2003/289

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het openbaar ministerie te Roermond:

- de tenuitvoerlegging heeft gelast van vier niet onherroepelijke administratieve sancties en drie niet onherroepelijke boetevonnissen. Verzoeker stelt daartoe dat de beschikkingen terzake de hem opgelegde administratieve sancties nimmer naar hem zijn verstuurd, dat hij nimmer van de datum van de terechtzitting waarop de boetevonnissen zijn gewezen op de hoogte is gebracht en dat de - bij verstek gewezen - boetevonnissen niet aan hem zijn betekend;

- voor een tweede maal de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Venlo van 2 juli 1998 opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen heeft gelast. Verzoeker stelt dat die straf reeds in september 1999 ten uitvoer is gelegd.

Verder klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord (hem) op 20 september 1999:

- zonder dat daartoe aanleiding bestond, hebben onderworpen aan een controle op de naleving van bepalingen van de wegenverkeerswetgeving en vervolgens hebben aangehouden;

- hebben ingesloten terzake het niet tijdig betalen van twee - volgens het openbaar ministerie - onherroepelijke boetevonnissen;

- zijn verzoek om - in verband met claustrofobie - het deurtje van het luik in de cel open te laten hebben afgewezen en aan zijn verzoek om een arts zijn medische gesteldheid te laten controleren onvoldoende uitvoering hebben gegeven;

- nadat hij kenbaar had gemaakt dat hij een rechtsmiddel wilde aanwenden tegen vier administratieve sancties en twee boetevonnissen omdat er volgens hem sprake was van een misverstand, hebben meegedeeld dat het aanwenden van een rechtsmiddel niet mogelijk was, daar die administratieve sancties en boetevonnissen onherroepelijk waren;

- ten aanzien van één boetevonnis niet hebben meegedeeld dat daartegen - in ieder geval - nog een rechtsmiddel openstond, maar daarentegen ten onrechte hebben meegedeeld dat (ook) dat vonnis onherroepelijk was en dat de boete mitsdien diende te worden betaald;

- alvorens hem in het kader van een onderzoek naar de hierboven genoemde feiten te horen, hebben geverifieerd of hij nog geldboetes had openstaan.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden zijn bij brief van 8 augustus 2000 gedane verzoek om de op 20 september 1999 betaalde administratieve sancties en geldboetes terug te storten, heeft afgewezen en zijn verzoek om een gedeeltelijke terugstorting van de betaalde geldboetes wegens het ondergaan van één dag vervangende hechtenis - tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde - niet heeft afgehandeld.

Beoordeling

ALGEMEEN

1. In deze zaak komen vier administratieve sancties en drie boetevonnissen aan de orde, die in dit rapport - gemakshalve - afgekort worden aangeduid als AS1 t/m AS4 respectievelijk BV1 t/m BV3.

2. In deze zaak speelde het volgende.

Op 20 september 1999 zaten verzoeker en zijn vriendin rond 3 uur `s nachts in verzoekers geparkeerde auto in Venlo, toen zij werden aangesproken door politieambtenaren S. en W. Toen uit navraag bij de regionale meldkamer bleek dat verzoeker enkele geldboetes niet had voldaan, is hij overgebracht naar het politiebureau, waar hij werd ingesloten in een politiecel. Nadat de geldboetes alsnog door een kennis van verzoeker waren voldaan, is verzoeker diezelfde dag rond 13.00 uur op vrije voeten gesteld. Enige tijd later heeft verzoeker bij de politie en het openbaar ministerie een klacht ingediend over de gang van zaken op 20 september 1999.

A. TEN AANZIEN VAN HET OPENBAAR MINISTERIE TE ROERMOND

I. Met betrekking tot het gelasten van de tenuitvoerlegging van vier administratieve sancties en drie boetevonnissen

1. Verzoeker klaagt erover dat het openbaar ministerie te Roermond de tenuitvoerlegging heeft gelast van vier niet onherroepelijke administratieve sancties en drie niet onherroepelijke boetevonnissen. Verzoeker stelt daartoe dat de beschikkingen terzake de hem opgelegde administratieve sancties nimmer naar hem zijn verstuurd, dat hij nimmer van de datum van de terechtzitting waarop de boetevonnissen zijn gewezen op de hoogte is gebracht en dat de - bij verstek gewezen - boetevonnissen niet aan hem zijn betekend.

2. Volgens het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering (zie achtergrond, onder 2.) dienen onherroepelijke vonnissen waarbij een verdachte is veroordeeld tot betaling van een geldboete, in beginsel en zodra mogelijk door het openbaar ministerie ten uitvoer te worden gelegd. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vervangende vrijheidstraf ten uitvoer worden gelegd.

3. Ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) (zie achtergrond,, onder 4. en 5.) worden beschikkingen verstuurd naar het door de betrokkene opgegeven adres. Indien de gedraging op kenteken wordt geconstateerd, wordt de beschikking verstuurd naar het in het kentekenregister vermelde adres. Als de beschikking retour wordt ontvangen, wordt deze opnieuw verzonden, naar het in de GBA vermelde adres.

4. BV1 en BV2

Uit het onderzoek is gebleken dat de Hoge Raad op 28 oktober 1997 respectievelijk 15 december 1998 de door verzoeker inzake BV2 en BV1 ingestelde cassatieberoepen heeft verworpen. Daarmee werden vonnissen BV1 en BV2 onherroepelijk. Een eventueel verzuim op het punt van het informeren over de zitting of betekening van het vonnis kan daaraan niet afdoen. Het is juist dat het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van deze vonnissen heeft gelast.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

5. BV3

Vast is komen te staan dat de kantonrechter te Venlo verzoeker inzake BV3 op 2 juli 1998 bij verstek heeft veroordeeld. Ingevolge artikel 26, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman (zie achtergrond, onder 7.), dient de Nationale ombudsman de rechtsgronden waarop een rechterlijke uitspraak rust, in acht te nemen. Hieruit volgt dat indien een strafvonnis bij verstek is gewezen, de Nationale ombudsman de (impliciete) beslissing van de rechter volgt dat de verdachte op de juiste wijze was opgeroepen.

Politieambtenaar T. heeft het vonnis op 20 september 1999 aan verzoeker in persoon uitgereikt. Nu het openbaar ministerie - omdat het vonnis nog niet onherroepelijk was - slechts de betekening en niet de tenuitvoerlegging van dit vonnis had gelast, treft verzoekers klacht op dit punt geen doel.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

6. AS1

De hier aan de orde zijnde overtreding werd op kenteken geconstateerd. Zowel de beschikking als de eerste en tweede aanmaning werden in 1997 verzonden naar een adres in Weert en niet retour ontvangen. Gelet op de door de minister van Justitie verstrekte gegevens gaat de Nationale ombudsman er - mede gelet op het feit dat verzoeker dit niet gemotiveerd heeft weersproken - van uit dat het desbetreffende adres in het kentekenregister stond vermeld als behorend bij het geconstateerde kenteken. Hieruit volgt dat de beroepstermijn op 20 september 1999 reeds geruime tijd was verstreken. Administratieve sanctie AS1 was onherroepelijk en mocht derhalve ten uitvoer worden gelegd.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

7. AS2 en AS3

Deze beschikkingen en de bijbehorende aanmaningen werden blijkens de door de minister van Justitie verstrekte gegevens in de jaren 1996 en 1997 verzonden naar de door verzoeker bij zijn staandehouding opgegeven adressen en niet retour ontvangen. De beroepstermijnen ten aanzien van AS2 en AS3 waren op 20 september 1999 dan ook al geruime tijd verstreken, waardoor AS2 en AS3 ten uitvoer mochten worden gelegd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

8. AS4

Blijkens de door de minister van Justitie verstrekte gegevens werden de op AS4 betrekking hebbende beschikking en aanmaningen in 1996 verstuurd naar het door verzoeker bij zijn staandehouding opgegeven adres. Nadat de tweede aanmaning retour was ontvangen, is tweemaal een GBA-verificatie uitgevoerd waaruit bleek dat verzoeker op dat moment niet ingeschreven stond in het bevolkingsregister. Gelet op hetgeen hiervoor onder A.I.3. staat vermeld, was ook ten aanzien van AS4 de beroepstermijn op 20 september 1999 reeds geruime tijd verstreken. De administratieve sanctie mocht ten uitvoer worden gelegd.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

II. Met betrekking tot het tweemaal ten uitvoer leggen van een rijontzegging

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het openbaar ministerie te Roermond voor een tweede maal de tenuitvoerlegging heeft gelast van de hem op 2 juli 1998 door de kantonrechter te Venlo opgelegde rijontzegging. Verzoeker stelt dat die straf reeds in september 1999 ten uitvoer is gelegd.

2. Volgens het bepaalde in artikel 180 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals dat luidt sinds 1 oktober 1998 (zie achtergrond, onder 3.), mag een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen - verder genoemd rijontzegging - pas worden ten uitvoer gelegd nadat de rechterlijke uitspraak waarbij de rijontzegging is opgelegd onherroepelijk is geworden, en nadat aan de veroordeelde vervolgens in persoon een zogenaamde akte van ontzegging is uitgereikt. In deze akte van ontzegging dienen onder meer het tijdstip van ingang en de duur van de rijontzegging, en de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip te worden vermeld.

3. Uit het onderzoek is gebleken dat het vonnis van de kantonrechter waarin de rijontzegging is uitgesproken op 20 september 1999 aan verzoeker in persoon is betekend. Dit vonnis is op 5 oktober 1999 onherroepelijk geworden. Vervolgens is op 27 augustus 2000 de akte van ontzegging aan verzoeker in persoon betekend. Hieruit volgt dat de rijontzegging niet, zoals verzoeker stelt, tweemaal ten uitvoer is gelegd. Zoals de minister van Justitie in zijn reactie op de klacht terecht heeft opgemerkt, doet aan het voorgaande niet af dat verzoeker naar eigen zeggen na de betekening van het vonnis op 20 september 1999 vier maanden niet heeft gereden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

B. TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS LIMBURG-NOORD

I. Met betrekking tot de controle en daaropvolgende aanhouding

1. Verzoeker en zijn vriendin zaten op 20 september 1999 rond 03.00 uur 's nachts in zijn auto, die geparkeerd stond voor het postkantoor op de Kwietheuvel te Venlo. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord hem toen, zonder dat daartoe aanleiding bestond, hebben onderworpen aan een controle op de naleving van de wegenverkeerswetgeving en vervolgens hebben aangehouden.

2. Politieambtenaren hebben onder andere tot taak toe te zien op naleving van voorschriften van de Wegenverkeerswet 1994. Daartoe hebben zij de bevoegdheid van bestuurders van voertuigen te verlangen dat deze kenteken-, keurings- en rijbewijs aan hen ter inzage afgeven (zie achtergrond, onder 3). In de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat auto's periodiek moeten worden gekeurd.

3. Uit het onderzoek is gebleken dat politieambtenaren S. en W. via de regionale meldkamer het kenteken hebben nagetrokken van een geparkeerde auto waarin verzoeker zat. Zij vernamen dat de geldigheid van de APK-keuring van de auto inmiddels was verstreken. Daarop hebben ze verzoeker gevraagd naar zijn autopapieren. Hij bleek gesignaleerd te staan in het opsporingsregister in verband met openstaande boetes (zie verder bevindingen, onder A.3. en A.4.).

4. De controle van verzoekers papieren was in overeenstemming met de wettelijke bepalingen ter zake. De Nationale ombudsman is niet gestuit op bijzondere omstandigheden op grond waarvan het niet juist zou moeten geoordeeld dat de politieambtenaren deze bevoegdheid hebben gebruikt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

5. Politieambtenaren S. en W. hebben in het door hen op 20 september 1999 opgestelde proces-verbaal van aanhouding en mutatierapport vermeld dat verzoeker vervolgens vrijwillig is meegegaan naar het politiebureau, waar bleek dat de boetes inderdaad nog openstonden. Na overleg met de officier van dienst was besloten verzoeker alsnog aan te houden.

6. Verzoeker stelt dat hij reeds bij zijn auto is aangehouden en aldus gedwongen is mee te gaan naar het politiebureau om de openstaande geldboetes te voldoen.

7. Verzoeker stond tweemaal in het opsporingsregister vermeld met het oog op tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafvonnissen waarbij een geldboete was opgelegd (BV1 en BV2; zie hiervoor onder A.I.4.) In beide gevallen was de boete niet voldaan en kon de vervangende hechtenis worden geëxecuteerd. Daartoe mocht verzoeker worden aangehouden (zie achtergrond, onder 2.).

Gelet op hetgeen S. en W. hieromtrent op ambtseed danwel ambtsbelofte hebben verklaard, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoeker pas op het politiebureau is aangehouden.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

II. Met betrekking tot de insluiting

1. Verzoeker klaagt erover dat de politie hem heeft ingesloten terzake het niet tijdig betalen van twee - volgens het openbaar ministerie - onherroepelijke boetevonnissen. Het betreft hierbij de zaken die met BV1 en BV2 worden aangeduid.

2. Volgens het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering (zie achtergrond, onder 2.) dienen onherroepelijke vonnissen waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van een geldboete, in beginsel en zodra mogelijk, door het openbaar ministerie ten uitvoer te worden gelegd. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vervangende vrijheidstraf ten uitvoer worden gelegd.

3. Zoals hiervóór onder A.I.4. staat vermeld, waren de vonnissen inzake BV1 en BV2 onherroepelijk. Deze vonnissen mochten ten uitvoer worden gelegd. Uit hetgeen voorts onder B.I.4., B.I.7. en B.II.2 staat vermeld, volgt dat de politie verzoeker na zijn aanhouding tevens mocht insluiten.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Met betrekking tot de weigering het luik van de cel te openen en het waarschuwen van een arts

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de arrestantenbewaarders zijn verzoek om - in verband met claustrofobie - het deurtje van het luik in de cel open te laten hebben afgewezen. Verzoeker stelt dat de arrestantenbewaarders hierbij tegen hem hebben gezegd dat zij er ook niet tegen konden om opgesloten te zitten, waarna zij hadden gelachen. Ook klaagt verzoeker erover dat de arrestantenbewaarders onvoldoende uitvoering hebben gegeven aan zijn verzoek om een arts zijn medische gesteldheid te laten controleren. Verzoeker stelt hierbij dat hem was beloofd dat er een arts zou komen. Toen deze maar niet kwam, had verzoeker uit angst steeds opnieuw vanuit zijn cel gebeld, maar hier werd niet op gereageerd. Pas na ongeveer drie uur zou er een bewaarder zijn gekomen die hem meedeelde dat er een dokter zou komen. Die dokter is echter nooit gekomen. Verzoeker heeft op dit punt nog naar voren gebracht dat hij doodsangsten heeft uitgestaan in zijn cel. Hij had de hele ochtend heen en weer gelopen, niet gegeten en niet geslapen, uit angst om te stikken.

2. Op grond van het bepaalde in artikel 32 van de Ambtsinstructie (zie achtergrond,, onder 6.) dient de politie een arts te raadplegen wanneer een ingeslotene daar om vraagt.

3. Uit de desbetreffende dienstrapporten van de arrestantenbewaarders (zie bevindingen, onder A.8. en A.9.) blijkt het volgende. Verzoeker is om 03.25 uur ingesloten. De arrestantenbewaarders hebben om 07.40 uur een GGD-arts laten oppiepen voor verzoeker. Om 07.50 uur heeft GGD-arts G. doorgegeven dat hij verzoeker in de loop van de ochtend zou bezoeken. Om 12.05 uur heeft de GGD-arts telefonisch gemeld dat hij niet extra voor verzoeker zou komen daar verzoeker op dat moment redelijk rustig was. Om 12.52 uur is verzoeker in vrijheid gesteld.

4.1. Bij brief van 12 juli 2000 (zie ook bevindingen, onder A.21.) deelde de plaatsvervangend korpsbeheerder verzoeker zijn oordeel mee over diens klacht. Hij baseerde zich hierbij onder meer op de rapportage van intern klachtonderzoeker V. (zie bevindingen onder A.19.) De plaatsvervangend korpsbeheerder schreef verzoeker dat de betrokken arrestantenbewaarders tijdens het intern klachtonderzoek hadden aangegeven dat zij zich niet meer konden herinneren of verzoeker hen had gevraagd het luik van de cel open te maken. In dit verband merkte de plaatsvervangend korpsbeheerder verder op dat bij insluiting van arrestanten in een politiecel uit veiligheidsoverwegingen standaard het luik van de cel wordt gesloten en gesloten blijft. Indien een arrestant kenbaar maakt last te hebben van claustrofobie, bestaat de mogelijkheid hem in een zogenaamde observatiecel in te sluiten. Die nacht waren de beide observatiecellen in het cellencomplex reeds in gebruik. De plaatsvervangend korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond, omdat de arrestantenbewaarders uit veiligheidsoverwegingen geen gevolg mochten geven aan een verzoek om het deurtje van het luik van een cel te openen. Wat betreft de wijze waarop de arrestantenbewaarders verzoeker hadden bejegend, onthield de plaatsvervangend korpsbeheerder zich van een oordeel aangezien op dit punt - ook na klachtonderzoek - tegenstrijdigheid bleef bestaan en feitenmateriaal ontbrak.

Met betrekking tot het waarschuwen van een arts overwoog de plaatsvervangend korpsbeheerder dat de arrestantenbewaarders direct nadat verzoeker hen hierom had gevraagd, een GGD-arts hadden gewaarschuwd. Tien minuten later belde de arts terug en deelde mee naar verwachting in de loop van de ochtend naar het cellencomplex te kunnen komen. Omstreeks 12.05 uur had de arts aan de bewaarder meegedeeld dat hij, gelet op de toestand van verzoeker op dat moment, niet meer naar het cellencomplex zou komen. Hierbij merkte de plaatsvervangend korpsbeheerder op dat ingevolge de Regionale Ingeslotenen-instructie medische visites aan ingeslotenen tussen 16.00 en 18.00 uur plaatsvinden, tenzij er sprake is van bijzondere urgentie. Kennelijk was de arts van mening geweest dat in verzoekers geval geen sprake was van bijzondere urgentie. Nu de arrestantenbewaarders conform de vigerende voorschriften een arts hadden gewaarschuwd, achtte de plaatsvervangend korpsbeheerder de klacht op dit punt niet gegrond.

4.2. In het hierboven genoemde rapport van V. staat verder nog vermeld dat arrestantenbewaarders Pu. en Ja. tijdens het interne klachtonderzoek hebben verklaard een arts te hebben gewaarschuwd, ondanks het feit dat verzoekers gedrag op hen als aandachtvragend was overgekomen.

5. Gelet op het feit dat de arrestantenbewaarders zich tijdens het intern klachtonderzoek niet meer konden herinneren of verzoeker hen destijds had verzocht of zij het luikje van de cel wilden openlaten, heeft de korpsbeheerder zich tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman op dit punt onthouden van een oordeel.

Wat betreft het waarschuwen van een arts heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat de arrestantenbewaarders conform de vigerende voorschriften hebben gehandeld. Ook heeft hij opgemerkt dat het niet tot zijn competentie behoort om een oordeel te geven over het besluit van de desbetreffende arts om niet meteen naar het cellencomplex te komen. Hij achtte de klacht op dit punt dan ook niet gegrond.

6.1. Gelet op het voorgaande is de Nationale ombudsman met de korpsbeheerder van oordeel dat niet meer vast te stellen valt of verzoeker destijds heeft verzocht het luikje van zijn cel open te laten, en zo ja, wat de precieze reactie van de arrestantenbewaarders op dit verzoek is geweest. De Nationale ombudsman zal zich op dit punt dan ook onthouden van het geven van een oordeel.

