2002/040

Rapport

Verzoekers klagen over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hen op 5 juni 1999 te Wassenaar en - voor wat betreft de hierna eerstgenoemde gedraging - de officier van justitie te `s-Gravenhage.

Verzoekers klagen er met name over dat:

- zij die dag zijn aangehouden en overgebracht naar het politiebureau;

- een onevenredig aantal politieambtenaren tegen hen is ingezet;

- excessief geweld is toegepast;

- in ieder geval één verzoekster ondanks haar protesten is gefouilleerd door een mannelijke politieambtenaar;

- een aantal verzoekers onnodig lang is opgehouden op het politiebureau.

Voorts klagen zij erover dat de beheerder van het regionale politiekorps heeft geweigerd de schade te vergoeden die is ontstaan door gemeld politieoptreden.

Beoordeling

Inleiding

1. Op 5 juni 1999 werd de kantine van een sportveld te Wassenaar gekraakt. Nog diezelfde dag vond ontruiming plaats, waarbij verzoekers werden aangehouden voor overtreding van artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht (Sr., zie Achtergrond, onder 1.).

2. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat zij zijn aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.

3. Uit het onderzoek is gebleken dat de officier van justitie te 's-Gravenhage (mede) de beslissing tot aanhouding heeft genomen. Daarom wordt dit klachtonderdeel onder A. MET BETREKKING TOT DE OFFICIER VAN JUSTITIE besproken. Vervolgens zal onder B. MET BETREKKING TOT HET REGIONALE POLITIEKORPS worden ingegaan op de uitvoering van die beslissing door de politie.

A. Met betrekking tot de officier van justitie

1. Ingevolge artikel 429 sexies Sr. is het niet aanstonds op vordering ontruimen van een wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw strafbaar, wanneer het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan de wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd.

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Hf., die meldde gemandateerd te zijn om namens de gemeente Den Haag - eigenaar van het desbetreffende sportveld en de daarbij behorende kantine - op te treden, deelde aan de politie mee dat het pand sedert 1 juli 1998, de datum waarop het contract met voetbalvereniging X was opgezegd, leegstond. Later overhandigde hij een brief van 26 juni 1998 van de gemeente aan de voetbalvereniging. Daarin werd de mededeling van de kant van de voetbalvereniging van 25 juni 1998 bevestigd dat die vereniging per 1 juli aanstaande definitief het betreffende sportcomplex zou verlaten. Voorts werden enige opmerkingen gemaakt over de verwijdering van een aantal zaken als veldverlichting en dugouts door de voetbalvereniging.

Het voorgaande brengt mee dat de officier van justitie er in redelijkheid van kon uitgaan dat de krakers de kantine in gebruik hadden genomen op een moment dat het rechtmatige feitelijke gebruik van het pand minder dan twaalf maanden daarvoor was beëindigd, zodat zich de situatie voordeed zoals bedoeld in artikel 429 sexies Sr. Gelet hierop kon de officier de beslissing tot aanhouding nemen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

B. Met betrekking tot het regionale politiekorps

I. De aanhouding

1. Volgens verzoekers is door of vanwege de rechthebbende niet een (kenbare) vordering gedaan het pand te ontruimen, terwijl voorts ook geen enkele gelegenheid werd gegeven om “aanstonds te ontruimen", nu zowel ambtenaren van de reguliere politie als de Mobiele Eenheid onmiddellijk nadat zij rond 21.00 op het terrein waren gearriveerd overgingen tot aanhouding van de personen die zich aldaar bevonden. Volgens verzoekers kon ten aanzien van degenen die zich ten tijde van de aanhouding op het veld bevonden geen sprake zijn van een redelijke verdenking van overtreding van artikel 429 sexies Sr.

2. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de politie zich om 18.45 uur begaf naar het gekraakte pand en aldaar te kennen gaf dat het pand korter dan 12 maanden leegstond en dat de politie snel met de rechthebbende in het bezit van bewijzen hiervan - waarover de politie op dat moment nog niet beschikte - zou terugkeren. Teneinde te voorkomen dat de krakers alsdan zouden worden aangehouden, is hun geadviseerd het pand te verlaten en de kraakactie te beëindigen. Van een duidelijke vordering door of vanwege de rechthebbende op dat tijdstip blijkt niet uit het proces-verbaal, zodat het ervoor gehouden moet worden dat zo'n vordering toen niet is gedaan en dat de politie slechts het voornemen tot ontruiming kenbaar heeft gemaakt, indien (later) niet zou worden voldaan aan het door of vanwege de rechthebbende van het pand te geven bevel om dat te verlaten.

Het proces-verbaal houdt voorts in dat de politie omstreeks 21.00 uur samen met Hf. naar het gekraakte pand is gegaan. Bij het voetbalterrein aangekomen kwamen enkele personen naar hen toe, waarna Hf. op duidelijke en niet mis te verstane wijze vorderde dat de krakers het pand dienden te verlaten en een kopie van de hiervoor onder A.2. bedoelde brief overhandigde aan die personen. Volgens verzoeker arriveerde omstreeks 21.00 uur een politieauto aan de zijkant van het sportveld, waarna een politieambtenaar een van de daar aanwezigen een papier in de hand drukte. Onmiddellijk hierna vond de aanhouding plaats, zonder enige sommatie of waarschuwing, aldus verzoekers.

Gelet op genoemd proces-verbaal en verzoekers' omschrijving van het gebeurde kan worden aangenomen dat - zo al een vordering is gedaan vanwege de rechthebbende - deze in ieder geval niet in de kantine is gedaan, maar ergens buiten op het sportveld.

