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat was gehandeld in strijd met artikel E4 van de APV Almere. Daarin staat een verbod om een autowrak, dat wil zeggen een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de openbare weg te parkeren. In een mutatie die is opgemaakt van het wegslepen op 26 februari 2001, staat niets over onderhoud of toestand van de auto. Daarentegen noteerde politieambtenaar M2 in een op 5 november 2001 opgemaakt rapport dat hij de auto op 26 februari 2001 had aangetroffen met “een groot aantal” deuken en met "een aantal" lekke banden. Een van de spiegels lag op de grond naast de auto (zie Bevindingen, onder A.10.). M2 merkte de auto aan als een auto in onvoldoende staat van onderhoud.

De Nationale ombudsman vindt de onderbouwing van deze kwalificatie mager. Daarbij komt nog dat het bestaan van genoemde gebreken deels wordt weersproken door de heer B. van het bedrijf waar de auto met het oog op verkoop was gestald. B. heeft verklaard dat er niet meer dan een kleine deuk was (zie Bevindingen, onder F.). Verzoeker heeft dat bevestigd. Al met al komt uit het onderzoek niet een duidelijk beeld naar voren van een auto die in kennelijk verwaarloosde staat verkeerde en waarvan de staat van onderhoud onvoldoende was.

III. Ten aanzien van het laten vernietigen van de auto

1. Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Flevoland hun auto op 6 augustus 2001 heeft laten vernietigen.

2. Uit het onderzoek is gebleken dat de gemeente Almere op 30 juli 2001 aan het regionale politiekorps Flevoland heeft meegedeeld dat zij de auto van verzoekers wilde weghalen uit de opslagruimte. Politieambtenaar M2 rapporteerde vier maanden later dat hij nog diezelfde dag een brief had gestuurd aan verzoekster met de mededeling dat verzoekster contact moet opnemen met de politie (zie Bevindingen, onder A.10.). Het regionale politiekorps Flevoland heeft vervolgens op 6 augustus 2001 aan de gemeente de opdracht gegeven de auto te laten verwijderen. Op 30 augustus 2001 kreeg de politie bericht dat de auto door een sloopbedrijf was gesloopt (zie Bevindingen, onder A.10.). Op dezelfde dag stuurde de politie een brief naar verzoekster met de mededeling dat zij contact op moesten nemen met de politie in verband met de afwikkeling van deze zaak (zie Bevindingen, onder A.2.).

3. Als de auto zou zijn verwijderd en opgeslagen ingevolge de wegsleepregeling van artikel 170 WVW 1994 had het volgende gegolden. Artikel 171, tweede lid van de WVW 1994 bepaalt dat de burgemeester bevoegd is het voertuig onder bepaalde omstandigheden te verkopen of te laten vernietigen (zie Achtergrond, onder 2.). Niet is gebleken dat de politie hier gehandeld heeft namens de burgemeester. Nu zij heeft gehandeld op eigen gezag, was zij daartoe niet bevoegd.

Ook is niet gebleken dat de politie namens burgemeester en wethouders bestuursdwang heeft uitgeoefend op grond van artikel 125 Gemeentewet, laat staan dat de voorschriften van artikel 5:30 Awb inzake verkoop, overdracht en vernietiging van opgeslagen zaken (zie Achtergrond, onder 4.) in acht zijn genomen.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede het volgende op.

Voor zover het afvoeren naar een sloper wel zou hebben plaatsgevonden namens en onder verantwoordelijkheid van de burgemeester van Almere, dan wel van het college van burgemeester en wethouders van Almere, is de Nationale ombudsman niet bevoegd over de beslissing daartoe van de burgemeester, dan wel van het college te oordelen. De gemeente Almere behoort namelijk niet tot de gemeenten die op de voet van artikel 1a, aanhef en eerste lid, onder b, Wet Nationale ombudsman zijn aangewezen en waarvoor geldt dat op de gedragingen van haar bestuursorganen die wet van toepassing is.

IV. Ten aanzien van het onvoldoende geïnformeerd zijn omtrent het wegslepen en laten vernietigen

1. De klacht van verzoekers betreft allereerst de contacten met de politie in de periode nadat zij omtrent de verkoop aan een sloper hadden vernomen. Zij klagen erover dat politieambtenaar M2 niet op een afspraak is verschenen en hierna steeds niet was te bereiken. Voorts klagen verzoekers erover dat betrokken politieambtenaar S2 tijdens enkele telefoongesprekken onvoldoende informatie heeft gegeven met betrekking tot de gang van zaken.

2. De korpsbeheerder is van mening dat aan verzoekers onvoldoende informatie is verschaft. Hiermee doelt de korpsbeheerder op het niet verschijnen op een afspraak en op het verschaffen van onvoldoende informatie tijdens telefoongesprekken. De korpsbeheerder verklaart hiermee de klacht van verzoekers gegrond.

3. Vanuit overwegingen van correcte bejegening mag in het algemeen worden verlangd dat een politieambtenaar niet zonder reden en zonder dit tijdig mee te delen verstek laat gaan bij een tevoren afgesproken onderhoud met een burger. Uit het onderzoek is voldoende komen vast te staan dat de afspraak die verzoekster had gemaakt met betrokken politieambtenaar M2 geen doorgang heeft kunnen vinden, omdat M2 niet aanwezig was op de afgesproken datum en tijdstip.

4. Tevens is komen vast te staan dat de telefoongesprekken die hierop volgden niet naar wens verliepen, nu de betrokken politieambtenaar M2 vaak niet aanwezig was en S2 geen antwoord gaf op de vragen die verzoekers stelden. Daardoor hebben verzoekers niet de informatie kunnen verkrijgen die zij wilden inwinnen en is niet voldaan aan het vereiste dat een bestuursorgaan actief informatie verstrekt aan burgers.

De onderzochte gedraging is op deze punten niet behoorlijk.

5. Voorts klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Flevoland hen in de periode dat de auto in de gemeentelijke opslagruimte was gestald niet of onvoldoende heeft geïnformeerd over het wegslepen en wat er verder met de auto zou gebeuren. Zo geven zij aan dat zij geen bericht hebben ontvangen van het regionale politiekorps Flevoland omtrent het wegslepen en de vernietiging van hun auto (zie Bevindingen, onder A.3.).

6. Het regionale politiekorps Flevoland geeft aan dat betrokken politieambtenaar M2 op 27 februari 2001, op 30 juli 2001 en op 30 augustus 2001 een brief heeft gestuurd naar het adres van verzoekers met het verzoek om contact op te nemen met de politie. Het regionale politiekorps Flevoland kon slechts van de brief van 30 augustus 2001 een kopie overleggen (zie Bevindingen, onder A.2.).

De korpsbeheerder acht dit onderdeel van de klacht niet gegrond. Hij is van mening dat verzoekers niet hebben gereageerd op de brieven van M2. De korpsbeheerder schreef dat er helaas geen afschriften bewaard zijn gebleven van de brieven die M2 op 27 februari 2001 en op 30 juli 2001 heeft gestuurd. In zijn aanvullende reactie geeft de korpsbeheerder aan dat in het politiesysteem X-pol slechts de brief van 30 augustus 2001 is terug te vinden, maar dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van de betrokken ambtenaar M2 dat hij de brieven wel heeft verzonden.

7. Verzoekers geven aan dat tijdens één van de telefoongesprekken betrokken politieambtenaar S2 meedeelde dat er nooit kopieën waren geweest van de hier bedoelde brieven, omdat deze door betrokken politieambtenaar M2 met de hand waren geschreven (zie Bevindingen, onder D.).

8. De zogenoemde wegsleepregeling van artikel 170 en volgende WVW, zoals deze luidde ten tijde van de onderzochte gedraging, bepaalt dat en hoe de burgemeester betrokkenen informeert over het wegvoeren en in bewaring stellen van een voertuig. Hierboven is onder II. 5.2. aangegeven welke informatieplichten op het college van B&W rusten ingeval van uitoefening van bestuursdwang. Het onderzoek geeft geen enkele aanwijzing dat de politie namens de burgemeester of namens het college van B&W verzoekers heeft geïnformeerd. De enige bewaard gebleven brief wijst veeleer op het tegendeel: deze vermeldt als ondertekening politieambtenaar M2, namens de chef van een basiseenheid van politiedistrict zuid.

De Nationale ombudsman zal het optreden van de politie daarom toetsen aan het meer algemene vereiste van actieve informatieverstrekking. Dat omvat de verplichting voor de politie burgers adequaat te informeren over optreden dat die burgers raakt en over hun rechten en verplichtingen in dit verband.

Daarbij neemt de Nationale ombudsman in overweging dat het risico voor het niet-aankomen van poststukken die niet worden verzonden per aangetekend schrijven in beginsel voor de verzender is. Dit uitgangspunt vindt steun in uitspraken van verschillende rechterlijke instanties. De Nationale ombudsman volgt, volgens vast beleid, dit uitgangspunt. Dit betekent dat, wanneer de geadresseerde stelt een bepaald stuk niet te hebben ontvangen, op de verzender de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat het bewuste stuk is verzonden en moet zijn aangekomen. Wel heeft de Centrale Raad van Beroep onder meer in de uitspraak van 6 maart 2002 aangegeven dat een bestuursorgaan door middel van een postregistratiesysteem kan aantonen dat de poststukken zijn verzonden (zie Achtergrond, onder 6.).

