2002/043

Rapport

Verzoeker, op wiens auto in juni 1998 conservatoir beslag is gelegd, klaagt erover dat het arrondissementsparket te Maastricht:

- op 27 juli 1999 een machtiging heeft verstrekt tot vervreemding van die auto en verzoeker daarvan vooraf geen bericht heeft gestuurd;

- brieven van 24 juli en 31 augustus 1998, alsmede van 5 juni, 18 juli en 18 augustus 2000 niet heeft beantwoord.

Verzoeker klaagt er tevens over dat de Dienst Domeinen te Herkenbosch:

- de auto in oktober 1999 heeft verkocht voor de prijs van ƒ 7.500,-;

- persoonlijke spullen die zich tijdens de inbeslagneming in de auto bevonden niet heeft teruggegeven.

Beoordeling

Inleiding

In juni 1998 werd conservatoir beslag gelegd op verzoekers auto. Op 27 juli 1999 verstrekte de officier van justitie te Maastricht aan de Dienst Domeinen een machtiging tot vervreemding van de auto, waarna deze in oktober 1999 werd verkocht voor de prijs van f 7.500,-

Bij beschikking van 19 mei 2000 verklaarde de rechtbank te Maastricht de strafzaak tegen verzoeker geëindigd.

A. Met betrekking tot het arrondissementsparket te Maastricht

I. Verstrekken van machtiging tot vervreemding

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de officier van justitie te Maastricht een machtiging tot vervreemding van zijn auto heeft verstrekt.

2. Ingevolge artikel 117, tweede lid, onder b en c, van het Wetboek van Strafvordering kan een machtiging tot (onder meer) vervreemding van een inbeslaggenomen voorwerp worden verstrekt ten aanzien van voorwerpen waarvan de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde alsmede ten aanzien van voorwerpen die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald. Het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Biv) houdt in dat onder eerstgenoemde voorwerpen in ieder geval zijn begrepen motoren en auto's met een waarde van minder dan f 1000,- en dat onder de laatstgenoemde voorwerpen in ieder geval begrepen zijn motoren en auto's met een waarde van meer dan f 1000,- en minder dan f 5000,- .

3. De officier van justitie heeft de machtiging verstrekt ten aanzien van een auto waarvan de waarde, gelet op de taxatie door Domeinen (zie hierna B.I.2) moest worden geschat op een bedrag dat aanzienlijk hoger lag dan f 5000,-.

4. De Minister van Justitie heeft aangegeven dat de dreigende waardedaling in relatie met oplopende bewaarkosten uitgangspunt is geweest voor de beslissing tot vervreemding, terwijl de personenauto als zodanig eenvoudig vervangbaar was en de tegenwaarde daarvan op eenvoudige wijze was vast te stellen. De hiervoor onder 2. genoemde opsomming in het Biv heeft geen limitatief karakter, aldus de Minister, en de vervreemding van verzoekers auto paste in de doelstellingen van de wetgever op dit punt.

5. De Minister van Justitie kan worden gevolgd in zijn standpunt. Op 1 januari 1996 zijn gewijzigde regels met betrekking tot de bewaring (en teruggave) van strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerpen in werking getreden. De doelstelling van de wetgever was om het aantal voorwerpen dat in bewaring is bij justitie en de kosten van die bewaring tot een minimum te beperken. Gelet hierop, alsmede gelet op de tekst van meergenoemde opsomming in het Biv - waarin de zinsnede "in ieder geval" is opgenomen -, kon de officier van justitie een machtiging tot vervreemding van verzoekers auto verstrekken.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Bericht van voorgenomen vervreemding

1. Verzoeker klaagt er ook over dat hem geen bericht is gestuurd van de voorgenomen machtiging tot vervreemding van zijn auto.

2. Eén van de hiervoor onder A.I.5 bedoelde wijzigingen betreft de mogelijkheid om zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst bepaalde categorieën inbeslaggenomen voorwerpen te vervreemden. De bevoegdheid tot het verlenen van een machtiging tot vervreemding is toegekend aan de officier van justitie. De gewijzigde regeling bevat niet een verplichting voor de officier van justitie om de (voorgenomen) machtiging tot vervreemding kenbaar te maken aan de beslagene. Nu ook overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het arrondissementsparket verzoeker had moeten inlichten, was het niet gehouden verzoeker een bericht van de voorgenomen machtiging tot vervreemding te sturen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Beantwoording brieven

1. Verzoeker klaagt er ook over dat een aantal brieven die zijn advocaat naar de officier van justitie en het arrondissementsparket heeft gestuurd niet is beantwoord.