3. De Minister van Justitie heeft in zijn reactie op de klacht te kennen gegeven dat er ten aanzien van degenen die zich buiten de kantine bevonden geen redelijke verdenking bestond terzake van overtreding van artikel 429 sexies Sr. De Minister kan op dit punt worden gevolgd in zijn standpunt. De Minister kan echter niet worden gevolgd in zijn standpunt dat er ten aanzien van degenen die zich in de kantine bevonden wél sprake was van een redelijke verdenking van overtreding van evengenoemd strafbaar feit. Het strafbare feit van artikel 429 sexies Sr. is immers pas gepleegd indien en nadat niet is voldaan aan de vordering tot ontruiming door of vanwege de rechthebbende. Die vordering moet kenbaar zijn aan degenen tot wie zij is gericht. Nu, zoals hiervoor onder 3. is overwogen, de door de politie gestelde vordering kennelijk niet in of bij (bijvoorbeeld middels een megafoon) het desbetreffende pand is gedaan, was ook ten aanzien van degenen die zich in het pand bevonden geen sprake van een redelijke verdenking van overtreding van artikel 429 sexies Sr. De politie heeft derhalve niet juist gehandeld door in en om het pand aanwezige krakers aan te houden en over te brengen naar het politiebureau. Daaraan doet niet af, zoals de burgemeester van Wassenaar heeft gemeld en waarbij de korpsbeheerder zich heeft aangesloten, dat bij de beslissing tot aanhouding ook het aspect van de openbare orde een rol heeft gespeeld. Immers, indien geen sprake is van een redelijke verdenking van een strafbaar feit, is toepassing van het dwangmiddel aanhouding uitgesloten.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. De inzet van politieambtenaren

1. Verzoekers klagen er verder over dat tegen hen een onevenredig groot aantal politieambtenaren is ingezet.

2. Politieoptreden dient zoveel mogelijk een deëscalerend effect te hebben. Beslissingen met betrekking tot de inzet van politiepersoneel en -materieel dienen in dit licht bezien te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiarieit, hetgeen onder meer inhoudt dat in beginsel moet worden gekozen voor de inzet van het minst zware middel dat ter beschikking staat.

3. Gebleken is dat bij de ontruiming totaal ongeveer 70 politieambtenaren zijn ingezet, waaronder een ME-peleton, bestaande uit ongeveer 60 politieambtenaren met negen voertuigen.

4. Van politiezijde is te kennen gegeven dat bij ontruimingsacties doorgaans door het bevoegd gezag wordt bepaald dat de politie in groten getale aanwezig zal zijn. Het "blauw verven" van een bepaalde omgeving heeft als doel om ongeregeldheden te voorkomen en met name te voorkomen dat geweld gebruikt moet worden.

5. In dit geval waren naar de schatting van de politie ongeveer 20 mensen aanwezig. Op zichzelf was het redelijk dat de politie rekening hield met enig verzet. De inzet van voldoende politieambtenaren bij te verwachten aanhoudingen kan ervoor zorgen dat de zaak in de hand kan worden gehouden. Er is echter niet gebleken van ook maar enige aanwijzing dat de politie rekening moest houden met een ernstige mate van geweldpleging door de krakers. Evenmin is gebleken dat de kraakactie een grimmig karakter had, terwijl een en ander voorts niet plaatsvond op een drukke stedelijke locatie, in welk geval rekening moet worden gehouden met openbare ordeproblemen in verband met sympathisanten van krakers en overig publiek. In dit licht bezien kan niet worden gezegd dat, na constatering van het strafbare feit, de inzet van in totaal ongeveer 70 politieambtenaren, waaronder een ME-peleton, voldeed aan de hiervoor onder 2. bedoelde vereisten van evenredigheid en proportionaliteit.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

III. De toepassing van geweld

1. Verzoekers klagen er tevens over dat de politie excessief geweld tegen hen heeft gebruikt. Als concrete voorbeelden hebben zij onder meer genoemd dat de politie boeien te strak heeft aangelegd; dat een persoon tegen een glazen ruit is gedrukt toen hij werd gefouilleerd en dat een persoon een klap op zijn hand heeft gehad en tegen een raam is geduwd.

2. Verzoekers hebben ter zake niets aangevoerd wat het gestelde zou kunnen ondersteunen, zoals bijvoorbeeld (aantoonbaar) letsel of een medische verklaring. Ook overigens zijn er onvoldoende aanwijzingen dat mogelijk geweld dat is gebruikt de grenzen van het proportionele heeft overschreden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

IV. De fouillering

1. Verzoekers klagen er voorts over dat (in ieder geval) één verzoekster ondanks haar protesten is gefouilleerd door een mannelijke politieambtenaar.

2. In tegenstelling tot het rapport van inspecteur H. van 30 maart 2000 (zie Bevindingen onder C.2.4.), waarin staat dat bedoelde verzoekster - mevrouw G. - niet in relatie tot de kraakactie kon worden gebracht, is blijkens de naderhand door de politie overgelegde stukken wel degelijk een mevrouw G. aangehouden. Uit het onderzoek is echter onvoldoende komen vast te staan of zij tijdens de ontruiming door een mannelijke politieambtenaar is gefouilleerd, zodat op dit punt geen oordeel kan worden gegeven.

Overigens kan de korpsbeheerder worden gevolgd in zijn standpunt dat een dergelijke fouillering niet correct zou zijn geweest nu er ook vrouwelijke politieambtenaren aanwezig waren.

V. Ophouden voor verhoor

1. Verzoekers klagen er verder over dat een aantal van hen te lang is opgehouden voor verhoor op het politiebureau.

2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Om 22.00 uur, 22.20 uur respectievelijk 22.12 zijn de desbetreffende verzoekers op het politiebureau te Wassenaar voor een hulpofficier van justitie geleid. In verband met capaciteitsproblemen zijn zij om 23.50 uur verplaatst naar de arrestantenbewaarplaats aan het hoofdbureau van politie te 's-Gravenhage. Om 00.56 uur, 00.35 uur respectievelijk 1.10 uur zijn zij verhoord en om 2.04 uur, 1.50 uur en 1.51 uur heengezonden. De politie heeft hen derhalve drieëneenhalf tot vier uur opgehouden voor verhoor. Wanneer de periode tussen middernacht en negen uur 's ochtends niet wordt meegerekend, blijft een periode van anderhalf à twee uur over. Deze is korter dan de wettelijk toegestane termijn van zes uren (zie Achtergrond, onder 2.) De politie heeft daarmee in overeenstemming gehandeld met de op dit punt bestaande regelgeving.

Gelet op het feit dat sprake was van een groot aantal arrestanten, die (deels) verplaatst moesten worden en wier verklaringen met elkaar vergeleken dienden te worden, kan ook niet worden gezegd dat de politie verzoekers onredelijk lang heeft opgehouden voor verhoor.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

C. Met betrekking tot de korpsbeheerder

1. Verzoekers verzochten om vergoeding van de schade tengevolge van het feit dat de politie bij het veiligstellen van spullen van aangehouden personen onoordeelkundig te werk was gegaan. Naar een specificatie van de schade gevraagd, meldde hun gemachtigde dat er schade was ontstaan aan tenten en een auto (bestaande uit een deuk en een kras), alsmede lakschade aan een fiets. Ook was één verzoeker een bezem, fakkels en een schoolbord kwijtgeraakt. Tevens hadden zij immateriële schade geleden.