9. Nu het regionale politiekorps Flevoland geen afschriften kan overleggen van de brieven die M2 op 27 februari 2001 en op 30 juli 2001 heeft verstuurd, de korpsbeheerder bovendien niet op een andere manier kan aantonen dat deze brieven daadwerkelijk zijn verzonden, en nu uit het bedrijfsprocessensysteem X-pol slechts de brief van 30 augustus 2001 is terug te vinden, heeft de politie onvoldoende aangetoond dat zij verzoekers afdoende op de hoogte hebben gesteld over het voornemen om de auto te vernietigen. Het door de korpsbeheerder aangevoerde argument dat deze geen reden heeft om te twijfelen aan de verklaring van M2 dat deze de bedoelde brieven heeft verzonden, acht de Nationale ombudsman niet afdoende.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

10. De Nationale ombudsman is daarnaast van mening dat de betrokken politieambtenaren ook op een andere manier (bijvoorbeeld telefonisch) contact hadden kunnen zoeken met verzoekers. Uit het rapport van M2 van 5 november 2001 blijkt dat M2 begin september 2001 slechts eenmaal (tevergeefs) telefonisch contact heeft gezocht met verzoekers. Dit vindt de Nationale ombudsman niet voldoende.

De Nationale ombudsman merkt ten overvloede op dat in de brief die het regionale politiekorps Flevoland op 30 augustus 2001 naar verzoekers heeft gestuurd, staat dat verzoekers contact moeten opnemen met de politie in verband met het wegslepen van hun auto. Uit het rapport van betrokken politieambtenaar S2, opgemaakt op 20 januari 2002 (zie Bevindingen, onder A.9.), blijkt echter dat betrokken politieambtenaar M2 op 30 augustus 2001 bericht kreeg van de gemeente Almere dat de auto van verzoekers door een autosloopbedrijf was gesloopt. Bovendien heeft de politie op 6 augustus 2001 al de opdracht gegeven aan de gemeente Almere om de auto van verzoekers te vernietigen (zie Bevindingen, onder A.10.). De Nationale ombudsman is van mening dat het regionale politiekorps Flevoland hiermee onnauwkeurig is geweest in het verschaffen van informatie aan verzoekers. De politie had er beter aan gedaan om zich zorgvuldiger uit drukken in de brief van 30 augustus 2001.

V. Ten aanzien van de schadevergoeding

1. Verzoekers klagen er ten slotte over dat het regionale politiekorps Flevoland zijn verzoek tot schadevergoeding heeft afgewezen.

2. Bij brief van 27 september 2001 (zie Bevindingen, onder A.3.) heeft verzoekster aan de politie gevraagd de schade te vergoeden voor de vernietigde auto. Bij brief van 14 februari 2002 (zie Bevindingen, onder A.8.) wees korpschef A. de schadeclaim van verzoeker af, gezien het feit dat de procedure van het wegslepen en vernietigen van de auto van verzoekers op de juiste manier is verlopen en verzoekers volgens hem meerdere berichten hebben ontvangen met betrekking tot het wegslepen en vernietigen van de auto. De korpsbeheerder wees de schadeclaim van verzoekers af per brief van 21 augustus 2002 (zie Bevindingen, onder C.1.). In zijn oordeel geeft de korpsbeheerder aan dat verzoekers zich met hun schadeclaim kunnen richten tot de eigenaar van het opslagbedrijf voor auto's B.

3. Nu de korpsbeheerder zijn oordeel over het wegslepen van de auto heeft gewijzigd (zie hiervoor ook onder II. 5.2), en gelet op hetgeen hiervoor onder II. en III. is gesteld, is het beslissende argument voor de afwijzende beslissingen komen te vervallen. De motivering van de weigering om over te gaan tot schadevergoeding voldoet daarom niet langer aan de daaraan te stellen eisen.

Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding tot het doen van de aanbeveling om de beslissing tot afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding te heroverwegen, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder II. en III. is geoordeeld over het wegslepen en laten vernietigen van de auto van verzoekers.

De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad) wordt in overweging gegeven een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van verzoekers om schadevergoeding en daarbij in acht te nemen het oordeel van de Nationale ombudsman dat een deugdelijke grondslag voor het wegslepen en laten vernietigen van de auto van verzoekers heeft ontbroken.

Op 8 juli 2004 schreven verzoekers aan de Nationale ombudsman dat zij waren ingegaan op het aanbod van de politie om hun bij wijze van vergoeding een bedrag van € 1000 te betalen. Bij de brief van de korpsbeheerder, waarin dit schriftelijk werd bevestigd, waren tegoedbonnen voor de aankoop van bloemen ter waarde van € 20 gevoegd. De Nationale ombudsman beschouwt de aanbeveling hiermee als opgevolgd.

Onderzoek

Op 14 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. en mevrouw S. te Wijk bij Duurstede, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de heer B., eigenaar van Autoschadebedrijf B. te Almere, een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Halverwege het jaar 2000 stalden verzoekers hun auto, een Oldsmobile Omega Brougham, op het terrein van autoschadebedrijf B. te Almere in verband met de verkoop van deze auto. Het kenteken van de auto was geschorst van 15 juni 2000 tot 15 juni 2001. Op 26 februari 2001 sleepten ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland de auto naar de gemeentelijke stalling te Almere. Op 6 augustus 2001 gaf de politie de gemeente Almere de opdracht om de auto te vernietigen.

2. Op 30 augustus 2001 stuurde het regionale politiekorps Flevoland een brief aan verzoekster. In deze brief staat:

"Onderwerp: contact opnemen.

Hiermede verzoek ik u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met ondergetekende in verband met het wegslepen van uw auto, een Oldsmobile voorzien van het kenteken (…).

Namens de chef van de Basiseenheid, M2"

3. Verzoekster stuurde op 27 september 2001 een brief naar de districtschef van het regionale politiekorps Flevoland. In deze brief staat onder meer vermeld:

"Medio vorig jaar heb ik mijn auto met het kenteken (…) gestald in de hal aan de S-weg te Almere. In maart 2001 ben ik op de S-weg geweest en trof mijn auto daar niet meer aan. Niemand wist mij te vertellen waar hij was. Hierop heb ik contact opgenomen met de politie te Almere, welke mij doorverwees naar de wijkagent de heer M2. Hij vertelde mij dat een geschorste auto niet op de openbare weg mocht staan en is op zijn verzoek begin januari al weggesleept. Tot op heden heb ik nooit hiervan bericht ontvangen. Als ik nergens van weet, kan ik ook niet reageren! Nu blijkt dat de gemeente Almere de auto verkocht heeft aan autosloop B2 te Almere, terwijl ik in het bezit ben van de originele kentekens deel 1, 2 en 3. B2 deelde mij mede dat de auto beschadigd is en al een toezegging aan een klant gedaan heeft voor de verkoop van alle onderdelen van de auto.

Bij deze klaag ik de heer M2 als ambtenaar in functie aan wegens onbestuurlijk gedrag en stel hem aansprakelijk voor de geleden schade.

De auto zou verkocht worden voor ƒ 3.000. Als de verkoop niet door zou gaan zou ik de auto behouden. Over vier jaar is de auto officieel oldtimer en vertegenwoordigt dan een waarde van ƒ 12.000.

Gezien de auto beschadigd is dien ik hierbij tevens een schadeclaim bij u in van (ƒ 12.000 + ƒ 3.000: 2) ƒ 7500."

4. Op 22 oktober 2001 stuurde de districtschef een ontvangstbevestiging aan verzoekers.

5. Verzoekster stuurde op 13 november 2001 opnieuw een brief naar de districtschef van het regionale politiekorps Flevoland. In deze brief komt onder meer naar voren:

"Met dank heb ik uw schrijven van de datum 27 september ontvangen. U zou mij zo spoedig mogelijk berichten, echter het is inmiddels al weer drie weken geleden en heb ik tot op heden nog steeds geen antwoord van u mogen ontvangen. Deze zaak loopt nu al enige tijd en inmiddels is de auto door Autosloperij B2 volledig gesloopt, terwijl ik hem telefonisch heb gevraagd de auto in de stalling te houden tot nader bericht, maar inmiddels heeft (hij; N.o.) toch alle onderdelen reeds verkocht aan een gegadigde.

U begrijpt natuurlijk wel dat ik dit NIET accepteer en verzoek u dringend mij op de zeer korte termijn, bij voorkeur binnen een week, hieromtrent nader te berichten, wat (niet; N.o.) inhoudt dat ik aan mijn eis vasthoud en de aanklacht tegen wijkagent M2 wegens onbestuurlijk gedrag blijf aanhouden, zo mogelijk bij de rechtbank ter beoordeling neerleg.

