2002/007

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Bureau Bijzondere Zaken (BBZ) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) geen afdoende antwoord heeft gegeven op de door hem bij brief van 25 maart 1999 aan BBZ voorgelegde vragen inzake de betrouwbaarheid, deskundigheid en politieke onpartijdigheid van een bij de IND werkzame tolk.

Beoordeling

1. Op 17 november 1997 diende verzoeker namens een cliënte een klacht in bij de (voorheen) Klachtencommissie Tolken over het optreden van de tolk, de heer R. De klacht werd op 18 maart 1999 afgehandeld. Met betrekking tot het door verzoeker verlangde inzicht in de betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van R. verwees de Klachtencommissie verzoeker naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). Bij brief van 25 maart 1999 verzocht verzoeker het Bureau Bijzondere Zaken van de IND (BBZ) om informatie met betrekking tot voornoemde tolk.

2. Tolken vervullen in de asielprocedure een belangrijke rol en de kwaliteit van de tolk (op het punt van deskundigheid, betrouwbaarheid en onpartijdigheid) heeft directe invloed op de kwaliteit van het nader gehoor. Klachten over tolken dienen steeds zorgvuldig te worden onderzocht en dienen zo nodig te leiden tot het nemen van algemene, dan wel individuele maatregelen.

3. Bij brief van 25 maart 1999 legde verzoeker kort samengevat zijn twijfels neer omtrent de betrouwbaarheid, deskundigheid en politieke onpartijdigheid van tolk R. Hij stelde in dit verband tevens een drietal concrete vragen, te weten: wanneer zal de heer R. de tolkentoets afleggen, of hij op de hoogte kon worden gesteld van het resultaat van deze toets, en of de heer R. zich met recht presenteert als doctorandus.

Tenslotte gaf verzoeker aan dat het naar aanleiding van de behandeling van een aanvraag van één van zijn cliënten duidelijk was geworden dat R. het voormalige moslims uit Pakistan die in Nederland asiel aanvragen tijdens nadere gehoren lastig maakt, omdat zij de Islam niet langer aanhangen.

Bewijs hiervoor ontbrak echter, aldus verzoeker, omdat de nadere gehoren niet worden opgenomen op band.

4. Het BBZ antwoordde verzoeker bij brief van 13 april 1999. Het BBZ liet verzoeker in antwoord op zijn eerste vraag weten dat op dat moment geen tolkentoets bestond. De toets die voorheen in gebruik was, werd op dat moment herzien vanwege daaraan klevende bezwaren. Naar aanleiding van de tweede vraag deelde BBZ mee dat over resultaten van een toets niet zou worden gecorrespondeerd met raadslieden. Over de uitslag van een eventuele toets van R. zou dan ook niet met verzoeker worden gecorrespondeerd.

In antwoord op verzoekers derde vraag liet BBZ weten dat verzoeker zich het beste tot de heer R. kon wendden, teneinde te verifiëren of deze zich ten onrechte zou uitgeven voor doctorandus.

5. Voorts deelde BBZ mee dat de door verzoeker genoemde twijfels over de betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van R. alle waren gebaseerd op verklaringen van personen die hun identiteit niet bekend hadden gemaakt, en die hun kennis bovendien uit de tweede hand hadden. BBZ gaf aan om die redenen niet te kunnen ingaan op de aantijgingen over R. die verzoeker ter ore waren gekomen.

Over de door verzoeker naar voren gebrachte opstelling van R. tijdens nadere gehoren tegenover asielzoekers uit Pakistan die het Islamitische geloof niet langer aanhingen, deelde BBZ mee dat daarvan inderdaad geen bewijs was, aangezien van de gehoren geen bandopnamen waren gemaakt. Ook gaf BBZ aan dat hierover nooit andere klachten waren ingediend.

6. Door op bovenstaande wijze te antwoorden heeft BBZ verzoekers klacht, voor zover die naar de mening van de Tolkencommissie diende te worden behandeld door de IND, op alle resterende punten afgedaan. Wel was de beantwoording summier. Zo had BBZ naar aanleiding van de eerste twee vragen van verzoeker meer inzicht kunnen verschaffen in de stand van zaken met betrekking tot de tolkentoets en de invoering van een certificeringssysteem voor tolken. Ook had kunnen worden aangegeven in hoeverre R. in algemene zin voldeed aan de door de IND aan een tolk gestelde eisen.