2. De korpsbeheerder heeft de schadeclaim afgewezen. Hij merkte op dat bij de afgifte van de goederen aan verzoekers door hen geen schade is gemeld, noch door de politie was opgemerkt. Tevens hadden naar zijn mening de krakers zich met hun goederen willens en wetens gebracht in een situatie, waardoor verhoogd risico voor lichte schade aan hun goederen kon ontstaan. Tevens zag hij in de nadere aanduiding van de schade onvoldoende aanknopingspunten onderscheidenlijk specificatie van schade om tot toekenning van enige schadevergoeding over te gaan.

3. Wat er ook zij van het argument dat verzoekers zich zelf in een risicovolle situatie hebben gebracht, gelet op het feit dat verzoekers' schadeclaim nauwelijks gespecificeerd is, terwijl van schade bij teruggave kennelijk niet direct was gebleken en mede gezien de terughoudende benadering van de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken (zie Achtergrond, onder 3.), moet worden geoordeeld dat de schadeclaim van verzoekers niet zo evident juist is dat niet in redelijkheid had kunnen worden besloten om het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie te 's-Gravenhage, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage) is gegrond ten aanzien van de aanhouding en de inzet van politieambtenaren, en niet gegrond ten aanzien van het toegepaste geweld en het ophouden voor verhoor; ten aanzien van de fouillering wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps 's-Gravenhage is niet gegrond.

Onderzoek

Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heren B., K., L., O., P., R., S. en T., en de dames D., G., Sc. en W., ingediend door het Kraakspreekuur Haaglanden, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden en een gedraging van de korpsbeheerder. Nadat van verzoekers op 25 april 2000 desgevraagd nadere informatie was ontvangen is naar deze gedragingen, die in eerste instantie werden aangemerkt als gedragingen van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage) een onderzoek ingesteld. Tijdens het onderzoek bleek dat het eerste klachtonderdeel mede een beslissing betrof van de officier van justitie te 's-Gravenhage. Deze gedraging werd daarom alsnog aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie. Op 15 november 2000 ontving de Nationale ombudsman nadere inlichtingen van verzoekers, waarna de klachtformulering werd uitgebreid.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder en in een later stadium ook de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht geïnformeerd en ter zake in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daar naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de korpsbeheerder en de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 5 juni 1999 werd de kantine van een sportveld te Wassenaar gekraakt. Nog diezelfde dag vond ontruiming plaats, waarbij verzoekers werden aangehouden voor overtreding van artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht (Sr., zie Achtergrond, onder 1.)

2. Bij brief van 1 september 1999 wendde de gemachtigde van verzoekers zich tot de burgemeester van Wassenaar met een klacht over het politieoptreden. Die brief houdt onder meer het volgende in:

"'s Avonds om 21 uur kwam een politieauto bij de zijkant van het sportveld. Een agent drukte een papier in de handen van een van de daar aanwezige personen. De personen die hier stonden werden aldaar door deze agenten terstond, zonder enige sommatie of waarschuwing, aangehouden, terwijl een van deze personen duidelijk de wil aangaf om zich te verwijderen.

Op dat zelfde moment arriveerde een ME-macht van meer dan 10 auto's. Zonder enige sommatie of waarschuwing begaven zij zich op het sportveld en dreven met geweld het grootste deel van de op het veld aanwezige personen in de kantine, alwaar deze werden aangehouden. Ook de overige op het veld aanwezige personen werden door hen, al dan niet onder het uiten van forse bedreigingen, aangehouden. Hierna werd het veld door hen ontruimd.

Bij de aanhoudingen en de ontruiming zijn de belangen van betrokken personen in ernstige mate geschaad. Enkele voorbeelden: ouders die van hun kinderen gescheiden werden, hondeneigenaren die hun hond niet konden meenemen en velen die hun bezittingen niet konden veilig stellen. Achteraf bleek veel schade aan de bezittingen te zijn aangericht.

Allen werd de overtreding van art. 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Hierbij wordt in het eerste lid strafbaar gesteld het niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds ontruimen van een wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik minder dan een jaar voorafgaande aan de wederrechtelijke ingebruikname werd beëindigd. In het tweede lid wordt strafbaar gesteld het zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende verwijderen uit een dergelijk gebouw.

Het is duidelijk dat jegens geen van de aangehouden personen een redelijke verdenking van overtreding van deze feiten bestond. Mogelijk is er weliswaar van een beëindiging van het gebruik door de rechthebbende minder dan een jaar voorafgaande aan het kraken ervan spraken (het antwoord op deze vraag is mede afhankelijk van de interpretatie van het begrip 'gebruik door de rechthebbende'), er is op geen enkele wijze een vordering van of vanwege de rechthebbende gedaan het gebouw te ontruimen of zich hieruit te verwijderen.

Voorts bestond jegens geen van de personen een individuele verdenking dat deze het gebouw in gebruik had genomen, zodat ook op dat punt het strafbare feit uit het eerste lid niet op een van ons betrekking had. Bovendien kon er al geen sprake zijn van het 'niet aanstonds ontruimen', omdat hiertoe simpelweg geen gelegenheid werd gegeven.

Van overtreding van het tweede lid kon geen sprake zijn omdat geen van de aangehouden personen in redelijkheid verdacht kon worden van op heterdaad geconstateerd vertoeven in een wederrechtelijk in gebruik genomen gebouw of woning, nu iedereen zich op het veld of zelfs daarbuiten bevond. Ook ten aanzien van deze overtreding geldt, dat er sowieso geen gelegenheid werd gegeven zich te verwijderen.

Ook bij het ophouden voor verhoor hebben zich diverse onregelmatigheden voorgedaan.

Wij verzoeken u deze klachten te onderzoeken, de schuldigen hiervoor te straffen en de veroorzaakte schade te vergoeden."

