2002/220

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop een met naam genoemde kandidaat-gerechtsdeurwaarder, toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder N. te X, haar taak heeft uitgevoerd bij het leggen van conservatoir beslag onder twee bedrijven op verzoek van verzoeker, in de periode oktober en november 1998.

Met name klaagt verzoeker erover dat:

- de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet heeft toegestaan dat verzoeker en/of de gerechtelijk bewaarder tijdens de beslagleggingen aanwezig waren;

- de omschrijving in het proces-verbaal van inbeslagname van de bij één van de bedrijven inbeslaggenomen zaken niet (geheel) overeenkwam met de zaken die feitelijk in beslag genomen waren;

- de gerechtsdeurwaarder niet al die zaken in beslag heeft genomen waartoe de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem verlof had verleend.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoeker is tingieter. Naar zijn zeggen kopieerden de bedrijven O. te A. en B. te X zonder zijn toestemming al enige tijd (een aantal van de) door hem ontworpen en/of vervaardigde tinnen producten, en verkochten deze aan derden. De president in de arrondissementsrechtbank te Arnhem verleende verzoeker bij beschikkingen van oktober 1998, na verzoeken daartoe van verzoekers advocaat, verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte onder deze bedrijven. De verzoeken strekten zich uit tot een aantal producten, die in het verzoekschrift stonden omschreven naar soort, en meer specifiek ook naar de aard van de op die zaken aangebrachte versieringen. Tevens strekte het verzoek zich uit tot de productiemiddelen die benodigd waren voor het vervaardigen van de bovenbedoelde producten.

Met de toestemming van de president verkreeg verzoeker een middel om - vooruitlopend op een rechterlijke beslissing in de hoofdzaak - de door hem gestelde rechten op de bewuste voorwerpen, dan wel de ontwerpen daarvan, veilig te stellen.

De president van de rechtbank benoemde in zijn beschikkingen van oktober 1998 tevens de heer P. tot gerechtelijk bewaarder.

2. Bij brieven van 20 oktober en 22 oktober 1998 vroeg verzoekers advocaat gerechtsdeurwaarderskantoor T. te X (verder ook: de gerechtsdeurwaarder) om in overleg met verzoeker en de gerechtelijk bewaarder, de heer P., een datum te bepalen voor het leggen van de beslagen onder de bedrijven O. en B. Verzoekers bedoeling was dat hij en/of de heer P. de deurwaarder de in beslag te nemen zaken zou kunnen aanwijzen.

3. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder, toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder N. en werkzaam op kantoor T. te X, legde op 27 oktober 1998 conservatoir beslag onder het bedrijf B. De beslaglegging gebeurde buiten de aanwezigheid van verzoeker en de gerechtelijk bewaarder. De gerechtsdeurwaarder beschikte tijdens de beslaglegging - naast de omschrijving in het verzoekschrift - over een aantal door verzoeker verstrekte foto's van de voorwerpen die voor het beslag in aanmerking kwamen.

De kandidaat-gerechtsdeurwaarder deed op 27 oktober 1998 tevens een poging tot het leggen van beslag onder het bedrijf O. Deze poging bleef echter zonder resultaat; de kandidaat-gerechtsdeurwaarder trof blijkens het door haar ter zake opgemaakte proces-verbaal bij het bedrijf O. geen van de in beslag te nemen zaken aan. Ook bij dit optreden van de gerechtsdeurwaarder waren verzoeker, noch de heer P. aanwezig. Wel handelde de kandidaat-gerechtsdeurwaarder in het bijzijn van een getuige, een andere kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

4. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder N. te X., haar taak heeft uitgevoerd bij het leggen van conservatoir beslag onder de bedrijven B. en O., in de periode oktober en november 1998. Uit het onderzoek is gebleken dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder binnen de genoemde periode éénmaal beslag heeft gelegd onder het bedrijf B., en éénmaal een poging heeft gedaan beslag te leggen onder het bedrijf O. Beide acties werden verricht op 27 oktober 1998. In het hiernavolgende zullen de handelingen van de gerechtsdeurwaarder die betrekking hebben op deze twee beslagen onderwerp zijn van beoordeling van de Nationale ombudsman.

II. Ten aanzien van de aanwezigheid van verzoeker en/of de gerechtelijk bewaarder tijdens de beslagleggingen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet heeft toegestaan dat hij en/of de gerechtelijk bewaarder tijdens de beslaglegging bij het bedrijf B., en de poging daartoe bij het bedrijf O., aanwezig was. Volgens verzoeker zijn er tijdens de beslaglegging fouten gemaakt, die voorkomen hadden kunnen worden als het hem of de gerechtelijk bewaarder was toegestaan tijdens de beslaglegging aanwezig te zijn, om de producten en productiemiddelen aan te wijzen die in beslag dienden te worden genomen.

Verzoeker heeft aangegeven dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, voor het beslag van 27 oktober 1998, desgevraagd aan hem had toegezegd dat de gerechtelijk bewaarder bij de beslaglegging(en) aanwezig mocht zijn, om toe te kijken en om na afloop aan verzoeker verslag uit te kunnen brengen. Volgens de lezing van verzoeker had hij tegen de kandidaat-gerechtsdeurwaarder gezegd dat de beslaglegging wat hem betreft geen doorgang behoefde te vinden indien de gerechtelijk bewaarder daarbij niet aanwezig zou mogen zijn.

2. De gerechtelijk bewaarder, de heer P., heeft in dit verband verklaard dat hij - voorafgaand aan de beslagleggingen op 27 oktober 1998 - de kandidaat-gerechtsdeurwaarder erop had gewezen dat zij verzoeker de gelegenheid kon geven om bij de beslagleggingen aanwezig te zijn.

Volgens de heer P. had de kandidaat-gerechtsdeurwaarder tegen hem gezegd dat hij op de dag van het beslag maar in de buurt van het pand moest wachten tot de beslaglegging uitgevoerd was, en dat hij na afloop de inbeslaggenomen zaken in bewaring kon nemen. De heer P. heeft naar zijn zeggen toen in overleg met de kandidaat-deurwaarder besloten om op zijn woonadres te wachten totdat de inbeslaggenomen zaken aan hem in bewaring zouden worden gegeven.

3. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder liet weten de klacht ongegrond te achten. Zij gaf aan het verzoeker niet te hebben toegestaan bij de beslaglegging aanwezig te zijn, omdat zij verzoekers aanwezigheid niet noodzakelijk achtte voor de aanwijzing van de in beslag te nemen zaken. De deurwaarder stelde zich op het standpunt dat de in beslag te nemen zaken voldoende waren te identificeren, nu zij naast de beschrijving in het verzoekschrift tevens over foto's van de zaken beschikte.

Voorts ontkende de kandidaat-gerechtsdeurwaarder op enig moment aan verzoeker te hebben toegezegd dat de heer P. bij de beslagleggingen aanwezig mocht zijn. De gerechtsdeurwaarder gaf aan in het algemeen geen (wettelijke) reden te zien voor de aanwezigheid van een gerechtelijk bewaarder bij een beslaglegging. De gerechtsdeurwaarder stelde zich op het standpunt dat een gerechtelijk bewaarder geacht wordt een onafhankelijke derde te zijn die met een beslaglegging op zichzelf geen bemoeienis heeft.