7. BBZ heeft echter in redelijkheid kunnen afzien van het verder ingaan op de belangrijkste grieven van verzoeker, met betrekking tot R.'s betrouwbaarheid en onpartijdigheid, op de grond dat die waren gebaseerd op informatie uit anonieme bronnen uit de tweede hand. Dat zou anders zijn geweest wanneer verzoeker zijn klachten op dit punt, eventueel in tweede instantie, nader had onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden of met niet-anonieme verklaringen uit de eerste hand. Nu daarvan echter geen sprake was, kon de klacht in zoverre ook niet verder worden onderzocht. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Bureau Bijzondere Zaken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 5 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B., advocaat te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het Bureau Bijzondere Zaken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werden aan de Staatssecretaris van Justitie en verzoeker nadere vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De Staatssecretaris van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 25 maart 1999 wendde verzoeker zich per brief tot het Bureau Bijzondere Zaken (BBZ) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) met een aantal vragen met betrekking tot de heer R. De brief luidt als volgt:

"Ingesloten treft U een afschrift aan van het schriftelijk oordeel van de Klachtencommissie Tolken van 18 maart 1999 betreffende de heer R. (…). Naar aanleiding daarvan wordt het volgende opgemerkt:

1. Uitdrukkelijk wijs ik U op pagina 3 van dit schrijven, waarbij door de Klachtencommissie wordt geoordeeld: "De Commissie is overigens van oordeel dat een tolk die door de IND wordt ingezet, moet kunnen aantonen dat hij of zij over de vereiste taal- en tolkvaardigheden beschikt, ongeacht het aantal jaren dat hij/zij reeds voor de IND tolkt. De Commissie acht het alleen al hierom dan ook wenselijk dat de heer R. alsnog de tolkentoets aflegt.

De bij de klacht betrokken personen, waaronder begrepen de personen die binnen de IND verantwoordelijk zijn voor de inzet van tolken, zijn van het oordeel van de Commissie in kennis gesteld.

De Commissie heeft de hoofddirecteur van de IND geadviseerd om de tolk erop te wijzen dat hij binnen afzienbare tijd de tolkentoets dient af te leggen.

Het Bureau Bijzondere Zaken (…) is de dienst, die verantwoordelijk is binnen de IND voor de inzet van tolken.

Gaarne leg ik U in dit verband de volgende vragen voor:

1. Wanneer zal de heer R. de tolkentoets van Uw Staatssecretaris van Justitie afleggen?

2. Kunt U mij op de hoogte stellen van het resultaat van deze toets?

2. De Commissie bericht vervolgens: "Met betrekking tot Uw verzoek aan de Commissie om meer inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid en de politieke onpartijdigheid van de tolk, moet de Commissie U verwijzen naar de Staatssecretaris van Justitie. Zoals U ook eerder is meegedeeld, beschikt de Commissie niet over de middelen en bevoegdheid om onderzoek te (laten) doen naar de (politieke) integriteit van tolken".

In dit verband worden hierbij aan U de volgende stukken overgelegd:

• (…) schrijven (van verzoeker; N.o.) aan de Klachtencommissie Tolken van 19 november 1997. Daarbij wordt verslag gedaan van de berichten van meerdere tolken van Uw Staatssecretaris van Justitie, die mij uit eigen waarneming konden berichten over aspecten van de levensloop van de heer R., die nauw raken aan de betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van de heer R. als tolk. (…)

(…) schrijven (van verzoeker; N.o.) aan de Klachtencommissie Tolken van 24 december 1997. Nader is ingegaan op de taalvaardigheid van de heer R., zoals deze aan andere tolken, nu allen verbonden aan Uw Staatssecretaris van Justitie, bekend zijn. Dit schrijven benadrukt de eis, dat de heer R. een tolkentoets aflegt.

