2003/454

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een brandweerkorps van een van de dorpskernen van de gemeente Epe in september 2001 vijf dagen op reis is geweest waarbij de kosten van vervanging van het korps door de gemeente zijn gedragen, terwijl de gemeente eerder, in mei 1999 had besloten dat bij afwezigheid van een brandweerkorps in een van de dorpen behorend tot de gemeente de kosten van een vervangend korps door het desbetreffende brandweerkorps zelf dienden te worden gedragen, hetgeen voor verzoeker reden vormde voor zijn vertrek uit het brandweerkorps waarvan hij lid was.

Beoordeling

1. Op 20 mei 1999 deelde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe (verder: het college) de gemeentelijk commandant van het brandweerkorps van de gemeente Epe en de commandanten van de posten Epe, Oene en Vaassen van dit brandweerkorps mee dat het op 4 mei 1999 een besluit had genomen aangaande de afwezigheid van de korpsen. Het besluit hield in dat meerdaagse reizen dan wel afwezigheid van een totaal korps voor een dag of dagdeel slechts werden toegestaan als voor de eerste uitruk een ploeg van elders kon worden ingehuurd die binnen de gestelde tijden aanwezig zou kunnen zijn; dit op kosten van het betreffende korps. Het college verklaarde te beseffen dat deze beslissing door de korpsen als een teleurstelling werd ervaren en dat de enige reden waarom dit besluit, na rijp beraad, was genomen, het waarborgen van de veiligheid van de inwoners van de dorpen in de gemeente was. Hierbij wees het college op de noodzaak van het halen van de gestelde uitruktijden en op de kwalificatie van de posten Epe en Vaassen als posten van “groot belang”, wat inhield dat gedurende en buiten werktijd een volle bezetting moest kunnen worden geleverd. Volgens het college was uit gesprekken met de commandanten geen andere oplossing naar voren gekomen die de veiligheid van de burgers in voldoende mate zou waarborgen. Ten slotte verklaarde het college zich bereid de reeds vastgelegde afspraken tot en met 30 november 1999 te respecteren.

De brandweerkorpsen Epe, Oene en Vaassen maakten met brieven van 12 mei, 30 juni, 1 juli en 26 augustus 1999 bezwaar tegen het besluit van het college, waarbij met name het aspect van het dragen van de kosten van vervanging bij afwezigheid van een korps aan de orde werd gesteld.

2. Vervolgens ontstond eind mei 1999 een conflict rond de bruiloft van één van de korpsleden van de post Vaassen en waarvoor het hele korps was uitgenodigd. De postcommandant van de post Vaassen had dit aan de (gemeentelijk) commandant gemeld en meegedeeld dat vervanging op de tot dan toe gebruikelijke manier zou plaatsvinden. De commandant wees de postcommandant op zijn verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van ten minste een ploeg voor de eerste uitruk. Hierop bood de postcommandant zijn ontslag aan, waarna het korps van de post Vaassen het college een ultimatum stelde waarbij men antwoord wenste voor 17 juni 1999 en aangaf niet meer met de commandant te willen werken. Na het verstrijken van deze datum verklaarde het korps niet meer inzetbaar te zijn. Op 25 juni 1999 werd een bemiddelingsperiode afgesproken. De gemeente zocht hierop het organisatie- en adviesbureau Z3 samen met de regionaal commandant X2 aan als bemiddelaar.

3. Het bestuur van de personeelsvereniging van de post Vaassen schreef op 22 september 1999 een brief aan bureau Z3, waarin het vroeg om uitsluitsel vóór 22 oktober 1999 over een drietal punten, namelijk het aanblijven van de heer Y1 als postcommandant Vaassen tot eind 2002, het handhaven van de voorheen geldende vergoedingsregeling en de regeling van de kosten van vervanging van het korps bij afwezigheid. Hieraan voegde men toe dan men zich “anders genoodzaakt (zag) de consequenties hieruit voortvloeiende te moeten nemen”.

Het organisatie- en adviesbureau schreef de gemeente naar aanleiding hiervan op 5 oktober 1999 tezamen met de heer X2 een brief en bracht voorts in oktober 1999 een eindrapport uit. In deze stukken nam het bureau een aantal kwesties onder de loep die binnen de brandweerkorpsen van de gemeente Epe speelden, waaronder de verstoorde verhouding tussen het korps Vaassen en de gemeentelijk commandant, de heer Z1, de mogelijke samenwerking met de gemeente Apeldoorn, de in verband hiermee en met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, voorgenomen beëindiging van het dienstverband van de postcommandant Y1, en de regeling van de vervanging plus de financiering hiervan ingeval van afwezigheid van een korps. Tevens gaf het bureau aan dat er op 7 oktober 1999 was gesproken met het bestuur van de personeelsvereniging, en dat hierbij het streven ter sprake was gekomen om vóór 30 november 1999 een nieuwe regeling te treffen over de afwezigheid van korpsen, een regeling die onderdeel was van een nieuw op te stellen beleidsplan en moest worden gezien in het licht van het totale systeem van vergoedingen.

Het bureau adviseerde de gemeente onder meer om het dienstverband met Y1 niet te verlengen en de leden van het korps Vaassen individueel aan te schrijven om te vernemen of zij beschikbaar bleven voor de brandweer of het korps wilden verlaten.

4. Het college stuurde hierop de korpsleden van de post Vaassen op 26 oktober 1999 een brief, waarin het college schreef dat aan de postcommandant Y1 van het korps Vaassen wegens het bereiken van de 55-jarige leeftijd, het vervallen van de functie van plaatsvervangend commandant in verband met de reorganisatie en omdat zijn aanblijven anderszins niet noodzakelijk meer was, met ingang van 1 januari 2000 eervol ontslag was verleend, en voorts dat in het kader van het landelijke project versterking brandweer de voorbereidingen waren gestart om het brandweerkorps van de gemeente Epe met dat van de gemeente Apeldoorn te integreren. Het college gaf aan dat in dit verband de arbeidsvoorwaarden, zoals de vergoedingsregeling en vervangingsregeling van het korps, aan de orde kwamen. Het college vervolgde de brief met de vraag aan de korpsleden of zij beschikbaar wilden blijven voor het vrijwillige brandweerkorps zoals in de brief verwoord, dan wel het korps wilden verlaten. In het laatste geval zou hen met ingang van 1 januari 2000 ontslag worden verleend; eventueel kon dit een latere datum worden als alle vrijwilligers het korps zouden verlaten en er een tekort aan brandweerlieden zou ontstaan.

Hierop nam het merendeel van het korps Vaassen ontslag als lid van de vrijwillige brandweer.

5. De gemeente besloot op 7 december 1999 het advies over te nemen dat was opgesteld door de postcommandanten, en plaatsvervangend postcommandanten van de korpsen Epe, Oene en Vaassen, de plaatsvervangend commandant van het brandweerkorps Apeldoorn (de heer Y2) en de heer Z2 van adviesbureau Z4. Dit advies zag onder meer op een regeling voor de vervanging van de korpsen. Hierbij werd een onderscheid gemaakt in zogenoemde lief- en leedsituaties, dat wil zeggen trouwerijen, begrafenissen en dergelijke, en de jaarlijkse `uitjes' van het brandweerpersoneel. Het besluit van de gemeente kwam er op neer dat wat betreft de lief- en leedsituaties een oplossing aan de drie korpsen werd overgelaten, en dat de gemeente verder wat betreft de uitjes bereid was de kosten van vervanging op zich te nemen voor maximaal tweeënhalve dag per jaar.

In een nadere toelichting bij brief van 2 februari 2000 verklaarde het college dat de regeling voor de lief- en leedsituaties niet anders was dan die welke voorheen van toepassing was. Wat betreft de jaarlijkse uitjes gaf de gemeente aan dat het was toegestaan om de tweeënhalve dag per jaar op te sparen tot vijf dagen per twee jaar, waarbij de bijdragen uiteraard werden verdubbeld. Bij meerdere dagen afwezigheid per jaar diende een korps zelf de volledige kosten te dragen voor de vervanging tijdens deze dagen.

7. Uit een met de hand geschreven aantekening op de brief van de brandweerkorpsen van 1 juli 1999, daterend van 31 januari 2001, blijkt dat op die datum met één van de postcommandanten, de heer X1, die de hierboven, onder 1. genoemde brieven namens de verschillende posten van het brandweerkorps Epe had ondertekend, is afgesproken dat het bezwaar als ingetrokken kon worden beschouwd.

8. Verzoeker klaagt erover dat een brandweerkorps van een van de dorpskernen van de gemeente Epe in september 2001 vijf dagen op reis is geweest waarbij de kosten van vervanging van het korps door de gemeente zijn gedragen, terwijl de gemeente eerder, in mei 1999 had besloten dat bij afwezigheid van een brandweerkorps in een van de dorpen behorend tot de gemeente, de kosten van een vervangend korps door het desbetreffende brandweerkorps zelf dienden te worden gedragen, hetgeen voor verzoeker reden was geweest voor zijn vertrek in het najaar van 1999 uit het brandweerkorps Vaassen waarvan hij lid was.

9.1. Het college zette als zijn standpunt uiteen dat het realiseren van een adequate vervangingsregeling onderdeel was geweest van een in 1994 ingezet traject tot professionalisering van de vrijwillige brandweer, gestimuleerd door het landelijke project versterking brandweer. Binnen de bij de korpsen gebruikelijke regeling, die inhield dat bij afwezigheid van een van de korpsen vanwege lief- en leedsituaties, zogeheten bindingsactiviteiten en/of de één- of tweejaarlijkse reisjes het naburige korps oproepbaar was, was het niet mogelijk de normaanrijtijden te halen. Het college van burgemeester en wethouders, wettelijk belast met de brandweerzorg, de burgemeester als opperbevelhebber en de brandweercommandant waren niet langer bereid hiervoor verantwoordelijkheid te nemen. Het college gaf aan dat er uitvoerig overleg was geweest met de brandweerkorpsen, maar dat de verschillende tussenoplossingen die aan de orde waren geweest geen van alle de gewenste veiligheid van de inwoners van de gemeente Epe in voldoende mate waarborgden. Het besluit dat het college uiteindelijk op 4 mei 1999 had genomen, was een uitwerking van de beschikbaarheidsverplichting zoals die voortvloeide uit de rechtspositieregeling voor het brandweerpersoneel en bevatte een minimum aanwezigheidseis, neerkomend op het volgende: bij afwezigheid van een brandweerkorps diende het korps zelf en voor eigen rekening voor vervanging zorg te dragen, zodanig dat de eerste uitruk was verzekerd. Hierbij stond de veiligheid van de inwoners voorop, aldus het college.

De wijze waarop de kosten van vervanging bij afwezigheid van een korps werden verdeeld, kwam voort uit de nieuwe vervangingswijze - vervanging ter plaatse in plaats van door het korps van een naburige post waar in het kader van bovengenoemd traject van professionalisering voor was gekozen. Het college had ervoor gekozen om de kosten van vervanging te leggen bij het korps dat in afwijking van de beschikbaarheidsverplichting meende toch niet aanwezig te kunnen zijn. Daarnaast had volgens de gemeente meegespeeld dat de brandweerlieden een belastingvoordeel hadden doordat de vergoeding door de gemeente in de verenigingskas werd gestort, en voorts dat de gemeente was uitgegaan van een dubbele bezetting per post, terwijl in de betreffende omstandigheden het hele korps - de minimaal noodzakelijke en de extra bezetting - afwezig was. Het besluit was op 11 mei 1999 mondeling toegelicht en op 20 mei 1999 schriftelijk aan de betrokkenen kenbaar gemaakt.