De klacht werd nader toegelicht bij faxbericht van 14 maart 2000. Daarin werd, voor zover hier van belang, geklaagd over het feit dat een aantal verzoekers te lang was opgehouden voor verhoor, dat zij agressief, dan wel ruw waren behandeld en dat een vrouwelijke verdachte B. was gefouilleerd door een politieman.

3. De burgemeester van Wassenaar deed verzoekers' gemachtigde bij brief van 14 juni 2000 de beslissing op de klacht toekomen. Die brief houdt onder meer het volgende in:

"Uw klachten betreffen de volgende punten:

1. U bent van mening dat de verdachten ten onrechte werden aangehouden omdat er geen redelijke verdenking was van een strafbaar feit. U stelt dat van de meeste verdachten niet gezien is of zij binnen zijn geweest. Van een duidelijke vordering zou geen sprake zijn geweest en naar uw idee is er misbruik gemaakt van strafvorderlijke bevoegdheden.

2. De afloopdatum van het huurcontract (tussen een voetbalvereniging en de gemeente 's-Gravenhage, die eigenaar van de grond was; N.o.) is naar uw mening niet bepalend voor de termijn van twaalf maanden, maar de datum van beëindiging van feitelijk gebruik.

3. De brief waarin het einde van het huurcontract werd aangekondigd (zie hierna onder C.5; N.o.) zou u niet zijn overhandigd maar slechts op een zodanige afstand getoond dat lezen onmogelijk was.

4. De politie had, naar uw idee, moeten ingaan op het verzoek om uitstel met een half uur teneinde onderling overleg tussen de krakers mogelijk te maken.

5. Een aanvulling op de klacht zou u nog toevoegen aan deze klacht.

Ad 1.

De politie was op 5 juni 1999 om omstreeks 16.00 uur ter plaatse. De Hoofdinspecteur van Dienst (HIvD) sprak om 18.45 uur met een woordvoerder van de krakers. Volgens de heer K. was hij de woordvoerder. De Mobiele Eenheid verscheen omstreeks 21.00 uur. Kort daarna werden de krakers aangehouden en afgevoerd. In het proces verbaal dat ter zake is opgemaakt door de HIvD wordt aangegeven dat de krakers omstreeks 18.45 uur van de HIvD kregen aangezegd dat hun actie strafbaar was. De HIvD zou met de rechthebbende terug komen en een document tonen waaruit bleek dat de periode van twaalf maanden nog niet was verstreken. De krakers konden aanhouding voorkomen door hun actie op dat moment te beëindigen. Hierop is niet ingegaan.

Omstreeks 21.00 uur kwam de HIvD terug met de rechthebbende. Deze vorderde dat de krakers het pand zouden verlaten Een afschrift van de brief werd overhandigd, zoals ook in het proces verbaal staat aangegeven.

De woordvoerder van de krakersgroep gaf aan een halfuur uitstel te willen hebben voor onderling overleg. Dit uitstel werd niet verleend. Alle tot de kraakgroep behorende personen werden aangehouden en afgevoerd. Een gedeelte van u was op dat moment buiten. Er is niet vastgelegd wie binnen is geweest en wie niet. Dat is naderhand ook niet duidelijk geworden Ook is niet duidelijk wie er gedurende die middag en avond op welk tijdtip aanwezig is geweest. U bent reeds op de hoogte gesteld van het feit dat de verdenking niet uitsluitend gebaseerd is op wat er om 21.00 uur gebeurde. Reeds om 16.00 uur was het eerste contact met de politie en om 18.45 uur is aangegeven door de HIvD dat voortzetting van de actie een strafbaar feit zou opleveren. Daarnaast is niet alleen op basis van het strafrecht opgetreden. Ook in ruimere zin is een afweging gemaakt, door overleg voorafgaande aan de aanhouding tussen de leden van de driehoek, omtrent de rechtsorde en de openbare orde (art. 2 Politiewet).

Ad 2.

Op dit punt heeft u gelijk. Van belang is het feitelijk gebruik en niet het huurcontract. Echter het feitelijk gebruik heeft tot na 5 juni 1998 geduurd, dus de termijn van twaalf maanden was nog niet verstreken.

Ad 3.

Overhandiging van het bewijs om tot vordering te komen is helemaal niet nodig. Voor het overige verwijs ik u naar het onder ad 1 gestelde.

Ad 4.

De tijd die verstreken is tussen het eerste contact met de politie om 16.00 uur, het eerste contact met de HIvD om 18.45 uur en de feitelijke ontruiming om 21.00 uur acht ik voldoende tijd voor overleg.

Ad 5

Op 15 maart jl. heeft u een fax met aanvullende klachten gestuurd naar het politiebureau te Wassenaar.

- (…) Het ophouden voor verhoor strekt zich mede uit tot het vervoeren naar plaatsen van verhoor, het voorbereiden van het verhoor en het vergelijken van verklaringen om te beoordelen of nader verhoor noodzakelijk is.(…)

De algemene conclusie die ik kan trekken uit bovenstaande is dat u ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om de actie te beëindigen.

U heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Aanhouding is dan ook naar mijn mening het onvermijdelijke gevolg geweest.

Van disproportioneel optreden is niets gebleken.”

De korpsbeheerder achtte de hiervoor weergegeven klachten ongegrond.

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht.

2. Bij faxbericht van 29 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een nadere toelichting op diverse klachtonderdelen. Daarin wordt onder meer het volgende vermeld.

Eén verzoeker was bij zijn fouillering tegen een glazen ruit gedrukt en de boeien sneden op pijnlijke wijze in zijn polsen. Een andere verzoeker had een klap op zijn hand gekregen en was tegen een raam geduwd. Uit dergelijke incidenten zou, aldus de gemachtigde van verzoekers in een telefonisch gesprek met een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, blijken dat de politie excessief geweld had toegepast.