4. Niet kan worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder op enig moment aan verzoeker heeft toegezegd dat de gerechtelijk bewaarder, de heer P., bij de beslaglegging(en) aanwezig mocht zijn. De lezingen staan op dit punt immers tegenover elkaar, en er is geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan een van beide lezingen meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere. Over de vraag of de gerechtsdeurwaarder een eventuele toezegging niet is nagekomen, moet de Nationale ombudsman zich dan ook van een oordeel onthouden. Deze door verzoeker gestelde toezegging zal in het hiernavolgende dan ook niet worden meegewogen bij de beoordeling van de onderhavige klacht.

5. Het tweede lid van artikel 443 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zie Achtergrond, onder 1.) verbiedt degene op wiens verzoek beslag wordt gelegd daarbij aanwezig te zijn. De wet noemt hierop één uitzondering, namelijk het geval dat de gerechtsdeurwaarder de aanwezigheid van degene die beslaglegging verzoekt noodzakelijk acht ter aanwijzing van de in beslag te nemen zaken. De wetgever heeft hierbij gedacht aan beslagen waarbij bepaalde roerende zaken moeten worden afgegeven die alleen degene op wiens verzoek beslag wordt gelegd, kan herkennen (zie Achtergrond, onder 2.).

Omdat een gerechtsdeurwaarder op dit punt een zekere vrijheid van beoordeling toekomt, kan de Nationale ombudsman slechts marginaal toetsen of het gebruik van deze bevoegdheid door de gerechtsdeurwaarder in een concreet geval al dan niet behoorlijk is. Dit betekent dat er voor de Nationale ombudsman slechts dan reden zou zijn om de afweging van de gerechtsdeurwaarder af te keuren, wanneer de Nationale ombudsman oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder niet in redelijkheid tot deze afweging heeft kunnen komen.

6. Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder beschikte over foto's van die zaken die bij het bedrijf B. in beslag dienden te worden genomen. Verder staat voldoende vast, nu dit niet door verzoeker is weersproken, dat de gerechtsdeurwaarder eveneens over foto's beschikte van die zaken die onder het bedrijf O. in beslag dienden te worden genomen. Tevens was de specifieke opgave van de in beslag te nemen zaken in het verzoekschrift voorhanden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder er niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan dat zich geen concrete, uitzonderlijke situatie voordeed op grond waarvan de aanwezigheid van verzoeker en/of de gerechtelijk bewaarder was geïndiceerd. Geoordeeld moet dan ook worden dat de gerechtsdeurwaarder in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het gebruiken van het aanwezige informatiemateriaal. Ten aanzien van verzoekers stelling dat bij de beslagleggingen fouten zijn gemaakt die voorkomen hadden kunnen worden, zij op deze plaats verwezen naar hetgeen hierna is overwogen, onder III. en IV. De deurwaarder heeft aldus in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om verzoekers verzoek niet te honoreren.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Ten aanzien van de omschrijving in het proces-verbaal van inbeslagname bij B.

1. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder legde op 27 oktober 1998 - zoals hiervoor al vermeld - conservatoir beslag onder het bedrijf B. In een proces-verbaal van gerechtelijke inbewaringgeving van de inbeslaggenomen zaken, staat vermeld dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder de volgende zaken bij het bedrijf B. in beslag had genomen:

- drie tinnen broches voorzien van een afbeelding van een blad met drie bosviooltjes, met een inscriptie van verzoekers initialen;

- drie tinnen broches met een afbeelding van twee kersen aan een blad, met een inscriptie van verzoekers initialen;

- twee tinnen rozenbroches, eveneens voorzien van een inscriptie van verzoekers initialen;

- één tinnen broche met een afbeelding van een appel, met daarop een inscriptie van verzoekers initialen;

- drie tinnen broches met een afbeelding van een appel, met de inscriptie 'B. T.';

- één tinnen broche met een afbeelding van een peer, met een inscriptie van verzoekers initialen;

- drie tinnen broches met daarop de afbeelding van een peer, met de inscriptie 'B. T.';

- twee tinnen lepels met daarop de afbeelding van een peer, echter zonder inscriptie;

- drie tinnen lepels met de afbeelding van een appel, eveneens zonder inscriptie.

2. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de omschrijving in dit proces-verbaal van de bij het bedrijf B. te X inbeslaggenomen en in gerechtelijke bewaring gegeven zaken niet (geheel) overeenkwam met de zaken die feitelijk onder B. in beslag waren genomen, en vervolgens in gerechtelijke bewaring gegeven. Volgens verzoeker bevat de omschrijving in het proces-verbaal de volgende fout: de drie tinnen broches met de afbeelding van twee kersen aan een blad, vermeld achter het tweede gedachtestreepje, waren niet alle gelijk. Er was slechts één exemplaar dat van een inscriptie was voorzien; de overige twee broches hadden geen inscriptie.

3. In een op ambtseed opgemaakte, schriftelijke verklaring heeft de gerechtelijk bewaarder, de heer P., onder meer het volgende naar voren gebracht. Toen hij de inbeslaggenomen zaken in ontvangst nam, vergeleek hij deze met het proces-verbaal en controleerde hij de aantallen en soorten van de inbeslaggenomen voorwerpen. Hij controleerde op dat moment de inscripties niet. De heer P. heeft laten weten de zaak op dat moment correct en zo vlug mogelijk te hebben willen afhandelen. Later op de dag, bij een nadere controle, bleek hem blijkens zijn verklaring dat twee tinnen siervoorwerpen voorzien van een blad met twee kersen geen inscriptie bevatten, in tegenstelling tot hetgeen hierover in het proces-verbaal stond vermeld. De heer P. verklaarde dat verwisseling van de voorwerpen niet mogelijk kon zijn.

4. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft laten weten deze klacht ongegrond te achten. Zij stelde zich op het standpunt dat de inhoud van het proces-verbaal klopte met de feitelijke situatie op de dag van het beslag. Of de inhoud van het proces-verbaal juist was, had zowel zij, als haar collega, in zijn hoedanigheid als getuige, vóór de ondertekening ervan grondig gecontroleerd. Voorts wees de gerechtsdeurwaarder er in dit verband op dat de gerechtelijk bewaarder bij de inbewaringgeving de zaken met het proces-verbaal had vergeleken, waarna hij zich akkoord had verklaard.

5. Een gerechtsdeurwaarder maakt in het kader van zijn verrichtingen ten aanzien van het leggen van beslag, en de afgifte in gerechtelijke bewaring van de inbeslaggenomen zaken in gerechtelijke bewaring, een proces-verbaal op. In aansluiting bij het civiele bewijsrecht waarin aan akten zoals een proces-verbaal bijzondere bewijskracht toekomt, kent de Nationale ombudsman veel gewicht toe aan de inhoud van een dergelijk proces-verbaal. In het algemeen zal slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen ruimte bestaan voor twijfel over de juistheid van een door een deurwaarder opgemaakt proces-verbaal.

