2002/291

Rapport

Verzoeker klaagt over de behandeling van zijn aangifte van een aanrijding op 10 februari 1998 door ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Verzoeker klaagt er met name over dat:

- de politie geen of onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn aangifte op 11 februari 1998;

- een met naam genoemde politieambtenaar pas op 7 april 2000 een proces-verbaal van de aangifte heeft opgemaakt;

- deze ambtenaar verzoeker niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat het strafbare feit, waarvan verzoeker aangifte had gedaan, reeds was verjaard;

- het naar aanleiding van de aangifte opgemaakte registratieformulier en het proces-verbaal niet zijn ingestuurd aan de verzekeringsmaatschappij van verzoeker;

- op het betreffende registratieformulier en in het proces-verbaal door de betrokken ambtenaren niet is ingevuld dat verzoeker letsel had opgelopen door de aanrijding.

Voorts klaagt verzoeker over het optreden bij hem thuis op 28 april 2000 van een met naam genoemde ambtenaar, die op 11 februari 1998 zijn aangifte had opgenomen en verzuimd had letsel op te nemen. Verzoeker klaagt er met name over dat deze ambtenaar zich niet voorstelde, zijn motorhelm en zonnebril ophield tijdens het gesprek en niets heeft gezegd over zijn eerdere optreden in deze zaak noch daarvoor zijn excuses heeft aangeboden.

Beoordeling

Algemeen

Verzoeker reed op 10 februari 1998 in de avond met zijn bromfiets op een openbare weg te S. Hij heeft daar een aanrijding gehad met een tractor, waarmee een drinkbak voor vee werd vervoerd. Op het moment dat verzoeker direct na het ongeval op het politiebureau in S. aangifte wilde doen, heeft de politie verzoeker eerst voor het letsel aan zijn arm naar de dokter verwezen. Hem werd tevens verteld dat hij de volgende dag voor een aangifte terug moest komen. Verzoeker is op 10 februari 1998 naar een huisarts geweest, die hem onder andere een mitella voor zijn arm voorschreef. Omdat verzoeker niet kon auto rijden heeft verzoekers vrouw hem de volgende dag naar het politiebureau in S. gereden. Verzoeker is op 11 februari 1998 op het politiebureau te woord gestaan door politieambtenaar K. Vervolgens heeft hij zijn verzekeringsmaatschappij Ar. ingeschakeld.

Omdat verzoeker in de veronderstelling verkeerde dat politieambtenaar K. van zijn melding van de aanrijding een proces-verbaal had opgemaakt, heeft hij - toen bleek dat zijn verzekeringsmaatschappij en de Nederlandse Vereniging voor Assuradeuren (hierna N.V.V.A) in september 1999 nog geen exemplaar van het proces-verbaal hadden ontvangen - op 10 september 1999 op eigen initiatief op het politiebureau te Sittard een afschrift opgevraagd. De politie vertelde hem toen dat er geen proces-verbaal van de aanrijding was opgemaakt, maar een registratieformulier, waarop niet was vermeld dat verzoeker letsel had opgelopen. Verzoeker heeft zich vervolgens op 1 januari 2000 schriftelijk tot de officier van justitie te Maastricht gewend met het verzoek om alsnog een proces-verbaal te laten opmaken van de aanrijding op 10 februari 1998. Op verzoek van de officier van justitie heeft politieambtenaar K. een nader onderzoek ingesteld naar de aanrijding. Hij heeft het proces-verbaal van de aanrijding op 13 mei 2000 afgerond. Verzoeker is ten behoeve van het onderzoek op 7 april 2000 als benadeelde gehoord door betrokken ambtenaar L.

I. Ten aanzien van het verrichten van onderzoek en het opmaken van een proces-verbaal

1. Verzoeker klaagt er onder meer over dat de politie geen of onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn aangifte van de aanrijding op 11 februari 1998. Tevens klaagt verzoeker over het feit dat de politie pas op 7 april 2000 een proces-verbaal van de aanrijding heeft opgemaakt. Tijdens het onderzoek is gebleken dat verzoeker op 7 april is gehoord door politieambtenaar L. Het proces-verbaal van de aanrijding is echter op 13 mei 2000 opgemaakt.

2. De korpsbeheerder acht de klacht van verzoeker gegrond. Omdat op 11 februari 1998 duidelijk was dat verzoeker letsel had opgelopen, had de politie een nader onderzoek in moeten stellen en een proces-verbaal moeten opmaken.

Betrokken ambtenaar K. heeft tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman aangegeven dat verzoeker op 11 februari 1998 geen aangifte heeft gedaan, maar een aanrijding heeft gemeld. Daarnaast heeft hij verklaard dat verzoeker op 11 februari 1998 heeft gezegd dat hij geen letsel had, althans dat hij uit het verhaal van verzoeker over het met zijn arm tegen een drinkbak aankomen niet heeft geconcludeerd dat er sprake was van ernstig letsel.

3. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995 (zie Achtergrond, onder 1, en verder Richtlijn) dient proces-verbaal van een aanrijding te worden opgemaakt wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. Voorts dient op grond van de Richtlijn proces-verbaal te worden opgemaakt als het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan. Ook wanneer een betrokkene van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd dient proces-verbaal te worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts. In het geval dat een verkeersslachtoffer niet onmiddellijk naar het ziekenhuis wordt vervoerd, maar zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.

4. Vast staat dat verzoeker op 11 februari 1998 aan politieambtenaar K. heeft gemeld dat hij is aangereden door de heer Va, waarbij hij heeft aangegeven dat de heer Va. met een tractor een drinkbak van ongeveer 7 meter in de breedte vervoerde over de gehele rijbaan. Verzoeker heeft daarbij nog verklaard dat de lading van de tractor onverlicht was. De Nationale ombudsman is van oordeel dat K. naar aanleiding van de melding van verzoeker onvoldoende heeft onderzocht of in deze zaak wel of niet sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving. Gelet op de feiten die verzoeker aan K. heeft verteld, is het niet ondenkbaar om te veronderstellen dat Va. een ontoelaatbare situatie van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. Het vervoeren van een drinkbak van die lengte in de breedte over de gehele rijbaan wijst immers op het bewust in gevaar brengen van de verkeersveiligheid. Dit nadere onderzoek had bovendien aanleiding moeten vormen om een proces-verbaal op te maken. Het is niet juist dat dit pas op 13 mei 2000 is gebeurd.

5. Op grond van verzoekers eigen verklaring, die van zijn vrouw en de medische verklaring van verzoekers huisarts acht de Nationale ombudsman het verder aannemelijk dat verzoeker op 11 februari 1998 met een voor iedereen zichtbare mitella op het politiebureau is verschenen. Deze zichtbare informatie had voor K. een reden moeten zijn om nader te informeren naar het letsel van verzoeker, omdat hij conform eerdergenoemde Richtlijn een proces-verbaal had moeten opmaken als verzoeker voor zijn letsel een ziekenhuis had moeten bezoeken. De verklaring van K. dat verzoeker niet duidelijk gezegd zou hebben dat hij letsel had - voor zover dat al juist zou zijn - doet daaraan niet af, omdat de mitella in combinatie met het verhaal van verzoeker dat Va. tegen zijn linkerarm was aangereden reeds wees op enig letsel.