6.2. Vast is komen te staan dat de arrestantenbewaarders om 07.40 uur hebben voldaan aan de vraag van verzoeker om een arts te waarschuwen. Ook is gebleken dat de arts niet direct is gekomen, maar om 12.05 uur telefonisch naar verzoekers toestand heeft geïnformeerd en vervolgens van het bezoeken van verzoeker heeft afgezien. Zoals de korpsbeheerder terecht heeft gesteld, valt het in beginsel buiten zijn verantwoordelijkheid of een gewaarschuwde arts al dan niet besluit te verschijnen. In de gegeven omstandigheden hebben de arrestantenbewaarders, door om 07.40 uur een arts te waarschuwen, gedaan wat van hen kon worden verlangd. Dat zij de arts desgevraagd om 12.05 uur hebben meegedeeld dat verzoeker volgens hen aandachtvragend gedrag vertoonde, doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

IV. Met betrekking tot de mededeling dat het aanwenden van een rechtsmiddel niet mogelijk was

1. Ook klaagt verzoeker erover dat politieambtenaren hem - nadat hij kenbaar had gemaakt dat hij een rechtsmiddel wilde aanwenden tegen vier administratieve sancties (AS1 t/m AS4) en twee boetevonnissen (BV1 en BV2) omdat er volgens hem sprake was van een misverstand - hebben meegedeeld dat het aanwenden van een rechtsmiddel niet mogelijk was, daar die administratieve sancties en boetevonnissen onherroepelijk waren.

2. Zoals hiervóór onder A.I.4. staat vermeld, waren de zaken BV1 en BV2 op 20 september 1999 onherroepelijk. In beide zaken had de Hoge Raad op een eerdere datum het door verzoeker ingestelde cassatieberoep verworpen. Een gewoon rechtsmiddel stond derhalve niet meer open. Voor zover de politieambtenaren verzoeker hebben meegedeeld dat het aanwenden van een rechtsmiddel tegen deze twee boetevonnissen niet mogelijk was, was dit niet onjuist.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

3. In de zaken AS1 t/m AS4 waren op 20 september 1999 de beroepstermijnen reeds geruime tijd verstreken (zie hiervóór, onder A.I.6 t/m A.I.8.). De vier administratieve sancties waren derhalve onherroepelijk. Voor zover de politieambtenaren verzoeker hebben meegedeeld dat het aanwenden van een rechtsmiddel niet mogelijk was, was ook dit niet onjuist. Daaraan doet niet af dat niet met zekerheid kon worden uitgesloten dat een ingesteld beroep bij de officier van justitie niettemin ontvankelijk zou zijn wegens verschoonbare termijnoverschrijding.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

V. Met betrekking tot het niet meedelen dat tegen één boetevonnis nog een rechtsmiddel openstond

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie hem op 20 september 1999 ten aanzien van één boetevonnis (BV3) niet heeft meegedeeld dat daartegen - in ieder geval - nog een rechtsmiddel openstond, maar daarentegen ten onrechte heeft meegedeeld dat (ook) dat vonnis onherroepelijk was en dat de boete mitsdien diende te worden betaald.

Volgens verzoeker was het een kwestie van betalen of opgesloten worden. Hij vindt dat hij ten onrechte verplicht was te betalen, en hij stelt dat hij van deze zaak in beroep of verzet had willen gaan.

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken.

In een mutatie van politieambtenaar T. van 20 september 1999 staat onder meer vermeld dat uit navraag bij het parket en het CJIB was gebleken dat verzoeker geen van de openstaande boetes had betaald. Er stond in totaal een bedrag van ƒ 3131,25 open. Ook was er een betekening in persoon voor verzoeker die nog moest worden uitgereikt.

Verder stond in de mutatie vermeld dat indien verzoeker het openstaande bedrag niet betaalde, hij aangemeld moest worden voor vervoer naar Roermond.

Blijkens een door T. opgemaakt proces-verbaal van 20 september 1999 heeft zij die dag omstreeks 12.15 uur een op vonnis BV3 betrekking hebbende "mededeling uitspraak" aan verzoeker in persoon uitgereikt. Op de bijsluiter die met de "mededeling uitspraak" aan verzoeker was uitgereikt, stond vermeld dat de veroordeling niet onherroepelijk was en dat de verdachte door het binnen 14 dagen na de uitreiking instellen van een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of beroep in cassatie) een nieuwe behandeling van de strafzaak kon bewerkstelligen.

Een vriend van verzoeker is op 20 september 1999 naar het politiebureau gekomen om het totale openstaande bedrag te voldoen. Bij dit bedrag was de inzake BV3 opgelegde geldboete inbegrepen. Korte tijd na de betaling is verzoeker om 12.52 uur in vrijheid gesteld.

3. Door verzoeker de bijsluiter uit te reiken, heeft de politie verzoeker op zichzelf bezien de juiste informatie verschaft over het aanwenden van een rechtsmiddel tegen het vonnis inzake BV3. Gelet op hetgeen hierboven staat vermeld, acht de Nationale ombudsman het echter tevens aannemelijk dat de politie verzoeker heeft voorgehouden dat hij (ook) de bij BV3 opgelegde geldboete diende te betalen. Van een verplichting tot betaling was echter nog geen sprake, immers het vonnis inzake BV3 was op 20 september 1999 nog niet onherroepelijk (zie hiervóór onder A.I.5.). Zeker nu verzoeker pas rond 12.15 uur de "mededeling uitspraak" en de bijsluiter kreeg uitgereikt, terwijl hij vrijwel gelijktijdig alle geldboetes heeft voldaan, wordt het ervoor gehouden dat verzoeker niet tijdig op de hoogte was van het feit dat betaling van de hem bij het vonnis inzake BV3 opgelegde geldboete geen voorwaarde kon zijn voor zijn invrijheidstelling. De politie heeft op dit punt gehandeld in strijd met hetgeen uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking van haar mocht worden verwacht.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4. Hierbij overweegt de Nationale ombudsman ten overvloede nog het volgende.

Nu de politie verzoeker op 20 september 1999 de bijsluiter met informatie over het aanwenden van een rechtsmiddel heeft uitgereikt, is hem niet de kans ontnomen om tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid, kan de politie niet worden verweten.

VI. Met betrekking tot het verifiëren van openstaande geldboetes alvorens verzoeker te horen

1. Verzoeker klaagt er verder over dat politieambtenaar V., alvorens hem in het kader van het intern klachtonderzoek te horen, heeft geverifieerd of hij nog geldboetes had openstaan. Verzoeker heeft op dit punt naar voren gebracht dat als een willekeurig persoon bijvoorbeeld bij gevonden voorwerpen op het politiebureau komt of aangifte wil doen van mishandeling, die persoon ook niet automatisch wordt nagetrokken. Verzoeker heeft het idee dat de politie hem weer wilde `pakken' door te verifiëren of hij nog geldboetes had openstaan. Hij vindt dit geen normale gang van zaken.

2. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het een klacht onbevooroordeeld behandelt. Dit is van belang voor het na te streven vertrouwen in de klachtbehandeling.

3. De plaatsvervangend korpsbeheerder heeft zich bij de interne klachtafhandeling op het standpunt gesteld dat klachtbehandelaar V. het opsporingsregister had geraadpleegd omdat - gelet op het feit dat verzoeker zelf in zijn klachtschrijven had aangegeven veel verkeersovertredingen te plegen en hiervoor vaak bekeurd te zijn - niet uitgesloten was dat verzoeker nog onherroepelijke vonnissen had openstaan. Bij het raadplegen van het opsporingsregister was het V. gebleken dat verzoeker inderdaad gesignaleerd stond omdat er nog een gerechtelijk schrijven aan hem moest worden uitgereikt. V. heeft verzoeker hierover - telefonisch - geïnformeerd. Aangezien het opsporen en zonodig aanhouden van gesignaleerde personen tot het takenpakket van een politieambtenaar hoort, heeft inspecteur V. in dezen correct gehandeld, aldus de plaatsvervangend korpsbeheerder. Hij achtte de klacht op dit punt dan ook ongegrond.

De korpsbeheerder sloot zich tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman bij dit oordeel van de plaatsvervangend korpsbeheerder aan.

4. In reactie op diens oordeel schreef verzoeker de plaatsvervangend korpsbeheerder onder meer dat V. hem netjes had behandeld en zeer correct te woord had gestaan, maar dat hij het niet eens was met het feit dat V. had gecontroleerd of er nog een boete of iets dergelijks openstond.

5. De Nationale ombudsman kan het niet billijken dat klachtbehandelaar V., voor hij telefonisch met verzoeker over diens klacht sprak, in het opsporingsregister heeft geverifieerd of deze gesignaleerd stond. Hierbij is van belang dat deze verificatie voor het intern klachtonderzoek en de daaropvolgende beoordeling van verzoekers klacht niet relevant kan worden geacht, terwijl deze verificatie bij verzoeker wel de schijn van bevooroordeeldheid aan de zijde van V. kan hebben gewekt. Dat het opsporen en zonodig aanhouden van gesignaleerde personen volgens de korpsbeheerder tot het takenpakket van politieambtenaren behoort, doet aan het voorgaande niet af, nu V. het opsporingsregister niet in de hoedanigheid van opsporingsambtenaar maar in het kader van de klachtbehandeling heeft geraadpleegd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

D. TEN AANZIEN VAN HET CENTRAAL JUSTITIEEL INCASSO BUREAU

I. Met betrekking tot het niet terugstorten van het op 20 september 1999 betaalde bedrag

1. Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden zijn bij brief van 8 augustus 2000 gedane verzoek om de op 20 september 1999 betaalde administratieve sancties en geldboetes terug te storten, heeft afgewezen.

In een brief aan het CJIB heeft verzoeker gesteld dat hij op 20 september 1999 onder protest had betaald, aangezien de politie hem meedeelde dat hij anders gevangengezet zou worden. Ook stelde verzoeker in zijn brief dat de politie ten onrechte had gezegd dat alle zaken reeds onherroepelijk waren, en dat hij alsnog in de gelegenheid wilde worden gesteld om enig rechtsmiddel in te stellen.

2. Het CJIB heeft verzoeker op 3 september 2000 schriftelijk laten weten niet tot terugstorting aan verzoeker te zullen overgaan. Het CJIB overwoog hierbij dat de drie boetevonnissen onherroepelijk waren en dat het CJIB niet de bevoegdheid heeft om vast te stellen in hoeverre een rechterlijke uitspraak al dan niet juist is. Verder overwoog het CJIB ten aanzien van de vier administratieve sancties dat verzoeker deze zaken, nu deze betaald waren, als afgedaan kon beschouwen. Het CJIB wees verzoeker er hierbij op dat hij, indien hij het niet eens was met de beschikkingen, binnen zes weken na de verzenddatum van de beschikking schriftelijk beroep kon instellen bij de officier van justitie. Nu de beroepstermijn ten aanzien van de vier administratieve sancties reeds was verstreken, kon verzoeker evenwel met een beroep op de "verschoonbare termijnoverschrijding" alsnog beroep instellen bij de officier van justitie, aldus het CJIB.

3. Uit hetgeen hiervóór onder A.I. en B.V. staat vermeld, volgt dat het door verzoeker op 20 september 1999 op het politiebureau te Venlo voldane geldbedrag niet onverschuldigd is betaald. Om die reden mocht het CJIB weigeren het desbetreffende geldbedrag aan verzoeker te restitueren.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Met betrekking tot het niet afhandelen van het verzoek om terugstorting van een geldbedrag wegens het ondergaan van één dag vervangende hechtenis

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat het CJIB zijn bij brief van 8 augustus 2000 gedane verzoek om een gedeeltelijke terugstorting van de betaalde geldboetes wegens het ondergaan van één dag vervangende hechtenis - tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde - niet heeft afgehandeld.

Verzoeker stelt hierbij dat hij recht heeft op restitutie van ƒ 50 vanwege de uren die hij op 20 september 1999 ingesloten is geweest.

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. In de hiervóór onder D.I.2. vermelde brief heeft het CJIB verzoeker bericht dat niet tot terugstorting zou worden overgegaan. Ook deelde het CJIB verzoeker mee dat indien hij een bewijs kon overleggen waaruit zou blijken dat hij inzake de desbetreffende boetevonnissen één of meerdere dagen vervangende hechtenis had ondergaan, het verzoek om gedeeltelijke terugbetaling zou worden heroverwogen.

In een abusievelijk op 10 januari 2000 in plaats van 2001 gedateerde brief, schreef verzoeker aan het CJIB dat hij in reactie op de brief van het CJIB van 3 september 2000 bewijsstukken had overgelegd van het feit dat hij vervangende hechtenis had ondergaan, maar dat hij daarop geen reactie van het CJIB had ontvangen.

De minister van Justitie schreef de Nationale ombudsman op 26 februari 2002 dat het CJIB noch verzoekers brief van 10 januari 2001, noch de bewijsstukken, noch de brief waaraan verzoeker in zijn brief van 10 januari 2001 refereerde, had ontvangen. Eerst na opening van het onderzoek door de Nationale ombudsman had het CJIB, via de Nationale ombudsman, een afschrift ontvangen van verzoekers brief van 10 januari 2001.

Om die reden achtte de minister van Justitie verzoekers klacht op dit punt niet gegrond. Verder schreef de minister van Justitie het CJIB te hebben verzocht alsnog te reageren op verzoekers brief.

Op 7 juni 2002 heeft het CJIB verzoekers brief van 10 januari 2001 (alsnog) schriftelijk beantwoord. Het CJIB schreef verzoeker dat na bestudering van de stukken die via de Nationale ombudsman waren ontvangen, was gebleken dat verzoeker op 20 september 1999 rond 03.15 uur was aangehouden en diezelfde dag rond het middaguur, na betaling van het openstaande bedrag, het politiebureau had verlaten. Nu er geen sprake was geweest van één volledige dag detentie, wees het CJIB verzoekers restitutieverzoek alsnog af. Het CJIB overwoog hierbij dat in artikel 88 van het Wetboek van Strafrecht onder een dag wordt verstaan een periode van vierentwintig uren.

3. Verzoeker heeft bij zijn brief van 8 augustus 2000 geen bewijsstukken overgelegd van het feit dat hij op 20 september 1999 vervangende hechtenis had ondergaan. Om die reden heeft het CJIB juist gehandeld door verzoeker bij brief van 3 september 2000 mee te delen dat vooralsnog niet tot restitutie zou worden overgegaan, maar dat dit besluit zou worden heroverwogen indien verzoeker deze bewijzen alsnog zou overleggen.

Nu voorts is gebleken dat het CJIB verzoekers brief van 10 januari 2001 eerst in november 2001 via de Nationale ombudsman heeft ontvangen, kan het CJIB niet worden verweten het verzoek om restitutie niet te hebben afgehandeld vóór verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

4. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman nog het volgende.

Het CJIB heeft het verzoek om restitutie in verband met ondergane vervangende hechtenis afgewezen, omdat verzoeker geen volledige dag - te weten 24 uur - ingesloten is geweest. De Nationale ombudsman acht deze beslissing in overeenstemming met hetgeen hierover in de artikelen 24c en 88 van het Wetboek van Strafrecht (zie bevindingen, onder 1.) is bepaald. Het CJIB heeft op dit punt dan ook juist gehandeld.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het openbaar ministerie te Roermond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Venlo), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de klacht dat was meegedeeld dat een boetevonnis onherroepelijk was en ten aanzien van de klacht over het verifiëren van openstaande geldboetes; op die punten is de klacht gegrond. Ten aanzien van de klacht dat het luik van de celdeur niet open mocht blijven, wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 11 augustus 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Almere, met een klacht over gedragingen van het regionale politiekorps Limburg-Noord, het openbaar ministerie te Roermond en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Nadat verzoeker desgevraagd enkele op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd en informatie was ontvangen over de afhandeling van verzoekers klachten door de politie, werd op 27 november 2001 naar de hiervoor genoemde gedragingen een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Venlo), terwijl de gedragingen van het openbaar ministerie te Roermond en het CJIB worden aangemerkt als gedragingen van de minister van Justitie.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder en de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om hun reactie op de klacht te geven. Dezen maakten van de gelegenheid geen gebruik. Ook werd de gemeente Almere om inlichtingen verzocht. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de minister een specifieke vraag gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De korpsbeheerder en de minister deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In deze zaak komen vier administratieve sancties en drie boetevonnissen aan de orde, die in dit rapport - gemakshalve - afgekort worden aangeduid als AS1 t/m AS4 respectievelijk BV1 t/m BV3.

2. Op 20 september 1999 zaten verzoeker en zijn vriendin rond 3 uur `s nachts in verzoekers geparkeerde auto in Venlo, toen zij werden aangesproken door politieambtenaren S. en W. Toen uit navraag bij de regionale meldkamer bleek dat verzoeker enkele geldboetes niet had voldaan, is hij overgebracht naar het politiebureau, waar hij werd ingesloten in een politiecel. Nadat de geldboetes alsnog door een kennis van verzoeker waren voldaan, is verzoeker diezelfde dag rond 13 uur op vrije voeten gesteld.

3. In een door politieambtenaren S. en W. opgemaakt mutatierapport van 20 september 1999 staat onder meer het volgende vermeld:

"Tijdens surveillance zagen wij de personenauto van ve geparkeerd staan op de Kwietheuvel te Venlo omstreeks 3.00 uur. Ve zat samen in het voertuig met een vrouw naast hem. Gezien het tijdstip vermoedden wij dat ve in het centrum van Venlo was geweest en daar wat alcohol had gedronken. Door ons verb werd het kenteken middels het RICC (de regionale meldkamer; N.o.) nagetrokken, waaruit bleek dat de pers auto op naam stond van een persoon uit Almere, waarbij de apk verlopen was sinds 1 juli 1999.

Vervolgens ter controle op de WVW de ve staande gehouden en gevraagd naar zijn rijbewijs, kentekenbewijs deel 1 en 2 en zijn keuringsbewijs.

Ve toonde ons vervolgens een kopie van zijn rijbewijs, en beide kentekenbewijzen en het keuringsrapport. Persoon nagetrokken, bleek dat ve nog DIVERSE boetes open had staan. Vervolgens ve overgebracht naar het DB waar bleek dat ve nog onherroepelijke vonnissen open had staan met een totaal van ƒ 3131,25 (!). Hierbij verklaarde ve dat hij net veel openstaande boetes had betaald. Hij had alleen ten bewijs een overschrijvingsboekje van de Rabobank waar verschillende nummers op stonden vermeld (datum overschrijving 18-09-99). Een aantal van die nummers kwam overeen met parketnummers. Echter, niet alle parketnummer van de vonnissen werden vermeld. Echter, toch zeer waarschijnlijk dat ve een aantal van de boetes al wel betaald heeft, maar dat het geld nog niet binnen is bij het CJIB.

Vervolgens overlegt met de OVD (officier van dienst; N.o.) He., waarna besloten werd de ve toch aan te houden en in te sluiten en morgen verder bekeken werd welke vonnissen al betaald zijn en welke niet. Dit omdat de afschriften van het overschrijvingsboekje niet voldoende rechtsgeldend zijn, en ve dus niet voldoende aan kon tonen dat de bedragen overgemaakt zijn.

TAV DACO VENLO CENTRUM

Alle 7! uitgeprinte vonnissen bekijken en natrekken van welke het geld bij het CIJB binnen is.

Ve in de gelegenheid stellen de nog openstaande boetes te laten betalen.