9.2. De gemeente had besloten het bezwaar dat de brandweerkorpsen maakten tegen het besluit niet onmiddellijk af te doen vanwege de problematiek rondom de verstoring van de verhoudingen tussen de leden van het korps Vaassen en de commandant van het brandweerkorps Epe, die eind mei 1999 was ontstaan rondom de bruiloft van één van de korpsleden van de post Vaassen, hierboven weergegeven onder 2. De bemiddelaars die het college in dit kader had aangezocht, hadden in oktober 1999 een rapport (zie hiervoor onder 3.) uitgebracht. Op basis van dat rapport had het college ter oplossing van het conflict besloten tot een samenwerkingsverband met de gemeente Apeldoorn.

Vervolgens had het college de korpsleden van de post Vaassen per brief van 26 oktober 1999 gevraagd aan te geven of zij nog deel wilden uitmaken van het brandweerkorps in de nieuwe context. Bij de verdere voorbereiding van de samenwerking met Apeldoorn zou onder andere ook de vergoedings- en vervangingsregeling aan de orde komen. Hierop hadden praktisch alle vrijwilligers, inclusief verzoeker, besloten ontslag te nemen.

9.3. Vervolgens had het college bij besluit van 7 december 1999 ingestemd met een in overleg tussen de postcommandanten van de Eper korpsen, de plaatsvervangend commandant van het korps Apeldoorn en het bemiddelende bureau tot stand gekomen advies en een besluit genomen over onder meer de vervangingsregeling. Bij brief van 2 februari 2000 was dit besluit nader toegelicht.

Het bezwaarschrift was niet schriftelijk ingetrokken, maar uit een aantekening op de brief van 1 juli 1999 bleek dat één van de postcommandanten op 31 januari 2001 desgevraagd telefonisch had meegedeeld dat het bezwaarschrift als ingetrokken kon worden beschouwd, zo merkte de gemeente op.

De gemeente wees er ten slotte op dat er geen sprake van was dat de regeling van 20 mei 1999 geheel was teruggedraaid. Ook in de huidige regeling komen de kosten van vervanging bij lief- en leedsituaties en van bindingsactiviteiten, die gemiddeld tweeënhalve dag per jaar beslaan, voor rekening van het betreffende korps. Verder dragen de korpsen zorg voor een zodanige regeling van de vervanging in de kazerne dat een eerste uitruk is verzekerd.

10. In reactie op hetgeen de gemeente aanvoerde, gaf verzoeker aan dat er voorheen in de praktijk wel degelijk voor vervanging werd gezorgd in die zin dat de brandweerkorpsen volgens vast gebruik voor elkaar waarnamen vanuit de eigen plaats. De nu vastgestelde normaanrijtijden konden op deze manier nipt worden gehaald en dit hoefde incidenteel, zoals bij lief- en leedsituaties, niet voor problemen te zorgen. Bij langere afwezigheid werd het wenselijk geacht een vervangende bezetting ter plaatse te hebben. De dubbele bezetting die de gemeente aanhaalde, was nooit hiervoor in het leven geroepen. Die was primair bedoeld om uitruk te garanderen in vakantieperiodes en bij ziekte en dergelijke. Daar er in het verleden geen vervangingsregeling had bestaan, was het volgens verzoeker zeer onwaarschijnlijk dat de dubbele bezetting hier ooit voor bedoeld was geweest.

Verzoeker vond het willekeurig dat de gemeente de rechtspositieregeling erbij haalde, aangezien hij voor deze er was gekomen, in 1995 of 1996, vijf jaar lang zonder een dergelijke regeling in functie was geweest.

Over het fiscale voordeel voor korpsleden waar de gemeente op wees, merkte verzoeker op dat ook de gemeente er fiscaal voordeel van genoot dat de vergoedingen in de verenigingskas werden gestort.

Over de bruiloft van één van de korpsleden gaf verzoeker aan dat er een escalatie was ontstaan in verband hiermee. Logischerwijs was deze bruiloft al lang bekend en gepland. De afspraak was dat de “oude“ afspraken die bestonden over dergelijke lief- en leedsituaties tot november 1999 zouden worden getolereerd; daarna zou verder worden gekeken naar wat te doen met de afwezigheid van de korpsen. De opstelling die de gemeentelijk commandant had ingenomen, was in strijd met deze afspraak.

Voor verzoeker stond het conflict met de beroepscommandant gelijk aan het conflict met de gemeente, nu hij deze zag als woordvoerder van de organisatie waarmee het conflict was ontstaan. Verzoeker wees er in dit verband wel op dat het college en de commandant steeds naar elkaar hadden verwezen als degene die de nieuwe regeling voorstond.

Het stak verzoeker vooral dat zo kort nadat hij en de rest van het korps Vaassen voor de keus waren gesteld om ontslag te nemen óf akkoord te gaan met de nieuwe regeling, deze regeling weer was gewijzigd. Verzoeker vond dat er op die manier met twee maten was gemeten.

11. Voorop gesteld dient te worden dat het in het onderhavige geval niet aan de Nationale ombudsman is om te treden in een beoordeling van de keuze van het college om een traject van professionalisering van het brandweerkorps in te zetten en te volgen. Het college heeft wettelijk een bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg en uit dien hoofde komt het beleidsvrijheid toe bij het uitoefenen van deze verantwoordelijkheid. Gelet op deze beleidsvrijheid ter zake stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op.

Gelet op de overwegingen die ten grondslag lagen aan het streven naar professionalisering van het brandweerkorps en op de wijze waarop het college hier uitvoering aan gaf - het brandweerkorps werd erbij betrokken -, kon het college in redelijkheid besluiten om in dit kader de vervanging bij afwezigheid van het korps aan de orde te stellen. Tegen het besluit dat het college in dit verband heeft genomen is bezwaar gemaakt door de korpsen van de verschillende posten. Het bezwaar is door het college niet als zodanig afgedaan, maar betrokken bij het vinden van een oplossing voor de problematiek die vervolgens was ontstaan in de vorm van een ernstige verstoring van de verhoudingen tussen de korpsen van de posten en de gemeentelijk commandant. Ook deze keuze van het college om de kwesties samenhangend met de organisatie en werkwijze van de brandweer ineens aan te pakken, valt te billijken, wat er overigens ook zij van dit conflict en hoe het is ontstaan.

12. In dit kader is vervolgens besloten tot het aangaan van een samenwerkingsverband met de gemeente Apeldoorn, mede als onderdeel van het landelijke project versterking brandweer, dat ook ten grondslag had gelegen aan het streven naar professionalisering van het brandweerkorps en, hieruit voortvloeiend, aan het besluit een vervangingsregeling voor het korps vast te stellen.

Het college heeft de leden van de korpsen in de brief van 26 oktober 1999 dit voornemen uiteengezet, en hierbij met zoveel woorden duidelijk gemaakt dat de arbeidsvoorwaarden, waaronder de vervangingsregeling van het korps, in dit verband ook aan de orde zouden komen. Gezien de harde opstelling van de korpsleden, die tot tweemaal toe een ultimatum hadden gesteld en hadden aangegeven hun consequenties te zullen trekken als er geen gehoor zou worden gegeven aan hun eisen, was de lijn die het college in deze brief trok - het vragen aan de korpsleden of zij in het door het college geschetste kader beschikbaar wilden blijven voor de vrijwillige brandweer - niet onredelijk te noemen.

13. Het was op dat moment aan de leden van de korpsen om de keuze te maken om lid te blijven van het korps vrijwillige brandweer en te bezien hoe de nieuwe vervangingsregeling als onderdeel van de nieuwe structuur zou gaan worden, dan wel om een en ander niet af te wachten en het lidmaatschap van de brandweer te beëindigen.

Dit betekent dat verzoeker toen hij besloot het brandweerkorps te verlaten, ervan op de hoogte was dat de in mei 1999 door het college vastgestelde vervangingsregeling nog niet definitief was en aan herziening onderhevig was. Overigens was er van een definitieve regeling ook al geen sprake doordat er nog een bezwaarschrift tegen aanhangig was. Naar aanleiding hiervan bestond er hoe dan ook een noodzaak tot een heroverweging van het besluit. Op dat moment was de keuze aan verzoeker om lid te blijven van het korps en af te wachten op welke wijze de nieuw op te zetten organisatie van de brandweer zich zou ontwikkelen en hoe in dit verband de regeling van de vervanging en de kosten hiervan er uit zou komen te zien, dan wel te vertrekken.

14. Vervolgens heeft eind 1999 een herziening van de vervangingsregeling ook daadwerkelijk zijn beslag gekregen. Toen er conform deze nieuwe regeling nadien in september 2001 een vergoeding werd verleend voor de kosten van vervanging van het korps dat een uitje had, betekende dat gelet op bovenstaande overwegingen niet dat het college zich hiermee niet behoorlijk richting verzoeker had opgesteld.

Ter vermijding van misverstand wordt hierbij opgemerkt dat de vergoeding voor de kosten van vervanging werd toegekend voor een uitje van vijf dagen, doordat het een uitje betrof dat was “opgespaard” over twee jaar. Hiermee was de vergoeding in overeenstemming met het uitgangspunt in de nieuwe vervangingsregeling dat de gemeente de kosten van vervanging op zich nam bij de uitjes van de brandweer tot een maximum van tweeënhalve dag per jaar, waarbij het was toegestaan om de mogelijkheid van vergoeding in een bepaald jaar niet te benutten en deze over te hevelen naar het volgende jaar.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe is niet gegrond.

Onderzoek

Op 8 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Q te Vaassen, met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de gemeente Epe gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Het brandweerkorps, posten Epe, Oene en Vaassen, van de gemeente Epe schreef op 12 mei 1999 de volgende brief aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe (verder: het college):

“…Hierbij bevestigen wij ons onderhoud van 11 mei 1999.

Vooral het punt dat wij meenden reeds twee en een half jaar in onderhandeling te zijn over de afwezigheid van de korpsen, is tijdens ons onderhoud in een geheel ander daglicht komen te staan.

U deelde ons (de drie postcommandanten) mede dat U niet met ons in onderhandeling bent of was. U was slechts bezig Uw standpunt te bepalen.

Dit standpunt heeft U ons duidelijk aangegeven.

Namens de drie korpsen kunnen wij U mededelen het niet eens te zijn met de gang van zaken. Om tot een acceptabele oplossing te komen zijn er van onze zijde diverse suggesties gedaan. Ook aan Uw verzoek een schriftelijk advies uit te brengen, hebben wij terstond voldaan.

Ook een gesprek met de heer X2 (de regionaal brandweercommandant; N.o.) hebben wij, op Uw verzoek, gevoerd. Ook deze laatste heeft U advies uitgebracht.

Van al deze adviezen en suggesties hebben wij in Uw conclusie c.q. standpunt, niets terug kunnen vinden.

Voor alle duidelijkheid:

De leden van de drie korpsen delen de inhoud van Uw standpunt niet. Ter voorkoming van misverstanden willen wij hier pas na ontvangst van Uw schriftelijke mededeling in deze, verder op in gaan.