De onderzochte gedraging is op bovenstaande punten niet behoorlijk.

6. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede nog het volgende op.

De korpsbeheerder heeft - zoals is vermeld onder I., punt 2 - de klacht gegrond geacht, omdat het letsel van verzoeker nader onderzocht had dienen te worden, waarna een proces-verbaal had dienen te worden opgemaakt. Op grond van de Richtlijn had K. echter - na onderzoek naar verzoekers letsel - in beginsel geen proces-verbaal hoeven op te maken, omdat verzoeker daarvoor niet van de plaats van het ongeval naar een ziekenhuis was vervoerd of zich later in het ziekenhuis had moeten laten behandelen.

II. Ten aanzien van de verjaring van het strafbare feit

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat betrokken ambtenaar L. hem op 7 april 2000 op de hoogte had moeten brengen van het feit dat het strafbare feit (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994) waarvan verzoeker aangifte had gedaan inmiddels was verjaard.

2. De korpsbeheerder heeft bevestigd dat L. op 7 april 2000 niet heeft onderkend dat het feit reeds was verjaard. Omdat L. pas op 28 maart 2000 bij het onderzoek naar de aanrijding werd betrokken, is dat hem echter niet te verwijten, aldus de korpsbeheerder.

3. Verzoeker heeft op 1 januari 2000 aan de officier van justitie te Maastricht verzocht om een proces-verbaal op te laten maken van de aanrijding van 10 februari 1998. De officier van justitie heeft vervolgens op 20 januari 2000 aan de politie verzocht een proces-verbaal op te maken, dat, zoals bekend, op 13 mei 2000 is opgemaakt. De politie heeft blijkens de reactie van de korpsbeheerder bij het openbaar ministerie speciale aandacht gevraagd voor de zaak van verzoeker om te voorkomen dat de zaak zou worden geseponeerd, omdat het een oud feit betrof. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de politie daarmee heeft onderkend dat vervolging van het feit waarvan verzoeker aangifte had gedaan mogelijk problemen zou kunnen opleveren vanwege het tijdsverloop. Hij betreurt het echter dat daarbij niet is uitgezocht of het feit al te oud was om de heer Va. nog te vervolgen, zodat verzoeker daarvan eerder (bijvoorbeeld door L. op 7 april 2000) op de hoogte gesteld had kunnen worden.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het insturen van het registratieformulier en het proces-verbaal

1. Verzoeker klaagt er tevens over dat de politie de opgemaakte registratieset en het proces-verbaal niet heeft verzonden aan zijn verzekeringsmaatschappij.

2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat de registratieset die na de aangifte op 11 februari 1998 is opgemaakt werd ingezonden naar de N.V.V.A. Hij heeft niet meer kunnen achterhalen op welke datum dit is gebeurd. Verder heeft hij verklaard dat de op 13 mei 2000 opgemaakte registratieset op 29 mei 2000 naar de Stichting Processen Verbaal (voorheen de N.V.V.A., zie ook Achtergrond, onder 4.) is gezonden.

3. Blijkens gegevens uit de Politiealmanak is de Stichting processen-verbaal belast met afgifte van aan haar toegezonden afschiften van opgemaakte registratieformulieren en processen-verbaal aan belanghebbenden zoals verzekeringsmaatschappijen. De politie stuurt derhalve geen registratiesets en/of processen-verbaal rechtstreeks aan een verzekeringsmaatschappij. Uit het onderzoek is - hoewel verzoeker heeft aangegeven van zijn verzekeringsmaatschappij te hebben gehoord dat er op 10 september 1999 bij de N.V.V.A. nog geen rapport van de politie was binnengekomen.- niet naar voren gekomen dat de verzekeringsmaatschappij van verzoeker de N.V.V.A. heeft benaderd voor gegevens over de aanrijding. Voornoemde Stichting bewaart blijkens informatie gedurende anderhalf jaar de gegevens van door de politie ingezonden stukken van een aanrijding. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman was derhalve bij de Stichting niet meer te achterhalen of de registratieset van de aanrijding van 10 februari 1998 door de politie naar de N.V.V.A. was opgestuurd.

4. De Nationale ombudsman stelt in vervolg op het voorgaande vast dat de politie niet door middel van haar eigen registratiesysteem heeft kunnen aantonen dat de registratieset van 11 februari 1998 naar de N.V.V.A. is ingezonden. Het is echter een vereiste van zorgvuldigheid dat de politie van de door haar verzonden post een registratie bijhoudt. Het is niet juist dat dit niet heeft plaatsgevonden.

5. Uit een uitdraai uit het Bedrijfsprocessensysteem van het regionale politiekorps Limburg-Zuid blijkt dat de registratieset behorende bij het proces-verbaal van 13 mei 2000 op 29 mei 2000 door de politie naar de Stichting Processen-verbaal is verzonden. Verzoeker heeft ook in zijn brief aan de Nationale ombudsman van 31 maart 2002 aangegeven op verzoek het proces-verbaal van de N.V.V.A. te hebben ontvangen (zie Bevindingen, onder H.), hetgeen ook blijkt uit een kopie van een brief aan verzoeker van de Stichting processen-verbaal van 3 augustus 2000 (zie Bevindingen, onder A. 6.). In zoverre is de klacht van verzoeker feitelijk ongegrond.

Gelet op het voorgaande onder punt 4. is de onderzochte gedraging ten aanzien van het inzenden van de registratieset van 11 februari 1998 niet behoorlijk. Op grond van punt 5. is de onderzochte gedraging ten aanzien van het inzenden van de registratieset, die op 13 mei 2000 is opgemaakt, behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het niet-vermelden van letsel

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat in de opgemaakte registratieset en het proces-verbaal niet is vermeld dat hij ten gevolge van de aanrijding letsel had opgelopen.

2. De korpsbeheerder is van mening dat het letsel wel vermeld had dienen te worden in de registratieset, welke deel uitmaakt van het proces-verbaal van 13 mei 2000. Hij heeft in zijn reactie echter gewezen op het feit dat de verwondingen van verzoeker wel in het proces-verbaal zijn opgenomen door middel van de opname van de medische verklaring.

3. De Nationale ombudsman heeft tijdens het onderzoek vastgesteld dat in de op 11 februari 1998 opgemaakte registratieset noch in de bij het proces-verbaal van 13 mei 2000 behorende registratieset is vermeld dat verzoeker ten gevolge van de aanrijding op 10 februari 1998 letsel had opgelopen. Voorts vermeldt het proces-verbaal dat het gaat om een vermoedelijke overtreding van een aanrijding met uitsluitend materiële schade.