Indien de ve de openstaande boetes niet kan betalen, parket inlichten voor het vervoeren van de ve naar Roermond.

Bijgevoegd proces verbaal invullen en tekenen.

Ve wil een vriend bellen wie mogelijk in de gelegenheid is het TOTALE bedrag van ƒ 3131,25 contant te betalen, zodat ve in vrijheid gesteld kan worden. Ve heeft zijn telefoonnummer in zijn mobieltje staan. Met de arr wacht overeengekomen dat ve morgen de telefoontjes kan plegen.

Parkeerbeheer bellen dat zijn auto op de Kwietheuvel geparkeerd staat zonder parkeerbon, zodat ve ook niet daarvoor nog eens een bekeuring krijgt.

Alle stukken liggen samen met de uitgeprinte vonnissen bij de Daco Venlo centrum.

OPMERKING

He. gaf te kennen dat hij bekend is met deze man, daar hij al de nodige klachten en gesprekken heeft ingediend c.q. aangevraagd bij de leiding. Ve wenst ZEER CORRECT behandeld te worden en gewezen op zijn rechten en plichten.

Ve vond het raar dat hij terwijl hij in de auto niets deed toch aangesproken werd door de politie. Na hem de bevoegdheden diverse malen uitgelegd te hebben bleef hij bij deze mening, en stond erop dat hij met de leidinggevende wilde spreken. De OVD hem nogmaals uitgelegd dat controle rechtmatig is, maar ve bleef het uitzonderlijk vinden en had de indruk dat de politie hem expres achterna zat en controleerde.

Op een gegeven moment de discussie afgekapt en hem ingesloten.

Verdachte is cvi gekend. Alle openstaande vonnissen hebben betrekking op de verzekering, apk e.d. van zijn pers auto.

Ook nu was de apk van de pers auto verlopen. Ve aangezegd dat dit binnen twee weken in orde moet zijn, daar anders een boete zal volgen."

4. In het proces-verbaal van aanhouding van 20 september 1999 hebben verbalisanten S. en W. het volgende vermeld:

"Op maandag 20-SEP-99 03.15 uur werd door ons te

VENLO op/in de RIJNBEEKSTRAAT

POLITIEBUREAU

een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:

B. (…)

geboren op (…) te (…)

adres (…) te H.

De aanhouding werd verricht op grond van artikel .(hier is niets ingevuld; N.o.) en vond plaats naar aanleiding van het volgende:

Zagen wij verdachte op de Kwietheuvel staan. Verdachte stond aldaar op een van de parkeervakken voor het postkantoor. Bij controle op de naleving van de Wegenverkeerswet bleek dat er voor verdachte nog onherroepelijke vonnissen openstonden. Verdachte ging vrijwillig mee naar het bureau. Aldaar bleek dat de vonnissen inderdaad nog openstonden. Hierna verdachte te 03.15 uur aangehouden en ingesloten.

De verdachte verscheen vrijwillig aan het bureau van politie te VENLO.

Na aankomst op genoemd bureau op maandag 20-SEP-99 te 03:10 uur, werd de verdachte op 20-SEP-99 te 03.35 uur voorgeleid aan: He."

5. Op het insluitingsformulier van 20 september 1999 staat als bijzonderheid vermeld dat verzoeker is ingesloten voor openstaande boetes.

6. Verder staat in een mutatierapport van politieambtenaar He. van 20 september 1999 onder meer het volgende vermeld:

"Gesproken met B. in de cellengang ivm oh vonnissen. Hij had ongestempelde recuutjes bij zich. Niet geaccepteerd als betaalbewijs. Ingesloten. Centrum werkt deze zaak af."

7. Rond 10.14 uur heeft politieambtenaar T. op 20 september 1999 onder meer het volgende gemuteerd:

"Via de DACO de stukken van VE gekregen i.v.m. openstaande vonnissen e.d. van VE.

VE verklaarde namelijk dat hij reeds enkele boetes betaald had.

Hieromtrent navraag gedaan bij parket en deze hebben alles nagetrokken bij het CJIB en in hun eigen systemen.

Hier kwam uit dat VE NIETS betaald heeft. Hij heeft een boete van ƒ 3131,25 open staan.

Door collega van parket word VE aangemeld.

Vervolgens met de DOC, Fa., gebeld en hem uitgelegd hoe wie en wat. Tevens alle oh's doorgefaxt. Ook was er nog een Betip (betekening in persoon) voor Ve en de DOC zou deze ook uitreiken. Tevens kan VE nog in de gelegenheid worden gesteld om een vriend te bellen voor het openstaande bedrag te betalen. Zoniet moet Ve aangemeld worden voor vervoer naar Roermond.

Door mij, rapp., worden de signaleringen afgemeld."

8. In een dienstrapport van arrestantenbewakers Hr. en J. over hun dienst in de nacht van 19 op 20 september 1999 staat onder meer het volgende vermeld:

"03.25 uur - arr B. binnengebracht, ingesloten voor Justitie (geldboetes) cel 02

(…)

arr B. cel 02 mag bellen, dit met toestemming van de verbalisant daar hij voor Justitie is ingesloten."

9. In het dienstrapport dat arrestantenbewakers Pu. en Ja. op 20 september 1999 hebben opgemaakt over hun dienst, die van 07.00 tot 15.00 uur duurde, staat onder meer het volgende vermeld:

"07.40 uur GGD-arts laten oppiepen voor arr B. cel 2.

07.50 uur GGD-arts dhr G. Komt in de loop van de ochtend voor cel 2 arr B.

(…)

08.10 uur arr. B. luchten op l.pl. 1.

(…)

10.00 uur arr. B. laten bellen met nr. (…) met toestemming.

(…)

12.05 uur GGD-arts heeft gebeld komt niet extra voor arr. B. daar arr. nu redelijk rustig is.

(…)

12.52 uur arr. B. in vrijheid."

10. Op een zogenaamd ontslagformulier van 20 september 1999 staat onder meer vermeld dat verzoeker die dag om 12.52 uur door politieambtenaar Fa. in vrijheid is gesteld.

11. Politieambtenaar T. heeft op 20 september 1999 om 14.18 uur onder meer het volgende gemuteerd:

"Door een kennis van VE werd het nog te betalen geldbedrag van ƒ 3131,25 afgegeven en via VE in ontvangst genomen. Gebruik gemaakt van het kwitantieboekje van collega Jn. Hem tevens het geld overgedragen en deze zorgt voor de afhandeling bij de administratie op BE Tegelen.

Na betaling heeft de Doc, Fa., VE in vrijheid gesteld.

VE was niet blij met dit hele gebeuren. Hem correct behandeld echter hij liet blijken dat er nog een staartje aan dit hele verhaal zou komen omtrent hoe de politie zijn/haar werk doet."

12. Op 4 november 1999 diende verzoeker schriftelijk een klacht in bij het regionale politiekorps Limburg-Noord en bij het arrondissementsparket te Roermond. In zijn brief schreef verzoeker onder meer het volgende:

"Ofschoon ik op maandag 20 september 1999 correct te woord ben gestaan door de dienstdoende agenten, wil ik mij bij deze toch beklagen over hetgeen ik toen allemaal meegemaakt heb. Ik hoop hierdoor dat een ander dit leed bespaard zal blijven. (…)

KLACHT 1

Ik ben uit Venlo vertrokken, juist omdat ik bijna elke dag, soms 2 keer per dag voor controle door de politie ben staande gehouden met mijn auto, zomaar, zonder reden, gewoon voor controle. Ik werd er gek van en als ik vroeg waarom ik werd aangehouden werd mij door de dienstdoende agenten meegedeeld dat ze mogen aanhouden, wie en wanneer ze willen, zonder enige reden. Ik heb dit nagevraagd, en inderdaad, daar is geen speld tussen te krijgen. Wettelijk (juridisch) mogen ze dat doen.

Toch heb ik mij in het verleden keer op keer, steeds weer opnieuw hierover beklaagd bij de chefs van Politie, zowel op het bureau aan de KaIdenkerkerweg als het andere Politiebureau Centrum. Ik heb hierover aan de Kaldenkerkerweg nog vóór het bureau (op de stoep) mijn beklag gedaan (ongeveer 1½ jaar geleden) aan een hoofd van politie en zijn plaatsvervanger die er net aankwamen en bood hen toen aan te bewijzen dat hetgeen ik vertelde waar was. Ik hoef bij wijze van spreken mijn neus niet in Venlo te steken en een politieauto tegen te komen, of ik werd aangehouden.

U moet weten dat ik geen misdadiger ben, nimmer op enig misdrijf ben betrapt en slechts één keer (de laatste keer op 20 september dus) achteraf bleek dat er nog verkeersboetes open stonden, die nog betaald moesten worden. Hierover straks meer.

Als ik steeds weer opnieuw terecht was aangehouden kan ik mij voorstellen dat de politie denkt: Er zal wel weer iets aan de hand zijn, we pakken hem weer. Maar, zoals beschreven, bij controle bleek er steeds weer niets aan de hand te zijn.

Zo ook in de nacht van 19 op 20 september 1999 's morgens om ongeveer 3 uur. Ik stond heel gewoon geparkeerd op de parkeerplaats voor het hoofdpostkantoor en zat te praten met mijn vriendin, toen de politie er aan kwam rijden, mij zagen zitten, reden in eerste instantie door, dachten kom die kleurling zullen we maar weer even pesten en kwamen er aanrijden om mijn papieren te controleren. Zomaar gewoon, zonder reden, er was niets aan de hand, onbegrijpelijk. Ik had in eerste instantie, dus voor de agenten terugkwamen, weg kunnen rijden, maar omdat ik niets gedaan had ben ik rustig blijven staan, ik wist immers dat ze zouden terugkomen.

De reden van mijn beklag is dat ik zomaar, onterecht ben aangehouden, omdat ik niets gedaan had en stil stond (geparkeerd).

M.A.W. DEZE AANHOUDING VOORAF WAS ONRECHTMATIG.

Nogmaals: op het bureau ben ik correct behandeld, mijn vriendin werd naar huis gebracht, ik mocht bellen voor geld om de openstaande boeten te betalen, niet beledigd enz. Ik heb wel anders meegemaakt.

KLACHT 2

Ik maak nogal veel overtredingen in het verkeer, zoals te hard rijden, verkeerd parkeren enz. Dit is nu eenmaal mijn rijstijl, mijn leven lang, ik kan niet anders. De gevolgen zijn daarom terecht voor mij. Ik heb hoge boetes te betalen (soms tezamen meer dan ƒ 8.000) en het kost mij handen vol geld, maar zoals gezegd, ik kan niet anders. Zonde van het geld. U zult nu wel denken: 'wie zijn billen heeft verbrand, moet op de blaren zitten'. Dit spreekwoord geldt echter niet voor mij. Ik zorg er steeds voor - na informatie in te winnen over de nog openstaande boeten bij het CJIB te Apeldoorn - de boeten te betalen. Zo ook de 20e september.

Ik liet aan de dienstdoende agenten zien dat de openstaande onherroepelijke vonnissen al betaald waren, maar ze namen er geen genoegen mee, omdat blijkbaar de betalingen bij het CJIB nog niet waren verwerkt, dus nog open stonden, dus nog in het opsporingsregister voorkwamen.

Na veel aandringen kreeg ik een gesprek met het hoofd van Dienst die morgen, maar het mocht niet baten. Het was dus betalen of opsluiten. Aangezien ik op dit vroege uur niemand kon bereiken moest ik blijven zitten, ook na uitleg dat ik mijn baan zou kwijt raken als ik die maandag niet kwam opdagen, omdat ik vast zat. Het ergste is nl. dat ik uit ervaring weet dat het erg lang duurt voor het ik het DUBBEL betaalde bedrag van het CJIB terugkrijg. Het ging om een totaal bedrag van ƒ 3.131,25 en dit bedrag heb ik wegens dubbel betaling pas ongeveer een week geleden van Justitie terug ontvangen. Ik heb dit allemaal verteld die morgen aan de politie, maar er was geen begrip, ze bleven zich hard opstellen.

Ik zorg er dus voor, wetende wat er zich boven mijn hoofd kan hangen, mijn openstaande boeten steeds opnieuw te betalen, juist om problemen te voorkomen, maar een beetje redelijkheid of menselijkheid bij deze heren van politie was er niet bij.

OFSCHOON IK DE BETALINGEN DOOR MIJ GEDAAN MET DE PARKETNUMMERS ERBIJ VERMELD, LIET ZIEN, HEEFT MEN MIJ TOCH DE CEL INGESTOPT.

KLACHT 3

Doordat ik aan claustrofobie lijd, vroeg ik of het luikje in mijn cel (ik ben immers geen vluchtgevaarlijk persoon, een moordenaar of bankrover) open mocht. Dat mocht niet. Toen ik mij hierover bij de bewakers beklaagde werd mij medegedeeld: Ik kan ook niet tegen opgesloten te zitten, waarna er werd gelachen.

KLACHT 4

Dus vroeg ik om een arts. Er werd mij beloofd dat hij kwam. Deze arts kwam maar niet. Ik belde vanuit mijn cel steeds opnieuw, uit angst, niemand beantwoorde mijn bel. Pas na ongeveer 3 uur kwam er een bewaker die mij mededeelde dat er een dokter zou komen. Deze dokter is nimmer gekomen. Kunt u nagaan of er tegen mij is gelogen of dat de arts weigerde te komen? Hoe het toch komt dat ik steeds in de waan werd gelaten dat hij kwam tot ongeveer 13.00 uur n.m. toen ik naar huis ging na het betalen van de boetes. Ik heb nl. in mijn cel doodsangsten uitgestaan. Liep de hele ochtend heen en weer in mijn cel, kon niet eten en heb geen oog dicht gedaan, uit angst dat ik adem te kort kwam en zou stikken. Daar had ik de dokter voor nodig.

Ik doe zoveel moeite dit allemaal te voorkomen, toch gebeurt het mij.

WAAR IS DE DOKTER GEBLEVEN?

(…)

KLACHT 6

Zoals eerder geschreven heb ik, dankzij hulp van buiten, de boetes pas aan het eind van de morgen kunnen betalen. Daarbij werd gemakshalve door mevr. T. (…) die de boetes uitschreef over het hoofd gezien dat er ƒ 50 in mindering moest worden gebracht omdat ik een nacht, althans vele uren gezeten had. Kunt u s.v.p. bewerkstelligen dat dit geld op mijn bankrekening wordt teruggestort?

(…)

Er is veel mis gegaan die nacht en morgen en ik hoop dat u bereid bent bovenstaande klachten grondig te (laten) onderzoeken."

13. De officier van justitie te Roermond berichtte verzoeker bij brief van 19 november 1999 onder meer het volgende:

"In antwoord op uw brief van 4 november 1999 deel ik u mede dat voor wat betreft de strafzaak met parketnummer (…)(BV3; N.o.) u op 20 september 1999 door de politie bent aangehouden en het vonnis aan u is betekend, met de mededeling dat u binnen 14 dagen na betekening in hoger beroep kon gaan. U hebt van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt waardoor het vonnis op 5 oktober 1999 onherroepelijk is geworden.

Voor wat betreft de overige door u in uw brief genoemde zaken, deel ik u mede dat ik deze heb doorgezonden ter verdere afdoening naar de betreffende medewerker."

14. Op 26 februari 2000 schreef verzoeker onder meer het volgende aan klachtcoördinator C. en de heer V.:

"Bij ons laatste telefoongesprek hadden wij een datum afgesproken om naar u toe te komen. Ofschoon ik de mening was toegedaan dat mijn klacht uitgebreid en duidelijk was, en de reden voor zo'n gesprek mij derhalve niet duidelijk was, wil ik U hierbij verontschuldigen voor het feit dat ik niet meer gekomen ben. De reden waarom ik niet meer gekomen ben had 2 redenen:

(…)

Is er géén alternatief mij door een onafhankelijke agent dichtbij huis in Almere bv. te horen? Of moet het persé ter plaatse.

Wat betreft de intrekking van mijn rijbewijs:

Op 20 september 1999 is dit reeds door uw collega's van uw buro in Venlo aan mij ter kennis gebracht. Ik heb getekend en de boete betaald.

Tenslotte zou ik bij deze gaarne gebruik willen maken alsnog een nieuwe klacht bij te voegen:

Het is natuurlijk raar dat, als ik word opgeroepen mondeling mijn klacht toe te lichten, meteen ook wordt nagegaan of ik nog boetes heb open staan enz. Dus om mij weer te 'pakken'. Als een willekeurig persoon bijvoorbeeld bij gevonden voorwerpen op het buro komt, wordt hij/zij toch ook niet automatisch nagetrokken? Of als iemand een klacht wegens mishandeling komt indienen, wordt toch niet even gekeken of hij/zij nog een boete heeft openstaan om hem zo mogelijk meteen op te sluiten met verwonding en al. Dit is toch geen normale gang van zaken?"

15. Verzoeker schreef de officier van justitie te Roermond op 28 februari 2000 onder meer het volgende:

"Ik begrijp dat op de dag van aanhouding (20-9-1999) het vonnis (inzake BV3;N.o.) aan mij is betekend.

Toen had ik 14 dagen de tijd om in hoger beroep te gaan. Dat is duidelijk. Heel duidelijk.

Maar waarom heeft de politie Venlo toen aan mij gezegd dat ik MOEST betalen, omdat het vonnis onherroepelijk was? Als je moet betalen, omdat je volgens de politie NIET in beroep kunt gaan, dan staat er dan toch geen rechtsmiddel meer open?

Hierbij gevoegd een bewijs van betaling, zodat u kunt zien dat ik verplicht was te betalen."

16. De officier van justitie berichtte verzoeker op 27 maart 2000 schriftelijk onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van uw brief d.d. 28 februari 2000 deel ik u mede, dat nu het vonnis van de Kantonrechter (inzake BV3; N.o.) inmiddels op 5 oktober 1999 onherroepelijk is geworden en door uw betaling ook volledig is afgehandeld ik geen mogelijkheid heb dan wel aanleiding zie om daarop terug te komen, temeer nu door u op 20 september 1999 een mededeling van een niet onherroepelijk vonnis is ondertekend."

17. Op 17 april 2000 schreef de officier van justitie te Roermond verder nog, in antwoord op diens brief van 4 november 1999, onder meer het volgende aan verzoeker:

"Ik heb contact opgenomen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Zij deelden mij mede inzake de nummers (…)(AS1 t/m AS4; N.o.) dat dit allemaal staandehoudingen betroffen en dus de daarbij behorende beschikkingen zijn verzonden aan het destijds door u opgegeven adres. Indien u deze niet heeft ontvangen is dit geheel aan uzelf te wijten. Bovendien heeft u in 1998 bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau een overzicht openstaande vorderingen opgevraagd. Dit overzicht is op 16 juli 1998 gezonden naar het door u, in uw verzoek, opgegeven adres. Derhalve ben ik van mening dat u voldoende gelegenheid heeft gehad om beroep in te stellen tegen de genoemde beschikkingen en zijn deze zaken dan ook volledig afgedaan.

Met betrekking tot het nummer (…)(BV2; N.o.) is mij door het Centraal Justitieel Incasso Bureau medegedeeld dat dit een strafzaak is met parketnummer (…). Hiervan is op 8 juli 1996 (in appèl) vonnis gewezen. Ditzelfde geldt voor het nummer (…)(BV1; N.o.) ook dit is een strafzaak en wel met parketnummer (…) waarvan op 5 juni 1997 (in appèl) vonnis is gewezen. Tegen deze twee zaken staat geen rechtsmiddel meer open en deze zaken zijn dus eveneens geheel afgedaan.