De wijze van standpunt inname is niet van deze tijd en totaal niet acceptabel…”

2. Het college schreef de commandant van de brandweer gemeente Epe, alsmede de postcommandanten van de korpsen Epe, Vaassen en Oene op 20 mei 1999:

“…Het college van burgemeester en wethouders heeft in zijn vergadering van 4 mei jl. met betrekking tot het jaarlijks één of meerdere dagen afwezig zijn van het gehele brandweerkorps in de onderscheidene dorpen na rijp beraad het volgende besloten: meerdaagse reizen, dan wel afwezigheid van een totaal korps voor één dag, dan wel een dagdeel dienen niet toegestaan te worden, met dien verstande dat voor de éérste uitruk een ploeg van elders kan worden ingehuurd - op kosten van het betreffende korps - die binnen de gestelde tijden aanwezig kan zijn.

De afwezigheid van de brandweer korpsen wordt aan stringente regels gebonden. Om de hieronder nader vermelde redenen acht het college het noodzakelijk dat met name in Epe en Vaassen te allen tijde een brandweerploeg voor de eerste uitruk aanwezig is.

(…)

Wij hebben U op 11 mei jl. mondeling van ons besluit op de hoogte gesteld.

Wij hebben in dat gesprek U de achtergrond van ons besluit duidelijk gemaakt. Wij beseffen in dit verband dat onze beslissing door u als een teleurstelling wordt ervaren.

De enige reden en nogmaals na rijp beraad van dit besluit is de veiligheid van de inwoners van onze dorpen te waarborgen.

Het mag niet zo zijn dat vanwege de afwezigheid van één van de plaatselijke korpsen de uitruktijden niet worden gehaald. Bij de beoordeling is meegenomen het gestelde over de uitruktijden in de “Handleiding Brandweerzorg” van mei 1992 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, niet worden gehaald. Hierbij is tevens in de beoordeling meegenomen het rapport van buro Save, genaamd “Brandweerzorg Regio Stedendriehoek: repressief dekkingsplan”, waarin naast de uitruktijden o.a. de posten Epe en Vaassen de kwalificatie “groot belang” hebben gekregen, wat inhoudt dat gedurende en buiten werktijd een volle bezetting geleverd moet kunnen worden. Afwijken hiervan zal de veiligheid van onze burgers extra in gevaar kunnen brengen. Voor dat gegeven willen en kunnen wij niet langer bestuurlijk verantwoordelijkheid nemen.

Uit een aantal gesprekken voorafgaand aan onze besluitvorming heeft de voorzitter van ons College met U getracht mogelijkheden voor een tussenoplossing te verkennen, waarbij de veiligheid van de burgers voldoende zou worden gewaarborgd.

Wij zijn van mening, dat er geen tussenoplossing is, die in voldoende mate de gewenste veiligheid waarborgt.

Het zal u duidelijk zijn dat het genomen besluit d.d. 4 mei 1999 per heden is ingegaan. Overigens zijn wij bereid de reeds vastgelegde afspraken tot en met 30 november 1999 te respecteren…”

3. Hierop schreven de drie posten van het brandweerkorps het college bij brief van 30 juni 1999:

“…Zoals U reeds eerder mondeling en schriftelijk is aangegeven zijn de brandweerkorpsen van de gemeente Epe het niet eens met het door U ingenomen standpunt, zoals weergegeven in Uw schrijven d.d. 20 mei 1999.

U is aangegeven dat wij extern juridisch advies zouden inwinnen.

Dit laatste hebben wij inmiddels gedaan. Wij hebben na toezending van de ons bekende schriftelijke stukken in deze, een afspraak gemaakt met Mr. X3 van (…) Adviesbureau voor (…) Z3.

Mondeling heeft de heer X3 ons in deze advies uitgebracht. Dit advies zou echter nog verder worden uitgewerkt en ons schriftelijk worden uitgebracht.

Maandag j.l. bereikte ons het verzoek van voornoemd bureau om het advies waar wij om gevraagd hadden tevens namens het gemeentebestuur van Epe uit te laten brengen.

Tot onze grote verbazing bereikte ons gisteren de mededeling door de heer X3 dat het gemeentebestuur van Epe geen gezamenlijk advies wenst. Om die reden moest de heer X3 voor de brandweerkorpsen afhaken omdat zijn bureau slechts een partij in deze zou kunnen dienen indien er geen sprake was van een gezamenlijk advies.

Nu wij echter bekend zijn met het advies lijkt het ons, in dit stadium, niet zinnig naar een andere jurist uit te wijken. Het advies welke wij gekregen hebben zal niet afwijken van het advies welke U ontvangen heeft.

Dat uit de advisering blijkt dat U ons niet kunt verplichten in de zin welke U in het schrijven d.d. 20 mei 1999 aangeeft, is nu voor alle partijen duidelijk.

Ook de mondelinge mededeling van de Burgemeester betreffende het gewraakte zinnetje, dat de kosten van vervanging voor rekening van de korpsen zou komen, niet in het schrijven d.d. 20 mei 1999 had moeten worden opgenomen, lijkt ons standpunt te rechtvaardigen.

Als drie korpsen houden wij het standpunt dat wij U middels de gemeentelijke commandant tijdig zullen informeren wanneer er sprake is van tijdelijke afwezigheid…”

4. Bij brief van 1 juli 1999 schreven de posten van het brandweerkorps het college:

“…Voor de goede orde dient U de inhoud van ons schrijven d.d. 12 mei 1999 en 30 juni 1999, voor zover nodig, als bezwaarschrift te zien tegen Uw collegebesluit weergegeven in Uw schrijven d.d. 20 mei 1999…”

5. De posten van het brandweerkorps schreven het college bij brief van 26 augustus 1999:

“…Als korpsen zijn wij van mening dat de meest ideale vorm van “brandweer-dekking” zou zijn dat op ieder moment van de dag en op iedere dag er voldoende personeel en materieel ter beschikking zou zijn om aan welke vorm van uitruk dan ook, te kunnen voldoen.

Uw standpunt weergegeven in Uw schrijven d.d. 20 mei 1999, welke zich uitsluitend toespitst op de personele bezetting, zouden wij gezien het voorgaande kunnen billijken ware het niet dat er ook andere aspecten in mee spelen dan uitsluitend het door U in Uw mondelinge mededeling d.d. 11 mei j.l. aangevoerde.

U kunt en mag niet voorbij gaan aan de volgende punten.

A. U bent verantwoordelijk voor de brandweerzorg in deze gemeente.

B. U kunt de kosten van vervanging van Uw vrijwillige brandweerlieden niet op deze brandweerlieden verhalen c.q. hen de vervanging met de daarbij behorende kosten te laten regelen en voldoen.

C. De afwezigheid zoals deze binnen onze gemeente reeds jaren gebruikelijk is, is een verworven recht welke U de vrijwilligers in deze heeft verleend. Dit recht kunt u niet eenzijdig en zonder enige vorm van overleg teniet doen.

D. De aantasting c.q. wijziging van de arbeidsvoorwaarden zoals U deze aangeeft in Uw schrijven/besluit d.d. 20 mei 1999, zijn zonder behandeling door de O.R., middels Uw schrijven aan ons medegedeeld.

E. Conform de van kracht zijnde rechtspositieregeling kunt U Uw vrijwilligers geen opkomstplicht opleggen. (…)

F. Wij hebben ons juridisch advies uit laten brengen. Volgens dit advies is Uw standpunt in deze niet conform de huidige arbeidsvoorwaarden en rechtspositieregeling. U heeft geweigerd ondanks het feit dat het Uw huisjuristen zijn, om een gezamenlijk advies uit te laten brengen. U is echter bekend met het feit dat Uw standpunt niet overeenkomt met het advies welke U van Uw externe juristen heeft ontvangen.

G. Conform de rechtspositieregeling is altijd tijdig melding bij de gemeentelijk commandant gedaan indien er van tijdelijke afwezigheid sprake is.

H. Om uit de impasse te geraken zijn er, bij het brandmeesteroverleg, suggesties vanuit de brandweerkorpsen gedaan welke tot een mogelijke oplossing zouden kunnen leiden. Deze suggesties zijn in de notulen met bijlagen van de brandmeestervergaderingen in Uw bezit. Van Uw zijde is hierop, door ons, nimmer enige reactie vernomen.

I. Van Uw zijde is er zowel bij monde van de heer Z1 (de gemeentelijk commandant van het brandweerkorps Epe; N.o.) als bij monde van de Burgemeester aangegeven dat een afwezigheid van 2,5 dagen per jaar per korps, getolereerd zou worden. Ook dit is opgenomen in de in Uw bezit zijnde notulen brandmeestervergadering. Op de vraag van onze zijde of dit ook zou kunnen inhouden dat deze 2,5 dagen per jaar omgezet zou kunnen worden in 5 dagen per 2 jaar, zouden wij nog antwoord verkrijgen. Op dat moment waren wij er allen van overtuigd dat wij zeer dicht bij een definitieve oplossing in deze slepende kwestie zouden zijn gekomen. Het besluit zoals weergegeven in Uw schrijven d.d. 20 mei 1999 kunnen wij niet als serieus antwoord op voornoemde vragen zien. Dit is geen manier waarop U met Uw personeel/vrijwilligers zou behoren om te gaan.

J. Op Uw schriftelijke mededeling dat er tijdens de bijeenkomst d.d. 11 mei 1999 zou zijn aangegeven dat er over de invulling van de vervanging tijdens afwezigheid van de korpsen overleg gevoerd zou kunnen worden, hebben wij aangegeven graag op deze opening te willen ingaan en dat wij Uw uitnodiging hiertoe afwachten. In Uw schrijven d.d. 23 augustus 1999 geeft U echter aan dat U een gesprek op korte termijn niet wenselijk acht.

K. Van de door U ingehuurde deskundigen hebben wij inmiddels vernomen dat wij nog niet direct op een voorstel in deze kwestie kunnen rekenen. Dit zal pas aan het eind van het jaar ter sprake komen. Dat deze zaak nu wederom op de lange baan gestuurd wordt is voor ons onbegrijpelijk en niet acceptabel…”

6. Het bestuur van de personeelsvereniging van het brandweerkorps post Vaassen schreef op 22 september 1999 het organisatie- en adviesbureau Z4 (de gemeente had dit bureau samen met de regionaal commandant, de heer X2, om advies gevraagd) en de heer X2 de volgende brief, onder anderen door verzoeker, als voorzitter van het bestuur, ondertekend:

“…In het korps Vaassen zijn geen problemen omtrent de inzet en de bemensing zo deze tot nu toe is geweest. Wij zien dan ook geen enkele reden om hier verandering in aan te brengen.

Omtrent de bezetting bij afwezigheid en de betalingsregeling is tot nu toe geen enkele duidelijkheid gegeven.

Het korps is geenszins van plan om in langlopende procedures verwikkeld te raken. Wij zijn bereid om als vrijwillig brandweerman te blijven mits,

a: Dhr. Y1 (postcommandant van de post Vaassen van het brandweerkorps Epe; N.o.) blijft postcommandant tot eind 2002.

b: De vergoedingsregeling blijft zoals deze tot nu toe is geregeld.

c: Voor vervanging of herbezetting bij afwezigheid (o.a. reisjes) wordt gezorgd, maar niet op kosten van de vrijwilliger.

Wij verzoeken u met klem om voor 22 oktober 1999 over genoemde punten uitsluitsel te geven, anders zien wij ons genoodzaakt de consequenties hieruit voortvloeiende te moeten nemen…”

7. De heer Z2 van het bureau Z4 en de regionaal commandant X2 schreven het college bij brief van 5 oktober 1999:

“…Maandag 27 september jl. ontvingen wij bijgaande brief van de brandweer Vaassen (de brief van 22 september 1999, hiervoor weergegeven onder 6.; N.o.). Deze brief is ondertekend door het bestuur van de personeelsvereniging van de vrijwillige brandweer aldaar. (…)

Indien men zich achter de gestelde eisen blijft opstellen willen wij u het volgende onder de aandacht brengen.