Naar het oordeel van de Nationale ombudsman heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat het proces-verbaal een onjuistheid of onvolkomenheid bevatte. Voorts is niet gebleken dat aan de totstandkoming en/of de inhoud van het proces-verbaal van 27 oktober 1998 (zorgvuldigheids)gebreken kleven die aanleiding zouden kunnen geven voor een dergelijke twijfel. Derhalve wordt aannemelijk geacht dat de inhoud van het proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder juist is.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de volledigheid van het beslag

1. Verzoeker klaagt er tot slot over dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet al die zaken in beslag heeft genomen waartoe de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem verlof had verleend.

2.1. Bij het bedrijf O. werden in oktober 1998 geen zaken in beslag genomen. Blijkens een ter zake door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder opgemaakt proces-verbaal heeft zij tijdens de beslagpoging de beslagene gesommeerd om de in beslag te nemen zaken aan te wijzen. Dit leverde echter niets op. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder blijkens het proces-verbaal in tegenwoordigheid van een getuige de showroom, werkplaats en opslagplaats van het bedrijf O. doorgenomen. De Nationale ombudsman leest het proces-verbaal op dit punt aldus, dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder in deze ruimten heeft gezocht naar de zaken waarvoor verlof tot beslaglegging was verleend. De bewuste voorwerpen werden niet aangetroffen, aldus de inhoud van het proces-verbaal.

2.2. Bij het bedrijf B. nam de gerechtsdeurwaarder op 27 oktober 1998 de hiervóór, onder III.1 genoemde zaken in beslag. Gebleken is dat van alle soorten genoemde voorwerpen waartoe verlof tot het leggen van beslag was verleend, van elk soort een aantal in beslag was genomen. Niet in beslag genomen waren mallen, basisvormen voor de mallen en eventuele andere productiemiddelen. Hiertoe bestond wel verlof van de president van de rechtbank.

3.1. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat een week vóór de beslagpoging bij het bedrijf O. nog een groot aantal lepels te koop hadden gelegen; waaronder in elk geval lepels met de vormgeving van een sneeuwklokje, een blauwe druif en een krokus. Een medewerker van het bedrijf O. zou hebben gesteld dat de lepels ten tijde van de beslaglegging al verkocht waren, maar dit was volgens verzoeker niet waar. Een aantal van deze voorwerpen zou volgens verzoeker ten tijde van de beslaglegging nog bij O. aanwezig moeten zijn geweest. Volgens verzoeker heeft de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van beslag onvoldoende grondig gezocht.

3.2. Ook bij het bedrijf B. heeft de gerechtsdeurwaarder volgens verzoeker niet al die zaken in beslag genomen, waartoe de president verlof had verleend. Verzoeker staafde zijn bewering door erop te wijzen dat een collega gerechtsdeurwaarder in januari 1999 onder B. beslag had gelegd, op een aantal zaken die volgens verzoeker al eerder, tijdens het beslag van 27 oktober 1998 in beslag hadden behoren te worden genomen: een aantal lepels, een gietvorm voor een perenlepel en een kersenbroche, en 26 "Flipje"-figuren met op het voetstuk de kersenbroche en twee losse voetstukken met de kersenbroche.

4. De gerechtelijk bewaarder, de heer P., heeft in dit verband laten weten dat hij, op het moment dat hij de bij B. inbeslaggenomen zaken van de gerechtsdeurwaarder ontving, aan de gerechtsdeurwaarder had gevraagd of zij de gehele voorraad aan siervoorwerpen die daarvoor in aanmerking kwam, in beslag had genomen. De gerechtsdeurwaarder bevestigde dit. De heer P. gaf aan dat hij op dat moment geen reden had gehad daaraan te twijfelen. Later was hij echter tot de conclusie gekomen dat dit onjuist was geweest. P. beschikte naar zijn zeggen over informatie dat een aantal firmanten van het bedrijf B. tijdens een zitting bij de rechtbank zouden hebben verklaard dat de productie van de siervoorwerpen bij B. al jaren was gestopt. Derhalve moesten de voorwerpen die bij de tweede beslaglegging onder het bedrijf B. in beslag waren genomen ten tijde van de eerste inbeslagneming ook al aanwezig zijn geweest, aldus P.

5. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat die zaken waarvoor verlof was verleend, maar die niet in beslag waren genomen, op de bewuste dag niet werden aangetroffen. Zij achtte ook dit klachtonderdeel niet gegrond.

Zij voegde hieraan nog toe dat voor het in beslag nemen van de tinfiguur in de vorm van Flipje, met op de voet een blad twee kersen, geen verlof van de president aanwezig was.

6. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich bij het leggen van conservatoir beslag voldoende inspant al die zaken in beslag te nemen die daarvoor in aanmerking komen en dat hij op voldoende zorgvuldige wijze onderzoekt waar die zaken zich bevinden. Degene ten behoeve van wie het beslag wordt gelegd, is van die inspanningen afhankelijk voor het veiligstellen van de door hem gestelde rechten op de betreffende zaken.

7.1. De Nationale ombudsman beschikt ten aanzien van het beslag onder O. niet over aanwijzingen op grond waarvan er reden is voor het oordeel dat de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de door haar geleverde inspanningen. Immers, zij heeft O. gemaand haar de voor beslag vatbare voorwerpen aan te wijzen. Een medewerker van O. heeft een verklaring gegeven voor de afwezigheid van de bewuste voorwerpen die zij niet als bij voorbaat ongeloofwaardig hoefde te negeren. Voorts heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder in het bedrijfspand gezocht naar de betreffende zaken.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

7.2. Met betrekking tot de volledigheid van het beslag onder B. staan de lezingen tegenover elkaar. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer gewicht moet worden toegekend dan aan de andere. Op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich derhalve van het geven van een oordeel.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, die wordt aangemerkt als een gedraging van gerechtsdeurwaarder N. te X, is niet gegrond, behalve ten aanzien van de klacht over de volledigheid van de beslaglegging onder het bedrijf B; op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 17 september 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te X, met een klacht over een gedraging van een kandidaat-gerechtsdeurwaarder te X. Deze gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van gerechtsdeurwaarder N. te X (verder ook: de gerechtsdeurwaarder).

De Nationale ombudsman beschikte na de ontvangst van het verzoekschrift over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of de klacht voor onderzoek in aanmerking kwam. Desgevraagd verschaften verzoeker en de gerechtsdeurwaarder de Nationale ombudsman nadere informatie. Vervolgens werd het onderzoek op 9 februari 2000 geopend.

In het kader van het onderzoek werd de gerechtsdeurwaarder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd hem een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast werd de betrokken kandidaat-gerechtsdeurwaarder de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Verder werd een getuige aangeschreven met het verzoek om informatie te verstrekken. Deze getuige werd tijdens het onderzoek telefonisch gehoord. Tijdens het onderzoek kregen de gerechtsdeurwaarder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het onderzoek van de Nationale ombudsman werd gedurende enige tijd geschorst toen een vraag over de bevoegdheid van de Nationale ombudsman ten aanzien van deurwaarders opkwam.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de deurwaarder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker ontwerpt en vervaardigt sieraden en gebruiksvoorwerpen van tin. Volgens verzoeker komt het met enige regelmaat voor dat bedrijven zonder zijn toestemming de door hem ontworpen producten namaken, en aan derden verkopen. Zo maakten onder meer de bedrijven O. te A. en B. te X zich volgens de lezing van verzoeker hieraan schuldig. Verzoeker stelt dat hiermee een inbreuk werd gemaakt op het hem toekomende auteursrecht.