4. Blijkens de Handleiding registratie verkeersongevallen uit 1995 had politieambtenaar K. op de in 1998 opgemaakte registratieset dienen te vermelden of verzoeker gewond was of niet (zie Achtergrond, onder 2.). Het is niet juist dat hij dit heeft nagelaten.

Dit geldt eveneens voor de later opgemaakte registratieset en het proces-verbaal (zie Achtergrond, onder 3.). Een bij het proces-verbaal gevoegde medische verklaring verschaft weliswaar duidelijkheid over de vraag of verzoeker bij de aanrijding gewond was geraakt, maar is geheel in tegenspraak met de wijze waarop politieambtenaar K. het strafbare feit heeft omschreven. De vermelding in het proces-verbaal dat het gaat om een aanrijding met uitsluitend materiële schade keurt de Nationale ombudsman om die reden dan ook af.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

V. Ten aanzien van het optreden van betrokken ambtenaar K. op 28 april 2000

1. Tenslotte klaagt verzoeker over de wijze waarop politieambtenaar K. hem heeft bejegend toen deze op 28 april 2000 bij verzoeker thuis kwam voor het ondertekenen van een aanvraag om medische informatie. Verzoeker is van mening dat K. zich bot heeft gedragen door zich niet aan hem voor te stellen en zijn motorhelm en zonnebril met spiegelende glazen op te houden tijdens het gesprek. Daarnaast klaagt verzoeker over het feit dat K. geen opmerkingen heeft gemaakt over zijn eerdere optreden in deze zaak en daarvoor geen excuses heeft aangeboden. Verzoeker heeft tijdens dit onderzoek nog verklaard dat hij en zijn vrouw niet van K. hebben gehoord dat K. vanwege een spoedmelding die dag direct weer weg moest. Voorts heeft verzoekers vrouw schriftelijk aan de Nationale ombudsman laten weten dat zij er getuige van is geweest dat politieambtenaar K. tijdens eerdergenoemd gesprek met verzoeker zijn zonnebril met spiegelglazen heeft opgehouden.

2. De korpsbeheerder heeft zich van een oordeel over dit punt van verzoekers klacht onthouden. Hij heeft daarbij opgemerkt dat hij heeft begrepen dat K. niet de intentie had om onbeleefd te zijn. K. had tijdens het gesprek met verzoeker geen behoefte om op de gebeurtenissen uit 1998 terug te komen. Volgens de korpsbeheerder zou verzoekers beeld te maken kunnen hebben met zijn onvrede over het totale politieoptreden in deze zaak.

3. Politieambtenaar K. heeft tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman verklaard dat hij op 28 april 2000 tegen verzoeker heeft gezegd wie hij was en waarvoor hij kwam. Hij heeft verzoeker ook verteld dat hij en zijn collega via de meldkamer waren opgeroepen voor een spoedmelding van een aanrijding met letsel. Hij heeft tevens verklaard dat hij zijn helm heeft opgehouden en geen zonnebril droeg.

4. Blijkens inlichtingen van politieambtenaar Ve. is er op 28 april 2000 om 12.15 uur een melding bij de meldkamer van de politie in Sittard binnengekomen van een vechtpartij te Geleen, waarbij om assistentie is gevraagd aan politieambtenaar K. Tevens bleek dat K. ter plaatse om 12.30 uur een getuige heeft gehoord. Gelet op het tijdstip dat verzoeker heeft aangegeven waarop K. vermoedelijk bij hem aan de deur is geweest (11.30 uur) en de tijd die K. maximaal nodig zou hebben gehad om met een personenauto van de woning van verzoeker naar de plaats van de spoedmelding te komen (14 minuten), is het aannemelijk dat K. op het moment dat hij bij verzoeker voor de deur stond werd opgeroepen voor bovenstaande spoedmelding. Nu de lezingen van K. en verzoeker over het vermelden van de spoedmelding tegenover elkaar zijn blijven staan, is niet komen vast te staan of K. verzoeker van de spoedmelding heeft verteld.

5. De lezing van verzoeker over zijn gesprek met K. op 28 april 2000 stemt onder andere met die van K. overeen voor zover het het ophouden van de motorhelm betreft. Op grond van het hiervoor onder V. 4 gestelde acht de Nationale ombudsman het in beginsel niet onbegrijpelijk dat K. zijn helm ophield toen hij bij verzoeker aanbelde. Bovendien ligt het op grond van de verklaring van K. voor de hand dat hij zijn helm had opengeklapt, omdat hij anders niet goed met verzoeker had kunnen converseren. Dit laatste maakt naar het oordeel van de Nationale ombudsman een andere - en meer open - indruk dan een dichtgeklapte helm.

6. Tijdens het onderzoek is de lezing van verzoeker en zijn vrouw over het dragen van een zonnebril tegenover de lezing van K. blijven staan. Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere. Dit geldt eveneens voor het klachtonderdeel dat K. zich niet heeft voorgesteld aan verzoeker.

7. Ten aanzien van de klacht dat K. niet is teruggekomen op het opnemen van de aangifte in februari 1998 en excuses heeft aangeboden voor zijn optreden overweegt de Nationale ombudsman het volgende. Naast zijn klacht hierover heeft verzoeker ook onder andere in zijn correspondentie meerdere malen aangegeven in het geheel niet tevreden te zijn over de wijze waarop K. zijn aangifte van de aanrijding in behandeling heeft genomen. Hij verwijt K. in ieder geval dat degene die hem heeft aangereden niet door de politie als verdachte is beschouwd en dat hij geen geld van zijn verzekering heeft ontvangen, omdat de registratie van de aanrijding niet volledig was en er niet op tijd een proces-verbaal van is opgemaakt. De Nationale ombudsman heeft hiervoor onder I. en IV. ook vastgesteld dat K. de aanrijding onvoldoende heeft onderzocht en ten onrechte heeft verzuimd het door verzoeker opgelopen letsel in de registratieset te vermelden. Hij acht het echter - hoe begrijpelijk hij de behoefte van verzoeker om daarvoor excuses te krijgen ook vindt - niet onfatsoenlijk dat K. op 28 april 2000 niet met verzoeker heeft gesproken over zijn eerdere optreden of daarvoor excuses heeft aangeboden. K. was immers op dat moment opgeroepen voor een spoedmelding en was in die situatie niet in de gelegenheid om terug te komen op zijn eerdere optreden. Dat K. daar zelf geen behoefte aan zou hebben gehad doet naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet ter zake.

8. Op grond van de hiervoor onder V, punt 4., 5., 6. en 7. vermelde overwegingen is de Nationale ombudsman van oordeel dat het totale optreden van K. op 28 april 2000 tegenover verzoeker correct is geweest. De onderzochte gedraging is op dit punt derhalve behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), die wordt aangemerkt als een gedraging van de

beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, is gegrond, behalve ten aanzien van het insturen van de registratieset en proces-verbaal van 13 mei 2000 en het optreden op 28 april 2000.