Tenslotte kan ik u betreffende de zaak met parketnummer (…)(BV3 meedelen dat; N.o.) de termijn waarbinnen u een rechtsmiddel had moeten aanwenden op 5 oktober 1999 was verstreken. Dus ook deze zaak is geheel afgedaan.

Ik hoop u hiermede voldoende te hebben ingelicht. Bovendien wil ik u nog mijn verontschuldigingen aanbieden voor de late beantwoording van uw brief."

18. Inspecteur V., die bij de politie intern met het onderzoek naar verzoekers klacht was belast, rapporteerde op 18 mei 2000 onder meer het volgende aan de korpsbeheerder:

"De klacht van de heer B. bevat de navolgende verwijten:

1: zijn aanhouding op 20 september 1999 wordt door hem als onrechtmatig beoordeeld,

2: hij voelt zich ten onrechte in een politiecel gestopt,

3: het luikje van de politiecel waarin hij verbleef, bleef op zijn verzoek niet open,

4: ondanks vragen om een politiearts alsmede de toezegging dat deze gewaarschuwd was, werd hij hierdoor niet bezocht,

(…)

6: hij verzoekt teruggave van ƒ 50, welk geld hem niet in mindering gebracht was op zijn geldboete naar aanleiding van zijn verblijf voor een nacht in een politiecel,

7: hij verwijt de politie Venlo dat zij jacht op hem maken en wil nooit meer in Venlo komen en vindt dat de prioriteit welke de politie stelt niet goed is,

8: in de vervolgklacht verwijt hij ondergetekende dat ik alvorens met hem te spreken ben nagegaan of hij nog openstaande boetes had. Hij voelde dit weer als 'pakken'.

Ik ontving de eerste klacht van B. op 22 november 1999.

Door mij werd vervolgens het BPS-systeem van de regiopolitie Limburg-Noord geraadpleegd met betrekking tot de aanleiding van de aanhouding van klager.

AD punt 1 en 2:

Naar bleek was klager op 20 september 1999 gecontroleerd nabij bet centrum van Venlo door de bemanning van een surveillanceauto van de basiseenheid Venlo-Centrum. Het betrof de collega's S. en W. van genoemde basiseenheid.

Door mij werd collega S. hieromtrent gehoord. Zij gaf aan B. in het geheel niet te kennen. Zij had tezamen met collega W., die hem ook niet kende, betrokkene willen controleren op alcoholgebruik, omdat bekend is dat vaker mensen vanuit Venlo-Centrum wegrijden met alcoholhoudende drank op. Bij natrekken van het kenteken van de auto waarin hij werd aangetroffen bleek dat deze op naam gesteld was van B. voornoemd uit Almere en dat de APK van de auto verlopen was. In verband met deze overtreding werd hem hiervoor een bekeuring uitgeschreven en een verdere controle uitgevoerd, in eerste instantie stelde klager zich helemaal niet meewerkend op en gaf aan zijn autopapieren/rijbewijs niet te kunnen vinden. Hij gaf voorts aan altijd elke bekeuring aan te zullen vechten tot in hoogste instantie toe. Bij het vervolgens natrekken van de persoonsgegevens werd vanuit het RICC aangegeven dat er nog diverse geldboetes van hem openstonden. In totaal waren door het RICC zeven openstaande geldboetes uitgeprint op naam van klager.

Ofschoon betrokkene aangaf de openstaande geldboetes te hebben voldaan kon hij hiervoor niet de juiste betalingsbewijzen tonen. Ook bleek dat niet alle parketnummers van de geldboetes vermeld stonden op een overschrijvingsboekje van de Rabobank dat hij toonde. Derhalve kon/mocht men ervan uitgaan dat er nog alle dan wel verschillende geldboetes betaald zouden moeten worden. In overleg met de officier van dienst van die avond voor het district Venlo, de heer He., Chef basiseenheid Tegelen, werd klager aangehouden en overgebracht naar een politiecel in Venlo. 's Nachts kon men eventuele betalingen ook niet meer natrekken bij het CJIB. Alles werd door betrokken collega's verwoord in een mutatie in BPS onder nummer (…) te 03.18 uur.

Door de officier van dienst, He. voornoemd, was kort na de aanhouding nog gesproken met klager B. waarbij deze zaak door hem als rechtmatig werd bestempeld. Hij deed hiervan melding in zijn OVD-rapport in BPS (…) te 07.00 uur.

De klacht met betrekking tot de punten 1 en 2 acht ik ONTERECHT.

AD punt 3 en 4:

Klager klaagt dat hij lijdt aan claustrofobie. Hij geeft aan de NVD-bewakers in het cellencomplex van het politiebureau te hebben gevraagd het luikje van de cel open te houden. Daar de beide met camera's bewaakte observatiecellen reeds in gebruik waren, werd hij in een normale politiecel gezet. Het luikje van deze cellen is altijd dicht omdat er anders contact kan zijn middels schreeuwen met andere arrestanten in de cellen. Mij zijn geen uitzonderingsgevallen bekend waarin een luikje van een cel open blijft staan of het zou moeten zijn als er al geen arrestanten in de onmiddellijke nabijheid van betrokkene in een cel gehuisvest zijn. Het verplaatsen van arrestanten midden in de nacht is ook zeker geen optie. Het was ten aanzien van de celbezetting redelijk druk, zodat contact met andere arrestanten zeker mogelijk zou zijn indien het luikje open was blijven staan. Uit oogpunt van privacy is dit ook zeker niet gewenst

De beide arrestantenbewaarders te weten Hr. en J. die dienst hadden die nacht gaven afzonderlijk aan mij aan zeker geen arrestanten uit te lachen indien vragen aan hen gesteld worden. Het voorval dat klager schetst konden beiden zich niet herinneren. In het door hen opgemaakt rapport staat met betrekking tot de vraag van klager ook geen melding.

Door de arrestantenbewakers Pu. en Ja. die vanaf 07.00 uur de bewakingstaak op zich genomen hadden werd op verzoek van klager B. om 07.40 uur die morgen de GGD-arts opgepiept via de DOC (Districtelijk Coördinator). Te 07.50 uur was bericht binnengekomen dat in de loop van de ochtend GGD-arts G. betrokkene zou komen bezoeken. Te 08.10 uur werd klager B. gelucht en om 10.00 uur heeft B. mogen opbellen. Te 12.05 uur heeft de GGD-arts gebeld niet extra voor B. naar het cellencomplex te zullen komen, daar bleek dat hij zich rustig gedroeg. Te 12.52 uur werd B. vanuit het cellencomplex in vrijheid gesteld. Dit staat allemaal verwoord in het door hen opgemaakt dienstrapport.

Aan het verzoek om een arts te laten komen werd vanuit de politie voldaan. Dat deze GGD-arts het niet nodig achtte om te komen is voor verantwoording van de GGD-arts. Deze zal bij urgentiegevallen zeker zo snel mogelijk komen. Hij kon vanwege andere afspraken en werkzaamheden die morgen niet direct komen. Toen om 12.05 uur bleek dat klager B. rustig was, oordeelde de arts dat zijn directe komst niet meer nodig was. Beide genoemde arrestantenbewakers (Pu. en Ja.) gaven aan dat het gedrag van B. door hen eerder als aandacht vragend over was gekomen. Zij hadden ondanks dit gegeven evengoed de arts in kennis gesteld.

Daar er verder van een directe levensbedreigende situatie geen sprake was ten aanzien van B. en hij nagenoeg voortdurend in de gaten gehouden werd door de arrestantenbewakers, zij hierover in contact waren geweest enkele malen met de GGD-arts en de arts uit eigener beweging het verder niet nodig achtte om hem te bezoeken, acht ik de klacht ten aanzien van de punten 3 en 4 ONTERECHT.

(…)

Ad punt 6:

In de loop van maandagmorgen 20 september 1999 kreeg men vanuit het regiobureau contact met het CJIB, die verantwoordelijk is voor een goede verwerking van de geldboetes. Hierbij bleek dat aldaar voor een totaalbedrag aan geldboetes van ƒ 3131,25 voor klager B. nog openstond. Dit werd klager medegedeeld en hij werd in de gelegenheid gesteld de geldboetes alsnog te voldoen door het bellen met een vriend van hem. Uiteindelijk werden de openstaande geldboetes via een vriend door betrokkene voldaan waarna hij in vrijheid werd gesteld. Vorenstaande werd alles verwoord in BPS (…) te 10.14 uur en 14.18 uur.

Indien inderdaad gebruikelijk is dat er aftrek van ƒ 50 voor genoemd verblijf in de politiecel mogelijk is in afwachting van betaling, zal betrokkene dit alsnog overgemaakt moeten worden. In overleg met de juridische afdeling van de regiopolitie Limburg-Noord en Justitie zal dit nader onderzocht worden. Mocht inderdaad blijken dat klager recht heeft op genoemde ƒ 50, dan is de klacht ten aanzien van punt 6 TERECHT.

AD punt 7:

Betrokkene geeft in punt 7 aan dat hij vindt dat er jacht op hem gemaakt wordt. In het begin van zijn klacht geeft hij aan vaak door de politie in Venlo gecontroleerd te zijn, soms wel twee keer op een dag. Hij heeft hierover zelfs eenmaal een gesprek gehad met de politie Venlo, hij geeft aan bureau Kaldenkerkerweg en bureau Centrum, doch met wie hij precies gesproken heeft kan hij niet meer aangeven. Het is hem inmiddels wel gebleken dat de controles wettelijk/juridisch goed waren.

Hij geeft verder aan op bladzijde twee van zijn klacht dat hij nogal veel overtredingen in het verkeer maakt, zoals te hard rijden, verkeerd parkeren en zegt zelf 'dat is nu eenmaal mijn rijstijl, mijn leven lang, ik kan niet anders'.

Bij het raadplegen van de naam B. in ons BPS-systeem vanaf 24 augustus 1992 (begin systeem) bleek dat betrokkene in totaal 38 keer voorkwam, waarvan maar liefst 23 keer als verdachte van een of ander feit.

De beide verbalisanten geven verder aan dat zij B. voorheen niet kenden en dus hem zeker ook niet zochten.

Het mag op klager B. overkomen dat de politie Venlo hem zoekt, echter bij een hiervoor in dit punt omschreven rijstijl, valt hij zeker op in het verkeer en loopt hij het risico vaker (dan anderen) gecontroleerd en geverbaliseerd te worden. Het is voor de politie een MUST om hiertegen op te treden.

Ik acht de klacht ten aanzien van punt 7 ONTERECHT.

AD punt 8:

(…)

Op 13 april 2000 had ik (…) een telefonisch onderhoud met betrokkene, waarin de klachten met hem in zijn geheel besproken en doorgenomen zijn.

Ik heb hem daarbij ten aanzien van punt 8 gemeld dat het tot mijn taak behoort om personen die openstaande boetes hebben dan wel stukken via Justitie uitgereikt moeten krijgen, dit mee te delen alvorens ik met hen persoonlijk in contact kom, alsmede tot uitvoering van deze werkzaamheden verplicht ben. Inmiddels was er weer een openstaande boete alsmede een gerechtelijk stuk dat moest worden uitgereikt aan betrokkene. Dit behoort zeker tot mijn plicht. Na deze uitleg hieromtrent kon B. met deze gang van zaken leven.

Ten aanzien van punt 8 acht ik deze klacht ONTERECHT.

Betrokkene gaf na het gesprek aan dat hij in ieder geval nu goed te woord gestaan was.

Zijn gevoelens voor onjuiste prioriteitstelling van de politie Venlo door het pakken van verkeersovertreders en niet drugshandelaren bleven voor hem overeind staan.

Vanwege de controles leefde hij nog steeds in spanning. Hij voelde een en ander aan als pesterij tegenover hem."

19. De hoofdofficier van justitie schreef de secretaris van de Commissie voor de politieklachten, in antwoord op diens verzoek om inlichtingen van 23 juni 2000, op 10 juli 2000 onder meer het volgende:

"Klager is op 20 september 1999 door de politie aangehouden en ingesloten naar aanleiding van een zevental zogenaamde OPS-signaleringen (OPS: opsporingsregister).

De zeven OPS-signaleringen die klager betroffen zijn naar hun doel en werking te onderscheiden in drie categorieën:

1. STRABIS-signaleringen

Op naam van klager stonden twee zogenaamde STRABIS-signaleringen (…). Deze signaleringen betroffen beide een signalering van klager ter executering van een strafvonnis (BV1 en BV2; N.o.) tot betaling van een geldstraf. Uit de tekst van de signalering blijkt dat bij niet-betaling van de geldstraf vervangende hechtenis dient te worden toegepast.

Gelet op de signalering waren de betrokken politieambtenaren bevoegd om klager ter tenuitvoerlegging van twee strafvonnissen aan te houden. Deze aanhouding is juridisch niet gelijk te stellen met de aanhouding op grond van de artikelen 53 en 54 van het Wetboek van Strafvordering. De politieambtenaren waren voorts bevoegd op grond van beide signaleringen om klager, bij het in gebreke blijven terzake van de geldstraf, in te sluiten.

2. Signalering parketnummer

Eén signalering op naam van klager (…) betrof een signalering ter betekening van een gerechtelijke mededeling. In dit geval een mededeling van een strafvonnis van de kantonrechter (BV3; N.o.).

Uit de door politie overgelegde informatie blijkt dat de betreffende politieambtenaar deze mededeling niet heeft betekend omdat klager de geldstraf aan de politieambtenaar had betaald. De betreffende politieambtenaar was, gelet op de signalering, bevoegd tot inning van de geldboete. Deze signalering gaf de politie geen titel om klager van zijn vrijheid te benemen. Ten overvloede merk ik op dat de betrokken politieambtenaar administratief onjuist heeft gehandeld door de mededeling niet aan klager te betekenen.

3 Mulder-signaleringen

Op naam van klager stonden voorts vier signaleringen ter zake van een gedraging ingevolge Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (ook wel Wet Mulder)(AS1 t/m AS4; N.o.).

Uit de tekst van de signaleringen, welke van toepassing waren op klager, blijkt dat op klager het dwangmiddel gijzeling en buitengebruikstelling van het voertuig waarin klager zich bevond mocht worden toegepast. De betrokken politieambtenaren waren dus bevoegd om klager, bij niet-betaling van de openstaande vorderingen, te gijzelen en het voertuig waarmee klager zich verplaatste buiten gebruik te stellen.

Gelet op hetgeen ik hierboven heb gesteld acht ik het optreden van de politie ten aanzien van klager correct. De onder 1. genoemde STRABIS-signaleringen gaven de betrokken politieambtenaren een titel om klager aan te houden en in te sluiten. Van een gijzeling ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is blijkens de door politie aan mij overgelegde informatie geen sprake geweest.

Het proces-verbaal van aanhouding opgemaakt door de politieambtenaren W. en S. acht ik onvoldoende duidelijk. Het proces-verbaal geeft aanleiding tot misverstanden omtrent de reden en de titel tot aanhouding. In de onderhavige situatie had in het proces-verbaal van aanhouding - voor het feitelijk relaas - expliciet dienen te worden vermeld dat de titel tot aanhouding werd verkregen door OPS-signaleringen ter zake van een of meerdere onherroepelijke strafvonnissen op naam van klager. De referentienummers van een signalering kunnen hierbij in het proces-verbaal van aanhouding worden vermeld en de signaleringen kunnen aan het proces-verbaal worden gehecht."

20. Op 11 juli 2000 schreef verzoeker onder meer het volgende aan het arrondissementsparket te Roermond:

"Naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. heden, waarin u mij mededeelde dat u mijn schrijven van 4 november 1999 waarschijnlijk kwijt bent geraakt, doe ik u hierbij enkele kopieën van de betreffende boeten toekomen (…). Het ging erom dat ik nimmer ooit tevoren een oproeping of kennisgeving of wat dan ook heb ontvangen en toen in Venlo plotseling geconfronteerd werd met de boeten. Er werd toen door de politie beweerd dat deze zaken onherroepelijk waren en dat ik verplicht was te betalen, omdat ik niet alsnog hoger beroep of verzet kon aantekenen. Dat lijkt mij onmogelijk en ik had zeker van al deze zaken in beroep/verzet willen gaan. De verplichting te betalen was dus onjuist.(…)."

21. Bij brief van 12 juli 2000 deelde de plaatsvervangend korpsbeheerder verzoeker in reactie op zijn klacht onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van een door u bij de korpschef van de politieregio Limburg-Noord ingediende klacht, de dato 4 november 1999, omtrent het optreden van de politie, bericht ik u het volgende. De door u ingediende klacht richt zich op het, naar uw mening, niet correct en niet zorgvuldig optreden van de politie. Meer in het bijzonder klaagt u over het navolgende:

Aspect 1.

Op maandag 20 september 1999 omstreeks 03.15 uur hebben de betrokken politieambtenaren u in de gemeente Venlo ten onrechte gecontroleerd. Vervolgens hebben zij u na die controle op het politiebureau te Venlo ten onrechte aangehouden.

Aspect 2.

De betrokken politieambtenaren hebben u, zonder dat zij daartoe bevoegd waren, in een politiecel ingesloten. Volgens u kon u aantonen de nog openstaande geldboetes reeds te hebben betaald.

Aspect 3.

Na uw insluiting in een cel van het politiebureau te Venlo heeft de dienstdoende arrestantenbewaarder op uw verzoek geweigerd om het deurtje van het luik in de cel open te laten. Tevens heeft hij op uw verzoek niet correct gereageerd.

Aspect 4.

De dienstdoende arrestantenbewaarder in het politiecellencomplex heeft verzuimd om op uw verzoek een arts te waarschuwen. Hij heeft wel toegezegd een arts te waarschuwen, doch die heeft u tot uw invrijheidstelling niet bezocht.

(…)

Aspect 6.

De politie heeft verzuimd ƒ 50 in mindering te brengen op de door u te betalen geldboetes daar u die dag meerdere uren in een politiecel had verbleven. Tevens heeft de politie u na het betalen van die geldboetes nog een kwartier in een cel ingesloten, daar er op dat moment geen wisselgeld aanwezig was.

Tijdens de behandeling van uw klacht heeft u zich tevens beklaagd over het feit dat de klachtbehandelaar, de inspecteur van politie, de heer V., alvorens u in het kader van het klachtonderzoek te horen heeft geverifieerd of u nog geldboetes had openstaan.

(…)

Ingaande op de aspecten 1 tot en met 6 komt uit de rapportage het volgende naar voren.

Op maandag, 20 september 1999 omstreeks 03.15 uur zagen brigadier van politie de heer W. en hoofdagent van politie mevrouw S., dat op de Kwietheuvel in de gemeente Venlo een personenauto stond. U bevond zich in deze auto. Aangezien het voornoemde politieambtenaren ambtshalve bekend was dat indien bestuurders van personenauto's op late tijdstippen vanuit het centrum van Venlo wegrijden, dan wel aanstalten maken daartoe, er regelmatig alcoholhoudende drank is genuttigd, wilden zij de betreffende personenauto controleren. Via de regionale meldkamer van de politie hebben zij eerst het kenteken van de betreffende personenauto nagevraagd. Door de meldkamer werd hen medegedeeld dat de APK voor die auto sedert 1 juli 1999 was verlopen. Vervolgens hebben de betrokken politieambtenaren, ter controle op de naleving van de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving, u aangesproken. Op verzoek heeft u aan de betrokken politieambtenaren de vereiste verkeersdocumenten overhandigd. Bij een controle van uw gegevens bij voornoemde meldkamer werd geconstateerd dat u nog meerdere geldboetes had openstaan voor een totaalbedrag van ƒ 3131,25. Nadat de politieambtenaren u hieromtrent hadden aangesproken deelde u hen mede reeds meerdere geldboetes te hebben betaald en overhandigde informatie waaruit volgens u zou moeten blijken dat u inmiddels alle openstaande geldboetes had betaald. Bij controle van die bescheiden constateerden zij dat u waarschijnlijk een aantal boetes had betaald, doch door hen kon op dat moment niet onomstotelijk worden vastgesteld of u alle openstaande geldboetes had betaald. Door de politie kan 's nachts bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau niet worden geverifieerd of u de nog openstaande geldboetes had betaald.