De afgelopen maanden is door de heer X2 en ondergetekende meerdere keren met de heer Y1 (de postcommandant van het brandweerkorps, post Vaassen; N.o.) overleg geweest over de situatie in het korps. De heer Y1 heeft ons in het eerste gesprek verteld dat in het korps Vaassen de meeste problemen zijn gerezen in de samenwerking met de heer Z1 (de gemeentelijk commandant van het brandweerkorps Epe; N.o.). Als dit probleem opgelost zou zijn dan zou er over het andere probleem (de afwezigheid) altijd te spreken zijn en zou er ook een goede oplossing uit kunnen komen.

Aan de heer Y1 is ook medegedeeld dat de samenwerking met de Gemeente Apeldoorn een goede kans van slagen heeft. Als gevolg van deze samenwerking is een reorganisatie nodig van de brandweer gemeente Epe, waarbij zowel de functie van gemeentelijk brandweer commandant alsook die van plaatsvervangend commandant komt te vervallen. Hierdoor komt “de aanspraak” van de heer Y1 om na zijn 55e nog 5 jaar door te functioneren - hetgeen overigens niet gedocumenteerd is - te vervallen. Voor de heer Y1 heeft dit als consequentie dat hij, overeenkomstig de vigerende regeling voor repressief brandweerpersoneel, op 1-1-2000 uit dienst treedt. In dit gesprek toonde de heer Y1 zich niet meteen enthousiast voor dit plan, maar heeft wel zijn medewerking aan ons toegezegd. In een later gesprek heeft hij dit opnieuw bevestigd en heeft hij toegezegd dat hij dit zelf aan het korps zou meedelen. Dit is ook gebeurd op 2 september in aanwezigheid van vrijwel alle korpsleden en ondergetekenden.

Vervolgens hadden wij op 9 september de heer Y1, (…), (verzoeker; N.o.), (…) uitgenodigd om te komen praten over de nieuwe leiding voor Vaassen. In dit gesprek (…) is door verzoeker medegedeeld dat de korpsleden geen afstand willen doen van de heer Y1 (…)

Voorzien van argumenten is door ondergetekende aangegeven dat het aanblijven van de heer Y1 onmogelijk en onbespreekbaar is. Op maandag 20 september heeft het korps opnieuw beraad gehouden (…). Nog voordat dit korpsberaad plaatsvond heeft de heer X2 telefonisch contact gehad met de heer Y1 en hem nadrukkelijk gewezen op zijn eerdere toezeggingen en de onmogelijkheden die hierdoor voor andere belangrijke consequenties zouden ontstaan, zoals “de vervanging” van de commandant brandweer.

De gang van zaken is hierboven uitgebreid beschreven om duidelijk te maken dat de heer Y1 van mening is veranderd. Daarmee brengt hij een enorme schade toe aan het proces zoals dat in gang was gezet. Wij zijn ervan overtuigd dat wanneer de heer Y1 niet van mening was veranderd, op dit moment de nieuwe leiding per 1-1-2000 bekend zou zijn in Vaassen, waarmee thans de gesprekken gericht op de toekomst en knelpunten gevoerd zouden kunnen worden.

Het bevreemdt ons dan ook zeer dat de bijgaande brief afkomstig is van het bestuur van de personeelsvereniging en niet van de heer Y1 in zijn functie van postcommandant; hij is echter volledig verantwoordelijk voor de nu ontstane situatie.

Vanuit de achtergronden zoals wij die kennen vinden wij dat de volgende reacties op deze brief op zijn plaats zijn.

1. U blijft bij uw voornemen om samen te werken met Apeldoorn en hieruit de consequentie voor de heer Y1 te trekken. Hij gaat per 1-1-2000 met FLO (functioneel leeftijdsontslag; N.o.). Dit onder meer omdat het voor de ontwikkeling van het korps Vaassen belangrijk is met nieuwe mensen in de leiding een nieuwe organisatie vorm te geven. Daarnaast streeft u een gelijke behandeling na van de heren Y1 en Z1, als respectievelijk plaatsvervangend commandant en commandant brandweer Epe. De overige twee eisen (…) worden niet ingewilligd, maar men wordt wel uitgenodigd om hierover nader te overleggen als onderdeel van het nieuw te vormen beleidsplan voor de brandweer. Dit is ook aanvankelijk zo afgesproken met de heer Y1 en de korpsleden.

2. Wij bevelen u aan om op korte termijn een brief te laten uitgaan aan de heer Y1 waarin u - in verband met het vertrek wegens FLO van hem per 1-1-2000 het korps uitnodigt om voor …. oktober een nieuwe leiding voor te dragen aan het college van B&W.

(…)

Tot slot het volgende:

Met een reactie als hierboven geschetst zal naar alle waarschijnlijkheid de Vaassense brandweer gebruik gaan maken van hun ultieme machtsmiddel: het beëindigen van hun dienstverband zodat er geen brandweer meer is in Vaassen. Als dit gebeurt zal, om de brandweerzorg in het gebied Vaassen zo optimaal mogelijk te organiseren, het repressief dekkingsplan ter zake gevolgd moeten worden. (…)

Hoe lastig deze situatie ook voor u is lijkt het ons beter om niet te zwichten voor dit machtsvertoon, dit om nieuwe problemen in de toekomst te voorkomen. Alle vormen van redelijk overleg zijn ons inziens toegepast. Er is volgens ons geen andere effectieve weg dan bovenstaande…”

8. De heer Z2 van bureau Z4 bracht in oktober 1999 een rapportage uit aan de gemeente Epe, die wat betreft het eerste gedeelte hetzelfde luidt als het eerste gedeelte van de tweede alinea van bovengenoemde brief, en vervolgens als volgt verder gaat:

“…Op maandag 20 september 1999 heeft het korps opnieuw beraad gehouden en daar is bijgaande brief (de brief van het brandweerkorps Vaassen van 22 september 1999, zie hierboven onder 6.; N.o.) het resultaat van.

Nog voordat dit korpsberaad plaatsvond heeft de regionaal commandant telefonisch contact gehad met de postcommandant Vaassen en hem nadrukkelijk gewezen op zijn eerdere toezeggingen.

Na maandag 20 september 1999 is er opnieuw contact gezocht met de postcommandant Vaassen, maar deze weigerde verdere medewerking. Hij verklaarde dat de zaak nu in handen is van het bestuur van de personeelsvereniging, dat hij iedereen in de toekomst recht in de ogen wil kunnen kijken en dat hij geen klanten wil verliezen. Hij is zelf best bereid op te stappen maar “de jongens” willen dat niet.

Op donderdag 7 oktober 1999 heeft de regionaal commandant een gesprek gehad met het bestuur van de personeelsvereniging, dit om nogmaals te toetsen of men bij de gestelde eisen blijft.

De voorzitter van de vereniging lichtte in dit gesprek de reden toe van de brief. Deze is geschreven omdat men de indruk had dat er wél met Oene een afspraak was gemaakt over een termijn waarop “de afwezigheid” geregeld zou zijn en niet met Vaassen.

(Dit is een misverstand omdat de regionaal commandant en ondergetekende op een informatieronde op 2 september de oplossingsrichting aan ieder korps hebben gepresenteerd. Daarbij is genoemd dat het streven is om vóór 30 november een nieuwe regeling te treffen over de afwezigheid. Een regeling die tot stand moet komen als onderdeel van een nieuw op te stellen beleidsplan en gezien moet worden in het licht van het totale systeem van vergoedingen.)

Tot verbazing van de regionaal commandant is op dat moment verklaard dat de brief niet geschreven zou zijn als men van deze achtergronden kennis had gehad.

Afgesproken is dat het bestuur dit zal terugkoppelen aan het korps. Tevens wordt afgesproken dat wanneer het nieuwe beleidsplan wordt besproken met de nieuwe leiding van Vaassen, de postcommandant Vaassen aanwezig kan zijn bij het onderdeel over de afwezigheid.

Ook is opnieuw in dit gesprek door de regionaal commandant gewezen op de onmogelijkheid om de postcommandant langer dan tot zijn 55e jaar in functie te houden. Daarnaast is er nadrukkelijk gewezen op de verantwoordelijkheid die men heeft voor de Vaassense bevolking.

Op 11 oktober heeft het bestuur van de personeelsvereniging dit gesprek teruggekoppeld.

Telefonisch is medegedeeld dat het korps niet van plan is de eerder gestelde eisen in te trekken. Zij handhaven de eerder geschreven brief. Dit standpunt wordt nog uitdrukkelijk bevestigd.

De gang van zaken is hierboven uitgebreid beschreven om duidelijk te maken dat de postcommandant van Vaassen van mening is veranderd. Daarmee brengt hij schade toe aan het proces zoals dat in gang was gezet. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer de postcommandant Vaassen niet van mening was veranderd op dit moment bekend zou zijn wie er deel uitmaakt van de nieuwe leiding per 1-1-2000. Een leiding waarmee thans de gesprekken gericht op de toekomst en de huidige knelpunten op constructieve wijze gevoerd zouden kunnen worden.

Het is dan ook uiterst merkwaardig dat de (bovengenoemde; N.o.) brief afkomstig is van het bestuur van de personeelsvereniging en niet van de postcommandant.

Conclusies.

1. Er is alles aan gedaan om in redelijk overleg met de betrokkenen uit korps Vaassen tot een oplossing te komen. Het is uitgesloten dat er misverstanden zijn omdat hetgeen is besproken ook meerdere keren getoetst is.

2. Er is geen enkele reden om het dienstverband van de postcommandant Vaassen te verlengen. Hiervoor zijn de volgende redenen van belang:

• Alhoewel er over een mogelijke regeling is gesproken is er nooit een definitieve - schriftelijk bevestigde - afspraak over gemaakt.

• Het korps is voldoende opgeleid voor het uitvoeren van de repressieve functie.

• Het is van belang om in overleg met de nieuwe leiding het beleidsplan op te stellen en uit te voeren.

(…)

Adviezen

1. Het dienstverband van de postcommandant Vaassen wordt niet verlengd. Dit betekent per 1-1-2000 FLO. De redenen staan onder conclusies vermeld. U schept duidelijkheid door dit zo spoedig mogelijk aan hem en aan het korps te berichten.

2. Het individueel aanschrijven van de brandweerlieden van het korps Vaassen om te vernemen of zij beschikbaar blijven voor de brandweer of het korps willen verlaten.

3. Tevens zullen er gesprekken met derden moeten worden gevoerd teneinde zo mogelijk in voorkomend geval deze voor (delen van) lokale brandweerzorg in te kunnen zetten…”

9. Op 26 oktober 1999 schreef het college de leden van het brandweerkorps, post Vaassen, de volgende brief:

“…Onderwerp: reorganisatie brandweer

(…)

Naar aanleiding van de eindrapportage van de heren X2 en Z2 aan ons college, waaronder de brief van het bestuur vrijwillige brandweer Vaassen d.d. 22 september 1999, gericht aan de heren X2 en Z2 omtrent het onderzoek inzake reorganisatie brandweer gemeente Epe, delen wij u het volgende mee.