Onderzoek

Op 10 augustus 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Maastricht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

Hij maakte gebruik van deze gelegenheid.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een betrokken ambtenaar telefonisch gehoord over de gedraging.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker, de korpsbeheerder en betrokken ambtenaar K. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. De reactie van betrokken ambtenaar S. gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker is op 10 februari 1998 betrokken geraakt bij een ongeval in de gemeente S. Hij reed op die dag op een bromfiets tegen een drinkbak voor vee aan, die werd vervoerd op een tractor. Verzoeker is meteen na het ongeval naar het politiebureau in S. gereden om aangifte te doen. De politie vertelde verzoeker vervolgens dat hij voor het letsel aan zijn arm eerst naar de dokter moest gaan en de volgende dag voor een aangifte terug moest komen. Verzoeker is dezelfde avond naar een huisarts geweest, die hem onder andere een mitella voor zijn arm heeft voorgeschreven. De volgende dag is verzoeker samen met zijn vrouw naar het politiebureau in S. gegaan om zijn verhaal te doen. Verzoeker heeft op 11 februari 1998 de aanrijding gemeld bij politieambtenaar K. Daarna heeft hij zijn verzekeringsmaatschappij Ar. ingeschakeld.

2. Verzoeker verkeerde in de veronderstelling dat politieambtenaar K. van zijn melding van de aanrijding een proces-verbaal had opgemaakt. Aangezien zijn verzekerings-maatschappij en de Nederlandse Vereniging voor Assuradeuren (NVVA) in september 1999 nog geen exemplaar van het proces-verbaal hadden ontvangen, heeft verzoeker daarvan op 10 september 1999 op eigen initiatief op het politiebureau te Sittard een afschrift opgevraagd. Toen bleek dat er geen proces-verbaal van de aanrijding was opgemaakt, maar een registratieformulier. Verzoeker heeft daarvan een afschrift ontvangen. Op dit formulier is onder punt 17 niet vermeld dat verzoeker tengevolge van de aanrijding letsel had opgelopen.

3. Verzoeker heeft zich vervolgens op 1 januari 2000 schriftelijk tot de officier van justitie te Maastricht gewend met het verzoek om alsnog een proces-verbaal te laten opmaken van de aanrijding op 10 februari 1998. Officier van justitie M. heeft de politie in januari 2000 verzocht alsnog een proces-verbaal op te laten maken.

4. Op 13 mei 2000 heeft politieambtenaar K. een proces-verbaal van de aanrijding opgemaakt. Dit proces-verbaal bevat onder meer gegevens over de bij de aanrijding betrokken personen en voertuigen, gegevens over de plaats van het ongeval, twee situatieschetsen (van verzoeker en de eigenaar van de tractor), de verklaringen van betrokken partijen en een getuigenverklaring. Tevens heeft politieambtenaar K. de waarschijnlijke weersgesteldheid op de dag van de aanrijding nagevraagd en het voertuig en de drinkbak waartegen verzoeker was aangereden omschreven. Ook is bij het proces-verbaal een geneeskundige verklaring van 3 mei 2000 van de huisarts van verzoeker gevoegd, waarop is aangegeven welk letsel hij bij verzoeker had waargenomen. Zowel in het proces-verbaal als in de opnieuw opgemaakte registratieset met mutatie van 5 april 2000 is niet vermeld dat verzoeker tengevolge van de aanrijding letsel had opgelopen. Voorts heeft K. in het proces-verbaal opgenomen dat het een aanrijding met uitsluitend materiële schade betreft.

5. Het door politieambtenaar K. opgemaakte proces-verbaal is op 15 juni 2000 bij het arrondissementsparket te Maastricht ingeleverd. Bij brief van 29 juni 2000 heeft de officier van justitie verzoeker meegedeeld dat niet tot een strafvervolging kan worden overgegaan, omdat het strafbare feit inmiddels is verjaard.

6. Bij brief van 3 augustus 2000 heeft de Stichting Processen-verbaal te Zoetermeer op zijn verzoek aan verzoeker een kopie van het rapport/proces-verbaal van 13 mei 2000 toegezonden.

7. In zijn brief van 8 augustus 2000 aan de Nationale ombudsman heeft verzoeker onder meer het volgende verklaard:

"Op 28-04-2000 kwam dhr. K. bij mij persoonlijk om een machtiging te laten tekenen voor de medische gegevens omtrent de linkerarm. De heer K. was gekleed in motorkleding. Hij hield zijn helm op en verstopte zijn ogen achter een spiegelzonnebril, gaf me geen hand en stelde zich niet voor. Ook sprak hij geen woord over zijn optreden. Ik dacht dat de politie tijdens hun opleiding ook geleerd kreeg hoe met mensen om te gaan. Het optreden van K. was bot te noemen."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht in zijn onder punt A.7 vermelde brief.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 22 januari 2001 (op het Bureau Nationale ombudsman ingekomen op 7 maart 2001) op de klacht van verzoeker. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Van de betreffende aanrijding werd, nadat verzoeker daarvan op 11.02.1998 aan het politiebureau te S. aangifte had gedaan, onder nummer 11/02/1998-86, in het toenmalige bedrijfsprocessensysteem Multipol een registratieset, alsmede een mutatierapport opgemaakt (…). Deze registratieset werd gezonden naar de N.V.V.A. Helaas valt niet meer te achterhalen op welke datum. De verzekeringsmaatschappij van verzoeker had via de N.V.V.A. van de inhoud van de registratieset kennis kunnen nemen.

(…)

Hoewel op 11.02.1998 de aard van het letsel van verzoeker (nog) niet bekend was, was wel duidelijk dat hij letsel had opgelopen. Derhalve had dan ook een nader onderzoek ingesteld dienen te worden, gevolgd door het opmaken van een proces-verbaal. Ik acht de klacht op dit onderdeel dan ook gegrond. Ik heb de korpschef verzocht om de betrokken politieambtenaar K. op zijn optreden in deze aan te spreken.

Na interventie door de districtelijk coördinator slachtofferzorg, werd door de officier van justitie te Maastricht in januari 2000 opdracht gegeven alsnog een proces-verbaal op te maken. Dit traject werd gestagneerd door de lastige bereikbaarheid van de behandelend ambtenaar K. (…) Eerst op 28 maart 2000 werd vervolgens aan de inspecteur L. opdracht gegeven het onderzoek af te handelen. Hierna werd door L. en K. op 13 mei 2000 (…) een proces-verbaal opgemaakt. In de door K. opgemaakte - en van het proces-verbaal deeluitmakende - registratieset werd het letsel van verzoeker niet vermeld. Hoewel ik van mening ben dat dit wel had dienen te gebeuren, zijn de verwondingen van verzoeker wel in het proces-verbaal opgenomen middels de daarvan deeluitmakende medische verklaring (…). Een exemplaar van de registratieset werd op 29.05.2000 gezonden naar de Stichting Processen-Verbaal (voorheen N.V.V.A.) (…). Het proces-verbaal werd door de districtelijk coördinator slachtofferzorg, (…) op 15 juni 2000 persoonlijk op het parket van de officier van justitie bezorgd (…). Daarbij werd door hem aandacht gevraagd voor het voortraject in deze, teneinde te voorkomen dat de zaak geseponeerd zou worden op grond van `oud feit'. Helaas bleek deze bijzondere aandacht tevergeefs omdat het feit op dat moment reeds verjaard was (…).