Verder komt uit de rapportage naar voren dat u op vrijwillige basis met brigadier W. en hoofdagent S. bent meegegaan naar het politiebureau te Venlo. Na aankomst op het bureau hebben zij u, na overleg met de dienstdoende hulpofficier van justitie, ter executie van zeven zogenaamde OPS-signaleringen aangehouden en vervolgens aan die hulpofficier voorgeleid. Hierna bent u in het cellencomplex van voornoemd politiebureau ingesloten. Op 20 september 1999 's morgens heeft de surveillant van politie mevrouw T. in opdracht van de operationeel coördinator/projectleider omtrent de zeven nog openstaande geldboetes navraag gedaan bij zowel het Openbaar Ministerie te Roermond als bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Hieruit kwam naar voren dat u de zeven geldboetes, zijnde een bedrag van ƒ 3131,25, nog niet had betaald.

Ingaande op bovenstaande zij vermeld dat ik van mening ben dat de betrokken politieambtenaren bevoegd waren u op de naleving van de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving te controleren.

Tevens waren zij bevoegd u, ter uitvoering van twee onherroepelijke vonnissen (zogenaamde STRABIS-signaleringen) die deel uitmaakten van de zeven OPS-signaleringen, aan te houden en bij het niet betalen van de geldstraf, in te sluiten.

Uit het dossier komt verder naar voren dat bij een controle op 26 mei 2000 bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau bleek dat de zeven openstaande geldboetes eerst 'na' 20 september 1999 (datum van uw heenzending) zijn betaald. Uw mededeling dat die boetes reeds vóór die datum door u waren betaald is volgens voornoemd Bureau niet juist.

Ingaande op het aspect in uw klacht dat de dienstdoende arrestantenbewaarder in het cellencomplex heeft geweigerd om op uw verzoek het deurtje van het luik in de cel open te laten en op uw verzoek hiertoe tevens niet correct heeft gereageerd, bericht ik u het volgende.

In uw klachtschrijven heeft u aangegeven dat u tijdens de insluiting aan de dienstdoende arrestantenbewaarder heeft gevraagd of het luik van de cel open mocht, daar u lijdt aan claustrofobie. Tijdens klachtonderzoek hebben de betrokken arrestantenbewaarders aangegeven dat zij zich niet meer konden herinneren of u aan hen heeft gevraagd het luik van de cel open te maken. In dit verband zij vermeld dat bij insluiting van arrestanten in een politiecel uit veiligheidsoverwegingen standaard het luik van de cel wordt gesloten en gesloten blijft. Indien een arrestant kenbaar maakt last te hebben van claustrofobie, dan bestaat de mogelijkheid hem in een zogenaamde observatiecel in te sluiten. Uit het dossier komt naar voren dat de twee observatiecellen in het politiecellencomplex die nacht reeds in gebruik waren.

Verder komt uit het dossier naar voren dat over de wijze van uw bejegening die nacht door de betrokken arrestantenbewaarders na klachtonderzoek tegenstrijdigheid blijft bestaan. Mocht het zo zijn dat de dienstdoende arrestantenbewaarders zich op de door u omschreven wijze hebben gedragen dan acht ik dat niet correct. Echter feitenmateriaal met betrekking tot de wijze van optreden van de bewaarders ontbreekt.

Met betrekking tot het aspect in uw klacht dat de dienstdoende arrestantenbewaarder in het politiecellencomplex heeft verzuimd om op uw verzoek een arts te waarschuwen, bericht ik u het volgende.

Uit het dossier komt naar voren dat u omstreeks 07.40 uur die morgen aan de dienstdoende arrestantenbewaarders heeft verzocht om een arts te waarschuwen. Hij heeft meteen een GGD-arts gewaarschuwd en omstreeks 07.50 uur deelde de arts, de heer G., aan de bewaarder mede dat hij verwachtte in de loop van de morgen naar het cellencomplex te kunnen komen. Omstreeks 12.05 uur deelde voornoemde arts, gelet op uw toestand op dat moment, aan de bewaarder mede dat hij niet meer naar het cellencomplex kwam. Ingaande op bovenstaande zij vermeld, dat een arrestantenbewaarder, op grond van het gestelde in de Regionale Ingeslotenen-instructie, er zorg voor dient te dragen dat op verzoek van een ingeslotene zo spoedig mogelijk een arts wordt gewaarschuwd. Op grond van genoemde regeling vinden tussen 16.00 en 18.00 uur medische visites aan ingeslotenen plaats, tenzij er sprake is van bijzondere urgentie. In uw situatie heeft de betrokken bewaarder aan de verplichting om een arts te waarschuwen voldaan. In levensbedreigende situaties zal een arts zo spoedig mogelijk ter plaatse komen. Kennelijk heeft de betrokken arts het in uw situatie niet nodig geacht meteen ter plaatse te komen. Omstreeks 12.05 uur achtte hij zijn komst voor u niet meer nodig. In dit verband zij vermeld dat het niet tot mijn competentie behoort een oordeel te geven over de zienswijze van de betrokken arts dat er in uw situatie geen sprake was van bijzondere urgentie.

(…)

Met betrekking tot het klachtaspect dat de politie heeft verzuimd om ƒ 50 in mindering te brengen op de door u te betalen geldboetes en de politie u na het betalen van die geldboetes nog een kwartier in een cel heeft ingesloten, bericht ik u het volgende.

Uit de rapportage komt naar voren dat de nog door u op 20 september 1999 te betalen geldboetes deels betrekking hadden op zogenaamde 'Wet Mulder feiten'. Bij dit soort geldboetes bestaat voor betrokkene geen mogelijkheid voor het ondergaan van vervangende hechtenis. Het in mindering brengen van een bepaald bedrag op die te betalen geldboete is derhalve niet aan de orde. Ten aanzien van de twee onherroepelijke vonnissen (zogenaamde STRABIS-signaleringen) bestaat die mogelijkheid wel. Uw eventueel verzoek om een vermindering te krijgen dient u te richten aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau, afdeling Informatie, Postbus (…) te (…) Leeuwarden. Te uwer informatie zij nog vermeld dat alléén voornoemd Bureau bevoegd is een vermindering aan te brengen.

(…)

Ingaande op de kanttekeningen in uw brief dat de politie naar uw mening 'jacht' op u maakt en de politie niet de juiste prioriteiten stelt, bericht ik u het volgende.

Allereerst zij vermeld, dat de politieambtenaren die u op 20 september 1999 hebben gecontroleerd en aangehouden, tijdens klachtonderzoek hebben aangegeven dat zij u vóór de betreffende controle niet kenden. Tevens zij vermeld dat u in uw klachtschrijven op pagina 2, onder 'klacht 2', zelf aangeeft dat u veel verkeersovertredingen pleegt, zoals te hard rijden en foutief parkeren. Volgens u is dat steeds uw rijstijl geweest. Het moge u duidelijk zijn dat het op deze wijze deelnemen aan het verkeer zonder meer tot meer controles en/of bekeuringen door de politie leidt. Aan met name het plegen van snelheidsovertredingen en het foutief parkeren in het centrum van de steden wordt op verkeersgebied landelijk prioriteit gegeven.

Uw zienswijze dat de politie 'jacht' op u maakt en tevens niet de juiste prioriteiten worden gesteld deel ik dan ook niet. Te uwer informatie zij nog vermeld dat aan de bestrijding van de drugsoverlast binnen de gemeente Venlo door het bevoegde gezag hoge prioriteit is toegekend.

Ingaande op het aspect in de klacht dat de klachtbehandelaar, de inspecteur V., alvorens u in het kader van het klachtonderzoek te horen, heeft geverifieerd of u nog geldboetes had openstaan, bericht ik u het volgende.

Zoals reeds door u in het klachtschrijven aangegeven heeft u veel verkeersovertredingen gepleegd en bent u hiervoor vaak bekeurd. Aangezien niet uitgesloten was dat u nog onherroepelijke vonnissen had openstaan heeft klachtbehandelaar V. eind januari 2000 het opsporingsregister geraadpleegd. Hij constateerde dat u in het register gesignaleerd stond en dat er nog een gerechtelijk schrijven aan u diende te worden uitgereikt. Hij heeft u hierover geïnformeerd. Aangezien het opsporen en zonodig aanhouden van gesignaleerde personen tot het takenpakket van een politieambtenaar behoort, heeft V. in deze correct gehandeld.

(…)

Aangezien bij meerdere aspecten in uw klacht sprake is van 'justitieel' politieoptreden, heb ik alvorens tot een definitieve oordeelsvorming omtrent de klacht te komen, het dossier ter advisering voorgelegd aan de hoofdofficier van justitie te Roermond, de heer mr. Z. (…).

Op 10 juli 2000 heeft de hoofdofficier van justitie mij zijn zienswijze omtrent het 'justitieel' politieoptreden in deze kenbaar gemaakt. De hoofdofficier is van mening, dat de betrokken politieambtenaren ten aanzien van de twee zogenaamde STRABIS-signaleringen (…)(inzake BV1 en BV2; N.o.) bevoegd waren u aan te houden en, bij het in gebreke blijven van het betalen van de geldstraf, in te sluiten.

Met betrekking tot één signalering (…)(inzake BV3; N.o.) is de hoofdofficier van justitie van mening dat de betrokken politieambtenaar administratief niet juist heeft gehandeld. Zij heeft een gerechtelijke mededeling, in casu een strafvonnis van de kantonrechter te Venlo, d.d. 02.07.1998, niet aan u betekend daar u de hierop betrekking hebbende geldboete reeds aan haar had betaald. Volgens de hoofdofficier was de politie bevoegd om de betreffende geldboete te innen. Deze signalering gaf de politie geen titel om u van de vrijheid te benemen.

Ten aanzien van de overige vier OPS-signaleringen is de hoofdofficier van justitie van mening dat deze betrekking hebben op gedragingen ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder feiten). De betrokken politieambtenaren zijn bij niet betaling van dergelijke openstaande vorderingen bevoegd om van betrokkene het door hem/haar bestuurde voertuig buiten gebruik te stellen en betrokkene te gijzelen. Van een gijzeling is in het onderhavige geval geen sprake geweest.

Gelet op bovenstaande kom ik tot de conclusie dat de betrokken politieambtenaren, rekening houdend met de feiten en omstandigheden, op dat moment bevoegd waren tot het houden van de bewuste verkeerscontrole. Tevens kom ik tot de conclusie dat zij ter executie van de betreffende onherroepelijke vonnissen bevoegd waren u aan te houden en vervolgens in het politiecellencomplex in te sluiten. Derhalve acht ik uw klacht op die punten ongegrond.

Tevens kom ik tot de conclusie dat de dienstdoende arrestantenbewaarders aan een verzoek uwerzijds om het deurtje van het luik in de cel open te maken uit veiligheidsoverwegingen geen gevolg mochten geven. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond. Aangezien na klachtonderzoek tegenstrijdigheid blijft bestaan en feitenmateriaal op dit punt ontbreekt, onthoud ik mij met betrekking tot de wijze van uw bejegening door de betrokken arrestantenbewaarders van een oordeel.

Verder kom ik tot de conclusie, dat de betrokken arrestantenbewaarder op uw verzoek, conform de vigerende voorschriften, een arts heeft gewaarschuwd. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond. Met betrekking tot het feit dat de betrokken arts, rekening houdend met de feiten en/of omstandigheden op dat moment, het niet dringend noodzakelijk achtte voor u naar het cellencomplex te komen, onthoud ik mij van een oordeel.

(…)

Aangezien alléén het Centraal Justitieel Incasso Bureau bevoegd is om een eventuele vermindering op een te betalen geldboete aan te brengen, kom ik tot de conclusie dat de betrokken politieambtenaar op dit punt correct heeft gehandeld. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond.

(…)

Tevens heb ik (…)(de chef van het district Venlo; N.o.) verzocht de betrokken politieambtenaar te attenderen op het in een voorkomend geval aan een gesignaleerde persoon betekenen van een gerechtelijke mededeling. Ik bied u mijn excuses aan voor het in sommige gevallen niet geheel correct en zorgvuldig optreden van de politie.

Ten slotte kom ik tot de conclusie dat de klachtbehandelaar, de inspecteur van politie de heer V., met betrekking tot het raadplegen van uw persoonsgegevens in het betreffende register correct heeft gehandeld. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond."

22. Verder schreef de plaatsvervangend korpsbeheerder op 12 juli 2000 nog onder meer het volgende aan de chef van het district Venlo:

"Bijgaand doe ik u ter informatie een kopie toekomen van mijn schrijven d.d. 12 juli 2000 aan de heer B., wonende te (…) Almere (…). In dit schrijven maak ik aan hem mijn zienswijze kenbaar over zijn klacht omtrent het politieoptreden. Ik acht de klacht deels (on)gegrond en deels onthoud ik mij van een oordeel.

(…)

Tevens heeft de surveillant van politie T. bij de administratieve afwikkeling van één OPS-signalering (…)(inzake BV3; N.o.) niet geheel correct gehandeld. Zij heeft bij deze signalering verzuimd om een gerechtelijke mededeling, in casu een strafvonnis van de Kantonrechter te Venlo d.d. 02-07-1998, aan de klager de heer B. te betekenen.

Opgemerkt zij dat de betrokken politieambtenaar bevoegd was tot het innen van de geldboete die betrekking had op deze signalering. Ik verzoek u mijn zienswijze aan de betrokken politieambtenaar kenbaar te maken.

Verder doe ik u ter informatie een kopie toekomen van het schrijven van de hoofdofficier van justitie te Roermond d.d. 10 juli 2000, waarin deze zijn zienswijze omtrent het 'justitieel politieoptreden' aan mij kenbaar maakt.

Uit voornoemd schrijven komt onder meer naar voren, dat de hoofdofficier van mening is dat het door de brigadier van politie W. en de hoofdagent van politie S. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van de klager, de heer B., niet voldoende duidelijk is geweest. Het betreffende proces-verbaal geeft aanleiding tot misverstanden omtrent de reden en de titel voor de aanhouding van de heer B. De hoofdofficier van justitie is van mening dat in het onderhavige geval in het proces-verbaal van aanhouding - voor het feitelijk relaas - expliciet had dienen te worden vermeld dat de titel tot aanhouding werd verkregen door OPS-signaleringen ter zake een of meerdere onherroepelijke strafvonnissen op de naam van de klager. De referentienummers van een signalering kunnen hierbij in het proces-verbaal worden vermeld en de signaleringen kunnen aan het proces-verbaal worden gehecht.

Ik verzoek u de betrokken politieambtenaren over de zienswijze van de hoofdofficier van justitie te Roermond met betrekking tot het bewuste proces-verbaal van aanhouding te informeren. Tevens verzoek ik u het schrijven van de hoofdofficier van justitie als casus binnen het DMT-overleg van uw district te bespreken."

23. Verzoeker schreef de plaatsvervangend korpsbeheerder op 23 juli 2000 een brief, waarin hij reageerde op diens oordeel over zijn klacht. Verzoeker schreef onder meer het volgende:

"Ik wil nogmaals nadrukkelijk stellen dat ik op het moment van de aanhouding op 20 september 1999 niet reed en ook geen aanstalten maakte te rijden. Ik zat gewoon in de auto te praten. Is het dan gebruikelijk dat er door de betreffende agenten aan alcoholcontrole wordt gedacht?

Ik reed niet en maakte geen aanstalten te rijden. Niet duidelijk is waarom het kenteken werd nagevraagd aan de meldkamer, wat is daarvan de reden???? (in 1e instantie).

Ik heb er geen moeite mee dat na de aanhouding aan de meldkamer werd gevraagd of ik nog boetes had openstaan. Wel had ik er moeite mee dat, omdat er 's nachts bij het CJIB niet kan worden geverifieerd, er zonder meer werd aangenomen dat de betreffende boetes nog openstonden. Ik kan er toch niets aan doen dat er 's nachts niet kan worden gecontroleerd? Ik blijf er bij dat ik toen onterecht ben aangehouden.

(…)

Ik ben helemaal NIET vrijwillig met de brigadier en de hoofdagent meegegaan. Ik heb nog gevraagd of ik de dame die bij mij was eerst naar huis mocht brengen, om mij daarna te melden. Ik heb heftig geprotesteerd om mee te moeten gaan. Duidelijker kon ik het op dat moment niet kenbaar maken. Het verbaast mij in hoge mate dat dit wordt beweerd.

Ik geloof graag dat de betalingen van betreffende boetes op 20 september bij het CJIB nog niet waren verwerkt. Ik heb reeds eerder geschreven dat het mij bekend is dat de verwerking van de betalingen soms weken kan duren, daar mag ik toch niet onder lijden???

Keer op keer, dus niet een keer, heb ik mijn last van claustrofobie kenbaar gemaakt aan de dienstdoende arrestantenbewaarders. (…) Toch mocht het luikje niet open, raar.

Hoe weet de arts - de heer G. - hoe mijn toestand om 12.05 uur was op dat moment. Ik was nog steeds ziek en wanhopig en dat was bekend. Hoe komt de arts aan deze informatie? Hoe weet een arts op afstand hoe ik mij voel. Heeft iemand op het bureau gedacht dat ik mij goed voelde en dat doorgegeven? Dat vraag ik mij nou af.

Over het feit dat de politie Venlo 'jacht' op mij maakt zal ik niet reageren. Het blijft een welles/nietes spel. (…)

De heer V. heeft mij netjes behandeld en zeer correct te woord gestaan. Waar ik het niet met hem eens was, was de controle achteraf of er nog een boete of iets dergelijks open stond. (…)

Gezien het bovenstaande moge ik u verzoeken uw reactie op mijn klacht d.d. 12 juli 2000 te herzien en mij zo spoedig mogelijk te berichten."

24. Verzoeker schreef op 8 augustus 2000 een brief, die hij volgens een handgeschreven aantekening op de brief heeft verstuurd aan het arrondissementsparket te Roermond.

In de brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ondergetekende (…) deelt u hierbij het volgende mede:

Dat hij door de politie Venlo is staande gehouden (okt. '99).

Dat er toen gebleken is dat er op zijn naam nog enkele boeten van verkeersovertredingen openstonden.

1. Dat hij duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat er hier sprake is van een misverstand en de kans wil krijgen in verzet of in hoger beroep te gaan.

Dat door een vergissing van de politie Venlo hem (…)(is; N.o.) medegedeeld dat verzet of hoger beroep niet mogelijk was omdat deze zaken (…) onherroepelijk zouden zijn.

Dat hij onvoorwaardelijk in hoger beroep of verzet zou zijn gegaan.

Dat hij moest betalen of anders werd gevangengezet (gegijzeld).

Dat hij toen onder protest heeft betaald.

Dat hij u hierbij verzoekt hem de gelden welke hij in oktober 1999 aan de politie Venlo heeft betaald aan hem terug te betalen en hem de gelegenheid te bieden enig rechtsmiddel te doen (verzet of hoger beroep).