Ter kennisgeving deel ik u mede dat ik deze zaak volgende week bij de ombudsman aankaart, mits ik naar mijn tevredenheid antwoord van u ontvang. Zoals u weet lijd ik schade en wil deze vergoed hebben. Zie de reeds gestuurde nota. Mocht u besluiten deze aan mij te voldoen, dan ben ik bereid een streep onder deze zaak te zetten."

6. Op 21 november 2001 vroeg verzoeker per brief of advocaat J. hem kan helpen in de zaak tegen de politie Almere. In deze brief komt naar voren:

"Bij deze wil ik u een zaak voorleggen. Wellicht dat u mij hierin kunt ondersteunen.

Mijn auto, een Oldsmobile Omega van 1980, in nieuwstaat, wilde ik verkopen. Een goede klant van mij, Autoschade B. te Almere, zou de verkoop voor mij regelen. De auto is in Almere in zijn hal neergezet. Echter hij heeft eind 2000 de auto buiten het hek, op de openbare weg geparkeerd. De auto was op dat moment geschorst. (…)

Nu probeer ik tot een oplossing te komen, maar de politie Almere werkt op geen enkele manier mee. Sterker nog, de wijkagent de heer M2 is telkens acuut in bespreking, op vakantie en nu weer ziek. De contactpersoon de heer S2 wijst alles van de hand en verwijst constant naar de heer M2 die dus weer ziek is. Ik heb gevraagd of de brieven die M2 aan ons gezonden zou hebben aan mij te faxen. Tot op heden niets ontvangen. Kennelijk kan alleen M2 bij de brieven komen. Ik betwijfel of de brieven ooit daadwerkelijk geschreven zijn!"

7. Op 26 november 2001 stuurde verzoeker een brief naar zijn advocaat, de heer J.

In deze brief komt onder meer naar voren:

"Vandaag rond 14.35 uur heeft de heer S2 van de politie Almere mij telefonisch benaderd. Hij deelde mij mede dat er geen afschriften zijn van de gestuurde brieven, omdat dit formuliertjes zouden zijn die met de hand worden ingevuld.

Hij wil van mij deze week nog vernemen of wij een afspraak willen maken om de zaak snel af te kunnen wikkelen. U begrijpt wel dat wij hier geen belangstelling in hebben, daar deze heer van mening is dat de politie Almere correct heeft gehandeld, bovendien stelt hij zich op met een enorme vooringenomenheid, zodat elke vorm van discussie eigenlijk al is uitgesloten. Hopelijk heeft u inmiddels een schrijven toegezonden.

Ik ben van mening dat de politie Almere wel degelijk onjuist gehandeld heeft. Er zijn geen bewijsstukken dat zij ons bericht hebben inzake het afvoeren van de auto. Bovendien, als een geschorste auto op de openbare weg staat en de politie constateert dit, dan zou er toch een boete moeten volgen? Deze is eveneens nimmer ontvangen.

De politie Almere schuift haar verantwoordelijkheid af op Autoschade B. die de auto aan de openbare weg gezet zou hebben. Maar uiteindelijk is de eigenaar van het voertuig verantwoordelijk (eventuele boetes komen ook ten laste van de eigenaar). Bovendien heeft de politie Almere opdracht gegeven de auto af te voeren en te slopen, nogmaals zonder de eigenaar in kennis te stellen. Reden dat ik graag de wijkagent de heer M2 als ambtenaar in functie wil aanklagen wegens onbestuurlijk gedrag en een schadeloosstelling verwacht."

8. Op 14 februari 2002 stuurde de districtschef van het regionale politiekorps Flevoland een brief naar verzoekers met de mededeling dat het onderzoek naar hun schadeclaim is afgerond. In deze brief deelt de districtschef onder meer het volgende mee:

"Het onderzoek naar uw schadeclaim is afgerond. De duur van dit onderzoek werd, zoals u bekend is, voornamelijk veroorzaakt door het moeizame verkrijgen van contact met u of uw zaakwaarnemer.

Op maandag 26 februari 2001 werd door een politieambtenaar geconstateerd dat al een aantal maanden op de H-straat ter hoogte van pand (…) een oude personenauto stond. Deze personenauto was van het merk Oldsmobile, type Omega Brougham, grijs van kleur en voorzien van het kenteken (…). Als bijzonderheid gold dat het kenteken geschorst was van 15/06/2000-15/06/2001. Het voertuig verkeerde in zeer slechte staat van onderhoud. De banden waren lek, er zaten een groot aantal deuken in de auto en een van de spiegels van de auto was verdwenen en lag naast de auto op straat.

Op dat moment was niemand bij het voertuig en is het voertuig in onze opdracht afgesleept naar de gemeentelijke stalling voor voertuigen. Op het moment dat het voertuig versleept ging worden, meldde zich iemand bij de politieambtenaar. Hij vertelde B. te zijn, eigenaar van een opslagbedrijf voor auto's op de S-weg in Almere-Buiten en dat hij de auto op de openbare weg had gezet. Op ons verzoek zou de man contact leggen met de eigenaar en hem verzoeken contact op te nemen met de politie in Almere.

Los hiervan heeft de politieambtenaar op 27 februari 2001 een brief verstuurd aan de te naam gestelde van het kenteken: S. (…), Wijk bij Duurstede met het verzoek om contact op te nemen. Hierop is geen bericht ontvangen. Op 30 juli 2001 heeft de politieambtenaar wederom een brief aan genoemd adres verstuurd met het verzoek contact op te nemen. Ook hierop is niet gereageerd. Ook nadat het voertuig gesloopt is, werd opnieuw een dergelijke brief verstuurd en ook nu weer werd geen reactie ontvangen.

Gezien de staat waarin het voertuig op de openbare weg werd aangetroffen mocht, op grond van de bepalingen uit het besluit 'nadere omschrijving autowrakken' van 2 november 1993 van de Wet Milieubeheer, worden geconstateerd dat hier sprake was van een autowrak.

Volgens de APV van de gemeente Almere is het verboden een dergelijk autowrak op de openbare weg te laten staan. Het voertuig is verwijderd en getransporteerd naar een opslagruimte van de gemeente Almere. De kosten van de verwijdering alsmede de stallingskosten zijn voor rekening van de eigenaar van de auto. Toen de kosten hoger werden dan de waarde van de auto werd een sloopbedrijf opdracht gegeven de auto te slopen.

Gezien het verloop van de procedure en de vele berichten die naar u zijn verstuurd wijs ik een schadeclaim af."

9. Bij de brief van de districtschef van 14 februari 2002 zat een rapport gevoegd, opgemaakt door politieambtenaar S2 op 20 januari 2002. In dit rapport komt onder meer het volgende naar voren:

"INHOUD KLACHT

S. stelt dat een personenauto door de politie is weggesleept, dat de auto verkocht is aan een autosloperij, dat de politie hem daar vervolgens niet over heeft ingelicht en dat derhalve een schadevergoeding van 7500 gulden wordt geclaimd.

Bevindingen

Op maandag 26 februari 2001 werd door de brigadier van politie Flevoland, M2, een personenauto weggesleept vanaf de openbare weg de H-straat te Almere. De auto verkeerde in slechte staat van onderhoud, de banden waren lek, de auto had een groot aantal deuken en een van de spiegels was eraf. Ook was het kenteken geschorst. Het voertuig werd door M2 aangemerkt als wrak.

Er was niemand in de buurt van de auto en M2 gaf opdracht de auto weg te laten slepen.

Vervolgens werd M2 aangesproken door een eigenaar van een opslagbedrijf voor auto's. Deze persoon, genaamd B., vertelde hem dat hij de auto op de openbare weg had gezet. Op verzoek van M2 zou B. de eigenaar van de auto in kennis stellen omtrent het wegslepen van de auto.

Door M2 werd op 27 februari 2001 een brief gestuurd naar de eigenaar van de auto. Hierop werd niet gereageerd.

Na bericht van de gemeente, omtrent de stalling van de auto, werd op 30 juli 2001 wederom een brief gestuurd door M2 om contact op te nemen. Telefonisch contact lukte niet en ook op deze brief werd niet gereageerd.

Op 30 augustus (2001; N.o.) kreeg M2 bericht van de gemeente Almere dat de auto door een autosloopbedrijf was gesloopt. Vervolgens werd door M2 wederom een brief gestuurd naar de eigenaar van de auto. Ook hierop werd niet gereageerd.

De brieven werden verstuurd naar het adres van de ten naamgestelde van de auto.

BEMIDDELING

Het verzoek van de korpschef was om uiterlijk binnen drie weken na 25 oktober 2001 te hebben gerapporteerd. Dit is niet gelukt, mede omdat S. en zaakbehartiger E. daar uiteindelijk niet voor kozen.