2. De Minister van Justitie heeft in reactie op dit klachtonderdeel meegedeeld de klacht gegrond te achten. Opgemerkt werd dat de (straf)zaak tegen verzoeker deel uitmaakte van een zeer omvangrijk dossier, wat kan verklaren waarom de termijn waarbinnen zijn brieven hadden moeten worden afgehandeld is overschreden en mogelijk pas voor het eerst inhoudelijk is gereageerd in de brief van 1 december 2000 (die het hoofd van het parket aan verzoeker schreef, nadat de Nationale ombudsman verzoekers klacht hierover had doorgestuurd). Het feit dat niet meer viel te achterhalen of verzoeker over het overschrijden van een termijn voor beantwoording (telefonisch) was geïnformeerd dan wel notities zijn gemaakt van telefonische afhandeling van de correspondentie werd gerekend tot de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de Minister.

De Minister kan worden gevolgd in zijn standpunt.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

B. Met betrekking tot de Dienst Domeinen te Herkenbosch

I. Verkoopprijs van de auto

1. Verzoeker klaagt erover dat de auto voor f 7.500,- is verkocht, terwijl deze volgens verzoeker veel meer waard was. Uit navraag bij diverse autobedrijven was gebleken dat deze in 1998 ongeveer f 30.000,- waard was.

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Bij deponering van de auto bij de Dienst Domeinen werd de dagwaarde eind juni of begin juli 1998 door het hoofd Domeinen Roerende Zaken bepaald op f 20.000,- en de executiewaarde op f 16.000,- waarbij werd opgemerkt dat de waarde na een jaar vermindert met f 4000,-. Bij deze taxatie is een vergelijking gemaakt met de gegevens uit de databank van Autotelex. De verkoop vond plaats op 22 oktober 1999, derhalve een jaar en bijna 4 maanden later, middels een veiling. De waardering van de auto is op dat moment echter kennelijk niet op schrift gesteld.

3. De Staatssecretaris van Financiën stelde dat de verkoopprocedure en waardering van de auto correct is geweest, omdat de auto anders absoluut niet zou zijn gegund.

4. Verzoeker heeft tegen de waardering van de auto slechts ingebracht dat uit navraag bij diverse autobedrijven is gebleken dat zijn auto in 1998 ongeveer f 30.000,- waard was, maar hij heeft een en ander niet nader gestaafd. Het hoofd Domeinen Roerende Zaken heeft de taxatie in overleg met een collega vastgesteld, terwijl tevens, naar de Staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven, een vergelijking is gemaakt met gegevens uit de databank van Autolex. Gelet hierop heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn auto kort na de inbeslagneming te laag is gewaardeerd, waarbij opgemerkt zij dat de executiewaarde doorgaans lager ligt dan de prijs in een autohandel.

Uitgaande van de juistheid van de waardebepaling kort na de inbeslagneming en de daar aangegeven verwachte waardedaling is echter niet duidelijk hoe de auto ten tijde van de verkoop f 8.500,- in waarde zou zijn gedaald ten opzichte van de eerdere waardebepaling van nog geen anderhalf jaar eerder. Dat de auto absoluut niet zou zijn gegund als - zoals de Staatssecretaris van Financiën stelt - de verkoopprocedure en waardering van de auto niet correct zouden zijn geweest, geeft hiervoor onvoldoende reden. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat de Dienst Domeinen in redelijkheid de auto niet voor f 7.500,- heeft kunnen verkopen.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Gelet hierop, ziet de Nationale ombudsman aanleiding een aanbeveling te doen.

II. Het teruggeven van voorwerpen

Verzoeker klaagt er voorts over dat de Dienst Domeinen persoonlijke spullen die zich ten tijde van de inbeslagneming in zijn auto bevonden, niet aan hem heeft teruggegeven.

2. De Staatssecretaris van Financiën deelde in reactie op de klacht mee dat de (door genoemde) radio met CD-speler, de hands-free set, de gereedschapskoffer, de verbanddoos en de gevarendriehoek als toebehoren bij de auto zijn meeverkocht, terwijl de bril en CD-mappen niet zijn vermeld op de deponeringsformulieren.