Met betrekking tot de opdracht van de officier van justitie tot het opmaken van een proces-verbaal is niet de vereiste voortvarendheid ter hand genomen. Daardoor heeft de afhandeling daarvan langer dan noodzakelijk op zich laten wachten. Deze problematiek is inmiddels onder de aandacht gebracht van de districtchef Sittard. Hierbij teken ik aan dat verzoeker eerst in september 1999 navraag deed bij de politie in S. en vervolgens - nadat hij kort daarna in het politiebureau te Sittard in het bezit was gesteld van een kopie van de opgemaakte registratieset - pas op 28 december 1999 hulp zocht bij de districtelijk coördinator slachtofferzorg.

Nadat inspecteur L. met het verdere onderzoek was belast heeft hij verzoeker op 7 april 2000 uitgebreid gehoord. Daarbij heeft hij niet onderkend dat het feit reeds verjaard was. Gelet op het feit dat L. pas op 28 maart 2000 met het verdere onderzoek werd belast en mede daardoor de verjaringstermijn niet heeft onderkend, acht ik het niet verwijtbaar dat hij verzoeker daarvan niet in kennis heeft gesteld. (…)

Voor wat betreft het aangehaalde optreden van de ambtenaar K. tijdens zijn bezoek aan verzoeker op 28 april 2000 onthoud ik mij van een oordeel. Ik heb begrepen dat K. niet de intentie heeft gehad om onbeleefd te zijn. Hij had tijdens het bezoek geen behoefte om terug te komen op de gebeurtenissen uit 1998 en geeft aan datgene waarvoor hij bij verzoeker was - het vragen van toestemming voor het opmaken van een medische verklaring - correct en zakelijk te hebben afgehandeld. Mogelijk heeft het beeld van verzoeker en de daarbij door hem ondervonden gevoelens te maken met onvrede van zijn kant over het totale politieoptreden in deze zaak."

2. Een door de korpsbeheerder toegezonden uitdraai van het bedrijfsprocessensysteem X-pol van de registratie met het nummer 2000043563-1 (het nummer van de in april 2000 opgemaakte registratieset van de aanrijding op 10 februari 1998; N.o.) vermeld onder meer dat het een aanrijding met uitsluitend materiele schade betreft en dat de registratieset hiervan op 29 mei 2000 aan de Stichting Processen-Verbaal is verzonden.

D. Reactie openbaar ministerie te maastricht

De Nationale ombudsman heeft de hoofdofficier van justitie te Maastricht in de gelegenheid gesteld te reageren op de klacht van verzoeker, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden is, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden. Bij brief van 14 december 2000 heeft het hoofd van het arrondissementsparket te Maastricht onder meer het volgende meegedeeld:

"In zijn algemeenheid moge ik opmerken dat doorgaans geen proces-verbaal wordt opgemaakt ingeval van een verkeersongeval met licht letsel (bijvoorbeeld lichte kneuzingen) en zeer lichte schade (bijvoorbeeld blik- en krasschade). Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel (bijvoorbeeld wanneer een slachtoffer zich moet laten behandelen door een (huis)arts) of meer dan lichte schade tot gevolg heeft, wordt een registratieset opgemaakt.

Een proces-verbaal dient te worden opgemaakt:

wanneer er sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving;

wanneer het verkeersongeval de dood, zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, tot gevolg heeft;

wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor een betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan;

wanneer het vermoeden bestaat dat het ongeval (mede) te wijten is aan het gebruik van alcohol en/of drugs.

De gegevens met betrekking tot een verkeersongeval worden verstrekt aan de Stichting Processen-Verbaal ten behoeve van de verstrekking van afschriften door deze stichting aan belanghebbenden. De Stichting Processen-Verbaal verstrekt onder andere - desgevraagd - informatie aan verzekeraars teneinde de schade als gevolg van een verkeersongeval te regelen."

Reactie verzoeker

1. Verzoeker heeft op 17 mei 2001 telefonisch zijn reactie op de stukken van de korpsbeheerder aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman meegedeeld. Deze reactie houdt onder meer het volgende in:

"Ik heb nooit excuses van de politie gekregen voor het feit dat ze in mijn zaak fouten heeft gemaakt. Waarom heeft de politie mij niet meteen op de avond van de aanrijding geholpen? Ik vind dat ze te weinig onderzoek heeft gedaan. Ik kan bewijzen dat ik nooit door de drinkbak van de heer V. geraakt kan zijn, als de heer V. die bak vervoerd had op de wijze zoals hij heeft aangegeven. De politie heeft nooit onderzocht of de verklaring van V. praktisch mogelijk was.

Ik begrijp niet waarom uitgerekend de heer K. bij mij aan de deur kwam op 28 april 2000. De heer K. had tegen mij kunnen zeggen dat alles mis was gegaan; dan was de situatie heel anders geweest."

F. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR K.

1. Op 31 januari 2002 verklaarde betrokken ambtenaar K. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben op 28 april 2000 bij de heer V. thuis geweest om toestemming te vragen voor het opvragen van een letselverklaring. Op het moment dat ik met een collega voor de deur van de heer V. stond, kregen wij een spoedmelding van een aanrijding met letsel. Ik belde toch aan bij de heer V., omdat we al voor de deur stonden en hij ons mogelijk al had gezien. Ik heb tegen de heer V. gezegd dat ik kwam voor een handtekening. De heer V. wilde dat ik binnenkwam. Ik heb gezegd wie ik was en dat we meteen weer weg moesten voor het spoedgeval. Hij zei dat hij mij nog wel kende. Ik had mijn helm op, toen ik aan de deur kwam. Ik had geen zonnebril op, omdat ik die niet samen met de helm kan dragen. Door het model van de helm - hij zit op mijn wenkbrauwen - schuift de bril op mijn neus. Mijn collega had wel een zonnebril op. Ik weet niet meer wie dat was.