Door mij werd in deze weken diverse keren gesproken met zaakbehartiger E. Hij werd door mij uitgenodigd voor een gesprek, doch ging hier niet op in. E. stelde dat er nooit brieven waren ontvangen en stelde dat deze derhalve niet waren verstuurd. Op 17 november 2001 trachtte ik wederom met E. een afspraak te maken, doch kreeg geen contact met hem.

Op 26 november 2001 sprak ik de heer E. wederom en hij vertelde mij dat hij nog wilde bezien wat hij ging doen.

Gedurende de gesprekken lichtte ik hem in over de termijnen van klachtafhandeling, doch hij vond het geen bezwaar als deze werden overschreden. Op mijn vragen of hij afzag van deze termijnen reageerde hij bevestigend.

Op 27 december trachtte ik E. wederom te bereiken, doch op het betreffende telefoonnummer werd door kennelijk een collega van hem verteld, dat hij niet aanwezig was. Mijn naam en telefoonnummer werden genoteerd, doch E. belde niet terug.

Op 27 december trachtte ik wederom E. te bellen. Ik sprak telefonisch met zijn collega S3. Deze zou een bericht achterlaten, waarna E. contact met mij zou opnemen.

Op 2 januari 2002 werd mij wederom door een collega van E. verteld dat ik contact moest opnemen met ene meneer J. Deze zou de zaak verder behartigen.

Dezelfde dag belde ik met het telefoonnummer dat ik had gekregen van deze J. Het bleek een advocatenkantoor te zijn, doch de heer J. was niet bereikbaar.

Op 3 januari 2002 trachtte ik wederom de heer J. te bellen. Dit lukte. J. vertelde mij dat zijn partij geen enkele behoefte aan een gesprek had. Hij zag de zaak als een civiele en wilde conform handelen.

UITWERKING KLACHT

Conform de bepalingen in het besluit 'Nadere omschrijving autowrakken' van 2 november 1993 van de Wet milieubeheer voldeed de betreffende personenauto aan de criteria om het als een autowrak te benoemen. Het verkeerde in onvoldoende staat van onderhoud, in een kennelijk verwaarloosde toestand en het kenteken was geschorst.

Het autowrak was ontsierend voor de omgeving en het wrak is verwijderd.

Conform de Algemene Politie Verordering (APV) van de gemeente Almere, is het verboden een dergelijk autowrak op de openbare weg te parkeren.

Het wrak werd getransporteerd naar een opslagruimte van de gemeente Almere. De kosten voor deze verwijdering, alsmede de stallingkosten zijn voor rekening van de eigenaar van de auto.

Conform de te volgen procedure werd door M2 de eigenaar schriftelijk kennis gegeven teneinde een keuze te maken om de auto al of niet te laten slopen.

Toen de genoemde kosten hoger werden dan de waarde van de auto werd de auto aan een autosloopbedrijf verkocht.

Conclusie

Met betrekking tot het wegslepen werd door M2 juist gewerkt. De auto was een wrak en werd middels de juiste procedure weggesleept en opgeslagen.

Indien de auto door het auto-opslagbedrijf van B. niet buiten was gezet, zou het wegslepen en de daarop volgende geschiedenis nooit hebben plaatsgevonden.

Door M2 werd in totaal drie keer een brief gestuurd omtrent het wegslepen. Hierop werd niet gereageerd. Door hem werd ook genoemde B. in kennis gesteld. Onbekend is of deze de boodschap heeft doorgegeven aan de eigenaar van de auto.

ADVIES

Gezien het correct handelen van collega M2 adviseer ik u afwijzend te reageren op de claim van de klager."

10. Tevens zat bij de brief van de districtschef van 14 februari 2002 een rapport gevoegd, opgemaakt door M2 op 5 november 2001. Deze datum staat niet op de rapportage zelf vermeld, maar blijkt uit de brief van de juridisch adviseur korpsleiding van het regionale politiekorps Flevoland van 29 augustus 2002. (Zie Bevindingen onder C.2.) Uit de rapportage van M2 blijkt onder meer het volgende:

"Op maandag 26 februari 2001 omstreeks 11.00 uur bevond ik mij, rapporteur, in uniform gekleed en belast met het toezicht op parkeeroverlast op het bedrijventerrein P. in Almere-Buiten op de H-straat in Almere-Buiten. Het was mij, rapporteur bekend dat op de voor het openbare verkeer openstaande weg, de H-straat ter hoogte van perceel (…) een aantal maanden een oude personenauto stond. Deze auto was een:

Merk : Oldsmobile

Type : Omega Brougham

Kenteken : (…)

Kleur : Grijs

Bijzonderheden : Code A54 - Geschorst kenteken 15/06/2000 - 15/06/2001

Blijkens informatie uit het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek het kenteken te zijn afgegeven aan:

Naam : S.

Adres : N-straat

Postcode : (…)

Woonplaats : Wijk bij Duurstede

Ik zag dat het voertuig in een zeer slechte staat van onderhoud verkeerde. Ik zag dat er een aantal banden lek waren, dat er een groot aantal deuken in het voertuig zaten en dat een van de spiegels van het voertuig was verdwenen en op de grond naast het voertuig lag.

Omdat zich op dat moment niemand bij het voertuig bevond heb ik via de centrale meldkamer van de Politie Flevoland een takelbedrijf opdracht gegeven het voertuig over te brengen naar een stallingsplek in beheer bij de gemeente Almere.

Door het takelbedrijf E.T.C.A. is mij een sleepbon ter beschikking gesteld onder nummer 000318.

Op het moment dat de auto door de takelauto werd versleept meldde zich bij mij een persoon die mij opgaf te zijn genaamd:

Naam : B.

(…)

Hij deelde mij mede dat hij eigenaar was van een opslagbedrijf voor auto's op de S-weg in Almere-Buiten en dat hij de auto op de openbare weg had gezet. Ik vroeg hem om op voorhand contact met de eigenaar op te nemen in afwachting van bericht van de politie. Dit werd mij door die man toegezegd.

Op dinsdag 27 februari 2001 heb ik, rapporteur een ontbiedingsbrief gestuurd naar de eigenaar van de auto met het verzoek contact met mij op te nemen.

Op deze brief heb ik, rapporteur geen bericht ontvangen.

Op maandag 30 juli 2001 kreeg ik, rapporteur, telefonisch bericht van de beheerder van de opslagruimte van de gemeente Almere dat men de garage wilde opruimen en dat bleek dat bovengenoemde auto sedert een half jaar in de garage stond.

Ik heb daarop getracht telefonisch contact op te nemen met de eigenaar van de auto. Omdat dit niet lukte, heb ik dezelfde dag een brief gestuurd met het dringende verzoek mij te contacten. Ook daarop heb ik geen reactie mogen ontvangen. Op maandag 6 augustus 2001 is vervolgens aan de gemeente Almere opdracht gegeven de auto te laten verwijderen. Hiertoe heb ik besloten omdat de kosten voor slepen en stalling ruim boven de dagwaarde van de auto waren gekomen.

Op 30 augustus (2001; N.o.) kreeg ik van de gemeente Almere bericht dat de auto door autosloopbedrijf B2 in Almere-Buiten was gesloopt. Daarop heb ik rapporteur opnieuw een brief naar de eigenaar gestuurd met verzoek mij te contacten in verband met de afwikkeling van deze zaak.

Ongeveer een week hierna heb ik, rapporteur een telefonisch onderhoud gehad met de heer S. en heb ik hem bericht over de gang van zaken en de reden van wegslepen en sloop van het voertuig."

11. Tot slot was bij de brief van de korpschef van 14 februari 2002 tevens een mutatie-rapport van 26 februari 2001 gevoegd, opgemaakt door betrokken politieambtenaar M2. Hierin komt onder meer het volgende naar voren:

"(…)

Titel : SLEPEN GESCHORSTE (…)

Maatsch. klasse : ALGEMENE MUTATIE

Tijdstip kennisname : maandag 26 februari 2001 te 16:49 uur.

Pleegdatum/tijd : 26/02/2001 omstreeks 16:30 uur.

Plaats plegen : H-straat (…), Almere

Soort locatie : (…) OPENBARE WEG/-WATER OPENBARE WEG

Verbalisanten : M2

Betrokken goederen/voertuigen

Soort goed : vervoermiddel personenauto

Merk/Type/Kleur : Oldsmobile Omega grijs

Kenteken : (…)

Eigenaar/Houder : S. (man)

(…)

Toelichting bij incident:

Auto met geschorst kenteken op de H-straat. Eigenaar benaderd, maar geen resultaat, derhalve voertuig door de ETCA laten verslepen naar de W-dreef.

6/8/M2

Sinds januari heeft zich geen kentekenhouder bij mij gemeld. Ook heeft de kentekenhouder geen rijbewijs en is niet te achterhalen.

Weg ermee.

Fax naar de gemeente voor sloop.

ACTIES:

(…)

Maatschap. klasse : ALGEMENE MUTATIE

Referentie : (…)

Kennisname : maandag 26 februari 2001 te 16:49 uur.