2. Verzoekers advocaat verzocht de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem in oktober 1998 om verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken, onder het bedrijf B. Hij deed dit verzoek vooruitlopend op een rechterlijke beslissing in de hoofdzaak. Het verzoek tot het leggen van beslag strekte zich blijkens het verzoekschrift uit tot de volgende (sier)voorwerpen:

- een blad met drie bosviooltjes;

- twee kersen aan blad;

- een rozenbroche;

- een appelbroche;

- een perenbroche;

- een perenlepel;

- een appellepel;

- alle productiemiddelen benodigd voor de vervaardiging en verveelvoudiging van deze voorwerpen, al dan niet geïntegreerd in productiemiddelen die niet onder dit verzoekschrift vielen, waaronder de voor de productie van de siervoorwerpen benodigde mallen en basisvormen voor de mallen.

Tevens deed verzoekers advocaat de president van de rechtbank het verzoek de heer P. tot gerechtelijk bewaarder te benoemen, en te bevelen dat na beslaglegging de inbeslaggenomen zaken in gerechtelijke bewaring zouden worden gegeven aan de heer P.

3. De president van de rechtbank te Arnhem verleende verzoeker bij beschikking van 19 oktober 1998 het gevraagde verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder het bedrijf B., en benoemde de voorgestelde gerechtelijk bewaarder P.

4. Bij verzoekschrift van 20 oktober 1998 verzocht verzoekers advocaat de president van de rechtbank te Arnhem opnieuw om verlof tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken, ditmaal onder het bedrijf O. Het verzoek tot het leggen van beslag strekte zich blijkens het verzoekschrift uit tot de volgende zaken:

- een lepel gevormd naar het bolgewas 'blauwe druif';

- een lepel gevormd naar het bolgewas 'sneeuwklokje';

- een lepel gevormd naar het bolgewas 'krokus';

- alle ten behoeve van de vervaardiging en verveelvoudiging benodigde productiemiddelen, al dan niet geïntegreerd in productiemiddelen die niet onder dit verzoek vielen, waaronder de voor de productie van genoemde voorwerpen benodigde mallen en basisvormen voor de mallen.

Tevens deed verzoekers advocaat de president het verzoek de heer P. tot gerechtelijk bewaarder te benoemen, en te bevelen dat na beslaglegging de inbeslaggenomen zaken in gerechtelijke bewaring zouden worden gegeven aan de heer P.

5. De president van de rechtbank te Arnhem verleende verzoeker bij beschikking van 20 oktober 1998 het gevraagde verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder het bedrijf O., en benoemde de voorgestelde gerechtelijk bewaarder P.

6. Verzoekers advocaat vroeg gerechtsdeurwaarderskantoor T. te X bij brieven van 20 oktober en van 22 oktober 1998 om in overleg met verzoeker en de gerechtelijk bewaarder een datum te bepalen voor het leggen van het beslag bij respectievelijk het bedrijf B. en het bedrijf O. Verzoeker wenste in de gelegenheid te worden gesteld om de gerechtsdeurwaarder de in beslag te nemen zaken aan te (doen) wijzen.

7. Op 27 oktober 1998 legde de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder N. te X, beslag onder het bedrijf B. De gerechtsdeurwaarder had geen afspraak gemaakt met verzoeker en/of de gerechtelijk bewaarder voor het leggen van het beslag. De beslaglegging gebeurde dan ook buiten hun aanwezigheid. De gerechtsdeurwaarder beschikte voor de beslaglegging over een aantal door verzoeker verstrekte foto's van de voorwerpen die voor inbeslagname in aanmerking kwamen.

Nadat het beslag was gelegd, gaf de kandidaat-gerechtsdeurwaarder de hieronder omschreven zaken, blijkens het door haar opgemaakt proces-verbaal van 27 oktober 1998, in bewaring aan de gerechtelijk bewaarder P.:

"IN GERECHTELIJKE BEWARING GEGEVEN:

- 3 stuks tinnen broches, blad met drie bosviooltjes, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 1 met inscriptie (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.)

- 3 stuks tinnen broches, twee kersen aan blad, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 2 met inscriptie (…)

- 2 stuks tinnen rozenbroches, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 3 met inscriptie (…)

- 1 stuk tinnen appelbroche, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 4 met inscriptie (…)

- 3 stuks tinnen appelbroches, met inscriptie 'B. T.'

- 1 stuk tinnen perenbroche, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 5 met inscriptie (…)

- 3 stuks tinnen perenbroches, met inscriptie 'B. T.'

- 2 stuks tinnen perenlepels, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 7 echter zonder inscriptie (…)

- 3 stuks tinnen appellepels, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 6 echter zonder inscriptie (…)

welke roerende zaken door mij, t.k.-deurwaarder, bij mijn proces-verbaal van heden ten laste van de vennootschap onder firma B. en haar vennoten (…), allen woonplaats hebbende te X (…), in conservatoir beslag tot afgifte zijn genomen, een en ander uit krachte van een door de President van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem op het daartoe door en namens requirant ingediende verzoekschrift op 19 oktober 1998 verleende beschikking, uitvoerbaar verklaard op de minuut en op alle dagen en uren;

van al het welk door mij, t.k.-deurwaarder, op heden is opgemaakt dit proces-verbaal waarvan, een afschrift dezes aan de bewaarder, alsmede aan de beslagenen zal worden betekend."

8. Tevens deed de kandidaat-gerechtsdeurwaarder op 27 oktober 1998, in aanwezigheid van een kandidaat-gerechtsdeurwaarder als getuige, een poging tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte onder het bedrijf O. op de in het verzoekschrift omschreven zaken. Deze poging bleef echter zonder succes.

In een proces-verbaal van 27 oktober 1998 staat hierover onder meer het volgende vermeld:

"Heden, de zevenentwintigste oktober negentienhonderd achtennegentig;

Heb ik, (…) kandidaat-deurwaarder, als

toegevoegd kandidaat-deurwaarder werkzaam ten kantore van

N., deurwaarder bij de Arrondissementsrechtbank

te (…) en het Kantongerecht te X, ter standplaats X

(…)

in tegenwoordigheid van (…) (een; N.o.) kandidaat-deurwaarder, wonende te M., als de door mij daartoe aangezochte getuige;

Ten verzoeke van G. (verzoeker; N.o.), wonende te X, hierna te noemen requirant, (…);

uit krachte van de beschikking op 19 oktober 1998 door de (…) President van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem gegeven, houdende verlof aan requirant tot het doen leggen van conservatoir beslag tot afgifte op de in voormelde beschikking omschreven roerende zaken, zulks naar aanleiding van een daartoe strekkend, door en namens verzoeker ingediend verzoekschrift;

AAN:

de vennootschap onder firma O., alsmede haar vennoten (…);

AANGEZEGD:

dadelijk te zullen overgaan tot de conservatoire inbeslagneming van de bij verzoekschrift omschreven roerende zaken, tot afgifte waarvan beslaglegger stelt gerechtigd te zijn;

en heb ik, t.k.-deurwaarder, te dien einde beslagene gesommeerd mij terstond aanwijzing daarvan te doen, waarna deze mededeelde dat bedoelde voorwerpen niet aanwezig waren c.q. door hem verkocht werden, dat bedoelde voorwerpen niet door hem geproduceerd worden en nooit geproduceerd zijn, wel zouden een aantal van deze voorwerpen in een partij door hem uit faillissement opgekochte voorwerpen hebben gezeten en door hem in zijn winkel zijn verkocht;

vervolgens heb ik, t.k. -deurwaarder, in tegenwoordigheid van mijn voornoemde getuige, de showroom, werkplaats en opslagplaats van betrokkenen doorgenomen, waarbij genoemde voorwerpen niet werden aangetroffen;

Waarvan opgemaakt dit proces verbaal."