Op het moment dat de heer V. op 11 februari 1998 op het politiebureau in S. kwam, verwachtte ik al dat hij een klacht zou indienen. De reden daarvoor is dat hij toen behoorlijk overstuur was. Ik kon dat begrijpen. Ik ging er vanuit dat de heer V. en de heer Va., die hem aangereden zou hebben, de schade onderling zouden regelen. De partijen zouden met elkaar contact opnemen. De heer V. kwam geen aangifte doen, maar melding maken van een aanrijding. Daar heb ik een registratieset van opgemaakt. Die is ook ingestuurd naar de Nederlandse Vereniging voor Assuradeuren (NVVA). Daar moet de set dan worden opgevraagd. Achteraf bleek dat mis te zijn gegaan. De documenten worden daar maar een half jaar bewaard. De heer V. had volgens mij geen letsel. Dat zei hij ook. Hij vertelde dat hij met zijn arm tegen de drinkbak was aangekomen, maar zijn verhaal kwam op mij niet over alsof hij ernstig letsel had. Als hij had aangegeven dat hij letsel had, had ik ook een proces-verbaal opgemaakt. Ik heb daarna niets meer gehoord van de heer V. De familie Va. is bekend, maar ik had niet eerder klachten over de heer Va. gehad. Ik heb de heer V. ook niet verteld dat ik de zaak naar het openbaar ministerie zou sturen.

Ik vraag me af waar de heer V. mee bezig is. Ik bedoel daarmee dat hij onwaarheden vertelt. Hij spreekt niet de waarheid over die zonnebril en hij heeft gezegd dat er een getuige van de aanrijding was, terwijl dat niet het geval was. Ik kan boos worden over het feit dat er aan mijn integriteit wordt getwijfeld."

2. Op 11 april 2002 verklaarde betrokken ambtenaar K. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben op 28 april 2000 in de ochtend bij de heer V. geweest om toestemming te vragen voor een geneeskundige verklaring. Ik denk dat ik tussen 10.00 en 11.00 uur bij hem ben geweest, maar ik weet dat niet zeker. Ik ben ook even bij hem binnen geweest. Ik heb meteen gezegd dat we een spoedmelding hadden en dat ik weer weg moest. Ik kan me niet herinneren dat de heer V. problemen had met het tekenen van de toestemmingsverklaring. Ik had die dag een politiehelm, model 3 op. Die helm is van het merk BMW. De onderkant van die helm is dicht. Om hem open te maken moet je met twee handen via een druksysteem de voorkant naar achteren klappen. Ik denk dat ik de helm die dag bij de heer V. had opengeklapt. Ik doe dat eigenlijk altijd, omdat je anders met praten alleen gemompel hoort.

Ik ben er vrij zeker van dat de spoedmelding, die mijn collega en ik op 28 april 2000 kregen, een aanrijding met letsel betrof. Daarvoor worden wij meestal ingezet; andere zaken waar wij een enkele keer voor worden ingeschakeld, zijn zaken die de rechtsorde ernstig hebben verstoord, zoals een bankoverval. Een spoedmelding van een aanrijding met letsel heeft prioriteit 1. Ik bedoel daarmee dat je dan meteen met zwaailichten en sirene naar de plaats van de melding gaat. Ik heb al eerder verklaard dat ik toch eerst bij de heer V. heb aangebeld, omdat ik al voor de deur stond. Mijn collega had de spoedmelding aangenomen. De melding kwam van de meldkamer. Toen ik aanbelde bij de heer V. had ik van mijn collega begrepen dat er een spoedmelding was. Om die reden heb ik tegen V. gezegd dat ik echt meteen weg moest. Ik heb dat twee of drie keer uitgelegd. Ik denk dat ik minder dan vijf minuten bij de heer V. ben geweest."

G. INFORMATIE over SPOEDMELDING

1. Op 20 maart 2002 heeft politieambtenaar Ve. telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman doorgegeven dat er op 28 april 2000 geen melding bij de meldkamer in Sittard is binnengekomen van een aanrijding met letsel.

2. Op 16 april 2002 heeft politieambtenaar Ve. telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman meegedeeld dat er op 28 april 2000 om 12.15 uur een melding bij de meldkamer van de politie in Sittard is binnengekomen van een vechtpartij op de Rijksweg te Geleen, waarbij om assistentie is gevraagd aan politieambtenaar K. Ter plaatse bleek het te gaan om een aanhouding van een verdachte van vernieling van een auto. De verdachte was een bloemenzaak in gerend. Uit het registratiesysteem van de politie blijkt dat K. ter plaatse om 12.30 uur een getuige heeft gehoord. Het is niet bekend of de collega van K., politieambtenaar S, ook ter plaatse is geweest.

H. Nadere reactie verzoeker

1. Bij brief van 31 maart 2002 deelde verzoeker als reactie op de eerste verklaring van betrokken ambtenaar K. onder meer het volgende mee:

"Op 28 april 2000 omstreeks 11.30 uur werd er gebeld aan de voordeur. Toen ik de deur opende stond er een motoragent met een helm op en een zonnebril met spiegelglazen. Zonder zich voor te stellen drukte de motoragent mij een papier in mijn handen met het verzoek hier een handtekening onder te zetten. Ik vroeg de motoragent binnen te komen, wat hij ook deed. De motoragent bleef aandringen op mijn handtekening. Ik vertelde de motoragent dat ik eerst de brief wilde lezen, voordat ik mijn handtekening plaatste. Toen ik de brief las merkte ik uit de brief dat het zich handelde om een letselverklaring. Na het lezen en ondertekenen van de letselverklaring heb ik nog even met de motoragent gepraat, waarbij de motoragent zijn helm en spiegelglazenzonnebril ophield. Tijdens het gesprek dat ik voerde met de motoragent kwam ik er achter dat de motoragent dhr. K. bleek te zijn Toen ik zijn naam noemde “U bent dhr. K” nam hij de ondertekende (door mij) letselverklaring en liep naar buiten, alwaar een collega op hem wachtte, ook met een politiemotor. Buiten vertelde dhr. K. dat hij de letselverklaring ging afgeven bij mijn huisarts dr B. te X. (..) De woorden aanrijding met letsel en spoedgeval hebben mijn vrouw (die overigens getuige was van het hele optreden van dhr. K.) en ik niet gehoord. Op 10 februari 1998 omstreeks 18.30 ben ik met mijn bromfiets tegen een zwarte drinkbak gereden die dwars over de weg vervoerd werd. (…)

Op die zelfde avond ben ik naar mijn huisarts gegaan met mijn vrouw, daar ik niet in staat was de auto te besturen. Mijn arm deed verschrikkelijk pijn en was flink gezwollen. (…) De diagnose die de vervangende huisarts stelde was dat de linkerarm flink was gekneusd. Ik moest paracetamol slikken en de arm 5 keer per dag goed koelen in koud water met ijsklontjes. Ook deed de vervangende huisarts mijn arm verbinden, eerst met vette watten, dan met een drukverband, waarna de arm te ruste werd gelegd in een mitella gedurende een week. Na een pijnlijke nacht te hebben doorgebracht zijn mijn vrouw en ik op 11 februari 1998 naar het politiebureau te S. gereden om aangifte te doen betreffende het ongeval met Boer Va. te M. Na een aanrijding met letsel dien ik namelijk geen klacht in, maar doe ik aangifte. Met dhr. Va. viel niet te praten, dhr. Va. moest namelijk eerst zijn vee verzorgen en zou later terug komen…, zo zei dhr. Va.