Plaats : H-straat (…), Almere"

B. Standpunt verzoekerS

1. Het standpunt van verzoekers wordt samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht onder de punten A.5, A.6 en A.7.

2. Voorts stuurde verzoeker op 14 maart 2002 een brief aan de Nationale ombudsman.

In deze brief staat onder meer het volgende:

"Hierbij zend ik u bijgaand correspondentie betreffende een klacht die ik heb over de acties van de politie te Almere, met name de wijkagent de heer M2. Deze zaak heb ik voorgelegd aan mijn advocaat, maar deze ziet er geen heil in. Ondanks dat ben ik stellig in de overtuiging dat ik in mijn recht sta. Het moge duidelijk blijken uit de stukken dat mij onrecht is aangedaan. De auto waar het over gaat heeft voor mij eveneens een emotionele waarde. Ik heb hem samen met mijn vader in 1980 uitgezocht.

Volgens de politie Almere zou de wagen een wrak zijn, maar ik heb vele getuigen die kunnen verklaren dat de auto in nieuwstaat was. Er is zelfs een video-opname van!

(…) De auto staat om zakelijk-technische redenen op naam van mijn partner mevrouw S."

3. Verzoeker stuurde de Nationale ombudsman op 2 mei 2002 een aanvullende brief.

Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

"In dank heb ik uw schrijven van de datum 26 april 2002 ontvangen. De auto was geschorst en zou verkocht worden. De auto was zeker niet in een slechte staat, wat de politie Almere beweert. Er is een videoband en een groot aantal getuigen die kunnen verklaren dat de auto in nieuwstaat verkeerde. In 1994 is er een gloednieuwe motor en versnellingsbak in geplaatst en in Zeist door een erkend autospuiter overgespoten. De auto was 100% roestvrij!! Rechtsachter zat een deuk in het portier, welke door parkeerschade is ontstaan. De politie Almere heb ik namens mijn partner aansprakelijk gesteld voor de schade. Derhalve is tevens een schadebedrag van ƒ 7.500,- geclaimd bij de politie Almere. Zoals u bekend is deze schadevergoeding door de politie Almere afgewezen.

De politie Almere beweert brieven gezonden te hebben aan ons adres omtrent de auto, echter wij hebben nimmer brieven ontvangen. Nadat bekend was dat de auto afgevoerd was naar de sloop heeft mijn partner, mevrouw S. telefonisch contact opgenomen met de politie Almere en een afspraak gemaakt met de heer M2. Op de bewuste afspraak was hij niet verschenen. De week daarop was M2 ziek, die week daarop volgend weer op vakantie. De heer S2 belde mij om een afspraak te maken en wilde hierover spreken, echter hij had een enorme zelfingenomenheid en liet mij geen enkele ruimte om een weerwoord te voeren. Het moge overduidelijk zijn dat op deze basis een gesprek volkomen zinloos is en heb ik de afspraak niet gemaakt. Wel heb ik hem verzocht kopieën van de brieven te zenden die de heer M2 aan ons adres gezonden zou hebben. Twee dagen later had ik nog steeds niets ontvangen en heb ik wederom contact opgenomen en sprak de heer S2. Hij zei dat hij geen toegang had tot het dossier omdat de heer M2 (weer) op vakantie was. (Hebben wijkagenten zo veel vakantie?) Echter ik kon niet geloven dat wanneer een collega op vakantie zou zijn, anderen geen toegang hebben tot lopende zaken. De heer S2 bleef volharden. De dag daarop volgend belde de heer S2 mij met de mededeling dat er geen afschriften zijn van de brieven die de heer M2 verzonden zou hebben.

Welnu dit is mijns inziens het bewijs dat de politie Almere nooit brieven aan ons heeft gestuurd. Reeds eerder heb ik al gemotiveerd dat het logisch is dat wanneer men een brief van de politie ontvangt, deze zeker openmaakt en leest en zeer zeker als het mijn eigen auto betreft! Hij was in nieuwstaat en ik wilde hem verkopen, dan laat je je eigen auto toch niet zo maar naar de sloop afvoeren? Tot twee maal toe zouden zij brieven gezonden hebben. Het lijkt mij logisch wanneer je dan niet reageert dat de politie meer moeite zou doen om je te bereiken. Zij beschikken immers toch over alle middelen?

Omdat ik regelmatig in Almere kwam bezocht ik de auto, maar een paar maanden later was de auto verdwenen, waarop ik op onderzoek was uitgegaan en ontdekte aldus dat de auto naar de sloop was afgevoerd. Toen ik hierop telefonisch en schriftelijk had gereageerd en nu met een schadeclaim kom, reageert de politie Almere wel en ontvang ik nu wel brieven, waarop ik heb gereageerd. Zo blijkt dat als de politie Almere brieven zendt dat ik deze ontvang en er ook op reageer. Het is dan ook aannemelijk dat ik ook op de eerste brieven (welke ik dus niet heb ontvangen) zou reageren! Het gaat hier tenslotte om mijn eigen belang."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Flevoland

1. Per brief van 21 augustus 2002 deelt de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland in zijn reactie op de klacht van verzoekers onder meer het volgende mee:

"Auto ten onrechte laten wegslepen

Op 26 februari 2001 werd door een politieambtenaar geconstateerd dat ter hoogte van de H-straat al een aantal maanden een oude personenauto stond geparkeerd. Het kenteken bleek bij navraag geschorst te zijn tot 15 juni 2001. Het voertuig verkeerde in zeer slechte staat van onderhoud. De banden waren lek, er zat een groot aantal deuken in de auto en één van de spiegels lag naast de auto op straat. De auto kon worden aangemerkt als een autowrak als bedoeld in het Besluit nadere omschrijving autowrakken. Op grond van de APV van de gemeente Almere (Hoofdstuk E, artikel E4) (zie ook Achtergrond onder 3.; N.o.) is het verboden een dergelijk autowrak op de openbare weg te laten staan. Het voertuig is vervolgens verwijderd en getransporteerd naar een opslagruimte van de gemeente Almere. De auto is op juiste gronden weggesleept.

Auto laten vernietigen

Toen de kosten van bewaring hoger werden dan de waarde van de auto is aan een sloopbedrijf de opdracht gegeven de auto te slopen. Klager heeft nimmer gereageerd op oproepen van de betrokken politieambtenaar. Er zijn helaas geen afschriften bewaard van de brieven van 27 februari en 30 juli 2001.

Onvoldoende geïnformeerd

Voor een deel kan geconcludeerd worden dat aan klager onvoldoende informatie is verschaft. Hiermee doel ik op het niet verschijnen op een afspraak en het verschaffen van onvoldoende informatie tijdens telefoongesprekken. Ten aanzien van het niet in kennis stellen van klager dat het voornemen bestond de auto te laten vernietigen meen ik dat de politie aan haar verplichtingen heeft voldaan. Klager heeft niet gereageerd op brieven die aan hem zijn verzonden.

Schade niet willen vergoeden

Politie Flevoland acht zich in deze niet gehouden schade te vergoeden. Wellicht dat klager zich met zijn schadeclaim kan wenden tot de eigenaar van het opslagbedrijf voor auto's aan de S-weg. Gaarne zou ik wel van klager vernemen hoe het heeft kunnen gebeuren dat de auto door de eigenaar van het opslagbedrijf eigenhandig op de openbare weg is gezet en waarom klager meent dat daarmee door de eigenaar van het opslagbedrijf juist is gehandeld.

(…)

Ten aanzien van uw vraag op welke datum door de betrokken politieambtenaar een rapportage is opgesteld moet ik u helaas berichten dat de precieze datum mij niet kon worden gegeven."

2. Per brief van 29 augustus 2002 past de korpsbeheerder het laatste onderdeel van zijn reactie van 21 augustus 2002 als volgt aan:

"Inmiddels heeft de betrokken politieambtenaar laten weten dat hij zijn rapportage heeft opgesteld op 5 november 2001. De reactie van de korpsbeheerder dient derhalve op dit punt te worden aangepast."

D. Reactie verzoekers

Op de nadere vragen die de Nationale ombudsman per brief van 13 september 2002 aan verzoekers heeft gesteld, antwoordt verzoeker per brief van 16 september 2002 onder meer als volgt:

"De auto was binnen in de bedrijfshal van Autoschade B. gestald. Later buiten het hek gezet. Wanneer dat is geweest weet ik niet. Wel weet ik dat er kopers voor de auto zijn geweest en dat B. proefritjes met de kopers heeft gemaakt. Hieruit begreep ik waarom ik de auto in de periode van september-december 2001 (hier wordt bedoeld 2000; N.o.) buiten het hek heb zien staan. Ik ging ervan uit dat dit slechts tijdelijk was vanwege de proefritjes met kopers.