Dat dan, als hij niet in het gelijk zou worden gesteld bij de rechter hij dan alsnog deze geldboeten zou moeten betalen.

2. Dat hij ook een nacht in de cel heeft doorgebracht.

Dat hij u hierbij verzoekt het geld van die ene nacht (zijnde ƒ 50) aan hem terug te betalen op zijn bankrekening (…). Daar hij vervangende hechtenis heeft ondergaan heeft hij z.i. recht op restitutie."

25. Op 10 augustus 2000 liet verzoeker de officier van justitie te Roermond verder nog het volgende weten:

"Hierbij deel ik u mede het niet eens te zijn met het antwoord van de officier van justitie in bovengenoemde zaak (…) en u hierbij verzoekt deze zaak voor hem te onderzoeken.

Zoals u uit bijgevoegde stukken kunt lezen betreft het twee gevallen.

1e geval:

De politie Venlo heeft mij bij mijn aanhouding wegens verkeersovertredingen die niet betaald waren, NIET medegedeeld dat er nog een rechtsmiddel (Hoger Beroep of verzet) open stond. Ik moest betalen, terwijl ik het er niet mee eens was.

2e geval:

Betreft een aantal boetes, waarbij bij diezelfde aanhouding in september 1999 aan mij werd medegedeeld dat deze onherroepelijk waren, terwijl achteraf bleek dat er nog een rechtsmiddel open stond.

Indien ik in het gelijk word gesteld wil ik mijn door mij betaalde gelden terug en wil ik alsnog verzet of H.B. aantekenen.

(…)

N.B.

Hierbij wil ik nog opmerken dat er door de officier van justitie te Roermond beweerd wordt dat het CJIB mij zou hebben meegedeeld welk rechtsmiddel open stond. Dat wordt wel beweerd, maar is niet waar. Ik heb van het CJIB niets ontvangen."

26. Bij brief van 3 september 2000 berichtte het CJIB verzoeker onder meer het volgende:

"Ik kan niet aan uw verzoek voldoen om de sancties/geldboetes in bovengenoemde zaken aan u terug te storten.

De zaak met strabisnummer (…) heeft betrekking op een uitspraak van de Enkelvoudige Kamer op een door u ingesteld beroep op een veroordeling door de kantonrechter te Amsterdam inzake (…)(BV2; N.o.).

Inzake (…)(BV1; N.o.) heeft u op 19 november 1997 beroep ingesteld, dit beroep is afgewezen.

De zaken (…)(BV1 en BV2; N.o.) zijn, evenals (…)(BV3; N.o.), onherroepelijk geworden. Dit houdt in dat er geen rechtsmiddelen meer openstaan. Het CJIB heeft niet de bevoegdheid om de beslissing van een rechterlijk college te beoordelen of vast te stellen in hoeverre een uitspraak al dan niet juist is. Uw betaling inzake (…)(BV1 t/m BV3; N.o.) is inmiddels op onze rekening bijgeschreven. U kunt de zaken hiermee, voor wat betreft de geldboetevonnissen, als afgedaan beschouwen. Indien u mij derhalve een bewijs kunt doen toekomen waaruit blijkt dat u inzake bovengenoemde strabisnummers één of meerdere dagen vervangende hechtenis heeft ondergaan dan zal ik uw verzoek heroverwegen.

Ik heb uw betaling inzake (…)(AS1 t/m AS4) ontvangen. Derhalve kunt u deze zaken hiermee als afgedaan beschouwen. Als u het met de beschikkingen niet eens bent, kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van de beschikking schriftelijk beroep instellen bij de officier van justitie. De beroepstermijn is reeds verstreken. U kunt evenwel, met een beroep op de 'verschoonbare termijnoverschrijding', nog beroep instellen. De term 'verschoonbare termijnoverschrijding' houdt in dat wanneer u aannemelijk weet te maken niet in de gelegenheid te zijn geweest binnen de beroepstermijn beroep in te stellen u alsnog, en buiten de beroepstermijn, beroep in kunt stellen bij de officier van justitie. Volledigheidshalve geef ik u hierbij de bij de beschikkingsnummers behorende adressen van officieren van justitie."

27. Na te zijn geadviseerd door de Commissie voor de politieklachten, liet de korpsbeheerder verzoeker - in reactie op diens herzieningsverzoek van 23 juli 2000 - bij brief van 12 september 2000 onder meer het volgende weten:

"In de Commissievergadering van vrijdag 23 juni 2000 is uw klacht en het daarbij behorende klachtendossier onderwerp van bespreking geweest. Na bestudering van het klachtendossier is de Commissie van mening dat uw klacht over het optreden van de politie op 20 september 1999 behoorlijk en zorgvuldig is onderzocht.

In haar vergadering van maandag 11 september 2000 heeft de Commissie uw verzoek om herziening van mijn beslissing omtrent de afdoening van uw klacht besproken. De Commissie heeft mij haar zienswijze in deze kenbaar gemaakt. De Commissie is van mening dat in uw verzoek om herziening geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren komen die concrete aanknopingspunten kunnen opleveren voor een hernieuwd klachtonderzoek of die mij zouden nopen mijn eerdere beslissing omtrent de afdoening van uw klacht te herzien.

Rekening houdend met bovenstaande kom ik tot de conclusie dat in uw verzoek om herziening geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren komen die mij zouden nopen mijn eerder genomen beslissing omtrent de afdoening van uw klacht te herzien.

Conform het gestelde in de Klachtenregeling van de politieregio Limburg-Noord, beschouw ik hiermee uw klacht van 4 november 1999 over het optreden van de politie en alle daarop betrekking hebbende correspondentie uwerzijds definitief als afgedaan."

28.1. Op 19 september 2000 schreef verzoeker met betrekking tot BV3 onder meer het volgende aan het arrondissementsparket te Roermond:

"Hierbij doe ik u twee kopieën van betekening aan mij toekomen betreffende ontzegging van de rijbevoegdheid, naar de inhoud waarvan ik U moge verwijzen.

Ik was het totaal niet eens met de inhoud aan het vonnis, om de doodeenvoudige reden dat ik NIMMER zonder verzekering mijn auto heb bereden. Het is mij duidelijk dat de termijnen van H.B. en verzet zijn verstreken, omdat het vonnis onherroepelijk is en er dus geen rechtsmiddelen meer open staan. Jammer!

Waar ik u nu over schrijf is het feit dat er voor wat betreft de betekening er sprake is van een groot misverstand. Op 20 september 1999 is mij bedoeld vonnis van 2 juli 1998 betekend (…) door de politie te Venlo. Op 27 augustus 2000 is ditzelfde vonnis op voor mij onverklaarbare reden opnieuw betekend door de koninklijke marechaussee te Hoek van Holland (…). Ditzelfde vonnis is mij dus twee keer betekend. De termijn van ontzegging is in september 1999 ingegaan en nu dus voorbij. Ik heb toentertijd 5 maanden geen auto gereden. Het rijbewijs is inmiddels door de Rijkspolitie aan u opgestuurd.

Ik heb gisteren hierover met uw parket opgebeld. Toen werd mij medegedeeld dat de betekening van 27 augustus 2000 dezelfde is als van 20 september 1999. De heer die mij te woord stond was erg chagrijnig en wilde mij verder niet te woord staan. Het is om deze reden dat ik mij schriftelijk tot u richt. Dit kost alleen maar tijd. Laat mij s.v.p. zo spoedig mogelijk weten wat er nu gebeurt. Is er inderdaad een fout gemaakt, dan dient men deze zo spoedig mogelijk te herstellen. Beide stukken van betekening zijn mij dus ter hand gesteld tot twee keer toe op verschillende tijdstippen."

28.2. Bij zijn brief voegde verzoeker een afschrift van een op BV3 betrekking hebbende zogeheten “mededeling uitspraak” waarin het arrondissementsparket te Roermond verzoeker schriftelijk meedeelt dat de kantonrechter te Venlo hem op 2 juli 1998 wegens (kort gezegd) onverzekerd rijden heeft veroordeeld tot een geldboete van ƒ 825 subsidiair 16 dagen hechtenis, een rijontzegging van 4 maanden en verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene.

28.3. Ook voegde verzoeker bij zijn brief een op BV3 betrekking hebbend proces-verbaal dat is opgesteld door medewerker E. van de Koninklijke Marechaussee. In dit proces-verbaal van 27 augustus 2000 heeft E. onder meer het volgende vermeld:

“Onderwerp: betekening vonnis in persoon

(…)

Op 27 augustus 2000 (…) heb ik, E., (…) aan:

(…) B.

(…)

medegedeeld het in het geautomatiseerde opsporingsregister CRI (…) gestelde vonnis d.d. 02-07-1998, parketnummer (…), van de arrondissementsrechtbank / politierechter te Roermond luidende:

Hierbij deel ik u mede dat de aan u onder bovenvermeld parketnummer opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen (…) te besturen ingaat 21 dagen na de betekening van dit document.

(…)

Verplichting tot inlevering van het rijbewijs en de gevolgen van het niet tijdig inleveren:

Beschikt u (nog) over een rijbewijs, dan bent u verplicht dit uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging te hebben ingeleverd op mijn parket (…).

Roermond, 19 januari 2000

De officier van justitie

(…)

De in het opsporingsregister vermelde gegevens van dit vonnis zijn aan betrokkene te Hoek van Holland (…) medegedeeld onder gelijktijdige vermelding van de griffie van het veroordelend gerecht, waar hij zich over de inhoud van dit vonnis nader kon laten informeren.”

29. Op 5 oktober 2000 beantwoordde de officier van justitie te Roermond verzoekers brief van 19 september 2000 schriftelijk. In deze brief - die naar een verkeerd huisnummer werd verstuurd - staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van uw brief d.d. 19 september 2000 bericht ik u dat de betekening van 27 augustus 2000 gaat over de ontzegging van de rijbevoegdheid. Op 20 september 1999 werd u middels een mededeling uitspraak op de hoogte gebracht van het vonnis van de kantonrechter (inzake BV3; N.o.). Toen deze zaak 14 dagen later onherroepelijk werd is een akte van uitreiking toegezonden met de kennisgeving van de ontzegging rijbevoegdheid. Krachtens de wet gaat 21 dagen na betekening in persoon van die akte de ontzegging lopen. Het rijbewijs moet ook binnen 21 dagen ingeleverd worden. Bovengenoemde akte van de ontzegging rijbevoegdheid kon echter pas op 27 augustus 2000 aan u persoonlijk worden uitgereikt. Omdat uw rijbewijs binnen die periode van 21 dagen na die betekening ontvangen is bij het Parket te Roermond is de ontzegging ingegaan op 17 september 2000 en loopt tot 15 januari 2001."

30. Bij brief van 28 december 2000 verzocht verzoeker het parket om alsnog te reageren op zijn brief van 19 september 2000. In deze brief schreef hij verder nog het volgende:

"De termijn van 4 maanden is inmiddels ook verlopen, maar ik heb mijn rijbewijs ook nog niet. Ik ben 2 keer gestraft, voor hetzelfde feit. In sept. 1999 heb ik 4 maanden niet gereden en een boete moeten betalen. In aug. 2000 heb ik wederom 4 maanden niet kunnen rijden.

(…)

N.B. Let u s.v.p. op mijn GOEDE postadres."

31. De officier van justitie te Roermond liet verzoeker vervolgens op 4 januari 2001 schriftelijk onder meer het volgende weten:

"Op 5 oktober 2000 is een brief naar het adres (…) gezonden. In deze brief werd nogmaals heel duidelijk omschreven hoe de ingangsdatum van uw ontzegging van de rijbevoegdheid tot stand is gekomen. Een ander adres was ons niet bekend, zodat mogelijk die brief u niet heeft bereikt. Telefonisch heb ik u recent doorgegeven dat het rijbewijs op 15 januari 2001 bij de infobalie van de arrondissementsrechtbank te Roermond kan worden afgehaald."

32. Verzoeker reageerde op deze brief van de officier van justitie door hem op 10 januari 2001 onder meer het volgende te schrijven:

"De brief van 5 oktober 2000 heb ik nimmer ontvangen. In mijn brief d.d. 19 september 2000 stond DUIDELIJK vermeld: (…) 16 (…) en NIET no. 4. Toch stuurde u het antwoord op deze brief naar no. 4. Waarom? Gaarne zou ik van u alsnog een kopie van uw schrijven d.d. 5 oktober 2000 willen ontvangen, omdat uw antwoord voor mij erg belangrijk is. Vreemd dat u bij uw laatste brief van 4 jan. 2001 geen kopie van uw antwoord heeft bijgevoegd, terwijl u wist dat ik deze niet kon hebben ontvangen. Het was toch niet mijn fout???"

33. Op 10 januari 2001 informeerde verzoeker voorts schriftelijk bij de korpsbeheerder waarom hij nog geen reactie had ontvangen op zijn brief van 23 juli 2000. De korpsbeheerder heeft verzoeker daarop onder meer een afschrift gestuurd van zijn eerdere brief van 12 september 2000 (zie hiervóór, onder A.27.).

34. Ook schreef verzoeker op 10 januari 2001 een brief aan het CJIB. In deze (abusievelijk op 10 januari 2000 gedateerde) brief schreef hij onder meer het volgende:

"Bij schrijven van 3 september 2000 deelde u mij mede dat ik, indien ik kan aantonen dat ik een of meerdere dagen vervangende hechtenis heb ondergaan, u mijn verzoek tot terugbetaling zal overwegen. Ik heb aan uw verzoek voldaan, echter tot nu toe geen reactie van u ontvangen. Derhalve zend ik u wederom een kopie-bewijs, in de hoop dat u bereid bent de zaak nu per omgaande te restitueren."

35. De officier van justitie liet verzoeker bij brief van 20 februari 2001 nog het volgende weten:

"In uw brief van 10 januari 2001 stelde u duidelijk dat de brief van 5 oktober 2000 nooit ontvangen was. Om de zaak nu helemaal af te ronden zend ik bij deze een kopie van die brief d.d. 5 oktober en deel nogmaals mede dat uw rijbewijs aan de infobalie bij de arrondissementsrechtbank te Roermond kan worden afgehaald.

Voor de duidelijkheid wordt bij deze nogmaals aangegeven dat de zaak voor de officier van justitie helemaal afgerond is en verdere correspondentie niet meer gevoerd zal worden."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en is hierboven toegelicht onder A.12.

C. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 14 december 2001 nam de korpsbeheerder het volgende standpunt in over de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht van verzoeker:

"Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de betreffende politieambtenaren, zonder dat daartoe aanleiding bestond, de verzoeker hebben onderworpen aan een controle op de naleving van de bepalingen van de Wegenverkeerswetgeving en hem vervolgens hebben aangehouden, bericht ik u het volgende.

Rekening houdend met de feiten en omstandigheden, zoals die zijn weergegeven op pagina 2 van mijn schrijven van 12 juli 2000 aan de heer B., blijf ik van mening dat de betrokken politieambtenaren bevoegd waren om verzoeker op de naleving van de bepalingen van de Wegenverkeerswetgeving, waaronder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, te controleren. Tevens blijf ik van mening dat zij bevoegd waren om, ter uitvoering van twee onherroepelijke vonnissen (zogenaamde STRABIS-signaleringen), de heer B. aan te houden en bij het niet betalen van de geldstraf in te sluiten.

Gelet op bovenstaande blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de betrokken politieambtenaren de heer B. ten onrechte hebben ingesloten ter zake het niet tijdig betalen van twee - volgens het Openbaar Ministerie - onherroepelijke vonnissen, bericht ik u het volgende.

Op 20 september 1999 heeft de surveillant van politie, mevrouw T., omtrent de op naam van de heer B. nog openstaande zeven geldboetes navraag gedaan bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Hieruit kwam naar voren dat de bewuste geldboetes nog niet waren betaald. Tevens werd, zoals eerder aangegeven, geconstateerd dat twee vonnissen onherroepelijk waren. Aangezien de heer B. de geldboetes na zijn aanhouding niet meteen kon betalen werd hij mijns inziens terecht door de betrokken politieambtenaren ingesloten.

Ook de Hoofdofficier van Justitie te Roermond, aan wie ik het dossier destijds ter advisering heb voorgelegd, was van oordeel dat de betrokken politieambtenaren op grond van de twee STRABIS-signaleringen bevoegd waren om de heer B. aan te houden en bij het in gebreke blijven van het betalen van de betreffende geldstraf in te sluiten.

Gelet op bovenstaande blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Met betrekking tot het aspect in de klachtformulering dat de betrokken arrestantenbewaarders het verzoek van de heer B. om - in verband met claustrofobie - het deurtje van het luik in de cel open te laten niet zijn nagekomen hebben de betrokken arrestantenbewaarders in het destijds ingestelde klachtonderzoek aangegeven dat zij zich niet meer kunnen herinneren of de heer B. hierom verzocht heeft. Overigens, bij de insluiting van een arrestant in een politiecel wordt en blijft uit veiligheidsoverwegingen het bewuste luik gesloten. Indien een arrestant kenbaar maakt last te hebben van claustrofobie, dan bestaat de mogelijkheid om hem/haar in een zogenaamde observatiecel te plaatsen.

Gelet op de resultaten van het destijds ingesteld klachtonderzoek en het ontbreken van feitenmateriaal onthoud ik mij ten aanzien van bovengenoemd klachtaspect van een oordeel.

Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de betrokken arrestantenbewaarder geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek van de heer B. om een arts zijn medische gesteldheid te laten controleren, bericht ik u het volgende.

Uit het destijds ingesteld klachtonderzoek is naar voren gekomen dat de verzoeker omstreeks 07.40 uur op die bewuste ochtend aan de dienstdoende arrestantenbewaarder om een arts heeft verzocht. Deze arrestantenbewaarder heeft na het verzoek van de heer B. meteen een GGD-arts gewaarschuwd en omstreeks 07.50 uur deelde de arts, de heer G., aan de bewaarder mede in de loop van de morgen naar het cellencomplex te komen. Omstreeks 12.05 uur die dag nam genoemde arts telefonisch contact op met de dienstdoende arrestantenbewaarder en deelde hem mede dat hij in verband met andere afspraken c.q. andere werkzaamheden nog niet naar het cellencomplex had kunnen komen. Desgevraagd deelde de arrestantenbewaarder aan de arts mede dat de heer B. zich rustig gedroeg, waarna de arts aan de bewaarder mededeelde dat hij dan niet meer naar het cellencomplex zou komen. Omstreeks 12.52 uur die dag is de heer B. in vrijheid gesteld. Resumerend ben ik van mening dat de betrokken bewaarder conform de vigerende voorschriften meteen een arts heeft gewaarschuwd, doch deze is uiteindelijk niet naar het cellencomplex gekomen. Derhalve blijf ik van mening dat de klacht ten aanzien van het optreden van de betrokken arrestantenbewaarder ongegrond is. Vermeld zij nog dat het niet tot mijn competentie behoort een oordeel te geven over het besluit van de betreffende arts om niet meteen naar het cellencomplex te komen.

Met betrekking tot het aspect in de klachtformulering dat de inspecteur van politie, de heer V., voor het verhoor van de heer B. in het kader van het klachtonderzoek, geverifieerd heeft of deze nog geldboetes had openstaan, bericht ik u het volgende.

Met verwijzing naar (…) mijn schrijven van 12 juli 2000 aan de heer B., blijf ik ten aanzien van bovengenoemd klachtaspect bij mijn zienswijze zoals verwoord op pagina 5, 2e alinea. Derhalve acht ik de klacht op dit punt ongegrond.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten in de klachtformulering bericht ik u dat reeds uit het destijds ingesteld klachtonderzoek naar voren is gekomen dat de betrokken politieambtenaar ten aanzien van één boetevonnis administratief niet juist heeft gehandeld. Derhalve blijf ik van mening dat de klacht op dit punt gegrond is. Voor de destijds door mij getroffen maatregel verwijs ik u naar (…) mijn schrijven van 12 juli 2000.