Ik had wel degelijk letsel, ik zat daar op het politiebureau te Stein met een nog steeds zeer pijnlijke arm in een mitella en mijn vrouw chauffeerde. Als dhr. K. zijn werk fatsoenlijk had gedaan was de aangifte niet verjaard, want op 7-4-2000 kwam brigadier L. P.V. opmaken. Van justitie kreeg ik te horen (lezen) dat dhr. Va. vrijuit gaat, de zaak Va. is verjaard. Voor dat P.V. heb ik het politiebureau zeker zes keer bezocht, maar ze konden niets vinden in het computerbestand. Dhr. K. verklaart “De familie Va. is bekend, maar ik had niet eerder klachten over de heer Va. gehad”. Ik snap niet waarom dhr. Va. bekend is bij de politie! Tijdens de aangifte op het politiebureau te Stein vertelde dhr. K. dat hij de fam. Va. kent, omdat het regent van klachten betreffende dhr. Va. Nu zou de maat vol zijn, aldus dhr. K., zijn letterlijke woorden: "Nu stuur ik alles door naar de officier van justitie". Het woord slachtofferhulp is door dhr. K. nooit gevallen, daar ben ik twee jaar later zelf achtergekomen.

Betreffende de getuigen: Tijdens het ongeval waren er geen getuigen. Wel ben ik later bij de overbuurman van dhr. Va. gaan vragen hoe dhr. Va. rijdt met zijn landbouwmachines, waarop ik als antwoord kreeg dat dhr. Va. roekeloos en zonder rekening te houden met medeweggebruikers rijdt, onverantwoord. De naam van de overbuurman is dhr. G. Later trok dhr. G. zijn verklaring is, dhr. Va. is overbuur. (…)

Betreffende de N.V.V.A.:

Daar is nooit iets binnengekomen van dhr. K. Dit is ook de reden waarom de rechtsbijstandsverzekering Ar. niets kon doen. Pas nadat dhr. L. (…) op 7-4-2000 P.V. is komen opmaken, heb ik het N.V.V.A. geld overgemaakt en heb het P.V. ontvangen. Ondanks het P.V. kon de Ar. niets beginnen, omdat de zaak verjaard bleek te zijn.

Aldus dhr. K.:

"Op het moment dat ik met een collega voor de deur van de heer V. stond, kregen wij een spoedmelding van een aanrijding met letsel". Dat weet dhr. K. zich wel te herinneren, maar hij weet niet meer wie dat was (zijn collega). Dubieus, een aanrijding met letsel gaat toch voor een handtekening. "De heer V. had volgens mij geen letsel. Dat zei hij ook. Maar zijn verhaal kwam op mij niet over alsof ik ernstig letsel had". Had ik nou letsel of niet? Ik kan hier geen touw aan vast knopen. Wat ik wel weet is dat dhr. K. de hele zaak heeft verprutst, en alles wat mis kon gaan mis is gegaan.

Dhr. K. vraagt zich af waar de heer V. mee bezig is, dhr. K. bedoelt daarmee dat ik onwaarheden vertel. Ik spreek niet de waarheid. Welk motief zou ik hebben om te liegen?

Mijn god, ik heb een aanrijding gehad, dan vertrouw je toch op een eerlijke behandeling zoals de normale gang van zaken is, en nu word ik als leugenaar uitgemaakt. Als ik zou liegen, waarom daagt dhr. K. mij dan niet voor de rechter? Ik voel mij door deze uitspraak diep beledigd. Dhr. K. kan boos worden over het feit dat er aan zijn integriteit wordt getwijfeld en waar sta ik dan, wie gelooft er in mij? Omdat dhr. K. politieambtenaar is en werkt voor justitie zou dhr. K. dan geloofwaardiger zijn dan de gewone belastingbetalende burger? Ik proef hier machtsmisbruik."

2. Bij brief van 12 april 2002 aan de Nationale ombudsman verklaarde de vrouw van verzoeker dat zij er getuige van is geweest dat politieambtenaar K. zijn zonnebril met spiegelglazen heeft opgehouden, toen deze op 20 april 2000 (bedoeld wordt 28 april 2000; N.o.) bij verzoeker aan de deur is geweest.

3. Verzoekers vrouw heeft voorts op 8 april 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat verzoeker op 11 februari 1998 op het politiebureau een voor iedereen zichtbare mitella om zijn linkerarm had.

4. Verzoeker heeft de Nationale ombudsman een dokterverklaring van 8 april 2002 gezonden, waarin onder meer is vermeld dat hij door een waarnemend huisarts op 10 februari 1998 is behandeld met een drukverband en een mitella.

I. VERKLARING POLITIEAMBTENAAR S.

Op 8 april 2002 verklaarde politieambtenaar S. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Uit informatie van de politie is gebleken dat ik samen met K. op 28 april 2000 bij de heer V. te X ben geweest. Ik kan me dat niet herinneren. Ik ben in die tijd vaak met K. op motorsurveillance geweest. We hebben ook vaak assistentie verleend naar aanleiding van een melding van een aanrijding met letsel. Ik weet niet of K. een zonnebril draagt onder zijn helm. Ik draag zelf wel een zonnebril onder mijn helm, maar ik weet niet meer welke collega-motorrijders dat ook doen. Ik heb zelf ook problemen met het dragen van een zonnebril onder mijn helm, maar ik kies er uit veiligheidsoverwegingen voor om de bril te dragen. Er zijn verschillende typen politiehelmen.

Een melding van een aanrijding met letsel is een prioriteit 1-melding. In beginsel laat je dan alles uit je handen vallen en ga je naar de plaats van de aanrijding. De meldkamer legt in dat geval de melding vast en wie er wordt aangestuurd. Als wij assisteren maken we daar een proces-verbaal van op."

J. INFORMATIE OVER DE TE VOLGEN ROUTE VAN HET ADRES VAN VERZOEKER NAAR DE PLAATS VAN DE SPOEDMELDING te geleen

Na raadpleging van een routeplanner is gebleken dat de afstand tussen de woning van verzoeker en de Rijksweg-Centrum te Geleen afhankelijk van de route tussen de 6,7 en de 7,3 kilometer bedraagt. De route van 6,7 kilometer kan blijkens de routeplanner in 14 minuten worden afgelegd en de route van 7,3 kilometer in 11 minuten. De berekende tijd geldt als de route wordt afgelegd met een personenauto.

K. INFORMATIE STICHTINGEN PROCESSEN-VERBAAL

Uit telefonische informatie van de Stichting Processen-verbaal is gebleken dat de Stichting de naar hen toegezonden rapporten en processen-verbaal anderhalf jaar bewaart. Na die periode zijn de gegevens vernietigd en is niet meer na te gaan of ze zijn ingestuurd en wanneer dat was.