Terzake van de door de Nationale ombudsman gevraagd specificatie van de gestelde schade deelde de gemachtigde in genoemd faxbericht het volgende mee:

"De heer L., de heer T. en mevrouw G. hadden hun tenten op het terrein staan, die mochten zij niet veilig stellen en moesten zij achterlaten met alles wat zich op dat moment in die tenten bevond, waaronder slaapzakken, persoonlijke bezittingen, w.o. waardepapieren. De spullen van dhr. B. betroffen een bezem, fakkels en een krijtbordje. Ook hadden zij hier allen een fiets staan. De spullen van dhr. R. waren opnameapparatuur. Een groot deel van de op het terrein achtergebleven spullen zijn door de politie op zeer onoordeelkundige wijze gedemonteerd en in het gebouw gekwakt. Daaruit konden de volgende dag de spullen worden opgehaald, sommige spullen bleken beschadigd te zijn, waaronder enkele tenten. Fietsen werden naar het politiedepot getransporteerd, vanwaar zij opgehaald konden worden. Ook hieraan is in enkele gevallen schade ontstaan, dit was onder andere het geval met de fiets van dhr. L. (lakschade). De bezem, fakkels en schoolbord van dhr. B. heeft hij nooit meer kunnen vinden. Ook had hij schade opgelopen aan zijn auto, namelijk een deuk en een kras.

De schade is veroorzaakt door het feit dat de aangehouden personen niet in staat werden gesteld deze op een normale wijze veilig te stellen, doordat er door de politie op onoordeelkundige wijze mee is omgegaan en gevolgschade hiervan.

De concrete schade bestaat uit: schade aan een bakfiets, schade aan een tent, schade aan een fiets bij 2 personen, schade aan een motor, de genoemde schade aan een auto, kosten voor asielopvang van honden, taxikosten voor twee personen, de nieuwkosten voor de bezittingen van dhr. B. en immateriële schade bestaande uit leed door angst, pijn en woede."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 9 november 2000 op de klacht. Hij sloot zich aan bij het oordeel van de burgemeester van Wassenaar (zie onder A.3.)

2.1. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren onder meer de volgende stukken gevoegd.

2.2. Het proces-verbaal van aanhouding van verzoekers dat is opgemaakt, gesloten en ondertekend op 5 juni 1999. Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:

"Op zaterdag 5 juni 1999 was ik belast met de functie van hoofdinspecteur van dienst en bevond ik mij op de centrale meldkamer van de Politie Haaglanden.

Op deze datum, omstreeks 16.30 uur deelde de wachtcommandant van het bureau Wassenaar mij mede, dat even tevoren een voormalige kantine van de voetbalclub (…) te Wassenaar door een groep van enkele tientallen personen was gekraakt. Men had ter plaatse gezonden politiepersoneel medegedeeld dat men het pand voor bewoning wilde gebruiken en niet vrijwillig wenste te verlaten.

Onmiddellijk heb ik een onderzoek naar de identiteit van de rechthebbende doen instellen. Omstreeks 18.00 uur meldde zich telefonisch bij mij een man, die opgaf te zijn: Hf. (…) Hij deelde mij mede, dat hij vanuit zijn functie als Hoofd Buitensport van de Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente gemandateerd was om als rechthebbende op te treden. Hij deelde voorts mede dat het pand in eigendom aan de gemeente Den Haag toebehoorde en dat hij wenste dat de kraakactie beëindigd zou worden. Hij zei mij dat het pand sedert 1 juli 1998, de datum waarop het huurcontract met de voetbalvereniging (…) was opgezegd, leegstond.

Ik heb hem verzocht zich te vervoegen aan het politiebureau te Wassenaar, waarbij hij in het bezit diende te zijn van stukken die konden aantonen, dat het pand korter dan 12 maanden niet meer in gebruik was, zodat artikel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was.

Omstreeks 18.45 uur heb ik mij begeven naar het gekraakte pand (…) te Wassenaar. Ter plaatse zag ik dat het pand deel uitmaakte van een complex van kennelijk niet meer in gebruik zijnde voetbalvelden en bijbehorende gebouwen. Ik zag dat zich in en om de voormalige kantine van de voetbalvereniging (…) een twintigtal personen bevond. Enkele personen kwamen naar mij toe, waarbij een man die zich niet nader identificeerde zich als woordvoerder opwierp. (…) Hij zei mij dat men die middag het pand met een aantal personen had gekraakt om erin te gaan wonen.

Nadat ik hem had medegedeeld dat de gemeente Den Haag als rechthebbende kon aantonen dat het pand korter dan 12 maanden leegstond en er derhalve sprake was van overtreding van artikel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht deelde hij mede dat hij hiervoor eerst schriftelijke bewijzen wilde zien. Ik heb hem en de andere aanwezige personen medegedeeld dat ik binnenkort met de rechthebbende in het bezit van deze bewijzen zou terugkeren en dat alle personen die bij de kraakactie betrokken waren als gevolg hiervan zouden worden aangemerkt als verdachte van overtreding van het voornoemde artikel. Teneinde te voorkomen dat men zou worden aangehouden heb ik de aanwezige personen geadviseerd het pand te verlaten en de kraakactie te beëindigen. Men deelde mede hier vooralsnog niet op in te willen gaan en ter plaatse nader te willen overleggen met de rechthebbende.

Aan het bureau in Wassenaar sprak ik de eerdergenoemde rechthebbende, (…) nader. Hij overlegde mij een brief van de gemeente Den Haag aan de voorzitter van de voetbalvereniging (zie hierna, onder 5.; N.o.)(…). In deze brief (…) las ik dat deze vereniging als laatste gebruiker het pand op 1 juli 1998, zijnde een datum korter dan 12 maanden geleden zou hebben verlaten. De rechthebbende deelde mij nogmaals mede dat hij de ingebruikname van het pand een inbreuk achtte op zijn rechten als eigenaar en dat hij wenste dat de krakers het pand zouden verlaten.

Op bovengenoemde datum, te 21.00 uur ben ik gezamenlijk met de rechthebbende nogmaals naar het gekraakte pand gegaan. Tevens heb ik de algemeen commandant van de maatregelen rondom de demonstratie van Koerden, die ook op deze datum gehouden werd verzocht om personele ondersteuning, teneinde de aanhouding van verdachten mogelijk te maken. Hiertoe kreeg ik van hem eenheden van de Mobiele Eenheid toegewezen.

Bij het voetbalterrein aangekomen kwamen enkele personen, waaronder de man die zich eerder als woordvoerder had opgeworpen naar ons toegelopen. (…) Tevens overhandigde hij hen een afschrift van de brief aan de gemeente Den Haag aan de voetbalvereniging (…), ten bewijze van de aanwezigheid van de 12 maanden termijn.