Wegens het bereikt hebben van de 55-jarige leeftijd, het vervallen van de functie van plaatsvervangend commandant in verband met de reorganisatie en het anderszins niet noodzakelijk meer is om te blijven, hebben wij de postcommandant Vaassen, de heer Y1, eervol ontslag verleend met ingang van 1 januari 2000 met dank voor de bewezen diensten aan het korps van de gemeente Epe en specifiek voor het korps te Vaassen.

Inmiddels hebben wij in het kader van het landelijke Project Versterking Brandweer de voorbereidingen gestart om het brandweerkorps van de gemeente Epe met ingang van 1 januari 2000 te integreren met het brandweerkorps van de gemeente Apeldoorn. Bij deze voorbereidingen komen onder andere aan de orde de arbeidsvoorwaarden zoals de huidige vergoedingsregeling en vervangingsregeling van het korps.

Gaarne willen wij van u weten of u beschikbaar wilt blijven als lid van het vrijwillige brandweerkorps Vaassen zoals hierboven verwoord of het korps wilt verlaten.

Hiertoe is een antwoordformulier en retourenveloppe bijgevoegd. Wij zien uw antwoord uiterlijk vrijdag 29 oktober 1999 tegemoet.

Indien u het brandweerkorps wilt verlaten dan zullen wij u met ingang van 1 januari 2000 ontslag verlenen. Indien alle vrijwilligers het korps willen verlaten dan dienen wij maatregelen te nemen om de orde en veiligheid met name rond de jaarwisseling te kunnen handhaven. In dit kader kunnen wij genoodzaakt zijn om een ontslagdatum later te laten ingaan.

Volledigheidshalve maken wij u erop attent dat, ingevolge artikel 27 van de rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer, “de vrijwilliger kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.”

Het spreekt vanzelf dat wij hopen van dit artikel geen gebruik te moeten maken…”

10. Het college ging tijdens een vergadering van 7 december 1999 akkoord met het volgende voorstel:

“...Op woensdag 17 november 1999 hebben de postcommandanten en plaatsvervangend postcommandanten van de korpsen Epe, Oene en Vaassen met de heren Y2 (de plaatsvervangend commandant van het brandweerkorps Apeldoorn; N.o.) en Z2 vergaderd.

Agendapunten waren;

het formuleren van een voorstel voor

1. een vervangingsregeling;

2. een vergoedingsregeling

Voorstel vervanging

Omvang problematiek

Het gaat om een tweetal situaties

a. Lief en leed situaties (trouwerijen, recepties, begrafenissen, ed.)

b. De jaarlijkse `uitjes' van het brandweerpersoneel.

Het gaat hier gemiddeld voor 2 korpsen samen (korps Oene speelt in deze problematiek geen rol), voor totaal 5 dagen afwezigheid per jaar.

Gedurende deze periode dient in principe een uitrukeenheid (6 man) beschikbaar te zijn.

Voorstel

a. Lied en leed situaties worden, bij geen eerste uitrukmogelijkheid, door de drie korpsen opgelost.

b. De jaarlijkse `uitjes' kunnen als volgt worden opgelost:

van de gemiddeld 5 dagen per jaar komt 50%, dus 2½ dag voor rekening van beide korpsen. De andere 50% (2½ dag) verzoekt de groep voor rekening van de gemeente te nemen, met dien verstande dat mogelijk de helft hiervan (1¼ dag) gevonden kan worden in de begroting van de brandweer en de andere helft (1¼ dag) extra gelden ter beschikking dienen te worden gesteld…”

11. Bij brief van 7 december 1999 deelde het college de post Vaassen mee:

“…Hierbij delen wij u mede dat wij, conform de adviezen van de werkgroep brandweer d.d. 17 november 1999, hebben besloten om de vervangingsregeling als volgt vast te stellen.

a. Lief en leed situaties worden, bij geen eerste uitrukmogelijkheid, door de drie korpsen zelf opgelost.

b. De jaarlijkse “uitjes” zullen als volgt worden opgelost:

Van de gemiddeld 5 dagen “uitjes” per jaar komt 50%, dus 2½ dag voor rekening van het respectievelijke korps. De andere 50% komt voor rekening van de gemeente, met dien verstande dat de helft hiervan (1¼ dag) ten laste komt van de begroting van de brandweer en de andere helft (1¼ dag) ten laste komt van de gemeentelijke begroting.

Wij gaan ervan uit dat hiermede de gerezen verschillen van inzicht omtrent de vervangingsregeling zijn opgelost…”

12. Bij brief van 2 februari 2000 aan het brandweerkorps voegde het college hier aan toe:

“…Naar aanleiding van uw brief van 13 december 1999, omtrent ons besluit tot aanpassing van de vervangingsregeling brandweer, delen wij u ter toelichting het volgende mede.

Lief en leed situaties worden, bij geen eerste uitrukmogelijkheid, door de drie korpsen onderling opgelost. Met dien verstande dat hierin niet begrepen is de onverhoopte zeer droevige situatie van het overlijden van een brandweerman in actieve dienst. In dergelijke uitzonderlijke situatie zal bijzondere (regionale) bijstand worden geboden.

Deze lief en leed regeling is dus inderdaad niet anders dan zoals deze in het verleden van toepassing was.

Voor wat de jaarlijkse “uitjes” betreft bepaalt het collegebesluit dat de korpsen Vaassen en Epe ieder maximaal 2½ dag per jaar afwezig mogen zijn. De hiervoor benodigde vervangingskosten worden door de gemeente gedragen, met dien verstande dat hiervan de helft (1¼ dag) ten laste komt van de brandweerbegroting en de andere helft (1¼ dag) ten laste komt van de algemene begroting van de gemeente.

Per korps is het toegestaan om deze 2½ dag per jaar op te sparen, zodat men eenmaal per twee jaren totaal 5 dagen afwezig mag zijn. Uiteraard zijn dan de bijdragen het dubbele van wat hiervoor is aangegeven.

Indien een korps per jaar meerdere dagen afwezig wil zijn dan dient dit korps zelf de vervanging te regelen en komen deze kosten volledig voor rekening van dit korps…”

13. De brief van de posten van het brandweerkorps van 1 juli 1999 (zie hiervoor, onder 4.) is voorzien van een handgeschreven aantekening van 31 januari 2001 die als volgt luidt:

“Op 31/01/01 telefonisch met X1 (één van de postcommandanten, die namens de posten van het brandweerkorps bovengenoemde brief had ondertekend; N.o.) afgesproken dat het bezwaarschrift als ingetrokken kan worden beschouwd. Zaak is opgelost.”

14. Verzoeker diende op 12 maart 2002 bij de gemeente een klacht in:

“…Na ongeveer een jaar (1998) van discussie over de afwezigheid van een brandweerkorps in één van de plaatsen in onze gemeente kregen wij op 20-05-1999 bijgevoegde brief. (…)

Daar ik onoverkomelijke problemen had met de regel, vervanging op kosten van het betreffende korps, heb ik na veel gesprekken en discussies ontslag aangevraagd bij burgemeester (…) van de gemeente Epe.

Dit heeft geresulteerd in eervol ontslag op 16 november 1999.

In september 2001 gaat er een korps van de gemeente Epe op een vijfdaags reisje de vervanging van dit korps wordt door de gemeente volledig betaald. Door (…) Groenlinks zijn hierover in de raad vragen gesteld.

Het antwoord was globaal dat het niet zoveel gekost had, en dat de brandweer kwestie nu maar eens moest stoppen.

De dossiers waren gesloten.

(…) ik voel mij zeer tekort gedaan door de gemeente. Het standpunt dat de gemeente op 20-05-1999 ingenomen had gold schijnbaar zolang tot de klokkenluider vertrokken was, daarna werden er weer andere regels gehanteerd…”

15. De gemeente reageerde op 4 juni 2002 als volgt op verzoekers klacht:

“…Op 20 mei 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders een brief gezonden aan de commandant van de brandweer gemeente Epe, alsmede aan de postcommandanten van de brandweerkorpsen Epe, Oene en Vaassen. In de brief wordt het standpunt van het college uiteengezet met betrekking tot de afwezigheid van de brandweerkorpsen, welke afwezigheid aan stringente regels werd gebonden.

Tegen dit besluit is door de heer X1, namens de brandweerkorpsen bezwaar gemaakt.

Naar aanleiding daarvan heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden tussen gemeente en vertegenwoordigers van de brandweer. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt en de gemaakte afspraken zijn neergelegd in de brief van 2 februari 2000. (…)

Het bezwaarschrift kon daarmee als ingetrokken worden beschouwd en is buiten verdere behandeling gelaten…”

16. De gemeente nodigde verzoeker op 20 augustus 2002 uit voor een gesprek, dat op 16 september 2002 plaatsvond. Hierbij waren verzoeker, de heer Y3, hoofd van de afdeling Bestuurlijke en Juridische Ondersteuning, en de heer Y2, plaatsvervangend commandant van het brandweerkorps Apeldoorn, aanwezig. Zowel verzoeker als de gemeente maakten hiervan een verslag.

a. Het door verzoeker opgestelde verslag luidt als volgt:

“...Dhr. Y2 wilde eerst precies kijken wat de vraag is (wat wil je weten?) (wat is er nog niet duidelijk?). Ik antwoord dat de vragen volgens mij heel helder zijn maar licht toe dat het gaat om de verandering van de regelgeving in 1999.

Is deze regelgeving toen wel legaal veranderd mocht dit volgens de wettelijke regels wel op deze manier? Ik heb nogmaals mijn twijfels hierover uitgesproken en verteld dat ik op verschillende manieren geprobeerd heb om hier een antwoord op te krijgen.

Antw. van dhr. Y2: Het college heeft mij gevraagd om tot een oplossing te komen omtrent de veranderde regelgeving. Hieruit is een voorstel voortgekomen dat door de drie brandweerkorpsen in de gemeente Epe is geaccepteerd wat is hier nu niet legaal? Antw. (verzoeker; N.o.) : ik praat over een periode voor 1999 (dhr. Y2: daar was ik niet bij)

Ik wijs hem op de brief waarin staat dat de vervangingskosten op conto van de vrijwillige brandweerman zelf komen. Antw. dhr Y2: dat heb ik niet gevolgd ik ben pas later ingestapt.

Dhr. Y3 vraagt wat is nu precies de vraag of de regelgeving veranderd mocht worden? Antw. (verzoeker; N.o.) de vraag is of je de regelgeving zo mag veranderen, dat je de vervangingskosten kunt afwimpelen op de toen in dienst zijnde brandweerman. (stilte)

Volgens dhr. Y3 heeft de gemeente uiteindelijk water bij de wijn gedaan is men tot een oplossing van de problematiek gekomen. E.e.a. heeft zijn beslag gekregen in een brief aan dhr. X1 (commandant korps Epe (…)) op 2 februari 2000. (op 30 januari hadden nog 8 à 9 mensen ontslag genomen i.v.m. de regelgeving vervangingskosten. (…) Op mijn vraag waarom de mensen die ontslag hadden genomen i.v.m. de regelgeving nooit de kans hadden gekregen om weer in dienst te treden (een soort status quo) werd door dhr. Y2 beantwoord: hiervoor was de verandering net te laat.

Verder: volgens dhr. Y2 heeft toentertijd het college een jaar lang geprobeerd om met praten dichter bij elkaar te komen dit is niet gelukt en dus zijn vervolgens deze regels ingevoerd. (die vervolgens 3 maanden na het ontslag van 19 brandweermensen weer werden teruggedraaid (...)).