L. INFORMATIE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ AR.

Verzekeringsmaatschappij Ar. liet bij brief van 27 mei 2002 onder andere aan de Nationale ombudsman weten dat zij de registratieset van de aanrijding op 10 februari 1998 op 16 september 1999 heeft ontvangen via mevrouw V. In het dossier zitten diverse telefoonnotities, waaruit blijkt dat vòòr die datum telefonisch contact is opgenomen met de politie over het rapport dat van de aanrijding zou zijn opgemaakt. Dat rapport kon toen niet door de politie worden achterhaald.

Achtergrond

1. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) en vervallen op 1 november 1999, zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan het Verbond voor Verzekeraars (later de N.V.V.A.: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient in ieder geval een registratieformulier te worden opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieformulier wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

In de genoemde Richtlijn staat verder onder meer vermeld:

"1. Inleiding

(...) De vervolging heeft (...) een functie indien de fout van de verdachte zodanig is dat ondanks alle ongemakken en financieel nadeel, een strafrechtelijke sanctionering aangewezen is. Deze behoefte aan straffen is echter alleen aanwezig, indien door de verdachte een zodanige fout is gemaakt, dat deze objectief gezien duidelijk boven het normale (wellicht onbewust) gevaarscheppende gedrag in het verkeer uitgaat, in welk geval sprake is van een ernstige gevaarzetting. In zo'n geval dient dan ook proces-verbaal te worden opgemaakt. De twee onderstaande voorbeelden mogen één en ander duidelijk maken:

1. Een verkeerslicht straalt reeds enige tijd rood licht uit. Twee bestuurders staan inmiddels stil voor dit licht. Een derde bestuurder reageert niet op het rode verkeerslicht en merkt evenmin de twee reeds stilstaande auto's op. Met aanmerkelijke snelheid botst deze bestuurder op het zich voor hem bevindende voertuig en veroorzaakt aldus een kop-staart botsing.

2. Een verkeerslicht straalt enige tijd rood licht uit. Bij groen licht zet het verkeer zich in beweging en slaat naar rechts af. Direct na de kruising bevindt zich een voetganger op de daarvoor aanwezige voetgangersoversteekplaats. De eerste bestuurder remt af, de tweede bestuurder kan nog net tot stilstand komen, doch de derde bestuurder die zojuist is opgetrokken vanaf het groene licht verwacht het voor hem remmende voertuig niet en veroorzaakt een kopstaart botsing.

In het algemeen zal van het in het eerste voorbeeld bedoelde verkeersongeval proces-verbaal moeten worden opgemaakt en van het in het tweede voorbeeld genoemde verkeersongeval niet. Met name de mate van onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid in het gedrag van de verdachte is derhalve bepalend voor het antwoord op de vraag of een strafvervolging geïndiceerd is.

(...)

2. Opmaken registratieset.

Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade tot gevolg heeft, dient dit te worden geregistreerd. De onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat opgestelde 'Handleiding Registratie Verkeersongevallen' duidt aan hoe gegevens dienen te worden vastgelegd.

Toelichting: Van meer dan licht letsel zal in het algemeen sprake zijn wanneer een slachtoffer zich direct of korte tijd later door een (huis)arts moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval. (…)

4. Opmaken proces-verbaal.

In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:

1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de geven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.

Toelichting. Het hier gestelde zal zich onder meer voordoen bij overtreding van die voorschriften, waarvan de niet-naleving tot de belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen behoort en die als zodanig veelal object zijn van gericht verkeerstoezicht. Geenszins is bedoeld, dat deze overtredingen altijd en automatisch moeten leiden tot het opmaken van een proces-verbaal. De politie zal van geval tot geval op grond van haar ervaring met en inzicht in verkeerszaken moeten beoordelen of het betreffende verkeersongeval is veroorzaakt door een uit een oogpunt van verkeersveiligheid ernstige fout en de verdachte daarbij in die situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan. De verbalisant dient hierover niet alleen te oordelen. Hij zal in de gevallen, welke naar zijn mening onder de norm 1. vallen én in twijfelgevallen moeten rapporteren. Hierbij vermeldt hij zijn oordeel. (…)

2. Ook indien 1. niet van toepassing is dient proces-verbaal te worden opgemaakt:

a. wanneer het verkeersongeval de dood van een der betrokkenen tot gevolg heeft; (…)

b. wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, (…).

Toelichting. In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien enige betrokkene van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts."

2. Handleiding Registratie Verkeersongevallen van oktober 1995.

"Rubriek 17

Gewond/overleden Doorhalen wat niet van toepassing is. (…)

Indien gewond Vermelden naar welk ziekenhuis het slachtoffer het eerst is vervoerd en met welk vervoermiddel en of hij/zij wel of niet is opgenomen in een ziekenhuis"

3. Handleiding Registratie Verkeersongevallen 2000

"Rubriek 17

Gewond/overleden Doorhalen wat niet van toepassing is. (…)

Indien gewond Vermelden naar welk ziekenhuis het slachtoffer het eerst is vervoerd en met welk vervoermiddel en of hij/zij wel of niet is opgenomen in een ziekenhuis"

4. Politie Almanak, digitaal, versie 6

"Sedert 1967 zenden op verzoek van de minister van Justitie en onder toezicht en verantwoordelijkheid van het Departement van Justitie de parketten van de Officieren van Justitie een afschrift van elk proces-verbaal, opgemaakt terzake van een aanrijding in Nederland of van een aanrijding in Duitsland waarbij een Nederlandse militair is betrokken, aan bovengenoemde organisatie. Bovendien worden vanaf 1972 door de politie en de marechaussee in Nederland afschriften van alle in aanrijdingszaken opgemaakte registratieformulieren (rapporten) aan genoemde organisatie ingezonden. Jaarlijks worden circa 350.000 stukken ter registratie aangeboden.

Per 1967 is eerst de N.V.V.A. en per 1 januari 1994 de afdeling Processen-Verbaal van het Verbond van Verzekeraars en per 1 juli 1998 de Stichting Porcessen-Verbaal, belast met afgifte van kopieën van de aan haar toegezonden afschriften aan belanghebbenden (verzekeringsmaatschappijen, rijks- en gemeentediensten, de bij een aanrijding betrokkenen, etc.).(…) De Stichting Processen-Verbaal registreert aanrijdingen op basis van specifieke gegevens uit het rapport/proces-verbaal."

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Niet voldoende onderzoek gedaan n.a.v. aangifte van aanrijding op 10 februari 1998; proces-verbaal pas op 7 april 2000 opgemaakt; niet op de hoogte gebracht van verjaring van het strafbare feit; op registratieformulier en in het proces-verbaal niet ingevuld dat verzoeker letsel had opgelopen door aanrijding.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Niet insturen van registratieformulier en proces-verbaal aan verzekeringsmaatschappij verzoeker; optreden van politieambtenaar bij verzoeker thuis tijdens gesprek.

Oordeel:

Niet gegrond