Het is - aldus de Staatssecretaris - aan de inbeslagnemende instantie om dergelijke persoonlijke eigendommen voor deponering bij Domeinen uit de auto te halen.

3. Dat de hiervoor genoemde goederen zijn meeverkocht als behorende bij de auto is niet onredelijk te achten. Gelet op het feit dat persoonlijke eigendommen als CD's en brillen door de inbeslagnemende instantie verwijderd dienen te worden, terwijl tevens op een taxatie-formulier staat aangegeven dat zich geen CD's in de auto bevonden, moet worden aangenomen dat deze goederen zich niet meer in de auto bevonden, toen deze bij Domeinen werd gedeponeerd, zodat Domeinen geen verwijt in dezen kan worden gemaakt. In het midden moet blijven of dat ook geldt voor het openbaar ministerie, aangezien in het onderzoek niet is komen vast te staan of de CD's en bril in beslag genomen zijn.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Maastricht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie is gegrond voor wat betreft het niet (tijdig) beantwoorden van brieven, en niet gegrond voor wat betreft de machtiging tot vervreemding van verzoekers auto en het niet berichten over die voorgenomen vervreemding.

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Domeinen te Herkenbosch, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is gegrond voor wat betreft de verkoopprijs en niet gegrond voor wat betreft het teruggeven van spullen.

Aanbeveling

De Minister van Financiën wordt in overweging gegeven om met inachtneming van de taxatie van verzoekers auto ten tijde van de deponering bij de Domeinen, de beslissing dat de verkoopprijs van f 7.500,- een redelijke was te heroverwegen.

Onderzoek

Op 19 december 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Kerkrade, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Maastricht en een gedraging van de Dienst Domeinen te Herkenbosch. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 1 september 2000 tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman.

Naar aanleiding van verzoekers faxbericht van 19 december 2000 werd naar bedoelde gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van De Minister van Justitie respectievelijk van de Minister van Financiën, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie en de Minister van Financiën verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Staatssecretaris van Financiën antwoordde in plaats van de Minister.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Aan de Ministers werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de Minister van Financiën gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In juni 1998 legde de officier van justitie conservatoir beslag op verzoekers auto. Op 27 juli 1999 verstrekte de officier van justitie te Maastricht aan de Dienst Domeinen een machtiging tot vervreemding van de auto, waarna deze in oktober 1999 werd verkocht voor de prijs van f 7.500,-.

Bij beschikking van 19 mei 2000 verklaarde de arrondissementsrechtbank te Maastricht de strafzaak tegen verzoeker geëindigd.

2. Bij brieven van 24 juli en 31 augustus 1998, alsmede van 5 juni, 18 juli en 18 augustus 2000 wendde verzoekers advocaat zich tot de officier van de justitie respectievelijk het arrondissementsparket te Maastricht. Eerstgenoemde brief betrof de wijziging van de kadastrale samenstelling van onroerend goed, de andere brieven betroffen de (afwikkeling van de) inbeslagname van verzoekers auto.

3. Op 1 september 2000 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman. Hij klaagde erover dat aan hem geen bericht was gestuurd van de voorgenomen verkoop van zijn auto en dat de onder 2. vermelde brieven nooit waren beantwoord. Tevens klaagde hij erover dat zijn auto voor een bedrag van f 7.500,- was verkocht. De Nationale ombudsman zond de brief desgevraagd door naar het parket te Maastricht en de Dienst Domeinen te Herkenbosch.

4. Bij brief van 28 november 2000 berichtte de Staatssecretaris van Financiën het volgende aan verzoeker:

"…Voor wat betreft uw klacht over de waarde van uw auto, de BMW met kenteken (…), merk ik het volgende op.

De auto werd op 26 juni 1998 bij Domeinen gedeponeerd. Op 27 juli 1999 werd een machtiging tot verkoop op grond van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering aan Domeinen verstrekt door het Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM). Derhalve werd de auto medio oktober 1999 in een gecombineerde veiling in het openbaar bij opbod verkocht voor f 7.500,-.

Deze procedure beantwoordt aan het gestelde in artikel 119, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering.

Omdat het hier om een conservatoir beslag gaat, dient u zich voor wat betreft uw klacht over de waarde van de auto bij het BOOM te vervoegen…".