De personen reageerden hierop door in onze richting te schreeuwen, dat men het niet eens was met onze handelwijze. De woordvoerder deelde mij voorts mede dat men dit eerst onderling wilde overleggen, waarvoor hij minimaal een half uur nodig had. Doordat men feitelijk kennelijk het pand niet onmiddellijk wenste te verlaten heb ik de commandant van de Mobiele Eenheid opdracht gegeven alle in en om het pand aanwezige personen aan te houden als verdacht van overtreding van artikel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht.

Op zaterdag 5 juni 1999, omstreeks 21.15 uur zijn door personeelsleden van de Mobiele Eenheid de in en om het pand aanwezige en kennelijk bij de kraakactie betrokken personen aangehouden als verdacht van overtreding van voornoemd artikel. Deze 27 personen zijn ter geleiding voor een hulpofficier van justitie deels overgebracht naar het bureau van politie te Wassenaar en deels naar het hoofdbureau van politie te Den Haag."

2.3. Een (niet gedateerd) rapport van inspecteur van politie B., waarin onder meer het volgende is gerelateerd. Na terugkomst op het bureau Wassenaar pleegde hoofdinspecteur H. nader overleg met Hf. Na raadpleging van de stukken en het herhaalde verzoek van Hf. om de kraakactie te beëindigen, werd overleg met onder meer de officier van justitie te 's-Gravenhage gepleegd. Besloten werd op te treden op grond van artikel 429 sexies Sr.

Vanwege het feit dat grote onduidelijkheden bleven bestaan welke politieambtenaar welke personen op welke plek had aangehouden en wie derhalve als verdachte konden worden aangemerkt, besloot het openbaar ministerie te 's-Gravenhage de zaak te seponeren. Voorts is in het rapport vermeld dat de na de aanhouding van de krakers achtergebleven goederen, waaronder fietsen en tenten, op 7 juni 1999 tegen afgifte van een ontvangstbewijs aan de eigenaren waren teruggegeven. Hierbij was niet gebleken dat schade aan die goederen was ontstaan.

2.4. Een rapport van inspecteur H. van 30 maart 2000. Daaruit blijkt onder meer dat de verzoekers die over te late heenzending hadden geklaagd, op 5 juni 1999 om 22.00 uur 22.20 uur respectievelijk 22.12 uur op het politiebureau te Wassenaar waren voorgeleid aan een hulpofficier van justitie, waarna zij in verband met capaciteitsproblemen om 23.50 uur waren overgeplaatst naar de arrestantenbewaarplaats op het hoofdbureau van politie te 's-Gravenhage. Aldaar werden zij op 6 juni verhoord om 0:56 respectievelijk 0.35 en 1.10 uur. Zij waren heengezonden om 2:04 uur, 1:50 uur respectievelijk 1:51 uur. Ten aanzien van de klachten over agressief dan wel ruw optreden van de politie houdt het rapport, voor zover hier van belang het volgende in:

"Een agressieve wijze van fouillering en een pijnlijke wijze van boeien dient voorkomen te worden en is dus niet te rechtvaardigen. Echter professioneel boeien dient snel plaats te vinden. De boeien geheel gevoelloos aanbrengen is in de praktijk niet haalbaar.

(…)

Verdachte heeft in zijn verklaring reeds mededeling gedaan dat een lid van de ME hem op ruwe wijze tegen een muur heeft geplaatst, waarna hij is gefouilleerd. Ook zou hij in een donkere cel zijn vastgehouden. Van beide incidenten is niets terug te vinden en daarop is geen reactie mogelijk. Een te ruwe wijze van optreden is nimmer te rechtvaardigen.

(…)

Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de (…) genoemde persoon geen vrouw maar een man is. Op grond hiervan moet en kan worden verondersteld dat er sprake is van een andere persoon. Een mevrouw G. kan niet in relatie worden gebracht met de kraakactie op 5 juni 1999."

3. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 18 april 2001 op de uitbreiding van de klachtformulering betreffende de toepassing van excessief geweld en enkele vragen van de substituut-ombudsman. Hij verwees in de eerste plaats naar het bijgevoegde rapport van hoofdinspecteur van politie H. van 23 maart 2001. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"1. "Excessief geweld"

Op 8 februari 2001 voerde ik een telefoongesprek met de commissaris van politie M. Hij was destijds als ME-commandant belast met de ontruiming van het gekraakte pand en de aanhouding van de 27 verdachten. Hij deelde mij mede dat zijn ME-peloton (incl. ondersteunende eenheden) bestond uit ca 60 personen met negen voertuigen. Dit ME-peloton was die dag in dienst in verband met een demonstratie van Koerden. M. deelde mij mede dat er geen geweld is gebruikt door zijn eenheid.

Van het fouilleren van een vrouwelijke verdachte door een politieman was hem niets bekend. Er waren ook politievrouwen ter plaatse zodat er geen noodzaak was om een vrouw door een man te laten fouilleren. Of dit is geschied is niet duidelijk geworden.

2. "Inzet onevenredig aantal politieambtenaren"

Naast het peloton ME waren er nog enkele andere politieambtenaren ter plaatse. Het betrof hier enkele surveillance-eenheden van bureau Wassenaar alsmede de hoofdinspecteur van dienst met zijn chauffeur. Ik schat dat er in totaal ca 65-70 personeelsleden ter plaatse zijn geweest.

Bij ontruimingsacties wordt door het bevoegd gezag doorgaans bepaald dat de politie in groten getale aanwezig zal zijn. Het "blauw verven" van een bepaalde omgeving heeft als doel om ongeregeldheden te voorkomen en met name om te voorkomen dat er geweld gebruikt moet worden. Voor zover het gedrag van activisten dan toch geweld noodzakelijk maakt, kan dit - mits er een overmacht aan personeel is - beheerst en daardoor op een relatief veilige wijze worden aangewend.

Ook in dit concrete geval heeft er voorafgaande aan de ontruiming een telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de leden van de driehoek, waarna de ME de opdracht kreeg tot ontruiming over te gaan. Dit is conform de gebruikelijke procedure.