Dhr. Y3 rondt af met de opmerking dat hij zal proberen de gestelde vragen zo goed mogelijk te beantwoorden en een kort verslag van dit gesprek zal maken.

Ik vraag nog eenmaal wat de bedoeling van dit gesprek nu eigenlijk was daar geen enkele insteek voor een oplossing c.q. tegemoetkoming had gezien.

Dhr. Y3 antw. ik kan hier geen oplossing in vinden dat is mijn bevoegdheid ook niet.

Na wat heen en weer gepraat en de conclusie dat mijn klacht over hetzelfde onderwerp ging als wat zij al dachten, werd het gesprek (…) beëindigd…”

b. De gemeente maakte het volgende verslag:

“…De heer Y2 vraagt zich af wat op dit moment nog de vraag is.

(Verzoeker; N.o.) zegt dat hij graag wil weten of datgene wat er destijds is gebeurd legaal is geweest. Of er geen dingen zijn gebeurd die niet waren toegestaan.

Er vindt vervolgens enige discussie plaats over de vervangingsregeling. De heer Y2 meent dat de gemeente het recht heeft om een vervangingsregeling op te stellen. Er is heel lang geprobeerd met het korps Vaassen tot overeenstemming te komen, doch op het laatste moment wilde men toch weer iets anders.

(Verzoeker; N.o.) zegt dat het hem er nu nog slechts om gaat of de gemeente destijds correct heeft gehandeld. Als dat zo is dan heeft hij daar vrede mee, als het niet zo is dan zal hij de situatie opnieuw bekijken.

De heer Y3 rondt het gesprek af en zegt een kort verslag van het gesprek te zullen maken…”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe

1. De Nationale ombudsman stelde het college bij de opening van het onderzoek de volgende vragen:

“…1. Wat was de reden voor het besluit in 1999 om de kosten van vervanging tijdens afwezigheid van een brandweerkorps door een brandweerkorps zelf te laten dragen in plaats van door de gemeente, zoals kennelijk voorheen het geval was?

2. Wat is de reden waarom in 2000 van dit besluit is teruggekomen?

3.a. Wat was de inhoud van het bezwaar dat de brandweerkorpsen van de gemeente tegen de brief van de gemeente van 20 mei 1999 hadden gemaakt?

b. Wanneer hebben zij dit bezwaar gemaakt?

4. Hoe verhoudt dit zich tot de bezwaren die verzoeker blijkens zijn verzoekschrift zowel voor als na de brief van 20 mei 1999 hier tegen heeft gemaakt?

5. Bestaat er regelgeving ten aanzien van de wijze waarop het vergoeden van de kosten van vervanging van een brandweerkorps moet worden geregeld? Zo ja, welke?

6. Impliceert de regeling voor de vervangingskosten genoemd in de brief van de gemeente van 2 februari 2000 dat de kosten in hun geheel ten laste van de gemeente komen, dan wel wordt de helft die ten laste komt van de brandweerbegroting op die manier door het brandweerkorps gedragen?

7.a. Betrof de vijfdaagse afwezigheid van het brandweerkorps in september 2001 een over twee jaren `opgespaarde' afwezigheid, als genoemd in de brief van 2 februari 2000?

b. Zo nee, waarom heeft de gemeente de totale kosten van vervanging dan gedragen?

8. In genoemde brief van 2 februari 2000 wordt gerefereerd aan een collegebesluit tot aanpassing van de vervangingsregeling brandweer. Welk besluit is dit, wanneer is het genomen en wat houdt het in? Geldt dit besluit nog?…”

2. Het college reageerde bij brief van 25 september 2002 als volgt:

“…1. In tegenstelling tot wat u veronderstelt, was er tot 1999 geen vervangingsregeling voor de brandweer. Ter verduidelijking moge het volgende dienen.

De brandweer in de gemeente Epe heeft jarenlang bestaan uit drie korpsen bestaande uit vrijwilligers onder leiding van een (vrijwillige) commandant.

In 1994 is besloten tot de aanstelling van een beroepsbrandweercommandant en is een traject van professionalisering van de brandweer ingezet, gestimuleerd door het landelijke project versterking brandweer.

Eén van de onderwerpen die in het kader van die professionalisering aan de orde kwam was het realiseren van een adequate vervangingsregeling. Binnen de bij de korpsen gebruikelijke regeling was het niet mogelijk de (norm)aanrijtijden bij een eerste uitruk te halen. De regeling hield in dat bij afwezigheid van een korps als gevolg van lief- en leedsituaties, bindingsactiviteiten en/of het één of tweejaarlijkse reisje het naburige korps oproepbaar was. Dus bij een brand in Vaassen kwam het Eper korps en omgekeerd. Het college van burgemeester en wethouders, wettelijk belast met de brandweerzorg, de burgemeester als opperbevelhebber en de commandant waren evenwel niet langer bereid verantwoordelijkheid te nemen voor die overschrijding.

Er is vervolgens uitvoerig met de korpsen overleg gepleegd voor een vervangingsregeling, waarbij verschillende tussenoplossingen aan de orde zijn geweest die evenwel geen van alle de gewenste veiligheid van de inwoners in voldoende mate waarborgden. Omdat de verschillende adviseurs van de burgemeester resp. het college van burgemeester en wethouders niet op één lijn kwamen heeft het college bij besluit van 4 mei 1999 de knoop doorgehakt. Dit besluit is op 11 mei 1999 mondeling toegelicht en bij brief van 20 mei 1999 aan alle betrokkenen kenbaar gemaakt. Kort gezegd is het besluit een uitwerking van de beschikbaarheidsverplichting zoals die voortvloeit uit de rechtspositieregeling en bevat het een minimum aanwezigheidseis, neerkomend op het volgende: bij afwezigheid van de brandweer dient een korps zelf - voor eigen rekening - voor vervanging zorg te dragen, zodanig dat de eerste uitruk is verzekerd. De veiligheid van de inwoners van Epe stond daarbij voorop.

Tegen de inhoud van de brief van 20 mei 1999 werd namens de korpsen door de postcommandant van het korps Epe (de heer X1; N.o.) bezwaar gemaakt. (zie zijn brieven van 12 mei 1999, 30 juni 1999, 1 juli 1999 en later nog toegelicht bij brief van 26 augustus 1999). (…) Met name het punt dat vervanging op kosten van het korps diende te geschieden was aanleiding tot kritiek. Het bezwaarschrift is vanwege de problematiek die onder punt 2 kort zal worden geschetst, niet onmiddellijk afgedaan, doch betrokken bij een voor alle partijen bevredigende, integrale oplossing.

2. Kort na 20 mei 1999 speelde in Vaassen de situatie dat het hele brandweerkorps was uitgenodigd voor een bruiloft van één van de korpsleden. De postcommandant (de heer Y1; N.o.) had dit gemeld aan de commandant (de heer Z1; N.o.) en meegedeeld dat vervanging op de gebruikelijke manier - in afwijking van de brief van 20 mei 1999 - zou plaatsvinden. De commandant wees de postcommandant op zijn verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van ten minste één ploeg voor de eerste uitruk. De postcommandant meende die verantwoordelijkheid niet te kunnen waarmaken en vroeg bij brief van 15 juni 1999 ontslag aan. Uit solidariteit met de postcommandant stelde het korps Vaassen het gemeentebestuur een ultimatum waarbij men voor donderdag 17 juni 1999, 24.00 uur antwoord wenste en aangaf niet meer met de commandant te willen samenwerken. (Er bleek derhalve sprake te zijn van een ernstige verstoring van de persoonlijke verhoudingen met de commandant.) Na het verstrijken van het ultimatum gaf het korps aan niet meer inzetbaar te zijn. Er was met andere woorden vanaf dat moment sprake van een staking. Die staking heeft geduurd tot 25 juni 1999, 01.00 uur, waarna onder het maken van enkele afspraken, een bemiddelingsperiode werd afgesproken.

Er zijn toen twee bemiddelaars aangezocht die met alle betrokkenen hebben gesproken en die op 5 oktober 1999 een rapport hebben uitgebracht. (…)

Bij het rapport was als bijlage gevoegd een brief van 22 september 1999 van de brandweervereniging Vaassen (voorzitter (verzoeker; N.o.)), waarin men aangaf als vrijwilliger te blijven mits aan een aantal eisen zou worden voldaan en men daar uiterlijk 22 oktober 1999 een reactie op wenste. Werd daaraan niet tijdig voldaan dan zou men zich genoodzaakt voelen daaruit de consequenties te trekken.

Op basis van het rapport van de bemiddelaars en als oplossing van het conflict, heeft het college besloten tot het aangaan van een samenwerkingsverband met de gemeente Apeldoorn. Dit samenwerkingsverband komt erop neer dat de brandweerkorpsen van de gemeente Epe worden (en inmiddels zijn) geïntegreerd in het korps Apeldoorn. De ondercommandant van de brandweer Apeldoorn wordt verantwoordelijk voor het repressieve deel, de gemeente Epe blijft bestuurlijk verantwoordelijk.

Bij brief van 26 oktober 1999 (…) is de vrijwilligers van het korps Vaassen gevraagd aan te geven of zij nog deel wensten uit te maken van het brandweerkorps Vaassen in de nieuwe context. Bij de verdere voorbereiding van die overgang zou o.a. ook de vergoedings- en vervangingsregeling aan de orde komen.

Praktisch alle vrijwilligers van het korps Vaassen, inclusief verzoeker hebben vervolgens besloten ontslag te nemen, hetgeen hen eervol is verleend.

Daarna heeft op 17 november 1999 overleg plaatsgevonden tussen de postcommandanten van de Eper korpsen en de ondercommandant van het korps Apeldoorn (beoogd leidinggevende over de Eper korpsen) en één van de bemiddelaars. ((…)

Dit heeft geleid tot een oplossing, waarmee het college op 7 december 1999 heeft ingestemd, welk besluit in een brief van dezelfde datum aan de korpsen is meegedeeld. (…)

In een brief van 2 februari 2000 is het besluit nog nader toegelicht aan de postcommandant van het korps Epe, die het eerder genoemde bezwaarschrift had ingediend.

De postcommandant en de korpsen hebben met het herziene besluit van het college ingestemd, doch er is verzuimd het bezwaarschrift schriftelijk in te trekken.

Uit een aantekening op een brief van 1 juli 1999 blijkt evenwel dat de betreffende postcommandant op 31 januari 2001 desgevraagd, telefonisch heeft meegedeeld dat het bezwaarschrift als ingetrokken kon worden beschouwd.

Reden waarom ((…) eind 1999) op het besluit van 20 mei 1999 is teruggekomen was derhalve het feit dat de brief mede aanleiding heeft gegeven tot het vertrek van praktisch alle vrijwilligers van het brandweerkorps Vaassen en het feit dat het kostenaspect van de vervangingsregeling, ook bij de andere korpsen aanleiding gaf daartegen bezwaar te maken.

Uiteindelijk is een voor alle partijen verdedigbaar compromis bereikt.

Verzoeker was toen al opgestapt, omdat het college niet was ingegaan op het door de brandweervereniging Vaassen gestelde ultimatum.

3.a. Voor de inhoud van de bezwaren van de brandweerkorpsen verwijzen wij naar de brieven van 12 mei 1999, 30 juni 1999, 1 juli 1999 en 26 augustus 1999 (…)

b. Zie 3a.