9. Verzoekers advocaat deed op 16 november 1998 opnieuw bij de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken onder het bedrijf B. te X. Het verzoek tot het leggen van beslag strekte zich blijkens het verzoekschrift uit tot de volgende zaken:

"1. Conservatoir beslag tot afgifte te leggen op die tinnen siervoorwerpen die als gehele of gedeeltelijke verveelvoudiging hebben te gelden van de in dit verzoekschrift omschreven siervoorwerpen, zijnde:

- een blad met drie bosviooltjes;

- twee kersen aan blad;

- rozenbroche;

- appelbroche;

- perenbroche;

- perenlepel;

- appellepel.

2. Conservatoir beslag tot afgifte te leggen op alle ten behoeve van de vervaardiging en verveelvoudiging benodigde productiemiddelen, al dan niet geïntegreerd in productiemiddelen die niet onder dit verzoekschrift vallen, waaronder de voor de productie van genoemde siervoorwerpen benodigde mallen en basisvormen voor de mallen;

3. Zonder nader verhoor ex art. 709 lid 3 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; N.o.) te bevelen dat na beslaglegging de in conservatoir beslag tot afgifte in beslag genomen zaken in gerechtelijke bewaring zullen worden gegeven aan de heer P."

10. De president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem verleende verzoeker bij beschikking van 17 november 1998 zoals verzocht verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder het bedrijf B., en benoemde de voorgestelde gerechtelijk bewaarder P.

11. Bij brief van 19 november 1998 zond verzoekers advocaat de gerechtsdeurwaarder het verzoek beslag te leggen onder het bedrijf B. te X. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Mijn cliënt (vroeg; N.o.) mijn aandacht voor het feit dat in het proces-verbaal van inbeslagneming (en in het proces-verbaal van inbewaringgeving) (ter zake van de eerdere beslaglegging van 27 oktober 1998 bij het bedrijf B. te X; N.o.) achter het tweede gedachtestreepje is vermeld 'drie stuks tinnen broches, twee kersen aan blad, gelijk aan de aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 2 met inscriptie (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.)'. De cliënt deelde mij mede, dat blijkens hetgeen hij aanschouwde bij (belasting)deurwaarder P., deze drie stuks tinnen broches niet alle gelijk zijn en dat er slechts één exemplaar is aangetroffen van de tinnen broche twee kersen aan blad met (de bovenbedoelde; N.o.) inscriptie (…) en dat er twee (andere) tinnen broches in beslag zijn genomen, twee kersen op blad zonder de inscriptie (…).

Graag verzoek ik u mij te berichten hoe deze verschrijving hersteld kan worden."

12. Op enig moment hierna nam een andere gerechtsdeurwaarder deze zaak in behandeling. Hij legde op 15 januari 1999 conservatoir beslag tot afgifte onder het bedrijf B. naar aanleiding van de beschikking van de president van 17 november 1998.

13. Bij brief van 19 januari 1999 liet verzoekers advocaat de gerechtsdeurwaarder onder meer het volgende weten:

"In deze zaak heb ik u op 19 november jl. geschreven over een verschrijving in het proces-verbaal van inbeslagneming en afgifte. (…) In dat verband moge ik u vriendelijk verzoeken een proces-verbaal van rectificatie op te stellen, opdat een en ander in juiste banen geleid kan worden.

Het blijkt dat er ook enkele zaken in beslag zijn genomen welke niet vielen onder het gevraagde verlof. In feite vielen slechts onder het verlof de broches 'twee kersen aan blad' zonder inscriptie (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.), twee tinnen perenlepels zonder inscriptie (…) en drie appellepels, eveneens zonder inscriptie (…). Deze siervoorwerpen zou ik gaarne aan de (advocaat van de) rechthebbende teruggeven, zodat ik u vriendelijk moge verzoeken bij gelegenheid van opgemeld proces-verbaal van rectificatie tevens te constateren, dat cliënt het beslag op deze in beslag genomen voorwerpen opheft."

14. In reactie hierop deelde de gerechtsdeurwaarder verzoekers advocaat bij brief van 20 januari 1999 onder meer het volgende mee:

"Ons inziens is geenszins sprake van een 'verschrijving' in de betreffende processen-verbaal van beslaglegging en inbewaringgeving. De inhoud is eensluidend aan de feitelijke situatie op de data van de processen-verbaal. Overigens zijn de in beslaggenomen voorwerpen bij de inbewaringgeving door de bewaarder, de heer P., allemaal gecontroleerd met de inhoud van het proces-verbaal.

Met uw stelling dat er zaken in beslag zijn genomen die niet onder het verlof vielen kunnen wij ons evenmin verenigen. Het verlof werd niet beperkt tot voorwerpen 'zonder inscriptie'. De splitsing tussen voorwerpen met en zonder inscriptie is door ondergetekende deurwaarder in de processen-verbaal gemaakt teneinde de in beslaggenomen voorwerpen zo nauwkeurig mogelijk te specificeren."

15. In een verklaring op 5 februari 1999 opgemaakt door de gerechtelijk bewaarder P. staat onder meer het volgende vermeld:

"Ambtsedige verklaring,

Op 27 oktober 1998 heb ik als gerechtelijke bewaarder de inbeslaggenomen zaken van (…), deurwaarder te X (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) in bewaring genomen.

Bij het in ontvangst nemen van de in beslag genomen zaken is het proces-verbaal vergeleken en zijn de aantallen en soort van de siervoorwerpen gecontroleerd. Bij de inbewaringneming is niet gekeken naar de inscriptie of vermeldingen in de siervoorwerpen die zijn vermeld in het proces verbaal van beslag.

Later op de dag bij een nadere controle bleek dat een aantal siervoorwerpen de inscriptie 'B. T.' bevatten. Het was mij toen nog niet opgevallen dat de twee siervoorwerpen blad met twee kersen en de andere siervoorwerpen geen inscriptie (…) (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.) bevatten, terwijl in het proces-verbaal van beslag wel hiervan melding is gemaakt.

Ik heb hierna contact opgenomen met dhr. G., en hem medegedeeld dat ik een aantal in beslag genomen zaken in bewaring had genomen. Tevens gaf ik aan dat een aantal siervoorwerpen de inscriptie 'B. T.' en niet de inscriptie (…) (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.) bevat.