De auto is door mijn vader (E. senior) in 1980 nieuw gekocht bij Autodealer H. Utrecht en heeft altijd in een verwarmde garage gestaan en altijd goed onderhouden door H. Utrecht. Toen hij in 1990 een nieuwe auto kocht heb ik de Oldsmobile overgenomen en laten overspuiten bij een autospuiter in Zeist. Tevens in 1990 is door R. Techniek Soest een gloednieuwe motor en transmissiebak ingebouwd. Door C. Baarn is het gehele interieur gereinigd en opnieuw voorzien van een beschermlaag. Tot medio 2001 (hier wordt bedoeld 2000; N.o.) heeft de auto altijd in een verwarmde garage op de N-straat te Wijk bij Duurstede gestaan en tevens ook goed onderhouden door R. Techniek Soest, H2 de Bilt en H. te Utrecht. De auto was dus wel degelijk in nieuwstaat!

Door een parkeerschade begin 2001 ontstond er één deuk in het rechter achterportier. Ik vermoed dat in de periode dat de auto buiten het hek stond in Almere door vandalen een spiegel is afgebroken en het vignet er af gestolen is. Dat maakt van de auto nog geen wrak!

Zoals ik reeds heb aangegeven hebben wij nimmer brieven van de politie Almere ontvangen. Nadat wij er achter gekomen waren dat de auto door de politie was afgevoerd, heb ik telefonisch contact opgenomen met de heer M2 van de politie Almere. Hij zou verantwoordelijk zijn geweest voor deze actie. Met mijn tweede telefoontje sprak ik met een Surinaams klinkende telefoniste. Met haar heeft mevrouw S. een afspraak gemaakt met de heer M2. Tevergeefs is zij naar Almere gegaan, want de heer M2 was niet aanwezig. Met mijn derde telefoontje kregen wij te horen dat M2 op vakantie was, later weer ziek en toen weer met vakantie. Kennelijk had hij de zaak overgedragen aan een collega, de heer S2.

Deze had diverse malen mij gebeld. In zijn eerste telefoontje wilde hij ons uitnodigen voor een gesprek, maar hij had een enorme zelfingenomenheid, liet mij niet uitspreken en voor hem was de zaak duidelijk, helder en afgedaan. Met andere woorden, waar moet je dan nog over praten? Bovendien, gelet op de voorgeschiedenis met de mislukte afspraak, had dit voor ons geen enkele zin meer. De termijn die de heer S2 stelde, was ook niet meer van toepassing, want de auto was inmiddels door de autosloper al gesloopt en de onderdelen al verkocht! In de eerste plaats wilde ik de auto nog redden, maar door de trage reacties van de ambtelijke molen was het al te laat. Nu gaat het enkel nog maar om een schadeloosstelling. Inmiddels bleef de heer S2 pogingen doen om mij telefonisch te bereiken, maar ook ik ben wel eens voor zaken afwezig. Ik kreeg het gevoel dat hij toch met mij wilde praten. Dit gaf voor mij aan dat hier toch iets niet goed zat bij de politie Almere.

Reden dat wij de Ombudsman hebben aangeschreven. Op mijn verzoek om kopieën van de gestuurde brieven van de politie naar mij te sturen werd bevestigend (op; N.o.) gereageerd door de heer S2. Een week later bleek dat de heer S2 niet bij het dossier kon komen, omdat de heer M2 weer op vakantie zou zijn. Later deelde hij mij mede dat er nooit kopieën waren geweest, omdat deze ter plaatse door M2 met de hand waren uitgeschreven. Dit bevreemdt mij zeer. Het lijkt mij aannemelijk dat wanneer de politie een officieel schrijven naar ons huisadres zou zenden dat dit geen 'kladbriefje' zal zijn, maar een degelijk uitgetypte brief en dit zeker tot drie maal toe? U begrijpt wel dat wij in de stellige overtuiging zijn dat de politie Almere hier volstrekt mank gaat.

Een gesprek heb ik reeds gehad met de heer B. Hij deelde mij mede dat de auto inderdaad regelmatig buiten het hek geplaatst was wegens verkoop. Ook hij had bemerkt dat de auto plotseling verdwenen was. Op mijn vraag of hij ooit door de politie benaderd was omtrent de auto, deelde hij mij mede nooit iemand van de politie gesproken te hebben, ook hij is niet door de heer M2 erop geattendeerd dat de auto niet op de openbare weg mocht staan, in tegenstelling tot wat er in het politierapport staat vermeld. De heer M2 heeft een willekeurige medewerker van Autoschade B. gesproken en gevraagd of hij wist van wie de auto was (alsof de politie niet kan uitzoeken van wie de auto zou zijn) en of hij mij wilde melden dat ik de auto van de openbare weg wilde verwijderen.

Dit is naar mijn mening uit den boze! Het is de taak van de politie om dit soort zaken zelf te regelen en het is niet correct van de heer M2 om zijn taak en verantwoordelijkheid als overheidsbekleder af te wentelen op een willekeurige burger! Uiteindelijk staat de auto op naam van mevrouw S. en alleen zij zelf is verantwoordelijk voor de auto. Bovendien als er een bekeuring wordt uitgeschreven dan krijgt zij die op haar naam in de bus en niet een derde partij! Dit is dus puur een zaak tussen de eigenaar van de auto en de politie, waar een derde partij niets mee te maken heeft, noch verantwoordelijkheid over draagt.

(…)

Het behoud van de auto is enkel en alleen in mijn eigen belang. Motief om niet te reageren is dan ook niet logisch. Als wij brieven van de politie Almere ontvangen zouden hebben, dan is het meer dan logisch dat ik zou reageren! (…)

In alle opzichten is de politie Almere in gebreke gebleven en geef ik hierbij aan dat zij de feiten in een ander daglicht plaatsen en verantwoordelijkheid op derden afschuift, die er niets mee te maken heeft (hebben; N.o.)."

E. Nadere reactie verzoekers

1. Op 23 september 2002 stuurde verzoeker een videoband met opnamen van de Oldsmobile op naar het bureau Nationale ombudsman. Naar aanleiding van het bekijken van deze videoband, stelde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman per brief van 31 oktober 2002 de volgende nadere vragen aan verzoekers:

In uw brief van 16 september 2002 heeft u geen antwoord gegeven op de volgende vraag die de substituut-ombudsman in haar brief van 13 september 2002 heeft gesteld:

Wanneer heeft u uw auto voor het laatst gezien voordat deze op 26 februari 2001 werd weggesleept door de politie?

Ik verzoek u deze vraag alsnog te beantwoorden en tevens aan te geven in welke staat de auto verkeerde toen u deze voor het laatst heeft gezien.

Naar aanleiding van het bekijken van de door u op 23 september 2002 opgestuurde videoband wil ik u verzoeken de volgende vragen te beantwoorden.

- Tijdens het bekijken van de videofilm komt de datum 1-1-88 in beeld. Wanneer is deze videofilm gemaakt?

- U geeft in uw begeleidende brief van 23 september 2002 aan dat de plek waar uw auto vandaan is gesleept door de politie goed te zien is op de videofilm. Nadat mevrouw P., medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman die met het onderzoek naar uw klacht is belast, de opname had bekeken, kon zij niet uit de videofilm afleiden of deze is gemaakt op de plaats waar de auto vandaan is gesleept. Kunt u aangeven waaraan te zien is dat dit de plek is waar uw auto vandaan is gesleept?

U heeft in uw brief van 13 september 2002 aangegeven dat uw auto bij Autoschadebedrijf B. stond om te worden verkocht. De heer B. heeft u op enig moment op de hoogte gesteld van het feit dat hij de auto niet kon verkopen. Desondanks liet u de auto toch bij Autoschadebedrijf B. staan. Wat was hiervan de reden?

2. Per brief van 4 oktober 2002 (gezien het poststempel op de brief en het feit dat de brief van de Nationale ombudsman dateerde van 31 oktober 2002, dient de datum echter 4 november 2002 te zijn; N.o.) reageerde de heer E. onder meer als volgt:

"Vanaf de datum dat de auto gestald was in de hal op de S-weg te Almere heb ik de auto regelmatig gezien, daar ik voor andere afspraken aldaar op kantoor kwam. De exacte datum dat ik de auto een laatste keer gezien had, kan ik mij niet precies meer herinneren, daar dit al weer enige tijd geleden is. Maar vermoedelijk moet dat ergens tussen september-december 2000 geweest zijn. Wel met zekerheid kan ik meedelen dat ik de auto in die periode buiten het hek heb zien staan en wel in dezelfde staat als wanneer deze was gebracht, dus in nieuwstaat. De deuk rechtsachter in het portier zat er al in voordat ik de auto bracht.

Een goede vriend van mij, die de opname heeft gemaakt, heeft de videocamera tweedehands gekocht. Omdat de handleiding ontbrak was hij niet in staat om de correcte datum in te stellen. Zoals u op de opname kunt zien, scheen de zon volop en hadden de bomen nog blad. Dit moet in de nazomer zijn gemaakt, omstreeks september 2000. De datum 01-01-88 kan natuurlijk niet correct zijn, want toen woonden wij nog in Z. en stond de auto nog op naam van mijn vader. De auto is pas in 1990 op naam van S. gezet.