4. De voormalige leden van het korps Vaassen, inclusief verzoeker, zijn bij brief van 26 oktober 1999 voor de keus gesteld om lid te blijven van het korps, waarna o.a. over het punt vervangingsregeling zou worden verder gesproken. De vrijwilligers hadden echter bij brief van 22 september 1999 een ultimatum gesteld, waarop het college niet is ingegaan. Verzoeker heeft vervolgens - samen met andere vrijwilligers - ontslag aangevraagd. Dit is door het college ingewilligd.

Het is overigens niet zo dat de regeling van 20 mei 1999 geheel is teruggedraaid.

Het is thans zo dat bij lief- en leedsituaties, waarbij een heel korps is betrokken en waarbij het korps niet kan uitrukken in geval van een calamiteit, de kosten van vervanging voor rekening van het korps blijven; bij bindingsactiviteiten, die gemiddeld 2,5 dag per jaar beslaan dient eveneens vervanging te worden geregeld, waarbij de kosten van vervanging voor rekening van het korps blijven. Bij een jaarlijks reisje van 2,5 dag (of een twee jaarlijks reisje van 5 dagen hetgeen zich in september 2001 voor het eerst onder de nieuwe regeling voordeed) komen de kosten voor 50% voor rekening van de gemeente en wordt de andere helft ten laste gebracht van de brandweerbegroting. De korpsen dragen er zorg voor dat er in de kazerne zodanige vervanging is geregeld dat een eerste uitruk is verzekerd.

5. Nee, de gemeente is daarin vrij.

6. De dekking van de kosten van de vervangingsregeling wordt voor de helft gevonden binnen de brandweerbegroting, voor dekking van de andere helft is besloten de brandweerbegroting op te hogen. Daarmee komen de kosten van vervanging geheel voor rekening van de gemeente en heeft dit geen enkele invloed op de jaarlijkse uitkering aan de vrijwilligers.

7.a. Ja.

b. Zie het antwoord onder 6.

8. Zie het antwoord onder punt 2. Het betreft het collegebesluit van 7 december 1999. Het besluit geldt nog steeds…”

D. Reactie verzoeker

Verzoeker gaf op 5 februari 2003 telefonisch een reactie op het standpunt van het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Epe. Verzoeker verklaarde naar aanleiding van het door het college onder 1. gestelde dat er vóór 1999 in de praktijk wel degelijk een regeling voor de vervanging bestond in die zin dat de brandweerkorpsen volgens vast gebruik bij afwezigheid voor elkaar waarnamen vanuit de eigen plaats. Wat betreft de nu vastgestelde, volgens verzoeker niet verplichte, normaanrijtijden merkte verzoeker op dat deze voorheen nipt konden worden gehaald en dat dit bekend was. Het risico dat deze aanrijtijd een keer niet zou worden gehaald, werd aanvaardbaar geacht. Volgens verzoeker was er sprake van een verkeerde voorstelling van zaken. Over de rechtspositieregeling waarnaar de gemeente verwees, merkte verzoeker op dat deze er pas in 1995 of 1996 was gekomen en dat hij als lid van het brandweerkorps vijf jaar zonder had gewerkt. Dat de gemeente deze rechtspositieregeling er nu bij haalde, vond verzoeker willekeurig.

Met betrekking tot de bruiloft waaraan de gemeente in punt 2. refereerde, gaf verzoeker aan dat er een escalatie van de situatie was ontstaan in verband met deze bruiloft van één van de korpsleden. Volgens verzoeker was deze bruiloft - logischerwijs - al lang bekend en stond hij gepland. De afspraak was dat de “oude” afspraken die bestonden omtrent lief-en-leedzaken, zoals een bruiloft, tot november 1999 zouden worden getolereerd; daarna zou verder worden gekeken naar wat te doen met de afwezigheid van de korpsen. Verzoeker en de andere betrokkenen zagen de bruiloft als zo'n gemaakte afspraak. Hiernaar gevraagd door de behandelend medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, gaf verzoeker aan dat niet duidelijk was door wie het korps niet werd toegestaan in zijn geheel naar de bruiloft te gaan: de commandant dan wel de burgemeester. Deze hadden volgens verzoeker naar elkaar verwezen.

Voorts gaf verzoeker commentaar op de reden die de gemeente had aangegeven waarom was teruggekomen van het besluit van 20 mei 1999. Verzoeker wees erop dat het laatste bericht dat hij van de gemeente had ontvangen, de brief was geweest waarin de leden van het korps voor de keuze werden gesteld om ontslag te nemen of akkoord te gaan met de nieuwe regeling. Voor verzoeker was het zuur dat de regeling daarna, en zo snel, weer was aangepast. Naar zijn mening was er met twee maten gemeten.

Over het advies van bureau Z4 stelde verzoeker dat dit richting gemeente was geschreven. De genoemde heer X2 was commandant in de gemeente Apeldoorn en wilde Epe erbij hebben, aldus verzoeker.

E. Reactie college van burgemeester en wethouders van de gemeente epe

1. De Nationale ombudsman stelde het college naar aanleiding van zijn standpunt over de klacht op 23 januari 2003 de volgende nadere vragen:

“…1. Hoe vond vervanging van brandweerkorpsen vóór 20 mei 1999 plaats?

2.a. Wat was de reden voor het besluit van 20 mei 1999 om de kosten van vervanging tijdens afwezigheid van een brandweerkorps door dit korps zelf te laten dragen in plaats van door de gemeente, zoals kennelijk voorheen het geval was?

b. Had dit gevolgen voor (de hoogte van) de vergoeding voor de vrijwilligers of werden de kosten op een andere wijze gedekt, bijvoorbeeld door hiervoor een post op de begroting te reserveren?

3.(…)

b. Wat is de (juridische) status van de rechtspositieregeling van vrijwilligers voor de brandweer?

4. Wanneer is het voornemen ontstaan om het brandweerkorps van de gemeente Epe te integreren met het korps van de gemeente Apeldoorn? Wie heeft het initiatief genomen tot het ontwikkelen en uitwerken van dit voornemen?

5. Verzoeker heeft per e-mailbericht van 10 juni 2002, waarvan een kopie volledigheidshalve (nogmaals) als bijlage bij deze brief is gevoegd, opgemerkt dat de vervangingsregeling begin april 1999 precies zo tussen gemeente en brandweerkorps is vastgesteld en overeengekomen als later nader is besloten zoals weergegeven in de brief van 2 februari 2000 - dit verwijst naar het collegebesluit van 7 december 1999.

Kunt u hierop reageren?…”

2. Het college reageerde bij brief van 10 april 2003 als volgt:

“…1. De vervanging van een korps is ook in onze brief van 25 september 2002 aan de orde geweest. Kort gezegd komt het op het volgende neer: Bij afwezigheid van een korps als gevolg van lief- en leedsituaties, bindingsactiviteiten en/of het één of tweejaarlijkse reisje, was het naburige korps oproepbaar. Dus bij een brand in Vaassen kwam het Eper korps en omgekeerd.

2.a. (…) Door het landelijke Project Versterking Brandweer, met aangegeven opkomsttijden, die op de oude vervangingswijze niet konden worden gehaald, moest worden voorzien in een andere wijze van vervanging, nl. vervanging ter plaatse in plaats vanuit een andere plaats. Het college heeft uit de uiteenlopende adviezen toen de keus gemaakt om de kosten van de vervanging te leggen bij het korps dat meende om in afwijking van de beschikbaarheidsverplichting toch niet aanwezig te kunnen zijn.

Daarbij heeft meegespeeld dat de vergoeding van de individuele brandweerlieden door de gemeente in de verenigingskas werd gestort als gevolg waarvan de brandweerlieden een belastingvoordeel hadden en op de tweede plaats ging de gemeente uit van een dubbele bezetting per post. De dubbele bezetting was ooit bedoeld om vervanging soepeler te laten verlopen, doch het hele korps, (minimaal noodzakelijke en extra bezetting) was in bedoelde omstandigheden afwezig.

b. Een en ander had geen gevolgen voor de hoogte van de vergoeding voor de vrijwilligers. Voor de brandweerman die dienst had en uitrukte werd betaald. Eind 1999 is besloten hier een post voor op de begroting te reserveren.

3. (…)

b. De rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer is als hoofdstuk 19 opgenomen in de Arbeidsvoorwaardenregeling (AR) van de gemeente. Dit hoofdstuk komt overeen met hoofdstuk 19 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (Car/Uwo). Op het moment dat de discussie omtrent de vervangingsregeling speelde, was van kracht de rechtspositieregeling die op 1 juni 1995 door de gemeenteraad was vastgesteld. Die regeling was gebaseerd op een modelregeling die was overeengekomen tussen vertegenwoordigers van de werkgevers (VNG) en de centrales voor overheidspersoneel in het College voor Arbeidszaken. De regeling is door de gemeenteraad herzien op 23 april 1998 en 22 juni 2000. Met die laatste wijziging is de regeling onderdeel geworden van de AR. De rechtspositieregeling was tot 7 maart 2002 een door de raad vastgestelde algemene regeling, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften. Vanaf 7 maart 2002 is wijziging van de AR een collegebevoegdheid.

4. Dat idee is ontstaan tijdens de bemiddelingsperiode in de zomer van 1999. Er bleek niet alleen sprake te zijn van een conflict tussen de korpsen en het gemeentebestuur over de betaling van de vervangingsregeling, maar ook tussen het korps uit Vaassen en de (beroeps) brandweercommandant. De aangezochte bemiddelaar heeft alle gerezen problemen in kaart gebracht en heeft aangeboden en opdracht ontvangen voor het houden van een verkenning naar mogelijke structurele oplossingsrichtingen, waaronder het toewerken naar een hechtere samenwerking tussen de korpsen Apeldoorn en Epe. Een zelfde samenwerking als die ook gold tussen bijvoorbeeld de korpsen van Zutphen en Lochem (zelfde brandweerregio). Het idee is ontwikkeld in een gesprek tussen de burgemeester, regionaal commandant en de overige leden van het college.

5. Er is ons geen besluit van april 1999 bekend over de vervangingsregeling. In het vooroverleg tussen burgemeester (portefeuillehouder) en de postcommandanten brandweer is gesproken over mogelijkheden om de vervanging te regelen. Dat overleg was niet besluitvormend (beleid wordt door het college bepaald). Het college nam vervolgens een besluit, verwoord in de brief van 20 mei 1999, dat negatief bij de korpsen overkwam, maar in zijn toelichting nog zeker openingen bood. Tijdens het conflict met het Vaassense korps is door de burgemeester meermalen aangegeven dat op dit punt zeker een oplossing tussen college en korpsen mogelijk zou zijn. In het najaar van 1999 is dit punt ook binnen enkele gesprekken tussen de nieuwe commandanten en de toenmalige korpsen (Epe en Oene), opgelost.

Het college heeft op 7 december 1999 een nieuw besluit genomen. Dit besluit werd nader toegelicht bij brief van 2 februari 2000.

De besluiten van 20 mei 1999 en 2 februari 2000 verschillen van elkaar. In het laatst genoemde besluit neemt de gemeente de kosten van vervanging van het jaarlijkse uitstapje voor haar rekening. Voor alle overige afwezigheid van het korps bij lief en leedgebeurtenissen, zoals bijv. een huwelijk of een extra uitstapje, zoals een dagje vissen, wordt op eenzelfde wijze vervanging geregeld als bij het jaaruitstapje, echter met het belangrijke verschil dat de gemeente hier geen financiële bijdrage in verleent.