Op mijn verzoek is dhr. G. naar mij toegekomen om te kijken of alle siervoorwerpen die in beslag genomen zijn, ook vermeld waren in het verzoekschrift aan de President van de Rechtbank.

Bij een nadere controle bleek tevens dat:

• twee tinnen siervoorwerpen blad met twee kersen geen inscriptie van (…) (verzoekers initialen; N.o.) bevatten;

• de twee tinnen perenlepels geen inscriptie (verzoekers initialen; N.o.) (…) bevatten:

• de twee appellepels geen inscriptie (verzoekers initialen; N.o.) (…) bevatten.

Ik verklaar hierbij dat verwisseling van de siervoorwerpen niet mogelijk kan zijn omdat:

1. deze siervoorwerpen altijd onder mijn berusting zijn gebleven en nimmer naar elders zijn vervoerd;

2. de siervoorwerpen duidelijk door mij gescheiden zijn opgeborgen van de reeds eerder inbeslaggenomen zaken;

3. de siervoorwerpen als partij duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn en verschillen van kleur en model;

4. de twee siervoorwerpen blad met twee kersen zonder inscriptie identiek zijn aan het siervoorwerp blad met twee kersen met inscriptie;

5. de verwisseling niet kan hebben plaatsgevonden tussen de inbewaringneming en het bezoek van dhr. G. aan mijn adres;

6. mijn inziens dhr. G. zowel gebaat is bij siervoorwerpen met inscriptie als zonder inscriptie.

Daarnaast merk ik op dat meerdere siervoorwerpen de inscriptie - zoals vermeld in het proces-verbaal van beslag - niet bevatten. Bij het proces verbaal van beslag zijn afdrukken van de siervoorwerpen als bijlage toegevoegd. Deze afdrukken zijn niet van de inbeslaggenomen siervoorwerpen, maar het zijn afdrukken van kopieën van reeds eerder gemaakte foto's.

Ondergetekende, P., wonende te X, (…) verklaart als gerechtelijke bewaarder deze verklaring aldus naar waarheid te hebben opgemaakt."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"Op de 27.10.1998 heeft de advocaat T. aan de (betrokken kandidaat-; N.o.) gerechtelijke deurwaarder opdracht gegeven bij (…) B. producten, die door mij ontworpen zijn, in beslag te nemen. Het was daarbij vermeld, dat ik bij de in beslaglegging aanwezig moest zijn, en dat P. de gerechtelijke bewaarder was, en dat men met ons en afspraak moest maken voor de datum en de tijd van de in beslag legging.

Mij was door de deurwaarder (…) verteld, dat de wetgeving het niet toestond, dat ik bij de in beslag legging aanwezig mocht zijn.

Om 10 uur op de 27.10.98 was bij B. beslag gelegd, zonder mij en de gerechtelijke bewaarder P.

De in beslag genomen producten zijn op de avond bij de bewaarder P. met de processen-verbaal afgeleverd.

P. belde mij, om voor de in beslag genomen producten en de processen-verbaal, naar hem te komen. Bij het controleren van de producten en het processen-verbaal stelden wij vast, dat de processen-verbaal niet goed waren. In het proces-verbaal stond: 3 stuks tinnen broches, twee kersen aan blad met inscriptie (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.) (…), maar dat was niet zo. De werkelijkheid was, 1 stuk tinnen broche, twee kersen aan blad met inscriptie (verzoekers initialen; N.o.) (…), en 2 stuks tinnen broches zonder inscriptie. Dit noemt men valsheid in geschrifte en geen schrijffout. De deurwaarder heeft ook producten in beslag genomen, die niet door mij ontworpen zijn. Dit mag niet gebeuren.

De conclusie is: De gerechtelijke deurwaarder (…) heeft niet goed gewerkt en heeft valsheid in geschrifte gepleegd.

Na de in beslaglegging (bij het bedrijf B.; N.o.) in X had de deurwaarder opdracht naar (O; N.o.) in A. te gaan om producten in beslag te nemen. Dit gebeurde ook in afwezigheid van mij en de bewaarder P.

Bij O. was niets gevonden, maar daar was wel verteld, dat men van een faillissement de lepels (gekocht; N.o.) had, maar waren al lang verkocht. Dit is niet waar, een week daarvoor lagen er 75/80 lepels in de winkel van de bedrijf te koop. Ook bij O. in A. heeft de gerechtelijke deurwaarder niet goed gewerkt en zodoende niets gevonden.

(…)

Door het niet goed functioneren van (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) is een gerechtelijke deurwaarder uit Nijmegen D. gevraagd bij B. beslag te leggen. Dit is op de 15.01.99 om 4 uur in de middag gebeurd, wij waren alle bij aanwezig en het resultaat was goed. Daar waren lepels, die de deurwaarder (…) niet meegenomen had in beslag genomen, de gietvorm van de perenlepel en de kersenbroche, 26 (afbeeldingen; N.o.) van flip met op het voetstuk de kersenbroche en twee losse voetstukken met de kersenbroche.

Dit was het bewijs, dat de gerechtelijke deurwaarder (…) bij (…) B. niet gezocht heeft om meer te vinden."

3. In aanvulling op zijn verzoekschrift liet verzoeker bij brief van 16 oktober 1999 onder meer nog het volgende weten:

"Bij B. waren maar producten meegenomen, die in de etalage lagen en er was niet gezocht en er waren producten bij, die niet van mij waren, en de protocol (kennelijk is bedoeld het proces-verbaal; N.o.) bevat een heel grote fout, het blad met twee kersen zonder het teken (…) (de inscriptie met verzoekers initialen; N.o.).

(Bij O. te; N.o.) A. waren geen producten gevonden, maar een week daarvoor lagen er in de winkel nog 80 lepels in de vormgeving van en sneeuwklokje en blauwe druif en een krokus. De deurwaarder (…) had aan (O; N.o.) gevraagd: 'Hebben jullie de 'Bollepels'.' Maar hen hadden de lepels lang niet meer, de bollepels waren bij een partij van een faillissement (…) (aangekocht; N.o.). Wanneer men niet naar producten zoekt vindt men niets."

C. Standpunt gerechtsdeurwaarder

1. De Nationale ombudsman stelde gerechtsdeurwaarderskantoor T. bij de opening van het onderzoek onder meer de volgende vragen:

"a. In welke gevallen wordt het noodzakelijk geacht dat een beslaglegger bij het leggen van conservatoir beslag aanwezig is, zoals bedoeld in artikel 443, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.)?

b. Om welke reden mochten verzoeker (de beslaglegger), noch de gerechtelijk bewaarder bij de beslaglegging(en) tegenwoordig zijn? "

2. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder deelde in reactie op de klacht, en in antwoord op de bovenstaande vragen, onder meer het volgende mee:

"Wij (berichten; N.o.) u hierbij dat wij alle onderdelen van de klacht ongegrond achten.

Wij zullen de verschillende onderdelen van de klacht in dit schrijven puntsgewijs weerleggen.