In aanvulling hierop deelde de Staatssecretaris van Financiën bij brief van 13 december 2000 aan verzoeker nog het volgende mee:

"…De verkoop heeft plaatsgevonden door middel van een veiling bij Soesterberg. Deze veiling werd gehouden op 22 oktober 1999 in samenwerking met de firma (…). De opbrengst van uw auto (kavel 71) bedroeg f 7.500,- en is doorbetaald aan B.O.O.M. Gelet op de werkafspraken met B.O.O.M. is de verkoopprocedure en waardering van de auto correct geweest, anders zou de auto absoluut niet zijn gegund…".

5. Bij brief van 1 december 2000 beantwoordde het hoofd van het parket te Maastricht verzoekers klachtbrief als volgt:

"…Op 19 juni 1998 heeft de Rechter-Commissaris te Maastricht een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot een maximum van fl. 500.000,- (ten laste van u), waarbij werd overwogen dat conservatoir beslag diende te worden gelegd tot bewaring van het recht van verhaal in verband met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op 22 juni 1998 kreeg de politie een bevel tot het in beslag nemen van uw personenauto (een BMW). De waarde werd geschat op fl. 15.000 à fl. 20.000. Vervolgens werd de personenauto overgebracht naar de Domeinen Roerende Zaken te Herkenbosch. Aldaar werd de dagwaarde en de executiewaarde van de auto vastgesteld, de dagwaarde bedroeg om en nabij de fl. 20.000,-. De executiewaarde bedroeg fl. 16.000,-.

Op 27 juli 1999 werd via Bureau Ontnemingswetgeving OM (B.O.O.M.) een machtiging tot vervreemding verstrekt. In beginsel kan op grond van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering een machtiging tot vervreemding worden verleend ten aanzien van voorwerpen die niet geschikt zijn voor opslag, voorwerpen waarvan de kosten voor bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde en voorwerpen die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald. De bewaarder van het voorwerp (Domeinen) draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht Het beslag blijft vervolgens rusten op de door de verkoop verkregen opbrengst. Naar aanleiding van de verleende machtiging werd de personenauto medio oktober 1999 verkocht. De precieze dagwaarde op dat moment is thans niet meer te achterhalen. Echter, u dient er rekening mee te houden dat dit type en model personenauto normaliter erg duur is in verzekering en wegenbelasting. Daarbij is het verbruik en zijn de onderhoudskosten doorgaans ook niet mis. De waarde voor dergelijke auto's blijkt vaak veel meer af te nemen dan verwacht. Als dan bijvoorbeeld de benzineprijs omhoog gaat, daalt de waarde van een dergelijke auto aanzienlijk. Degene onder wie een voorwerp in beslag is genomen (beslagene), dan wel diens raadsman, kan in beginsel op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering een klaagschrift tegen de inbeslagneming c.q, het voortduren van het beslag indienen bij de griffie van de rechtbank. Het klaagschrift wordt vervolgens behandeld door de enkelvoudige raadkamer in strafzaken. Daarnaast kan een beslagene, dan wel diens raadsman, op grond van artikel 118a van het Wetboek van Strafvordering een verzoek indienen een voorwerp, waarop conservatoir beslag rust onder zekerheidsstelling te doen teruggeven. Voor zover valt na te gaan, is in casu (door uw raadsman) geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden.

Bij uw schrijven heeft u eveneens enkele onbeantwoorde brieven bijgevoegd. Vooropgesteld dient te worden dat wij ernaar streven correspondentie binnen een redelijke termijn te behandelen. Echter, door omstandigheden kan dit streven niet altijd worden gehaald. Daarnaast kan het voorkomen dat correspondentie mondeling (telefonisch) wordt afgehandeld. Achteraf is het dan moeilijk na te gaan hoe de precieze gang van zaken is geweest. Ik heb geconstateerd dat er in uw geval sprake is van een vrij omvangrijk dossier met meerdere verdachten en talrijke benadeelden. In het dossier zijn vele brieven van raadslieden aanwezig in verband met allerhande verzoeken en vragen. Uiteraard behoort het tot hun taak de belangen van hun cliënten zo goed mogelijk te behartigen. Echter, anderzijds rust er op een officier van justitie (begrijpelijkerwijs) ook een enorme werkdruk, hetgeen tot gevolg heeft dat prioriteiten moeten worden gesteld. Hoe het ook zij, de betreffende zaaksofficier van justitie is thans niet meer alhier werkzaam. Ik heb deswege niet kunnen nagaan hoe zijn visie hieromtrent luidt…".