Op 2 februari 2000 had verzoeker echter al ontslag genomen. Zie ook punt 4 van onze brief van 25 september 2002…”

F. Nadere reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 1 mei 2003 op de reactie van het college:

“…1) Correct. E.e.a. ging volgens een rapport (november 1997) van VNG waarin stond dat een jaarlijkse gezamenlijke vakantie de teamgeest ten goede komt.

2) A. Proefondervindelijk is vast komen te staan dat de aanrijtijden wel konden worden gehaald en dat dit incidenteel niet voor problemen hoefde te zorgen zoals bij afwezigheid voor lief en leed situaties. Bij langere afwezigheid werd het wenselijk geacht om een vervangende bezetting ter plaatse te hebben. Hiervoor is nooit een dubbele bezetting in het leven geroepen. Deze was primair bedoeld om een uitruk/inzet te garanderen in de vakantie periodes, ziektes of afwezigheid van korpsleden i.v.m. werkzaamheden buiten het verzorgingsgebied. Daar er in het verleden geen vervangingsregeling bestond, is het ook zeer onwaarschijnlijk dat de dubbele bezetting hier ooit voor bedoeld is geweest.

B. Er werd een vastgesteld jaarbedrag in de clubkas van de brandweervereniging gestort verdeeld over de vier kwartalen. Dit betekende zowel voor de gemeente als voor de brandweerlieden een fiscaal voordeel.

(…)

4) Het conflict dat met de beroepscommandant dhr. Z1 ontstond was natuurlijk gelijk aan conflict met de gemeente daar dhr. Z1 verwoordde wat de gemeente van plan was. Een detail hierin is dat B&W steeds vertelde dat ze er niets aan konden doen omdat de beroepscommandant e.e.a. had uitgedacht, en de beroepscommandant steeds vertelde dat hij de regels opgelegd kreeg van B&W. Voor mij hadden wij een conflict met de organisatie waarvan dhr. Z1 op dat moment woordvoerder naar ons toe was. Het idee van de samenwerking was al jaren een wens van de regiocommandant X2. Hij kwam dan ook met een bemiddelaar. Dhr. Z1. En deze kwam na een gesprek met enkele korpsleden tot een zeer grievend rapport over mijn collega's en mijzelf. Dit rapport werd met trots getoond aan de pers en daarna pas aan de korpsleden overhandigd.

5) Er is op zijn minst een voorstel geweest dat identiek was aan de oplossing die in 2002 (bedoeld wordt: 2000; N.o.) werd geaccepteerd…”

G. reaCTIE COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

VAN DE GEMEENTE EPE NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG VAN BEVINDINGEN

Het college gaf de volgende reactie op het verslag van bevindingen:

“…(Bevindingen, onder C.2., punt 2, tweede alinea e.v.;) Naar aanleiding van met name de bevindingen zoals geformuleerd op pagina 18 eerste deel, hebben wij de regionaal commandant van de brandweer regio Stedendriehoek om een reactie gevraagd. Deze reactie hebben wij hieronder integraal weergegeven.

“Reactie van de Regionaal Commandant (X2) op het verslag van de bevindingen van het onderzoek van de Nationale Ombudsman (N.o.) naar aanleiding van de klacht van (verzoeker; N.o.)

De klacht van verzoeker dat een vergoedingsregeling in mei 1999 de reden was voor zijn vertrek uit het brandweerkorps is naar de mening van X2 feitelijk onjuist, gelet op het volgende:

Positie X2:X2 heeft vanuit zijn (regionale) verantwoordelijkheid het initiatief tot overleg genomen - in eerste instantie met het korps Vaassen, toen er sprake was van een staking - teneinde tot een werkbare oplossing voor alle partijen te komen. Dit initiatief werd in het korps begroet, temeer daar X2 een goed contact had met zowel (verzoeker; N.o.) als de postcommandant van Vaassen (Y1) vanuit een eerdere opleidingssituatie waarin X2 docent was. (De suggestie als door (verzoeker; N.o.)) verwoord (onder; N.o.) D laatste 3 regels alsmede (onder: F.; N.o.) punt 4 vanaf “Het idee” wordt ervaren als zeer kwetsend, aangezien hier ten minste de integriteit van X2 ter discussie gesteld wordt) Als eerste is X2 een gesprek aangegaan met het korps Vaassen (waaronder verzoeker; N.o.), hetgeen geleid heeft tot het beëindigen van de staking (…). X2 heeft toen afspraken kunnen maken die de instemming hadden van het korps Vaassen (en dus ook (verzoeker; N.o.)), later op die avond ook van de burgemeester en uiteindelijk - onder druk “om er met elkaar uit te komen” en met zeer veel moeite - ook van de gemeentelijke commandant Epe (Z1) Een en ander heeft geresulteerd in het beëindigen van de staking (…). Daarna heeft X2 ingestemd om een bemiddelende rol op zich te nemen, samen met een extern bureau (Z3) en daarin van meet af aan alle partijen - naast het gemeentebestuur, de formele korps- (Z1) en postleiding (Y1) ook (de vertegenwoordiging van) de personeelsvereniging - volwaardige gesprekspartners betrokken heeft. M.u.v. de commandant (Z1) heeft niemand zich hier tussentijds ontevreden over geuit.

(Verzoeker; N.o.) - alsook het korps - heeft naar de mening van X2 op 11 oktober 1999 zelf “de stekker uit het overleg cq het lopende proces getrokken” door het handelen als verwoord (onder A.; N.o.) (punt 8) (…) en (C.2., punt 2; N.o.) en toen pas (en niet reeds in mei 1999) daarmee ook zelf - vanuit oogpunt van het geschil - zijn vertrek geïnitieerd….. nog voordat een definitieve regeling kon worden aangeboden. Aanleiding betreft hier hetgeen door het korps verwoord is in de brief van 22 september 1999, waarin het bestuur van de personeelsvereniging drie eisen op tafel legt met het ultimatum (…) “waarin men aangaf als vrijwilliger te blijven mits aan een aantal eisen zou worden voldaan en men daar uiterlijk 22 oktober een reactie op wenste. Werd daar niet tijdig aan voldaan, dan zou men zich genoodzaakt voelen daaruit de consequenties te trekken.” Het betrof in deze brief. a. een eis mbt de positie en het functioneren tot 1 januari 2000 van Y1; b. twee eisen mbt de afwezigheid en de vergoeding - cq betalingregeling. Gelet op de eerdere afspraken dat er eind november een totaal pakket zou voorliggen waar met name b. in geregeld zou worden, bevreemdde deze brief - en het daarin gestelde ultimatum - X2 waarop hij (verzoeker; N.o.) uitnodigde voor een gesprek hierover. Dit gesprek met (verzoeker; N.o.), waarbij nog 2 leden van de personeelsvertegenwoordiging/-vereniging aanwezig waren - heeft plaatsgevonden op donderdag 7 oktober 1999 (…) Met betrekking tot 2. ad a is toen alsnog overeengekomen dat Y1 tot 1 januari 2000 betrokken kon/zou blijven bij de lopende korpszaken.. b.t. 2 ad b heeft X2 (na dat dus eerder telefonisch naar (verzoeker; N.o.) verwoord te hebben) nogmaals uitgelegd dat eerder ook met hen en het korps afgesproken was - hetgeen hun instemming had - dat de uitkomst van deze twee eisen nu juist uiterlijk 30 november in het eindpakket cq eindvoorstel zou terugkomen. Eenzijdige vervroeging zou onterecht en niet mogelijk maar ook niet uit te leggen zijn en afbreuk doen aan de positie in casu de geloofwaardigheid van betrokkenen. Gelet op de uitkomst van ad a en niet “niet terecht” zijn van ad b, heeft X2 hen dan ook ontraden in het ultimatum te volharden. (Verzoeker; N.o.) en beide andere personeelsvertegenwoordigers hebben toen toegegeven dat X2 gelijk had hetgeen hij m.b.t. 2 b opgemerkt had en konden zich vinden in de uitkomst m.b.t. 2.a. Zij gaven echter aan niet nu, zonder raadpleging van het brandweerkorps Vaassen, te kunnen beslissen maar zouden de uitkomst van dit overleg met een positief advies terugleggen. Afgesproken werd dat (verzoeker; N.o.) de uitkomst van dit korpsoverleg - te houden op 11 oktober 1999 - op 12 oktober 1999 telefonisch naar X2 zou terugkoppelen. (Verzoeker; N.o.) gaf daarbij nog naar X2 aan dat hij wel genoodzaakt zou zijn om mee gaan met de uitkomst zoals het korps dat zou stellen, aangezien de brandweer zijn hobby was maar hij zakelijk geen klanten wilde verliezen en wat dat betreft dus afhankelijk was van de korpsleden. (Eenzelfde opstelling was ook al eerder verwoord door Y1, diens - zakelijke - buurman, zoals gesteld (onder A.8., tweede alinea; N.o.)). Toen op de ochtend van 12 oktober (verzoeker; N.o.) nog geen contact met X2 had opgenomen, heeft X2 telefonisch contact met (verzoeker; N.o.) opgenomen en hem gevraagd naar de uitkomst van het korpsoverleg van 11 oktober 1999. Toen, op dinsdagmiddag 12 oktober, heeft (verzoeker; N.o.) aan X2 meegedeeld dat het korps niet genegen was de eerder gestelde eisen in te trekken. (zie blz. 10, 2e alinea) Op de vraag terzake door X2 wat dit concreet betekende, bevestigde (verzoeker; N.o.) dat het korps volhardde in het ultimatum met de daarbij aangegeven consequenties. Toen X2 aangaf dat deze opstelling zou impliceren dat, aangezien er een eerder door alle partijen onderschreven afspraak lag dat het eindresultaat eerst eind november 1999 zou kunnen voorliggen, het korps hiermee koos voor het afbreken van het overleg en zelfs ontslag zou nemen. Dit bevestigde (verzoeker; N.o.), daarbij nogmaals aangevend dat hijzelf zich geen andere weg kon permitteren en hierin mee moest gaan, vanwege de door hem reeds kenbaar gemaakte reden dat hij geen klanten wilden verliezen. X2 heeft de uitkomst van dit overleg voorgelegd aan het gemeente bestuur, waarna nog eens - nu formeel - de vraag aan ieder lid afzonderlijk (ook verzoeker; N.o.) of men bereid was - en in de gelegenheid gesteld werd - om aan te blijven dan wel ontslag wilde nemen. (…) Toen “pas” - of beter gezegd “helaas al” - heeft (verzoeker; N.o.) besloten om het korps te verlaten.” (Bevindingen, onder E. 2.; N.o.) Het betreft hier de brief van het college van 10 april 2003. Onder punt 2A staat in regel 10 het woord “ooit” Dit woord levert gelet op de reactie van verzoeker (…) een onjuist beeld op. In onze optiek dient voor het woord “ooit”, gelezen te worden “ook”. Dit betekent dat er onzes inziens tussen de interpretaties van de gemeente en verzoeker op dit punt inhoudelijk nauwelijks verschil van mening bestaat. (Bevindingen, onder F.; N.o.) Onder punt 5. Wij ontkennen dat er een voorstel is geweest zoals verzoeker suggereert…”

Achtergrond

Instantie: Gemeente Epe

Klacht:

Een brandweerkorps is 5 dagen op reis geweest waarbij kosten voor vervanging door de gemeente zijn gedragen terwijl eerder was besloten dat de kosten voor een vervangend korps door het desbetreffende brandweerkorps zelf dienden te worden gedragen.

Oordeel:

Niet gegrond