Met betrekking tot het feit dat wij niet hebben ingestemd met de aanwezigheid van de heer G. en/of de heer P. (de gerechtelijk bewaarder; N.o.) bij de beslaglegging, verwijzen wij u kortheidshalve naar ons hieronder staande antwoord op uw vraag b.

Wat betreft de mening van de heer G. dat de omschrijving in het proces-verbaal van beslaglegging niet overeenkomt met de zaken die feitelijk in beslag zijn genomen, delen wij u mede dat de inhoud van het proces-verbaal wel degelijk eensluidend is aan de feitelijke situatie op de datum van beslaglegging. Dit is door ondergetekende kandidaat-deurwaarder en de getuige, (een; N.o.) kandidaat-deurwaarder (…), grondig gecontroleerd alvorens het proces-verbaal door beiden werd ondertekend. Voorts heeft de heer P. bij de inbewaargeving de zaken zelf stuk voor stuk met het proces-verbaal vergeleken, waarna hij zich akkoord heeft verklaard.

Wat betreft de opmerking van de heer G. dat niet alle zaken in beslag zijn genomen waartoe de President van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem verlof had verleend, kunnen wij eenvoudigweg mededelen dat overige zaken waartoe verlof tot inbeslagneming was verleend op de bewuste dag niet werden aangetroffen.

Met betrekking tot de in uw voormelde schrijven specifieke vragen kunnen wij u het volgende antwoorden:

(…)

vraag a: Alleen indien de deurwaarder zulks voor de aanwijzing van de zaken noodzakelijk acht, zie art. 443 lid 2 Rv.

vraag b: De beslaglegger mocht niet bij de beslaglegging aanwezig zijn omdat zulks ex art. 443 lid 2 Rv. niet noodzakelijk werd geacht voor de aanwijzing van de zaken. De zaken waren voldoende te identificeren nu naast de beschrijving in het verzoekschrift tevens foto's van de zaken in ons bezit waren.

Voor de aanwezigheid van een gerechtelijk bewaarder tijdens een beslaglegging is überhaupt geen (wettelijke) reden aanwezig. Een bewaarder wordt geacht een onafhankelijke derde te zijn die op een door de deurwaarder te bepalen tijdstip en plaats de inbeslaggenomen zaken in bewaring neemt. Een bewaarder heeft verder geen enkele bemoeiing met een beslaglegging."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de deurwaarder onder meer het volgende mee:

"Mij was door (mijn; N.o.) advocaat (…) meegedeeld, dat op de 27.10.1998 bij B. in X en bij de O. in A. beslag gelegd zal worden, maar ik had van de deurwaarder nog niets gehoord om de tijd en het doen af te spreken. Zo doende ging ik naar de gerechtelijke deurwaarder T., om te vragen waar om ik niet van hen gewaarschuwd was. (De betrokken kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) stond mij te woord en vertelde mij, dat art. 443 lid 2 Rv (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) het niet toestaat, dat ik op de in beslag legging aanwezig mocht zijn. Ik had haar verteld, dat ik in 1992 bij het in beslag leggen bij (…) wel aanwezig was, maar de deurwaarder in opleiding vertelde mij, de wetgeving is gewijzigd het is niet meer toegestaan.

Ik heb op de avond het wetboek geraadpleegd en stelde vast, dat de Gerechtelijke Deurwaarder in opleiding (…) mij flink belogen had.

Ik had (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) gevraagd of de bewaarder P. mee mocht, dat was toegestaan. Op de vraag, mag de bewaarder ook kijken en mij vertellen wat hij gezien heeft, was ook ja gezegd. Ik had tegen (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o) gezegd, wanneer de bewaarder niet mee mag, gaat de hele beslaglegging niet door, maar zij had toegezegd, de bewaarder mag mee.

Maar dat was ook flink gelogen. Ik ben door de 'Gerechtelijke Deurwaarder in Opleiding (…)' flink belogen en bedrogen, zoiets verwacht men niet van een gerechtelijke deurwaarder. (…) Wanneer ik aanwezig geweest was, was de fout niet gebeurd. (…)

De gerechtelijke deurwaarder zegt: 'Wat betreft de opmerking van de heer G. dat niet alle zaken in beslag zijn genomen waartoe de President van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem verlof had verleend, kunnen wij eenvoudigweg mededelen dat overige zaken waartoe verlof tot inbeslagneming was verleend op de bewuste dag niet werden aangetroffen.'

Dit wordt door mij niet aanvaard voor het verkeerd inschatten en niet goed werken van (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.).

(…)

In het protocol van de in beslag legging bij B. is valsheid in geschrifte gepleegd. Ik citeer: 3 stuks tinnen broches, twee kersen aan blad, gelijk aan dit proces-verbaal gehechte fotokopie nummer 2 met de inscriptie (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.) (…). Dit is in werkelijkheid: 1 stuk tinnen broche, twee kersen aan blad met inscriptie (…) en 2 stuks broches, twee kersen aan blad zonder inscriptie (…). De gerechtelijke deurwaarder in opleiding (…) had medegedeeld dat zij geen schrijffout begaan heeft, dat klopt precies, dit is geen schrijffout, dit is nu echt een geval van Valsheid in Geschrift, als gerechtelijke deurwaarder moet men wel weten wat men doet."

E. Nadere reactie gerechtsdeurwaarder

De betrokken kandidaat-gerechtsdeurwaarder deelde naar aanleiding van de reactie van verzoeker onder meer nog het volgende mee:

"Aan de heer G. is destijds niet medegedeeld dat de bewaarder P. bij de beslaglegging aanwezig mocht zijn.

Wij verwijzen u naar het gestelde hieromtrent in (…) ons schrijven d.d. 23 februari 2000 (zie hiervoor, onder C.2.; N.o.).

Wat betreft de herhaalde stelling van de heer G. dat niet alle zaken waarvoor verlof was verleend in beslag zijn genomen verwijzen wij naar (…) ons schrijven dd. 23 februari jl.

Hieraan voegen wij toe dat voor het in beslagnemen van de 'tinfiguur in de vorm van Flipje, met op de voet een blad twee kersen', waarnaar de heer G. in zijn schrijven (…) (zie hiervoor, onder D.; N.o.) nadrukkelijk verwijst, in het geheel geen presidieel verlof aanwezig was!"

F. informatie gerechtelijk bewaarder P.

1. De Nationale ombudsman stelde de heer P., de door de president van de rechtbank aangestelde gerechtelijk bewaarder, in het kader van het onderzoek de volgende vragen:

1. Kwam de door de gerechtsdeurwaarder opgestelde omschrijving in het proces-verbaal van inbeslagname van 27 oktober 1998, van de in beslag genomen zaken bij v.o.f. B., overeen met de zaken die de deurwaarder feitelijk in beslag had genomen?

2. Heeft de gerchtsdeurwaarder op 27 oktober 1998 alle zaken in beslag genomen bij v.o.f. B., waartoe de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem verlof had verleend?"