Betreffende de betrouwbaarheid van de heer R., wordt het volgende stuk overgelegd:

(…) schrijven (van verzoeker; N.o.) aan de Klachtencommissie Tolken van 27 oktober 1998. Daarbij is een vertaling overgelegd door de heer R. van 19 juni 1998 van een geboorteakte uit overigens het Urdu, waarbij de heer R. zich kenbaar maakt als Doctorandus R., zoals ook blijkt uit zijn stempel.

NB Meerdere bronnen hebben mij laten weten, dat de heer R. geen Doctorandustitel heeft. Om die reden wil ik U vragen mij antwoord te geven op de vraag, óf de heer R. een Doctoraaltitel heeft behaald in Nederland dan wel in een ander land, en of ooit het eventuele buitenlandse diploma in Nederland is geverifieerd en gelegaliseerd en gelijk gesteld met een Doctoraaldiploma uit Nederland.

In dit verband heeft een zeer betrouwbare bron vanuit Uw Ministerie van Justitie, IND, mij persoonlijk meegedeeld: "Deze man is absoluut geen doctorandus. Dat is ook algemeen bekend binnen BBZ. (…)".

In verband met de deskundigheid, betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van de heer R. wordt nog het volgende opgemerkt:

De heer R. deelt van zichzelf mee in het onderhavige dossier in een schrijven aan de Klachtencommissie Tolken van 13 februari 1998: 'Ik ben Farsi-talig opgevoed en in 1960 ben ik naar Teheran, Iran, gegaan en studeerde daar Iraanse taal en letterkunde. In mijn studententijd heb ik in Teheran vijf jaar als tolk Engels-Farsi voor de Duitse internationale firma M. gewerkt, en later als tolk voor de U.N. in Teheran. In 1971 behaalde ik mijn doctoraal. Ik woon nu al weer 25 jaar in Nederland en ook met mijn kinderen spreek ik Nederlands".

(…) schrijven van de Klachtencommissie Tolken van 12 maart 1998 aan de heer R. in overigens een andere zaak (…) over de heer R. Van belang is het schrijven van de heer R. aan de Klachtencommissie Tolken van 1 april 1998, waarin de heer R. het volgende van zichzelf meedeelt: "Mijn kennis van Urdu is uitstekend. Ik ben in een land geboren waar Urdu wordt gesproken, en heb de Urdu-talige middelbare school en Universiteit bezocht. Ik ben nu ruim 14 jaar werkzaam als tolk Urdu en beëdigd vertaler Urdu".'

Eén en ander laat zich niet, althans niet zomaar, rijmen met de mededelingen, zoals de heer R. over zichzelf heeft afgelegd betreffende zijn functioneren als tolk Farsi.

3. Mij is de heer R. in het dossier Z. bekend geworden als een tolk, die buitengemeen vervelend wordt, wanneer voormalige moslims uit Pakistan hier te lande asiel vragen en daarbij hun asielrelaas baseren op hun bekering tot het christendom dan wel hun in de loop der tijd gegroeide afkeer van de Islam. Dit komt ook tot uiting tijdens nadere gehoren. Vanwege het ontbreken van bandopnamen, waartoe de Nationale ombudsman overigens dringend heeft geadviseerd in zijn rapport van 17 december 1996, loopt het bewijs daarvan spaak. Het mag algemeen bekend worden verondersteld, dat Uw IND, Uw BBZ, daar verantwoordelijk voor is.

4. Gaarne verlang ik van U binnen twee weken na heden antwoord op mijn vragen.”

2. Bij brief van 13 april 1999 reageerde het BBZ onder meer als volgt:

"In bovengenoemde brief verzoekt u mij om antwoord op een aantal vragen. Hieronder zal ik uw vragen voor zover mogelijk beantwoorden.

Op dit moment bestaat er geen tolkentoets. Onlangs heeft er een evaluatie plaatsgevonden van een in het verleden gebruikte toets op dit gebied. Uit deze evaluatie is gebleken dat er tekortkomingen aan deze toets kleven. Om deze reden vinden er thans geen toetsen plaats. In overleg met de commissie Raaphorst wordt een herziening van de toets voorbereid. Wanneer deze zal zijn afgerond, is nog niet bekend. Over resultaten van een toets zal geen correspondentie met raadslieden plaatsvinden. Over eventuele uitslagen zal ik dan ook niet met u corresponderen.