Te uwer informatie zij vermeld dat de inspecteur, de brigadiers en de surveillant van politie, de heren V. en W. en de dames S. en T. aan de regionaal klachtencoördinator de heer C., hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om persoonlijk op de klacht te reageren.

Ook de vier medewerkers van de Nederlandse Veiligheids Dienst, die destijds als arrestantenbewaarder zijn opgetreden, hebben aan hun chef de heer Bs. aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om te reageren."

d. informatie uit gba

Op 8 januari 2002 ontving de Nationale ombudsman van de gemeente Almere een uittreksel uit de Basisadministratie persoonsgegevens (GBA). In dit uittreksel stond vermeld op welke adressen verzoeker sinds 1994 ingeschreven had gestaan:

- vanaf 29 april 1994 aan de G-straat 163 te Venlo;

- vanaf onbekende datum vertrokken onbekend waarheen;

- vanaf 29 juni 1998 aan de M-weg 4 te Venlo;

- vanaf onbekende datum vertrokken onbekend waarheen;

- vanaf 16 juni 1999 aan de K-straat 39 te Almere;

- vanaf 17 december 1999 aan de G-werf 21 te Almere;

- vanaf 23 maart 2000 aan de Z-weg 4 te Almere, en

- per 7 maart 2001 vertrokken naar de gemeente Amsterdam.

e. Standpunt minister

1. De minister van Justitie reageerde bij brief van 26 februari 2002 onder meer als volgt op verzoekers klacht:

"Bij brief van 27 november 2001 (…) heeft u gevraagd om een reactie op de klacht van de heer B. te Almere. Verzoeker klaagt er over dat het arrondissementsparket Roermond de tenuitvoerlegging heeft gelast van vier niet onherroepelijke administratieve sancties en drie niet onherroepelijke boetevonnissen. Verzoeker stelt daartoe dat de beschikkingen terzake de hem opgelegde administratieve sancties nimmer naar hem zijn verstuurd, dat hij nimmer van de datum van de terechtzitting waarop de boetevonnissen zijn gewezen op de hoogte is gebracht en dat de - bij verstek gewezen - boetevonnissen niet aan hem zijn betekend. Daarnaast klaagt hij er over dat voor een tweede maal de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Venlo van 2 juli 1998 opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid motorvoertuigen te besturen is gelast. Die straf zou reeds in september 1999 ten uitvoer zijn gelegd. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden zijn bij brief van 8 augustus 2000 gedane verzoek om de op 20 september 1999 betaalde administratieve sancties en geldboetes terug te storten, heeft afgewezen en zijn verzoek om een gedeeltelijke terugstorting van de betaalde geldboetes wegens het ondergaan van één dag vervangende hechtenis - tot het moment dat hij zich tot u wendde - niet heeft afgehandeld.

Naar aanleiding van uw brief heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op uw brief bericht ik u thans het volgende.

Gebeurtenissen maandag 20 september 1999

Op maandag 20 september 1999 om 03.15 uur is verzoeker aangesproken door politieambtenaren ter controle op de naleving van de wegenverkeerswetgeving. Bij de controle van de persoonlijke gegevens van verzoeker in het landelijk opsporingsregister werd door de betrokken politieambtenaren geconstateerd dat verzoeker meerdere geldboetes en administratieve sancties had openstaan. Het bleek te gaan om in totaal zeven zaken. Het betrof drie boetevonnissen, waarvan er toen twee onherroepelijk waren (…) en vier uit de Wet administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften (Wahv) (…).

Verzoeker heeft in de loop van maandag 20 september 1999 het volledige openstaande totaalbedrag van ƒ 3.131,25 contant bij de politie te Venlo voldaan. Van deze betaling werd onmiddellijk melding gedaan aan het CJIB.

Tenuitvoerlegging door het openbaar ministerie te Roermond van vier niet-onherroepelijke administratieve sancties?

Uit de brieven van verzoeker maak ik op dat hij zich op het standpunt stelt dat de vier genoemde administratieve sancties niet onherroepelijk waren. Het openbaar ministerie te Roermond zou derhalve ten onrechte de tenuitvoerlegging daarvan hebben gelast.

Ik ben van oordeel dat de klacht van verzoeker op dit punt ongegrond is. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

Tenuitvoerlegging van vier niet-onherroepelijke administratieve sancties?

Uit inlichtingen van het CJIB is mij gebleken dat de vier genoemde administratiefrechtelijke beschikkingen zijn verzonden volgens de gebruikelijke - in artikel 4 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften beschreven - procedure en door het CJIB niet retour zijn ontvangen. De beschikkingen hebben vervolgens formele rechtskracht gekregen op het moment dat verzoeker de in de beschikking genoemde beroepstermijnen ongebruikt heeft gelaten. De klacht dat niet-onherroepelijke administratieve sancties ten uitvoer zijn gelegd acht ik derhalve ongegrond.

Overigens wil ik er op wijzen dat het CJIB bij brief van 3 september 2000 verzoeker de mogelijkheid heeft aangedragen alsnog schriftelijk beroep in te stellen bij de officier van justitie met een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding. Volledigheidshalve werden bij de respectievelijke beschikkingsnummers de adressen van de bevoegde officieren van justitie gegeven. Verzoeker heeft - voorzover ik dat heb kunnen nagaan - van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt.

Aangezien de vier administratieve sancties formele rechtskracht hadden ben ik van oordeel dat de klacht op dit punt ongegrond is. Daarbij hecht ik er aan op te merken dat van het CJIB dan wel een officier van justitie niet verlangd kan worden dat hij ambtshalve nagaat of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Tenuitvoerlegging door het openbaar ministerie te Roermond van drie niet-onherroepelijke boetevonnissen?

Tenuitvoerlegging boetevonnis (…)(BV3; N.o.)

Uit inlichtingen van het arrondissementsparket te Roermond is mij gebleken dat de kantonrechter te Venlo op 2 juli 1998 verzoeker bij verstek veroordeeld heeft tot een geldboete van ƒ 825 subsidiair 16 dagen hechtenis alsmede tot de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Tevens heeft de kantonrechter de verbeurdverklaring uitgesproken van het inbeslaggenomene. Op 20 september 1999 werd aan verzoeker het niet-onherroepelijke vonnis betekend (…)(zie hiervóór, onder A.29.2. en hierna onder E.3.; N.o.). Tevens is hem toen een bijsluiter uitgereikt waarop uitdrukkelijk vermeld stond dat de veroordeling op dat moment niet onherroepelijk was, en betrokkene binnen veertien dagen na uitreiking van de mededeling een rechtsmiddel kon aanwenden. Aangezien verzoeker geen rechtsmiddel heeft ingesteld, is het vonnis van de kantonrechter Venlo vanaf 5 oktober 1999 onherroepelijk. Dit is door het arrondissementsparket Roermond ook aan betrokkene geschreven bij brieven van 19 november 1999, 3 januari 2000 en 27 maart 2000.

Over het al dan niet onherroepelijk zijn van voornoemd vonnis is bij verzoeker kennelijk verwarring ontstaan vanwege een door de hoofdofficier van justitie te Roermond bij brief van 10 juli 2000 gedane mededeling aan de ambtelijk secretaris van de commissie voor de politieklachten (…)(zie hiervóór, onder A.20.). In die brief suggereert de hoofdofficier dat de betreffende politieambtenaar de mededeling niet zou hebben betekend omdat verzoeker de geldstraf had betaald. Tevens schrijft hij op 10 juli 2000 dat de betrokken politieambtenaar administratief onjuist zou hebben gehandeld door de mededeling niet aan verzoeker te betekenen.

Bij brief van 7 februari 2002 (…)(zie hierna, onder E.2.) heeft de hoofdofficier van justitie te Roermond aan het College van procureurs-generaal bericht dat de conclusie in de brief van 10 juli 2000 is gebaseerd op een (…) politiemutatie, waarop handgeschreven vermeld staat 'niet betekend, doch reeds betaald'. Deze vermelding berust op een misverstand: het vonnis is betekend, en deze betekening is vastgelegd in het proces-verbaal van 20 september 1999 (…). De hoofdofficier van justitie komt derhalve tot de conclusie dat zijn mededeling over een administratieve fout in de brief van 10 juli 2000 onjuist is. Het vonnis is betekend en onherroepelijk geworden.

Tweemaal tenuitvoerleggen van het vonnis van de kantonrechter Venlo van 2 juli 1998

Ten aanzien van de klacht dat het vonnis tweemaal ten uitvoer zou zijn gelegd, merk ik het volgende op. Zoals gezegd is aan verzoeker de inhoud van het gerechtelijk vonnis medegedeeld op 20 september 1999, en is dit vonnis onherroepelijk geworden op 5 oktober 1999. De kantonrechter heeft verzoeker, zoals hiervoor vermeld, niet alleen veroordeeld tot een geldboete, doch heeft tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid uitgesproken. Na het onherroepelijk worden van het vonnis waarin ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd, dient een akte van ontzegging aan de veroordeelde betekend te worden. Vervolgens treedt 21 dagen na deze betekening de ontzegging in werking. In dit geval is de akte van ontzegging op 27 augustus 2000 aan verzoeker betekend, zoals blijkt uit het (…) proces-verbaal (zie hiervóór, onder A.29.3.). Verzoeker is dus niet, zoals hij stelt, dubbel bestraft voor hetzelfde feit. Hieraan kan niet afdoen dat verzoeker (zoals hij stelt in zijn brief van 28 december 2000 aan het parket Roermond) na de betekening op 20 september 1999 vier maanden niet heeft gereden. Overigens is verzoeker bij brieven van 5 oktober 2000 en 20 februari 2001 door het parket Roermond van het vorengaande schriftelijk in kennis gesteld. Deze brieven bevinden zich reeds in uw dossier.

Tenuitvoerlegging boetevonnis (…)(BV1; N.o.)

Uit inlichtingen van het arrondissementsparket Den Bosch is mij gebleken dat verzoeker door de kantonrechter te Helmond op 27 juni 1996 bij verstek is veroordeeld tot

a) de storting van een geldbedrag van ƒ 1.000 in het waarborgfonds, subsidiair 20 dagen hechtenis, b) ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden en c) een week voorwaardelijke hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Tegen dit vonnis is verzoeker op 22 oktober 1996 in hoger beroep gegaan. Op 5 juni 1997 is verzoeker door de rechtbank te Den Bosch in hoger beroep bij verstek veroordeeld tot een geldboete van ƒ 750 subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden. Vervolgens is verzoeker tegen dit vonnis op 19 november 1997 in cassatie gegaan. Bij arrest van 15 december 1998 is het cassatieberoep door de Hoge Raad verworpen.

Het vonnis is daarmee op 15 december 1998 onherroepelijk geworden. Op grond daarvan acht ik de klacht ook op dit punt ongegrond.

Tenuitvoerlegging boetevonnis (…)(BV2; N.o.)

Uit inlichtingen van het arrondissementsparket Amsterdam is mij gebleken dat verzoeker in de zaak (…)(BV3; N.o.) door de kantonrechter te Amsterdam op 30 augustus 1995 bij verstek is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 600, subsidiair 12 dagen hechtenis. Op 27 februari 1996 is verzoeker tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Vervolgens heeft de rechtbank te Amsterdam het vonnis op 8 juli 1996 vernietigd en tegelijkertijd opnieuw uitspraak gedaan. Verzoeker werd veroordeeld tot dezelfde straf die de kantonrechter te Amsterdam hem had opgelegd. Tegen deze uitspraak is verzoeker op 22 oktober 1996 in cassatie gegaan. Dit cassatieberoep is door de Hoge Raad op 28 oktober 1997 verworpen. Dat betekent dat het boetevonnis op diezelfde datum onherroepelijk werd. (…)

Op grond van het vorenstaande acht ik de klacht ook op dit punt ongegrond.

Afhandeling verzoeken om terugstorting door CJIB

Ten slotte klaagt verzoeker er over dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden zijn brief van 8 augustus 2000 gedane verzoek om de op 20 september 1999 betaalde administratieve sancties en geldboetes terug te storten, heeft afgewezen en zijn verzoek om een gedeeltelijke terugstorting van de betaalde geldboetes wegens het ondergaan van één dag vervangende hechtenis - tot het moment dat hij zich tot u wendde - niet heeft afgehandeld.

Bij brief van 8 augustus 2000 heeft verzoeker aan het CJIB (en niet aan het parket Roermond, zoals verzoeker in de aan u verzonden stukken kennelijk abusievelijk vermeldt) verzocht om een gedeeltelijke terugstorting van de betaalde geldboetes wegens het ondergaan van één dag vervangende hechtenis. Verzoeker noemde daarbij een bedrag van ƒ 50. Verzoeker is bij brief van 3 september 2000 (…)(zie hiervóór, onder A.26.) medegedeeld dat door het CJIB niet aan dit verzoek tot gedeeltelijke terugstorting zou worden voldaan.

Aan verzoeker werd tevens bericht dat indien hij een bewijs zou kunnen overleggen waaruit zou blijken dat inzake de voornoemde strabisnummers vervangende hechtenis zou zijn ondergaan, het verzoek zou worden heroverwogen. Verzoeker stelt dat hij bij brief gedateerd 10 januari 2000 (naar alle waarschijnlijkheid had dat moeten zijn: 10 januari 2001) wel degelijk bewijsstukken voor het ondergaan van vervangende hechtenis naar het CJIB te hebben verzonden. Noch de brief gedateerd 10 januari 2000, noch het bewijs, noch de brief waaraan in dit schrijven wordt gerefereerd, zijn destijds door het CJIB ontvangen.

Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat het CJIB de brief van verzoeker van 8 augustus 2000 correct heeft beantwoord. Bij brief van 3 september 2000 heeft het CJIB verzoeker gewezen op de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen. Daarnaast is hem medegedeeld op welke wijze hij zou kunnen bewerkstelligen dat een gedeelte van de door hem betaalde boetes wegens het ondergaan van vervangende hechtenis gerestitueerd zou kunnen worden. De brief die verzoeker op 10 januari 2000 (2001) naar het CJIB gestuurd zou hebben, heeft het CJIB niet eerder ontvangen dan met uw stukken. Ik acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond. Ik zal het CJIB echter verzoeken om verzoeker alsnog een inhoudelijke reactie te zenden naar aanleiding van de brief van 10 januari 2000 (2001)."

2. Bij zijn brief voegde de minister onder meer een brief van de hoofdofficier van justitie te Roermond van 7 februari 2002. Deze brief, die aan het College van procureurs-generaal is gericht, luidt onder meer als volgt:

"In aanvulling op mijn brief van 9 januari jongstleden, deel ik u het volgende mede.

In de betreffende brief wordt geconcludeerd dat in de zaak (…)(BV3; N.o.) rechtmatig gehandeld is, onder meer door op 20 september 1999 het niet-onherroepelijke vonnis aan de heer B. te betekenen. Dit standpunt wijkt af van hetgeen in mijn brief van 10 juli 2000 aan de ambtelijk secretaris van de commissie voor de politieklachten gesteld wordt, namelijk 'dat de betrokken politieambtenaar administratief onjuist heeft gehandeld door de mededeling niet aan klager te betekenen'.

De conclusie in de brief van 10 juli is gebaseerd op een (…) politiemutatie, waarop handgeschreven vermeld staat 'niet betekend, doch reeds betaald'. Deze vermelding berust op een misverstand: het vonnis is wel degelijk betekend, en deze betekening is vastgelegd in het proces-verbaal van 20 september (…)(zie hierna, onder E.3.).

Kort samengevat: de conclusie in de brief van 9 januari is juist, het betreffende vonnis is op 20 september betekend, hetgeen inhoudt dat de mededeling over een administratieve fout in de brief van 10 juli onjuist is."

3. Verder voegde de Minister bij zijn brief stukken die betrekking hebben op de in deze zaak aan de orde zijnde administratieve sancties en boetevonnissen.

In het hiernavolgende zal de inhoud van deze stukken samengevat worden weergegeven.

- met betrekking tot AS1:

Dit betreft een beschikking op grond van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) wegens een op 22 juni 1997 te Maarssen op kenteken geconstateerde overschrijding van de maximumsnelheid. De initiële beschikking is op 16 juli 1997 verzonden, de eerste aanmaning op 2 oktober 1997 en de tweede aanmaning op 27 november 1997, waarna op 28 mei 1998 wegens niet-betaling een vordering dwangmiddel gijzeling werd aangevraagd. In september 1998 volgde de OPS-signalering.

- met betrekking tot AS2:

Dit betreft een beschikking op grond van de WAHV wegens een op 27 oktober 1996 te Venlo, na staandehouding van verzoeker, geconstateerd vervallen keuringsbewijs van een motorrijtuig (APK vervallen). Als verklaring van verzoeker noteerde de verbalisant:

“Het klopt dat mijn auto niet gekeurd is, maar dat is gewoon laksigheid van mij.”

Verzoeker gaf bij zijn staandehouding het adres G-straat nr. x te Venlo op.

De initiële beschikking is op 25 november 1996 verzonden, de eerste aanmaning op 13 februari 1997 en de tweede aanmaning op 10 april 1997. Een aanvraag vordering dwangmiddel gijzeling wegens niet-betaling volgde, waarna zaak op 10 april 1998 in OPS werd gesignaleerd.

- met betrekking tot AS3:

Dit betreft een beschikking op grond van de WAHV wegens een op 29 november 1996 te Amsterdam na een staandehouding van verzoeker geconstateerde overschrijding van de maximumsnelheid. Als verklaring van verzoeker noteerde de verbalisant: "Het is onmogelijk dat ik te hard gereden heb, er is een fout in de apparatuur. Ik ergerde mij aan de bestuurder voor mij. S.v.p. apparatuur laten nakijken." Verzoeker gaf bij zijn staandehouding het adres X-plein nr. x te Helmond op.

De initiële beschikking is op 23 januari 1997 verzonden en de eerste aanmaning op 12 april 1997, waarna op 6 augustus 1997 wegens niet-betaling een aanvraag vordering dwangmiddel gijzeling volgde. De OPS-signalering dateert van 29 mei 1998.

- met betrekking tot AS4:

Dit betreft een beschikking op grond van de WAHV wegens een op 29 juli 1996 te Venlo, na staandehouding van verzoeker, geconstateerd ongeldig keuringsbewijs van een motorrijtuig (APK vervallen). Als verklaring van verzoeker noteerde de verbalisant:

"Ik weet dat de APK verlopen is." Verzoeker gaf bij zijn staandehouding het adres X nr. x te Weert op.

De initiële beschikking is op 13 augustus 1996 verzonden, de eerste aanmaning op 30 oktober 1996 en de tweede aanmaning op 20 december 1996. Deze tweede aanmaning werd op 31 december 1996 onbestelbaar retour ontvangen. Na tweemaal een GBA-verificatie te hebben uitgevoerd, volgde wegens niet-betaling een aanvraag vordering dwangmiddel gijzeling. De OPS-signalering dateert van 26 maart 1999.

- met betrekking tot BV1:

De kantonrechter te Helmond heeft verzoeker op 27 juni 1996 wegens overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) bij verstek veroordeeld tot een hechtenis van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een rijontzegging van 4 maanden en een storting in het Waarborgfonds van ƒ 1000, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het feit was op 4 mei 1995 te Helmond geconstateerd na een staandehouding van verzoeker.