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. In het verzoekschrift staat voorts nog het volgende vermeld. Navraag bij diverse autobedrijven had geleerd dat de dagwaarde van de auto in 1998 f 30.000,- was. Ook wenste verzoeker teruggave van persoonlijke spullen die zich ten tijde van de inbeslagneming in de auto bevonden, zoals een radio en CD-speler, mappen met CD's, een handsfree set, een gereedschapskoffer, verbanddoos en gevarendriehoek en een bril met donkere glazen.

C. Standpunt Staatssecretaris van Financiën

1. Bij brief van 15 maart 2001 deelde de Staatssecretaris van Financiën in reactie op de klacht het volgende mee:

"…Op de auto van de heer R. (BMW met kenteken (…)) is op 22 juni 1998 beslag gelegd door het Openbaar Ministerie te Maastricht. Deze is vervolgens op 26 juni 1998 te Herkenbosch gedeponeerd. Op 27 juli 1999 werd een machtiging tot verkoop op grond van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering aan Domeinen verstrekt namens het Bureau Ontnemingswetgeving OM (BOOM) door de Officier van Justitie te Maastricht. De auto werd bij deponering in 1998 getaxeerd conform artikel 14, lid 2, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. De dagwaarde werd in dat kader vastgesteld op f 20.000,-, terwijl de executiewaarde (bij openbare verkoop) werd bepaald op f 16.000,-. Daarbij werd opgemerkt dat na een jaar de waarde vermindert met f 4.000,-. Bij deze taxatie is zoals gebruikelijk een vergelijking gemaakt met de gegevens uit de databank van Autotelex. De verkoop heeft plaatsgevonden door middel van een openbare veiling bij Soesterberg. Deze veiling werd -ondersteund door de nodige publiciteit- gehouden op 22 oktober 1999 in samenwerking met de firma (…). Dit bedrijf heeft haar eigen expertise ingebracht voor wat betreft de verkoopwaarde van de auto. De opbrengst van uw auto (kavel 71) bedroeg f 7.500,- en is doorbetaald aan het B.O.O.M.

Gelet op de werkafspraken met B.O.O.M. is de verkoopprocedure en waardering van de auto correct geweest, anders zou de auto absoluut niet zijn gegund. In dit verband merk ik nog op dat conform de geldende jurisprudentie de waardedaling van de auto sinds het moment van inbeslagneming niet wordt vergoed.

De verkoopopbrengst is door Domeinen Roerende zaken doorbetaald aan B.O.O.M. Van het Openbaar Ministerie is nimmer een last tot teruggave ontvangen als bedoeld in artikel 119, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Op de bewaarder -Domeinen Roerende Zaken- rustte dan ook niet de verplichting om ingevolge het tweede lid van dat artikel de verkoopopbrengst aan de heer R. over te dragen. Voor wat betreft de radio met aparte CD-speler, de hands-free set, de gereedschapskoffer, de verbanddoos en de gevarendriehoek merk ik op dat deze als toebehoren bij de auto zijn meeverkocht. Voor wat betreft de bril met extra donkere glazen en de CD-mappen merk

ik op dat deze niet zijn vermeld op de deponeringsformulieren, en dezerzijds niet kan worden nagegaan wat daarmee is gebeurd. Het is aan de inbeslagnemende instantie om dergelijke persoonlijke eigendommen vóór deponering bij Domeinen uit de auto te verwijderen…”

2. Bij de brief van de Staatssecretaris waren onder meer stukken gevoegd betreffende de waardebepaling van de auto door de Dienst Domeinen na inbeslagneming. Daarin staat onder meer aangegeven dat zich geen CD's in de auto bevonden.

D. Standpunt Minister van justitie

In reactie op de klacht deelde de Minister van Justitie bij brief van 23 april 2001 het volgende mee:

"Bij brief van 30 januari 2001 (…) vroeg u mij om een reactie op de door u in onderzoek genomen klacht van de heer R. te Kerkrade, voor zover deze mijn verantwoordelijkheid draagt. U heeft mij gevraagd om in mijn reactie de gang van zaken bij de verstrekking van een machtiging tot vervreemding van een (al dan niet conservatoir) inbeslaggenomen auto te beschrijven.

Naar aanleiding daarvan heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende.

Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te Maastricht:

- op 27 juli 1999 een machtiging heeft vertrekt tot vervreemding van die auto en verzoeker daarvan vooraf geen bericht heeft gestuurd;

- brieven van 24 juli en 31 augustus 1998, alsmede van 5 juni, 18 juli en 18 augustus 2000 niet heeft beantwoord.

Verzoeker klaagt er tevens over dat de Dienst der Domeinen te Herkenbosch:

- de auto in oktober 1999 heeft verkocht voor de prijs van fl. 7500,-;

- persoonlijke spullen die zich tijdens de inbeslagneming in de auto bevonden niet heeft teruggegeven.

De eerste twee onderdelen van de klacht raken mijn verantwoordelijkheid. Hierop zal mijn reactie zich richten.

Tot zekerheid van verhaal voor een te vorderen ontnemingmaatregel wegens wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie te Maastricht in 1998 conservatoir beslag gelegd op de personenauto merk BMW 730 I voorzien van het kenteken (…), toebehorende aan R. te Kerkrade. Vervolgens is het beheer van dit conservatoir beslag door het Arrondissementsparket Maastricht overgedragen aan het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). Vanwege dreigende waardedaling heeft het BOOM vanuit haar landelijke taak van het beheer van conservatoir beslag op 27 juli 1999 namens de officier van justitie te Maastricht op grond van artikel 117 Wetboek van Strafvordering een machtiging tot vervreemding verstrekt aan de bewaarder, de Dienst der Domeinen Roerende Zaken Regio Herkenbosch. De machtiging tot vervreemding is verstrekt op grond van artikel 117 lid 2 onder b en c Wetboek van Strafvordering.

De dreigende waardedaling in relatie met oplopende bewaarkosten is met name uitgangspunt geweest voor de beslissing tot vervreemding, terwijl de personenauto als zodanig eenvoudig vervangbaar is en de tegenwaarde daarvan op eenvoudige wijze is vast te stellen. In artikel 10 lid 3 en 4 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Biv) worden voorwerpen opgesomd die in ieder geval voor toepassing van 117 Sv. in aanmerking komen. Deze opsomming heeft echter geen limitatief karakter. Ook de onderhavige BMW van de heer R. past in de doelstellingen van de wetgever op dit punt.

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat er voor het Openbaar Ministerie geen mededelingsplicht richting een verdachte bestaat over een (voorgenomen) machtiging vervreemding. Ik verwijs in deze naar arresten van de Hoge Raad van 2 maart 1999, NJ 1999 nr. 416, R.O. 3.3 (zie Achtergrond) en van 17 maart 1998, DD 1998, 213. Het College acht om die reden het eerste onderdeel van de klacht ongegrond.

Ik kan mij met dit standpunt verenigen.

De personenauto heeft bij veiling een bedrag van fl. 7.500,- opgebracht. De Dienst der Domeinen gunt bij veiling alleen indien het hoogste bod in verhouding staat met de getaxeerde waarde van het voorwerp. Ten tijde van het verstrekken van de machtiging was het BOOM niet in het bezit van een taxatierapport. Dat was ook niet noodzakelijk omdat de criteria op grond waarvan het voertuig voor vervreemding in aanmerking kwam voldoende duidelijk waren.

Bij brief van 15 maart 2001 heeft het Ministerie van Financiën u nadere informatie verstrekt over de taxatie van de inbeslaggenomen auto, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs.

Wellicht ten overvloede kan ik u mededelen dat op dit moment als standaardprocedure geldt dat de Dienst Domeinen uit zichzelf taxaties naar het BOOM stuurt. Tussen de ministeries van Justitie en van Financiën is verder afgesproken dat klachten van personen over de hoogte van vervreemdingsopbrengsten door de Dienst Domeinen van commentaar worden voorzien.

In het tweede onderdeel klaagt verzoeker erover dat het arrondissementsparket te Maastricht zijn brieven van 24 juli en 31 augustus 1998, alsmede van 5 juni, 18 juli en 18 augustus 2000 niet heeft beantwoord. U heeft mij gevraagd om aan te geven of het gebruikelijk is binnen het parket Maastricht om telefoonnotities van telefonische afhandeling van correspondentie te maken en deze in het dossier te voegen.

Binnen het Openbaar Ministerie en ook binnen het parket Maastricht wordt ernaar gestreefd om correspondentie binnen een redelijke termijn te behandelen. Het kan voorkomen dat dit telefonisch gebeurt. Het is gebruikelijk dat van de afhandeling van correspondentie melding wordt gemaakt in het dossier.