De plek waar ik de auto het laatst gezien heb, was later leeg. Ik mag aannemen dat dat ook de plek is geweest waar de auto is weggesleept. (…)

De heer B. deelde mij mede dat hij de auto (nog) niet kon verkopen, daar een eerste koper heeft afgehaakt. Ik kon de auto aldaar voorlopig gestald houden. Wellicht dat er een nieuwe koper zich zou aandienen in de nabije toekomst. Zolang de auto niet verkocht is zou deze op naam van S. blijven of in voorraad gezet worden, en omdat wij toen nog maar vijf jaar te gaan hadden, nu inmiddels nog maar twee jaar te gaan, zou de auto officieel oldtimer zijn en aanmerkelijk meer waarde hebben, circa € 5.445!! Dan zou het nóg aantrekkelijker zijn de auto te blijven behouden of voor een betere prijs te verkopen.

Op de tekening is ook een vrachtwagenoplegger of aanhanger getekend. Deze staat ook al geruime tijd, zelfs zonder kenteken op de openbare weg. De heer B. vertelde mij dat er vaker voertuigen met en zonder kenteken voor lange periodes op de openbare weg rond om de S-weg staan, maar dit ziet de politie Almere kennelijk niet, enkel een Oldsmobile!"

f. Verklaring van de heer B.

De eigenaar van schadebedrijf B., de heer B., verklaarde op 3 oktober 2002 telefonisch tegenover een medewerker van het bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Ik weet niet meer precies wanneer de auto door de familie E. bij mij op het terrein is neergezet, maar ik denk dat dit ruim anderhalf jaar geleden was. Ik heb geen goed idee van tijd meer omdat de gebeurtenissen al enige tijd geleden zijn en ik heel veel auto's zie.

Ik heb de auto bij de familie E. opgehaald. De bedoeling was dat de auto verkocht zou worden. Toen ik de auto kreeg heeft deze eerst enkele maanden binnen gestaan. De airco is toen gemaakt en we kwamen er achter dat de versnellingsbak niet goed werkte. Daarmee was de auto minder geschikt voor de verkoop en zag de potentiële koper die ik had voor de auto hier dan ook vanaf. Ik heb aan de heer en mevrouw E. gemeld dat de auto minder goed verkocht kon worden. Zij hebben het er toen niet over gehad dat zij de auto zouden ophalen.

Op het moment dat de auto bij ons bedrijf binnenkwam, zag deze er goed uit. Er zat een kleine deuk in de achterkant, maar verder was de auto voor de verkoop geschikt. Ik zou geen waardeschatting kunnen maken. Het was een Amerikaanse auto, die veel had kunnen opbrengen. Ik wist niet dat het nummerbord van de auto geschorst was.

Na een aantal maanden is de auto buiten het terrein gezet, omdat deze in de weg stond bij ons in de loods. Op een gegeven moment hoorde ik van iemand van het bedrijf wat bij ons aan de overkant zit, dat de politie de auto had weggehaald. Deze meneer heeft tegen de politie gezegd dat de auto van de familie E. bij ons hoorde. De politie zei toen dat wij contact op moesten nemen met de eigenaar van de auto. Ik heb hierop vervolgens met de familie E. gesproken, waarna zij contact op hebben genomen met de politie. Ik heb ook nog geprobeerd om contact te zoeken met de politie, maar dat is me niet gelukt.

Vlak voordat de auto door de politie werd weggehaald, zag de auto er goed uit. Een spiegel hing erbij, maar voor de rest was het een gewone auto. De auto had geen andere deuken en was geen wrak.

Een paar weken nadat de auto was weggehaald door de politie zag ik de auto terug bij sloopbedrijf B2 in Almere. Deze had de auto gekocht van de gemeente Almere met de opdracht om de auto te slopen. Hij heeft de bruikbare onderdelen van de auto afgehaald en de auto gesloopt. Ik heb later nog diverse onderdelen teruggezien op andere auto's.

Ik spreek de familie E. regelmatig in verband met andere zaken."

G. reactie verzoekers op de verklaring van de heer B.

Naar aanleiding van de verklaring die de heer B. op 3 oktober 2002 aflegde, nam de heer E. op 20 november 2002 telefonisch contact op met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. De heer E. reageerde onder meer als volgt in dit telefoongesprek:

"Het verhaal van de heer B. klopt helemaal, alleen wat betreft het feit dat de heer B. met ons gesproken heeft, is het niet geheel juist. Ik kom ook regelmatig in Almere voor zaken en keek dan of mijn auto er nog stond. Tot ik hem op een gegeven moment niet meer zag staan. Ik heb toen contact opgenomen met de heer B. Op het moment dat ik vroeg waar mijn auto was, wist hij nog niet dat deze weg was. Pas nadat hij ging kijken, kwam hij er achter dat de auto weg was. Dit was geruime tijd nadat de auto was weggesleept, misschien wel een maand.

Verder wil ik opmerken dat de politie zichzelf tegenspreekt. Eerst hebben ze toegezegd dat ze kopieën van de brieven zouden opsturen, maar later konden ze niet bij het dossier en later beweerden ze dat dit soort brieven met de hand werden geschreven. Dit laatste kan ik me niet voorstellen. Bovendien is het in mijn eigen belang om wel op de brieven te reageren. Het gaat immers om mijn eigen auto. Ik kan me voorstellen dat als je van een auto af wilt, dat je dan niet reageert, maar in mijn geval heeft ook de heer B. bevestigd dat de auto geen wrak was."

H. Nadere reactie korpsbeheerder

1. Naar aanleiding van de vraag van een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman over de aan verzoekers gestuurde brieven door het regionale politiekorps Flevoland, antwoordt de korpsbeheerder per brief van 19 december 2002 als volgt:

"Onlangs heeft u in bovengenoemde klacht geïnformeerd naar het verzenden van brieven aan klager. Van deze brieven is alleen het exemplaar van 30 augustus 2001 nog opgenomen in X-pol. Van de overige exemplaren zijn helaas geen afschriften meer voorhanden. Ik heb echter geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van de betrokken politieambtenaar in deze dat hij de genoemde brieven wel degelijk heeft verzonden."

2. Naar aanleiding van door een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman op 6 mei 2003 telefonisch gestelde vragen, antwoordde de korpsbeheerder hierop per brief van 19 juni 2003 onder meer als volgt:

"In verband met de klacht van de heer E. en mevrouw S. zijn door u de volgende nadere vragen gesteld:

Is artikel E1 van de APV Almere (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) in ogenschouw genomen?

Onder welk regime is de auto weggesleept?

Is er een taxatierapport opgemaakt?

De betrokken politieambtenaar (de heer M2) heeft het volgende aangegeven.

Ten aanzien van vraag 1

Destijds is niet gekeken naar artikel E1 van de APV Almere.

Ten aanzien van vraag 2

De heer M2 stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een overtreding van de Wegenverkeerswet.

Ik heb mij nogmaals beraden over deze kwestie en ben tot de conclusie gekomen dat de auto niet weggesleept had mogen worden. De APV biedt daarvoor geen grond. Weliswaar is het verboden een autowrak op de openbare weg te laten staan maar een mogelijkheid tot wegslepen biedt de wet- en regelgeving niet, ook niet in het geval van een geschorst kenteken. Er is derhalve op onjuiste gronden weggesleept.

Ten aanzien van vraag 3

Er is geen taxatierapport opgemaakt."

Achtergrond

1. Besluit van 2 november 1993, houdende nadere omschrijving van het begrip autowrakken

Artikel 1

"In gevallen waarin motorrijtuigen op meer dan twee wielen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren, niet zijn voorzien van een bij deze motorrijtuigen behorend kenteken als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 of een geldig kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, worden deze aangemerkt als autowrakken."

2. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 36

"1. Aan de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kenteken voor dat voertuig te zijn opgegeven.

2. Ter zake van de in het eerste lid bedoelde opgave dient overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels door de Dienst Wegverkeer een kentekenbewijs te zijn afgegeven aan de eigenaar of houder van het voertuig.

3. Het kentekenbewijs dient:

a. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering,

b. zijn geldigheid niet te hebben verloren,

c. niet te zijn ingevorderd, en

d. behoorlijk leesbaar te zijn."

Artikel 67

"1. Indien met een voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt, schorst de Dienst Wegverkeer op aanvraag van de eigenaar of houder van dat voertuig, tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief, de geldigheid van het kentekenbewijs."

Artikel 68

"1. De schorsing eindigt:

a. door opheffing als bedoeld in artikel 69,

b. door verloop van een jaar nadat de schorsing is verleend,

c. door het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister, of

d. zodra met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bepaalde uitzonderingsgevallen tijdelijk kan worden afgeweken van het eerste lid, aanhef en onderdeel d."

Artikel 69

"1. De schorsing wordt op aanvraag van de eigenaar of houder door de Dienst Wegverkeer opgeheven.

2. De aanvraag van opheffing van de schorsing dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld omtrent het krachtens het tweede lid bepaalde."