Nadat verzoeker hoger beroep had ingesteld, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch op 5 juni 1997 het vonnis van de kantonrechter te Helmond vernietigd en verzoeker bij verstek wegens overtreding van de WAM veroordeeld tot een geldboete van ƒ 750, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een rijontzegging van 4 maanden.

De Hoge Raad heeft vervolgens op 15 december 1998 het door verzoeker ingestelde cassatieberoep verworpen.

- met betrekking tot BV2:

De kantonrechter te Amsterdam heeft verzoeker op 30 augustus 1995 wegens overtreding van de WAM bij verstek veroordeeld tot een geldboete van ƒ 600, subsidiair 12 dagen hechtenis. Het feit was op 12 januari 1994 te Amsterdam gepleegd.

Nadat verzoeker hoger beroep had ingesteld, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 8 juli 1996 het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam vernietigd en verzoeker bij verstek wegens overtreding van de WAM veroordeeld tot een geldboete van ƒ 600, subsidiair 12 dagen hechtenis. Dit vonnis is verzoeker in persoon betekend.

De Hoge Raad heeft vervolgens op 28 oktober 1997 het door verzoeker ingestelde cassatieberoep verworpen.

- met betrekking tot BV3:

De kantonrechter te Venlo heeft verzoeker op 2 juli 1998 wegens overtreding van de WAM bij verstek veroordeeld tot een geldboete van ƒ 825, subsidiair 16 dagen hechtenis, een rijontzegging van 4 maanden en verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene. Het feit was op 21 oktober 1997 te Koningslust gepleegd.

Blijkens een door politieambtenaar T. opgemaakt proces-verbaal heeft zij op 20 september 1999 omstreeks 12.15 uur een op dit vonnis betrekking hebbende "mededeling uitspraak" uitgereikt aan verzoeker. Verzoeker en T. hebben het proces-verbaal beiden ondertekend. Op de bijsluiter die met de "mededeling uitspraak" aan verzoeker was uitgereikt, staat vermeld dat de veroordeling niet onherroepelijk is en dat de verdachte door het instellen van een rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of beroep in cassatie) kan bewerkstelligen dat de strafzaak opnieuw wordt behandeld. Ook staat in de bijsluiter vermeld dat de verdachte binnen 14 dagen nadat deze mededeling aan hem in persoon is uitgereikt bij de griffie van het veroordelende gerecht een rechtsmiddel kan aanwenden.

f. reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 18 oktober 2002 onder meer als volgt op hetgeen de korpsbeheerder en de minister van Justitie in reactie op verzoekers klacht naar voren hadden gebracht:

"In antwoord op uw schrijven (…) deel ik u hierbij mede, het helemaal niet eens te zijn met het antwoord van het Ministerie van Justitie, en wel om de volgende redenen:

(…)

Tenuitvoerlegging van vier niet-onherroepelijke administratieve sancties.

Een schrijven van Justitie aan mij gericht, die niet terugkomt bij de afzender, betekent niet zonder meer dat de geadresseerde deze ook daadwerkelijk ontvangen heeft. In de praktijk komt het wel eens voor dat een nieuwe bewoner de post gewoon in de afvalbak gooit en nemen niet eens de moeite de post te retourneren. Bovendien komt het vaak voor dat justitie post op een verkeerd adres stuurt, zonder de moeite te nemen in het dossier na te gaan of iemand er nog woont. Dit heb ik in het verleden maar al te vaak meegemaakt.

(…)

Tenuitvoerlegging door het openbaar ministerie te Roermond van drie niet-onherroepelijke boetevonnissen.

Hetgeen onder dit hoofdstuk wordt beweerd is juridisch niet juist. O.a. betrokken politieambtenaar e.a. hebben niet juist gehandeld.

(…)

Tweemaal tenuitvoerlegging van vonnis kantonrechter Venlo van 2 juli 1998.

Het op 15 december 1998 onherroepelijk geworden vonnis is door mij nimmer ontvangen, dus kan het vonnis ook niet onherroepelijk zijn geworden.

(…)

Idem het cassatieberoep van de Hoge Raad op 28 oktober 1997. Nimmer ontvangen.

(…)

Afhandeling verzoeken om terugstorting CJIB

Brieven door Justitie aan mij toegezonden, neemt Justitie aan dat deze brieven mij hebben bereikt. Brieven van mij gezonden naar Justitie worden maar al te vaak niet door het ministerie ontvangen. Raar!!!!

Gaarne zou ik alsnog de inhoudelijke reactie ontvangen naar aanleiding van de brief van 10 januari 2001. Ik wacht dit antwoord vol belangstelling af.

Ten slotte:

N.a.v. mijn bovenstaande opmerkingen hoop ik aannemelijk te maken dat Justitie haar verantwoordelijkheden jegens een burger heeft nagelaten deze te vervullen, en ik moge u derhalve verzoeken niet alleen mijn klachten jegens Justitie toe te wijzen, maar mij ook de gelden waar ik recht op heb, door justitie aan mij te laten uitbetalen."

g. reactie minister

1. De minister van Justitie liet bij brief van 13 maart 2003 onder meer nog het volgende weten:

"Bij brief van 18 februari 2003 (…) heeft u mij gevraagd om een reactie kenbaar te maken op hetgeen de heer B. te Almere als commentaar naar voren heeft gebracht op mijn brief aan u van 26 februari 2002. U heeft mij verzocht in mijn reactie met name in te gaan op verzoekers stelling dat hij nog geen inhoudelijke reactie heeft ontvangen op zijn aan het CJIB gerichte brief van 10 januari 2001.

Naar aanleiding van uw brief heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. Naar aanleiding van dat verzoek heeft het College van procureurs-generaal contact opgenomen met het CJIB.

Het CJIB heeft het College laten weten dat de brief van de heer B. van 10 januari 2001 is beantwoord bij brief van 7 juni 2002. Een afschrift van die brief treft u bijgaand aan. Het CJIB heeft het College voorts bericht dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gezegd dat de brief van 7 juni 2002 aan de heer B. daadwerkelijk verzonden is.

Voor het overige ziet het College geen aanleiding om te reageren op de brief van de heer B. aan u van 18 oktober 2002. Het College is van oordeel dat kan worden volstaan met een verwijzing naar mijn brief aan u van 26 februari 2002.

Ik deel het standpunt van het College."

2. Bij zijn brief voegde de minister een afschrift van een aan verzoeker gerichte brief van het CJIB van 7 juni 2002. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 28 november 2001 ontving ik het bericht dat de Nationale Ombudsman uw klacht in onderzoek heeft genomen welke onder meer betrekking heeft op een gedraging van het CJIB te Leeuwarden. Vooruitlopende op het verschijnen van het eindrapport van de Nationale Ombudsman vraag ik uw aandacht voor het volgende.

In het dossier wat ik van de Nationale Ombudsman ontving bevind zich uw aan het CJIB gerichte brief van 10 januari 2001, gedateerd 10 januari 2000. In deze brief verzoekt u onder meer om restitutie aangezien u inzake een boetevonnis één dag vervangende hechtenis zou hebben ondergaan terwijl u tevens het volledig openstaande bedrag hebt voldaan. Eerst via de klacht van de Nationale Ombudsman heeft het CJIB van bovenbedoelde brief kennis kunnen nemen. Het origineel is nimmer door het CJIB ontvangen.

Na bestudering van het dossier is mij gebleken dat u op maandag 20 september 1999 om 03.15 uur bent aangehouden en dat u, na betaling van het openstaande bedrag, rond het middaguur op deze dag het politiebureau hebt verlaten. Er is dus geen sprake geweest van één volledige dag detentie in de zin van artikel 88 van het Wetboek van Strafrecht waarin is opgenomen dat onder een dag wordt verstaan de termijn van vierentwintig uren.

Op grond van bovenstaande wijs ik alsnog uw restitutieverzoek van 10 januari 2001 af."

Achtergrond

Van de wetsartikelen die hierna zijn vermeld, zijn de teksten opgenomen zoals deze op 20 september 1999 luidden.

1. Wetboek van Strafrecht

Artikel 24c

“1. Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. (…)

2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.

3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste een jaar. Voor elke volle vijftig gulden van de geldboete wordt niet meer dan één dag opgelegd.

4. Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.

5. Het vorige lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd.”

Artikel 88

"Onder maand wordt verstaan een tijd van dertig dagen, onder dag, behoudens voor de toepassing van de Algemene termijnenwet, een tijd van vierentwintig uren."

2. Wetboek van Strafvordering

Artikel 141

"Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:

(…)

b. de ambtenaren van politie (…)."

Artikel 366

“1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen.

2. Deze mededeling wordt niet gedaan

a. aan de verdachte aan wie de dagvaarding of aan wie de oproeping voor de nadere terechtzitting na schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd, in persoon is betekend,

b. aan de verdachte die op de terechtzitting of op de nadere terechtzitting aanwezig is geweest,

c. indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting dan wel die van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.

3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van d eplaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte."

Artikel 557

"1. Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.

2. Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.

3. De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:

1°. voor bevelen bij het vonnis of arrest verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn;

2°. indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzitter van het gerechtshof of de rechtbank of, betreft het een vonnis van de kantonrechter, deze anders bepaalt."

Artikel 561

"1. Voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, wordt het vonnis of arrest zodra mogelijk ten uitvoer gelegd.

2. Bestaat de straf uit geldboete (…), dan bepaalt het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast, de dag (…) waarop de betaling uiterlijk moet geschieden. Het ziet erop toe dat de veroordeelde hierover tijdig wordt ingelicht."

Artikel 564

"1. De last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordeelend vonnis of arrest behelst eene zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding van den te vatten persoon, eene opgave van de beslissing of het bevel waarop de aanhouding steunt, en eene vermelding van de plaats waarheen de aangehoudene moet worden overgebracht, of van den rechter of ambtenaar voor wien hij moet worden geleid.

(…)

4. Hij die overeenkomstig de last een persoon heeft aangehouden, geleidt deze onverwijld naar de plaats of voor de rechter of ambtenaar, in de last vermeld."

Artikel 572

"1. De tenuitvoerlegging van vonnissen of arresten, houdende veroordeling tot geldboete (…), geschiedt door of vanwege het openbaar ministerie dat de zaak aanhangig heeft gemaakt.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de plaats van betaling van geldboeten (…)."

Artikel 573

"1. Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 561 bepaalde termijn wordt het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de verhogingen voorzien in artikel 24b van het Wetboek van Strafrecht, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, op de goederen van de veroordeelde verhaald. In verband met het verhaal kan woonplaats worden gekozen ten parkette van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast.

2. Het met de tenuitvoerlegging belaste openbaar ministerie kan van het nemen van verhaal afzien.

3. Is volledig verhaal onmogelijk gebleken of daarvan met toepassing van het vorige lid afgezien, dan wordt, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, de vervangende vrijheidstraf ten uitvoer gelegd.

4. Tenzij de veroordeelde hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, wordt tot tenuitvoerlegging van vervangende vrijheidstraf niet overgegaan dan nadat veertien dagen zijn verstreken sedert de dag waarop de in het voorgaande lid bedoelde waarschuwing aan hem is verzonden."

Artikel 585

"1. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht voorzien, geschiedt, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat, door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post.

2. Betekening van gerechtelijke mededelingen vindt alleen plaats in de gevallen bij de wet bepaald.

3. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie zijn opgedragen, worden, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat, steeds betekend."

Artikel 586

"In alle gevallen waarin een gerechtelijke mededeling moet worden betekend, geschiedt de betekening door uitreiking van een gerechtelijk schrijven."

Artikel 587

"1. De uitreiking van het gerechtelijk schrijven als bedoeld in het vorige artikel geschiedt door de post.

2. De uitreiking kan in spoedeisende gevallen of, indien dit om enige andere reden wenselijk is, door het openbaar ministerie worden opgedragen aan een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister van Justitie daartoe is aangewezen."

Artikel 589

"1. Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 586 wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:

1°. de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat;

2°. het nummer van het schrijven;

3°. de persoon voor wie het schrijven bestemd is;

4°. de persoon aan wie het is uitgereikt;

5°. de plaats van uitreiking;

6°. de dag en het uur van uitreiking.

(…)

3. De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, ter plaatse van die bevindingen en handelingen naar waarheid opgemaakt en terstond ondertekend."

Artikel 590

"1. De rechter kan, indien de uitreiking niet heeft plaats gehad overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, eerste en derde lid, en 589, de betekening nietig verklaren.

2. Indien de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, doch ter terechtzitting blijkt dat hij feitelijk op een ander adres verblijft, kan de rechter de oproeping van de niet verschenen verdachte bevelen."

3. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 72

"1. Voor een motorrijtuig of een aanhangwagen, waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven.

2. Het keuringsbewijs dient:

(…)

b. zijn geldigheid niet te hebben verloren

(…).

3. Voor overtreding van het eerste lid en het bepaalde bij of krachtens het tweede lid zijn aansprakelijk:

a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder (…)."

Artikel 158

"1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de in artikel 159 bedoelde personen (…)."

Artikel 159

"Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:

a. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen."

Artikel 160

"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:

a. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen delen van het kentekenbewijs (…);

b. het keuringsbewijs (…);

c. het rijbewijs (…)."

Artikel 180

"1. Voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is artikel 557, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op rechterlijke uitspraken niet van toepassing.

(…)

3. Indien de rechterlijke uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.

4. De houder van een rijbewijs is, tenzij het is ingevorderd en niet is teruggegeven, verplicht dat rijbewijs in te leveren op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij het schrijven, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging.

5. Teruggave van het rijbewijs vindt plaats zodra de termijn van de ontzegging is verstreken.

6. De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het vierde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden."

4. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Artikel 2

“1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd.

Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten.”

Artikel 4

“1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.

2. Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.

(…)

4. De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens artikel 23 de sanctie uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking dat de sanctie dient te worden voldaan door middel van de toegezonden acceptgiro dan wel op een in die beschikking aangeduide plaats, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, tweede lid, en artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan.”

Artikel 5

“Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt (…) de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.”

Artikel 6

“1. Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging is verricht. (…)

2. Onverminderd artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het beroepschrift de geboortedatum, de geboorteplaats en het geboortejaar van degene die het beroep heeft ingesteld, en het nummer van zijn giro- of bankrekening, indien hij die heeft.”

Artikel 22

“1. Met de inning van de administratieve sancties is de officier van justitie belast.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de plaats en de wijze van betaling van de administratieve sanctie alsmede de verantwoording van de ontvangen gelden.”

Artikel 23

“1. Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moet de administratieve sanctie zijn voldaan.

2. De sanctie wordt van rechtswege met vijfentwintig procent, doch ten minste tien gulden, verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan.”

Artikel 24

“Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is tot betaling van het ingevolge artikel 23 verhoogde bedrag verplicht binnen vier weken nadat de officier van justitie hem over de gewone post een aanmaning heeft toegezonden.”

Artikel 25

“1. Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd nalatig blijft de sanctie en de daarop gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde termijn van vier weken, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met vijftig procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging, doch ten minste vijfentwintig gulden, en kan door de officier van justitie verhaal worden genomen op de goederen, de inkomsten en het vermogen van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26 en 27.

2. Door de officier van justitie kan verhaal worden genomen gedurende twee jaar nadat ten aanzien van de administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.”

Artikel 28

“1. De officier van justitie te Leeuwarden kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, bij het kantongerecht in het kanton waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, voor ten hoogste één week. Indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd ingeschreven staat op een in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres, maar niet op dat adres woonachtig is, dan wel indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt de instelling van de bovenbedoelde vordering door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden bij het kantongerecht te Leeuwarden. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden, worden uitgevoerd.

2. Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de sanctie is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.”

Artikel 28b

“Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie te Leeuwarden het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken.”

5. Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994

Artikel 4

“1. De betaling van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen en kosten geschiedt door storting of overschrijving op een daartoe bestemde giro- of bankrekening van het Centraal Justitieel Incassobureau.

2. In bijzondere gevallen kan de betaling plaats vinden op een door de bevoegde ambtenaar aan te wijzen plaats.

3. Als plaats van betaling, bedoeld in het tweede lid, wordt slechts aangewezen een politiebureau, een gebouw op het terrein van de Dienst der Domeinen alwaar het voertuig buiten gebruik is gesteld of in bewaring is genomen, dan wel een tijdelijke plaats van betaling, ingesteld door de betrokken korpschef. Indien de bevoegde ambtenaar een militair van de Koninklijke marechaussee is, kan eveneens een brigadebureau of de betrokken doorlaatpost als plaats van betaling worden aangewezen.

4. Degene die betaalt, maakt daarbij op de door de bevoegde ambtenaar aan te geven wijze melding van de zaak waarop de betaling betrekking heeft.”

Artikel 5

“1. Het Centraal Justitieel Incassobureau heeft tot taak het openbaar ministerie te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de administratieve sancties en de daarop gevallen verhogingen en kosten, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet.

2. Het Centraal Justitieel Incassobureau verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van hun taken verlangen.

3. De bevoegde ambtenaren verstrekken het Centraal Justitieel Incassobureau de gegevens, die het behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel.”

Artikel 6

“1. In het belang van een juist gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van een administratieve sanctie wordt er op toegezien, dat in de bijzondere gevallen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onverwijld een betalingsbewijs wordt uitgereikt dat door de ambtenaar aan wie de administratieve sanctie wordt voldaan, is gedagtekend en ondertekend.”

Artikel 9

“1. Door de betrokken korpschef worden ambtenaren aangewezen aan wie de administratieve sanctie in de bijzondere gevallen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, kan worden betaald.

2. Na betaling aan de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, wordt een betalingsbewijs uitgereikt. Onze Minister stelt de eisen vast waaraan het betalingsbewijs moet voldoen.

3. De ontvangen gelden worden regelmatig overgemaakt op de daartoe bestemde girorekeningen van het Centraal Justitieel Incassobureau.”

6. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 32, eerste en tweede lid:

"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte."

7. Wet Nationale ombudsman

Artikel 26, tweede lid

“Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht.”

Instantie: Openbaar ministerie Roermond

Klacht:

Tenuitvoerlegging gelast van vier niet onherroepelijke administratieve sancties en drie niet onherroepelijke boetevonnissen: beschikkingen terzake de opgelegde administratieve sancties nimmer naar verzoeker verstuurd en nimmer op hoogte gesteld van datum van terechtzitting waarop boetevonnissen zijn gewezen en boetevonnissen niet aan verzoeker betekend; voor tweede maal de tenuitvoerlegging van opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen gelast .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Zonder aanleiding verzoeker onderworpen aan controle op naleving van bepalingen van de wegenverkeerswetgeving en vervolgens aangehouden; ingesloten ter zake het niet tijdig betalen van twee onherroepelijke boetevonnissen; geen uitvoering gegeven aan verzoek om arts zijn medische gesteldheid te laten controleren; meegedeeld dat het aanwenden van een rechtsmiddel niet mogelijk was .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Verzoek om deurtje van het luik in cel open te laten afgewezen.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

T.a.v. één boetevonnis niet meegedeeld dat daartegen nog een rechtsmiddel openstond, maar ten onrechte meegedeeld dat vonnis onherroepelijk was; alvorens verzoeker te horen, eerst geverifieerd of hij nog geldboetes open had staan .

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Verzoek om betaalde administratieve sancties en geldboetes terug te storten afgewezen en verzoek om gedeeltelijke terugstorting van de betaalde geldboetes wegens het ondergaan van een dag vervangende hechtenis niet afgehandeld.

Oordeel:

Niet gegrond