3. "Brief gemeente Den Haag aan voetbalvereniging WM dd 26.06.1998"

Bijgevoegd is een kopie van de brief van het hoofd Buitensport van de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente Den Haag aan de inmiddels opgeheven voetbalvereniging (…) dd 26 juni 1998, (…). In deze brief wordt bevestigd dat (…) het pand en het terrein per 1 juli 1998 zal verlaten. Tevens wordt in deze brief gerefereerd aan een brief van (…) d.d. 10 juni 1998, alsmede aan een mededeling van de zijde van (…) d.d. 25 juni 1998. Alledrie deze data liggen dus minder dan een jaar voor de kraak op 5 juni 1999.

Op basis van deze brief, alsmede op basis van de mondelinge toelichting van de schrijver van de brief die tijdens de kraakactie ter plaatse is gekomen en de brief aan de politie heeft overhandigd, is de conclusie getrokken dat de beëindiging van het gebruik van het pand en het terrein minder dan een jaar geleden had plaatsgevonden. (…)

4. "Schadevergoeding"

De krakers zijn doelbewust op pad gegaan. Los van het feit dat zij zich kennelijk (letterlijk) hebben verrekend hebben zij gekozen voor een actiemiddel dat op gespannen voet staat met het strafrecht. Immers bij een kraakactie zal ook nagenoeg altijd sprake zijn van het misdrijf vernieling. Door hun handelen hebben zij bewust het risico genomen dat de overheid daartegen zou (moeten) optreden. Dit optreden heeft inderdaad plaatsgevonden. De wijze waarop dit is gebeurd is naar mijn mening niet onnodig grof geweest. Ik zie daarom geen aanleiding om tot vergoeding van enige schade is over te gaan.

(…)

Tenslotte: iets over het ophouden voor verhoor

In de klacht is ter sprake gekomen dat sommige verdachten onnodig lang zouden zijn opgehouden voor verhoor. Ik merk daarbij op dat het verhoor van verdachten individueel geschiedt. Daardoor duurt het met 27 verdachten even voordat iedereen aan de beurt is geweest. Voorts komt invrijheidstelling in zaken met meerdere verdachten doorgaans pas aan de orde nadat alle verdachten gehoord zijn. Vaak ontstaat immers door afgelegde verklaringen van verdachten een noodzaak om andere verdachten weer opnieuw te horen. Het voorgaande resulteert er dus in dat een verdachte die misschien maar tien minuten is verhoord wel enkele uren wordt opgehouden voor verhoor.

Overigens is zoveel mogelijk geprobeerd om genuanceerd om te gaan met het gedwongen verblijf aan het bureau. Onder de verdachten bevond zich een moeder met twee kinderen van vier en zes jaar oud. Deze verdachte is bewust als eerste gehoord en direct daarna in vrijheid gesteld. Omdat het inmiddels donker was geworden is zij met haar kinderen door een rechercheur in een dienstauto van Wassenaar naar haar woning in Den Haag gebracht en thuis afgezet."

4. De korpsbeheerder sloot zich aan bij het hiervoor weergegeven rapport onder de volgende aantekeningen:

"Ten aanzien van de toepassing van excessief geweld:

De door klager - namens derden - aangevoerde voorbeelden van excessief geweld door niet nader aangeduide politieambtenaren zijn dezerzijds - voor zover al mogelijk - niet uitputtend onderzocht.

Zo de door hem omschreven gedragingen m.b.t. wijze van fouillering en ruwe behandelingen al hebben plaatsgevonden, dan zijn zij - zoals zij zijn omschreven - m.i. niet onder de kwalificatie van "excessief geweld" te brengen.

Voor het overige verwijs ik u naar het relaas van de commandant van de Mobiele Eenheid, volgens wie geen geweld - laat staan excessief geweld - is gebruikt.

Ten aanzien van de fouillering van een vrouwelijke verdachte door een politieman

Ook hier heeft - bij gebrek aan een nadere aanduiding van de betrokken politieambtenaar - geen nader onderzoek plaatsgevonden. De gewraakte gedraging kon dus vooralsnog niet bevestigd, noch ontkend worden.

Het spreekt voor zich dat een dergelijke fouillering - gelet op de omschreven omstandigheden: er waren politievrouwen aanwezig - niet correct is.

Ten aanzien van de vergoeding van schade:

Na aanhouding van de groep krakers zijn hun achtergebleven goederen (o.m. fietsen en tenten) door de politie veiliggesteld en later op 7 juni 1999 tegen afgifte van een ontvangstbewijs aan de eigenaren afgegeven. Daarbij is door hen geen schade gemeld, noch door de politie vastgesteld.

Ik merk overigens op dat de krakers zich met hun goederen willens en wetens hebben gebracht in een situatie, waardoor verhoogd risico voor lichte schade aan hun goederen kon ontstaan, alleen al doordat zij op enig moment niet zelf meer het gewenste beheer over hun goederen konden uitoefenen, omdat zij door hun aanhouding van deze goederen werden gescheiden. Ik zie in de brief van klager d.d. 29 oktober 2000 vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten c.q. onvoldoende specificatie van schade om tot toekenning van enige schadevergoeding over te gaan."

5. Bij de nadere reactie van de korpsbeheerder was tevens gevoegd een brief van 26 juni 1998 van het hoofd Buitensport van de Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente Den Haag aan de voetbalvereniging. Die brief houdt onder meer het volgende in:

"Hierbij bevestig ik uw mededeling van 25 juni jl. dat per 1 juli a.s. de voetbalvereniging (…) definitief het sportcomplex (…) te Wassenaar zal verlaten. (…) zal voorlopig voor één seizoen een samenwerking aangaan met (…) en op het sportpark (…) gaan spelen.

Zoals eerder gemeld mag de veldverlichting van het sportpark (…) worden verwijderd. Ook de daarvoor bestemde kabels mogen worden uitgegraven en meegenomen. Het lokethuisje, de dugouts en de container naast het clubgebouw is uw eigendom en dient derhalve eveneens te worden verwijderd. Wel wijs ik u erop dat alle gaten weer op goede wijze worden geëgaliseerd. Uiteraard dient u erop toe te zien dat geen schade ontstaat aan eigendommen van de gemeente of derden. Eventuele schade zal bij uw vereniging in rekening worden gebracht.

Alle apparatuur welke niet aard en nagelvast in het clubgebouw aanwezig is dient door de vereniging te worden meegenomen.