Het College is van oordeel dat terecht is geklaagd over het niet binnen een redelijke termijn beantwoorden van de correspondentie. Zoals wordt toegelicht door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie in zijn brief van 1 december 2000 aan verzoeker, moet worden opgemerkt dat de zaak tegen de heer R. deel uit maakte van een zeer omvangrijk dossier met veel verdachten en benadeelden. Dit kan verklaren waarom de termijn waarbinnen zijn brieven hadden moeten worden afgehandeld is overschreden en mogelijk pas voor het eerst inhoudelijk is gereageerd door het parket Maastricht in eerdergenoemde brief van 1 december 2000. Gebleken is dat de betreffende zaaksofficier niet meer werkzaam is op het parket Maastricht, waardoor niet meer te achterhalen valt of zaken mogelijk reeds eerder telefonisch afgehandeld zijn, nu daarvan uit het dossier niets gebleken is.

Het College is van mening dat er omstandigheden kunnen zijn op grond waarvan behandeling binnen een redelijke termijn niet haalbaar is. Het College acht het echter wel van belang dat een betrokkene wordt geïnformeerd indien men door omstandigheden inhoudelijk niet op brieven kan ingaan. Het feit dat niet meer is te achterhalen of betrokkene over het overschrijden van een termijn (telefonisch) is geïnformeerd dan wel notities zijn gemaakt van telefonische afhandeling van de correspondentie rekent het College tot de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, op grond waarvan het College tot het oordeel komt dat dit deel van de klacht gegrond moet worden geacht…"

E. Reactie verzoeker

In reactie op de verstrekte inlichtingen berichtte verzoeker telefonisch op 3 juli 2001 dat hij een en ander onbevredigend vond. Zijn auto was volgens hem destijds beslist meer waard dan f 7.500,-.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 117:

"1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.

2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen

(...)

b. waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde;

c. die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald. (…)

3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.

4. Indien inbeslaggenomen voorwerpen op grond van de machtiging van het openbaar ministerie tegen baat worden vervreemd, blijft het beslag, onverminderd het bepaalde in artikel 116, rusten op de verkregen opbrengst.

5. Indien het openbaar ministerie op het schriftelijk verzoek van de bewaarder hem de machtiging te verlenen als bedoeld in het tweede lid, niet binnen zes weken een beslissing heeft genomen, is de bewaarder bevoegd te handelen overeenkomstig het tweede lid."

2. Besluit inbeslaggenomen voorwerpen

Artikel 10, derde en vierde lid:

" 3.Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, zijn in ieder geval begrepen:

1°. motoren en auto's of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan 1000 gulden;

2°. fietsen en bromfietsen of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan 200 gulden;

3°. hulpmiddelen bij de jacht of het stropen.

4. Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering, die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald, zijn in ieder geval begrepen:

1°. dieren die met het oog op de van die dieren afkomstige producten worden gehouden, behoudens de dieren bedoeld in de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten;

2°. audio- en video-apparatuur;

3°. computers;

4°. motoren en auto's met een waarde van meer dan 1000 en minder dan 5000 gulden;”

3. Hoge Raad, 2 maart 1999, NJ 1999/416

In dit arrest heeft de Hoge Raad beslist dat tegen de machtiging van de officier van justitie tot vervreemding van inbeslaggenomen goederen geen beklag ex artikel 552a Sv. openstaat. De Hoge Raad overwoog onder meer:

"Tegen het verlenen van een dergelijke machtiging (de machtiging tot vervreemding van een inbeslaggenomen voorwerp; N.o.) stelt de wet op zichzelf geen beklag open. Hetzelfde geldt voor een eventuele, wettelijk niet verplichte, mededeling van de Officier van Justitie aan de beslagene van het voornemen om een dergelijke machtiging te verlenen."

Instantie: Arrondissementsparket Maastricht

Klacht:

Verstrekken van machtiging tot vervreemding auto, niet berichten over voorgenomen vervreemding.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Arrondissementsparket Maastricht

Klacht:

Niet (tijdig) beantwoorden van brieven.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Dienst Domeinen

Klacht:

Verkopen van auto voor te laag vastgestelde verkoopprijs.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Dienst Domeinen

Klacht:

Niet teruggeven van persoonlijke spullen die zich tijdens inbeslagneming in auto bevonden.

Oordeel:

Niet gegrond