2. De heer P. deelde in reactie op de gestelde vragen onder meer het volgende mee:

"Op 27 oktober 1998 heb ik mij begeven naar het kantoor van gerechtsdeurwaarder T. te X. Van (de betrokken kandidaat-; N.o.) gerechtsdeurwaarder (…) kreeg ik te horen dat de heer G. haar had verzocht of hij en ik in de persoon van bewaarder bij de beslaglegging aanwezig konden zijn voor onder andere het aanwijzen van de siervoorwerpen die in beslag genomen moesten worden. Volgens (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) zou dit ingevolge de Wet Invordering niet mogelijk zijn. Ik heb haar toen gezegd dat dit onjuist is en dat zij als deurwaarder de beslaglegger kan verzoeken om bij de beslaglegging aanwezig te zijn.

(De kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) heeft tegen mij gezegd dat ik maar in de buurt van het pand te X moest wachten tot de beslaglegging uitgevoerd was en ik dan maar onderweg op straat de in beslag genomen zaken in bewaring kon nemen. Deze arrogante houding van (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) veroorzaakte een onprettige werksfeer en ik heb toen in overleg met haar besloten om op mijn woonadres te wachten voor de inbewaringneming van de in beslag genomen zaken.

Bij het in ontvangst nemen van de in beslag genomen zaken kreeg ik van (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) het proces-verbaal van gerechtelijke inbewaringgeving. Met dit proces-verbaal heb ik de aantallen en het soort van de siervoorwerpen gecontroleerd die ik had ontvangen. (…) (De kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) en ik hebben niet gekeken naar de vermelde inscriptie of nadere vermeldingen op de siervoorwerpen zoals vermeld in het proces-verbaal van gerechtelijke inbewaringgeving.

Tijdens het in bewaring nemen van de in beslag genomen siervoorwerpen vond ik het moeilijk om nader overleg met (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) te voeren. Zij had een zeer autoritaire houding jegens mij en zij gaf mij de indruk dat ze zich snel op haar tenen voelde getrapt. Ik heb de kwestie correct en zo vlug mogelijk afgehandeld om verdere moeilijkheden te voorkomen.

(De kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) gaf mij alleen een proces-verbaal van gerechtelijke inbewaringgeving, de akte van betekening hiervan en een kopie van het verzoekschrift met beschikking. Een kopie van het proces-verbaal van beslag met daarbij de door haar ter plaatse opgemaakte inventarislijst heb ik niet in mijn bezit.

Nadat (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) was vertrokken heb ik de in bewaring genomen siervoorwerpen gecontroleerd. Er bleek toen dat de inscripties in de siervoorwerpen niet overeenkwamen met de vermelding in het proces-verbaal van inbewaringgeving. Twee tinnen siervoorwerpen 'blad met kersen', twee tinnen 'perenlepels' en twee tinnen 'appellepels' hebben niet de inscriptie (verzoekers initialen ineengeschreven; N.o.). Mij is toen opgevallen dat op een aantal siervoorwerpen de inscriptie 'B. T.' stond. Ik heb toen met de heer G. telefonisch contact opgenomen en hem deze verschillen medegedeeld.

Terzake uw tweede vraag bericht ik u het volgende.

Geruime tijd voorafgaand aan de beslaglegging ben ik ter oriëntatie met de heer G. in de winkel van B. geweest. Wij hebben toen geconstateerd dat er in de winkel een redelijke voorraad siervoorwerpen aanwezig was.

Toen ik van (de kandidaat-gerechtsdeurwaarder; N.o.) (…) de in beslag genomen zaken ontving, heb ik het hier nog met (haar; N.o.) (…) over gehad en ik heb haar gevraagd of zij de gehele voorraad in beslag had genomen. Zij bevestigde mij toen dat alle siervoorwerpen, waarvoor het verzoek tot inbeslagneming was gedaan, in beslag waren genomen.

Ik heb op dat moment geen reden gehad om hieraan te twijfelen. Later bleek mij echter dat dit toch onjuist moet zijn geweest. Immers bij een tweede beslaglegging zijn weer siervoorwerpen in beslag genomen die ten tijde van de eerste inbeslagneming ook al aanwezig moeten zijn geweest, gezien de verklaring van de firmanten van B. tijdens een zitting bij de Rechtbank. Zij verklaarden toen dat de productie van de siervoorwerpen al jaren was gestopt en alle siervoorwerpen dus ten tijde van de eerste inbeslagneming in de winkel aanwezig moeten zijn geweest."

H. Aanvullende reactie gerechtsdeurwaarder

In reactie op een verzoek om aanvullende inlichtingen van de Nationale ombudsman, deelde de kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij brief van 19 september 2001 over de werkwijze van de gerechtsdeurwaarder onder meer nog mee dat in beslag genomen zaken ter plaatse door de gerechtsdeurwaarder gespecificeerd worden opgeschreven. Later worden deze aantekeningen in het originele proces-verbaal overgenomen. Zodra de aantekeningen zijn overgenomen in het proces-verbaal worden deze vernietigd, aldus de kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

Achtergrond

1. Artikel 443 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):

"1. De deurwaarder zal dadelijk, of uiterlijk op de volgende dag overgaan tot de meer bijzondere aanduiding der zaken die hij in beslag neemt, en zal deze op het door hem daarvan onverwijld op te maken proces-verbaal nauwkeurig beschrijven met opgave van hun getal, gewicht en maat overeenkomstig hun aard. Het proces-verbaal wordt binnen drie dagen na de inbeslagneming betekend aan de geëxecuteerde en, als er een bewaarder is, ook aan deze.

2. De executant mag bij de inbeslagneming niet tegenwoordig zijn dan in geval de deurwaarder zulks ter aanwijzing van de in beslag te nemen zaken noodzakelijk acht."

Opmerking:

Artikel 443 Rv, geschreven voor executoriaal beslag, is ingevolge de artikelen 712 en 734 Rv ook van toepassing op het hier aan de orde zijnde conservatoire beslag (tot afgifte van roerende zaken).

2. Tweede Kamer vergaderjaar 1980-1981, 16593, nr. 3, de Memorie van Toelichting bij wetsontwerp 16593:

(bladzijde 35, toelichting bij het tweede lid van artikel 443 Rv)

"(…) Mogelijk is gemaakt dat de deurwaarder de executant meeneemt, doch slechts als hij dat ter aanwijzing van de in beslag te nemen zaken noodzakelijk acht. Deze bepaling zal in de praktijk vooral van belang kunnen zijn bij het beslag van artikel 492 (beslag tot afgifte van roerende zaken; N.o.), waarbij artikel 443 van overeenkomstige toepassing is. Het kan immers zijn dat de executant de enige is die de zaak waarop hij recht heeft, kan herkennen."

Instantie: Gerechtsdeurwaarder

Klacht:

Wijze van uitvoering bij leggen van conservatoir beslag onder twee bedrijven op verzoek van verzoeker: niet toegestaan dat verzoeker en/of gerechtelijk bewaarder tijdens beslaglegging aanwezig waren en niet al die zaken in beslag genomen waartoe de arrondissementsrechtbank verlof had verleend; omschrijving in proces-verbaal van inbeslaggenomen zaken kwam niet (geheel) overeen met feitelijk inbeslaggenomen zaken.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Gerechtsdeurwaarder

Klacht:

Niet al die zaken in beslag genomen waartoe president van de arrondissementsrechtbank verlof had verleend.

Oordeel:

Geen oordeel