Zodra alle voornemende zaken zijn verwijderd en het achterblijvende terrein in goede staat is teruggebracht dient u een afspraak met de heer D. te maken. Na oplevering in goede staat zal het aan u toegezegde bedrag worden overgemaakt. Hiervoor verzoek ik u de juiste postrekening nog aan mij door te geven."

D. standpunt Minister van justitie

In zijn reactie van 2 april 2001 op de klacht deelde de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. Naar aanleiding van deze informatie bericht ik u als volgt.

Op 5 juni 1999 is de heer S. tezamen met 24 andere personen in of rond de kantine van de voormalige voetbalvereniging (…) aan de B.-laan te Wassenaar aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 429 sexies van het Wetboek van Strafrecht. Alle verdachten zijn zo spoedig mogelijk aan een hulpofficier van justitie voorgeleid. Na verhoor zijn de verdachten in de nacht van 5 op 6 juni 1999 tussen 0.00 uur en 02.00 uur in vrijheid gesteld.

De verdenking van overtreding van voormeld artikel was gebaseerd op een verklaring van de heer Hf. (het hoofd buitensport van de dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn van de gemeente). Hij heeft verklaard dat de door verdachten gekraakte voetbalkantine sedert 1 juli 1998, de datum waarop het huurcontract met de voetbalvereniging (…) was opgezegd leegstond. De heer Hf. heeft namens de rechthebbende verzocht de kraakactie te beëindigen De heer Hf. is voorts samen met de dienstdoende hoofdinspecteur van politie Haaglanden ter plaatse gegaan. Daar heeft de heer Hf. namens de rechthebbenden gevorderd dat de personen het pand dienden te verlaten. Hieraan is door de groep personen, binnen en buiten het gekraakte pand geen gevolg gegeven. Hierna zijn 25 personen aangehouden.

De officier van justitie, (…), is van de actie in kennis gesteld.

Gelet op het bovenstaande is het College van procureurs-generaal van mening dat ten aanzien van de personen die zich in het pand bevonden een redelijk vermoeden van schuld terzake overtreding van artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht bestond. Ten aanzien van de personen die zich buiten het pand bevonden niet. Bij de aanhouding is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de personen die zich in het pand en de personen die zich ten tijde van de actie buiten het pand bestonden. Omdat na de aanhouding niet duidelijk was welke personen zich in het pand en welke personen zich buiten het pand bevonden, heeft de officier van justitie besloten de zaak tegen alle aangehouden verdachten te seponeren.

Conclusie

Het College is, op basis van de informatie van de hoofdofficier van justitie te Den Haag, van oordeel dat de klacht gegrond is voor zover de klacht betrekking heeft op de aanhouding van personen die zich buiten het pand bevonden. Voor zover de klacht betrekking heeft op de aanhouding van personen die zich in het pand bevonden acht het College de klacht ongegrond.

Ik deel dit oordeel van het College."

E. Reactie verzoekers

1. In reactie op de op 9 november 2000 door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen merkte de gemachtigde van verzoekers bij brief van 9 december 2000, voor zover hier van belang, het volgende op. Van de vordering van de rechthebbende van de kantine omstreeks 21.00 uur had niemand van de aanwezige actievoerders ook maar iets vernomen, terwijl zij bovendien ook geen gelegenheid hadden om zich te verwijderen, omdat leden van de ME direct begonnen te slaan, aan te houden en mensen naar de kantine dreven. Verder merkte hij op dat de kraakactie om 18.45 uur nog niet strafbaar kon zijn, omdat er nog geen vordering van de rechthebbende was geweest. In die situatie kon van de krakers niet worden verwacht dat zij de actie zouden beëindigen, mede gezien het feit dat nog werd gewacht op de toegezegde brief (zie hiervoor onder C.5) en gezien het feit dat de krakers in beginsel recht hebben op de door hen gevestigde huisvrede. Bedoelde brief was op zodanige afstand getoond dat lezen onmogelijk was. Van de aangehoudenen waren slechts enkele personen in het pand aanwezig. Ook merkte hij op dat er behalve een meneer G., ook een mevrouw G. was aangehouden.

2. In reactie op de nadere inlichtingen van de korpsbeheerder deelde de gemachtigde van verzoekers bij bericht van 14 juni 2001 onder meer het volgende mee. De mate van excessiviteit van geweld is subjectief. Waar de noodzaak tot enig optreden ontbreekt zal echter al snel sprake zijn van excessief geweld.

Het verblijf in een of in de nabijheid van een gekraakt pand kan niet worden aangemerkt als het zich willens en wetens begeven in een situatie van verhoogd risico op schade. Men hoefde immers in redelijkheid niet te verwachten dat men op enig moment niet zelf het beheer over de goederen kon uitoefenen. Met onrechtmatig optreden van de politie hoeft de burger in redelijkheid geen rekening te houden.

Met betrekking tot de reactie van de Minister van Justitie merkte hij op dat ook aan degenen die zich in de kantine bevonden de vordering niet (persoonlijk) kenbaar was gemaakt en dat hen ook geen gelegenheid was gegeven zich na de vordering te verwijderen.

F. Nadere inlichtingen politie

Desgevraagd werden door de politie nadere stukken betreffende de verdachten van de kraakactie in kwestie gestuurd. Daaruit bleek dat zich onder de verdachten een mevrouw G. bevond.

De politie is tevens verzocht meldingen van het gebruik van handboeien toe te sturen, doch deze zijn niet overgelegd.

Achtergrond

1. Artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht

"1. Hij die een door hem wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, op vordering van of vanwege de rechthebbende niet aanstonds ontruimt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, vertoevende in een wederrechtelijk in gebruik genomen woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan die wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, zich op de vordering van of vanwege de rechthebbende niet aanstonds verwijdert."

2. Artikel 61 Wetboek van Strafvordering

“1. Wordt de verdachte niet (…) in verzekering gesteld, noch (..) voor den rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.

2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet worden meegerekend.”

3. Schadevergoeding.

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Excessief geweld toegepast, een aantal verzoekers onnodig lang opgehouden op het politiebureau.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Een onevenredig aantal politieambtenaren tegen verzoekers ingezet.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

In ieder geval één verzoekster gefouilleerd door een mannelijke politieambtenaar.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Officier van justitie Den Haag

Klacht:

Aanhouding verzoekers en overbrenging naar politiebureau.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Geweigerd om schade te vergoeden voor politieoptreden.

Oordeel:

Niet gegrond