Artikel 70

"1. Bij de aanvraag van opheffing van de schorsing alsmede na het eindigen van de schorsing op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onderdeel b of d, dient degene aan wie de schorsing is verleend, een nieuw kentekenbewijs of een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen delen daarvan aan te vragen.

2. De aanvraag dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief."

Artikel 170 (zoals de tekst luidde ten tijde van de onderzochte gedraging)

"1. Indien ter zake van een overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, begaan met een op de weg staand voertuig, proces-verbaal wordt opgemaakt door een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel ter zake van een gedraging, omschreven in de in artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bedoelde bijlage en begaan met een op de weg staand voertuig, door die ambtenaar een administratieve sanctie wordt opgelegd en de betrokken ambtenaar van oordeel is, dat het belang van de veiligheid op de weg of de vrijheid van het verkeer dan wel het vrijhouden van plaatsen, bestemd voor het voertuig van een invalide, de verwijdering van dat voertuig noodzakelijk maakt, is de burgemeester bevoegd dat voertuig naar een door hem aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen.

2. Degene die het proces-verbaal, bedoeld in het eerste lid, opmaakt, maakt daarin melding van het overbrengen en in bewaring stellen. Indien de verwijdering van het voertuig plaatsvond op grond van een gedraging als bedoeld in het eerste lid, wordt van het overbrengen en in bewaring stellen proces-verbaal opgemaakt dat wordt ingezonden aan de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging heeft plaatsgevonden.

3. De burgemeester draagt er zorg voor, dat in een daartoe aangelegd register aantekening wordt gemaakt van de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid wordt uitgeoefend.

4. De burgemeester draagt zorg voor de bewaring van de ingevolge het eerste lid in bewaring gestelde voertuigen.

5. De burgemeester geeft het voertuig aan de eigenaar of degene, die anders dan als bezitter het voertuig ten tijde van de overbrenging ten gebruike onder zich had, terug tegen betaling van de kosten van overbrenging en bewaring."

Artikel 171 (zoals de tekst luidde ten tijde van de onderzochte gedraging)

"1. Wanneer het voertuig binnen achtenveertig uren na het in bewaring stellen niet is afgehaald, geeft de burgemeester zo mogelijk binnen een week van de overbrenging en bewaring kennis:

a. indien het voertuig een kenteken voert, aan degene aan wie dat kenteken is opgegeven; (...)

2. Wanneer het voertuig binnen twaalf weken na het in bewaring stellen niet is afgehaald, is de burgemeester bevoegd het te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, het voertuig om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen. Gelijke bevoegdheid heeft hij ook binnen die termijn, zodra de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van het voertuig naar zijn oordeel onevenredig hoog worden. Verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken nadat de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, is uitgegaan. Voor de toepassing van de artikelen 170, 172 en van dit artikel worden de kosten van verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging gerekend tot de kosten van overbrenging en bewaring. De opbrengst van verkoop of de geschatte sloopwaarde bij vernietiging wordt op de kosten van overbrenging en bewaring in mindering gebracht.

3. Gedurende drie jaren na het tijdstip van de verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van het voertuig, met dien verstande dat de kosten van overbrenging en bewaring eerst met die opbrengst worden verrekend. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventuele batige saldo aan de gemeente."

Artikel 172 (zoals de tekst luidde ten tijde van de onderzochte gedraging)

"1. De kosten van overbrenging en bewaring zijn verschuldigd door degene die ter zake van het in artikel 170, eerste lid, bedoelde feit bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld of die heeft voldaan aan de voorwaarden, gesteld ter voorkoming van de strafvervolging ter zake van dat feit, dan wel door degene aan wie ter zake van een krachtens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften omschreven gedraging als bedoeld in artikel 170, eerste lid, een administratieve sanctie is opgelegd.

2. De kosten van overbrenging en bewaring zijn tevens verschuldigd door de bezitter van het voertuig. Deze is de kosten echter niet verschuldigd, indien deze kosten ingevolge het eerste lid reeds zijn betaald of indien ter zake van het in artikel 170, eerste lid, bedoelde feit:

a. de bevoegde ambtenaar van het openbaar ministerie onvoorwaardelijk van vervolging heeft afgezien;

b. een rechterlijke uitspraak, inhoudende vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging onherroepelijk is geworden;

c. een administratieve sanctie is opgelegd en in beroep onherroepelijk is beslist dat geen bedrag van de sanctie is verschuldigd;

(...)

In de in de onderdelen a, b en c bedoelde gevallen is de gemeente verplicht de bezitter een redelijke schadeloosstelling te betalen. (...)

(...)

4. Aan degene die de kosten van overbrenging en bewaring heeft voldaan, wordt op diens verzoek het bij het afhalen van het voertuig betaalde bedrag der kosten door de burgemeester terugbetaald dan wel het op de opbrengst in mindering gebrachte bedrag alsnog door de burgemeester uitgekeerd, wanneer hij die kosten niet verschuldigd is.

5. Degene die de kosten van overbrenging en bewaring heeft voldaan en deze kosten ingevolge het tweede lid verschuldigd is, heeft tegen degene die ter zake van het in artikel 170, eerste lid, bedoelde feit bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld of heeft voldaan aan de voorwaarden, gesteld ter voorkoming van de strafvervolging ter zake van dat feit, of tegen degene aan wie ter zake van de in artikel 170, eerste lid, bedoelde gedraging een administratieve sanctie is opgelegd, een recht van verhaal voor die kosten."

Artikel 177, eerste lid, sub a

"1. Overtreding van:

a. De artikelen (…) 36 eerste tot en met vijfde lid, 60, eerste en tweede lid (…) wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie."

3. Algemene Plaatselijke Verordening 1996 van de gemeente Almere

Artikel E1-Parkeren van voertuigen van een autobedrijf en dergelijke

"Het is degene die er zijn bedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren, voor het geven van rijlessen te gebruiken of te verhandelen, verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg in elkaars nabijheid te parkeren;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken."

Artikel E4 - Parkeren van voertuigwrakken en defecte voertuigen

"Het is verboden een voertuigwrak op de openbare weg te parkeren. Onder voertuigwrak wordt verstaan een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in kennelijk verwaarloosde toestand verkeert."

Artikel F1 - Strafbepaling

"1. Overtreding van enig voorschrift, gesteld bij of krachtens deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie, of met hechtenis van ten hoogste drie maanden.

2. De strafbaarstelling genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op overtredingen ten aanzien waarvan straf is bedreigd in of bij andere wetten."

4. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:45

"1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld."

Artikel 5:21

"Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten."

Artikel 5:24, eerste en tweede lid

"1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

2. De beschikking vermeldt welk voorschrift is of wordt overtreden."

Artikel 5:29

"1. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

2. Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doet het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.

3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

4. Het bestuursorgaan is bevoegd de afgifte op te schorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan."

Artikel 5:30

"1. Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, is bevoegd, indien een ingevolge artikel 5:29, eerste lid, meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken na de meevoering kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar zijn oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

2. Gelijke bevoegdheid heeft het bestuursorgaan ook binnen die termijn, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

3. Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift, bedoeld in artikel 5:29, tweede lid, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft."

5. Gemeentewet

Artikel 125

"1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

3. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

4. Een bestuurscommissie, een deelraad, het dagelijks bestuur van een deelgemeente of de voorzitter van het dagelijks bestuur van een deelgemeente waaraan bevoegdheden van de raad, het college of de burgemeester zijn overgedragen, bezit de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen."

6. Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2002

"In het onderhavige geval staat vast dat het betreffende besluit niet is uitgereikt dan wel aangetekend of met een bevestiging van ontvangst is verzonden. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, komt het risico van een dergelijke handelwijze - namelijk het niet kunnen aantonen dat het betreffende besluit daadwerkelijk is verzonden - in beginsel voor rekening van het bestuursorgaan. Gedaagde heeft ter staving van de daadwerkelijke verzending van het primaire besluit van 10 juni 1997 slechts kunnen wijzen op de destijds gangbare praktijk van het administratiekantoor waar dergelijke besluiten door de postkamer na afstempeling werden verzonden; ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van gedaagde voorts verklaard dat de verzending van dit soort besluiten niet werd bijgehouden in een verzendregister of postregistratiesysteem. Nu derhalve noch door middel van gedaagdes administratie noch op andere wijze verzending van genoemd besluit voldoende is aangetoond, is de Raad van oordeel dat het hiervoor genoemde bewijsrisico van gedaagde zich in casu heeft gerealiseerd."

7. Wet Nationale ombudsman

Artikel 1a

"1. Deze wet is van toepassing op de gedragingen van de volgende bestuursorganen:

(…)

b. bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen, die overeenkomstig artikel b zijn aangewezen;"

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Auto laten wegslepen en er ten onrechte van uitgegaan dat auto in zeer slechte staat van onderhoud verkeerde; auto laten vernietigen; onvoldoende geïnformeerd over voorgaande; schade die verzoekers hebben geleden wil regiopolitie niet vergoeden .

Oordeel:

Gegrond