In uw brief spreekt u over de heer R. U stelt verhalen te hebben gehoord over aspecten van de levensloop van de heer R., die nauw raken aan de betrouwbaarheid en politieke onpartijdigheid van de heer R. als tolk. U wijst daarbij op diverse bijlagen die u bij uw brief heeft gevoegd. Daarin lees ik dat u, voor mij, anonieme personen opvoert die het een en ander over de heer R. aan u kenbaar hebben gemaakt. U geeft zelf aan dat deze voor mij anonieme personen hun kennis van horen zeggen hebben. Op de u ter ore gekomen aantijgingen kan ik niet ingaan.

Tevens stelt u dat de heer R. zich wellicht ten onrechte als doctorandus zou uitgeven. Mijns inziens kunt u zich het beste rechtstreeks tot de heer R. wenden teneinde dit te verifiëren.

Daarnaast schrijft u dat middels het dossier Z. u van de heer R. bekend is geworden dat hij als tolk buitengewoon vervelend wordt wanneer voormalige moslims uit Pakistan hier te lande asiel aanvragen en daarbij hun asielrelaas baseren op hun bekering tot het christendom danwel hun in de loop der tijd gegroeide afkeer van de Islam. Volgens u komt dit ook tot uiting tijdens de nadere gehoren. U stelt daarbij zelf al dat het bewijs daarvan spaak loopt vanwege het ontbreken van bandopnamen. Ik kan u melden dat de door u genoemde klachten mij nimmer hebben bereikt.

Tot slot geeft u aan dat BBZ verantwoordelijk is voor het feit dat nadere gehoren niet op band worden opgenomen en dat daardoor geen bewijs kan worden verkregen tegen tolken. Ik kan u melden dat er thans een proef plaatsvindt met het op band opnemen van nadere gehoren. Aan de hand van deze proef zal worden bezien of deze wordt voortgezet, uitgebreid of eventueel wordt beëindigd.”

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

1. In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie op 14 februari 2000 onder meer het volgende mee:

"Hoewel (verzoeker; N.o.) vindt dat er in geen enkel opzicht antwoord is gegeven op zijn vragen meen ik dat hij in voldoende mate antwoord heeft gekregen. Ik acht de klacht dan ook niet gegrond."

2. Naar aanleiding van een bij de opening van het onderzoek gestelde vraag deelde de Staatssecretaris het volgende mee:

"Wat betreft de toetsing van de deskundigheid van tolken (…) kan ik u het volgende meedelen. Reeds in februari 1995 heeft u geoordeeld dat de IND een aantal maatregelen diende te nemen om de kwaliteit van tolken zo goed mogelijk te waarborgen. Een toets was een van die maatregelen. Daarna is er door de IND een tolkentoets ontwikkeld die alle voor de IND werkzame tolken zouden moeten ondergaan. Deze toets werd ontwikkeld en afgenomen door de tolkencentra. Dit feit maar ook de opzet van de toets leidde tot groot verzet van de tolken. Dit resulteerde erin dat de tolken weigerden om deze toets af te leggen. Hierna is er uitputtend overleg gevoerd met de Kring van Tolken, zijnde de belangenvertegenwoordiger van de IND-tolken. Uiteindelijk leidde dit er toe dat er een evaluatie plaats zou vinden van deze toets. De Universiteit van Leiden bleek bereid om deze evaluatie uit te voeren. Na een onderzoeksperiode kwam deze instelling met haar evaluatierapport genaamd "Van steen des aanstoots naar zuivere toetssteen". Hieruit bleek dat de toets niet aan alle vereisten voldeed.

Het verslag van deze evaluatie is u indertijd toegezonden. Na de weigering door de IND-tolken om de toets af te leggen en alle verwikkelingen daarna is in opdracht van het Hoofd van de IND het beheer van het tolkenbestand in 1997 ondergebracht bij het bureau bijzondere zaken. Daarna is er een beleidskader tolken voor de IND ontwikkeld waarin ondermeer is vastgesteld op welke wijze de IND tolken aanstelt, controleert en instrueert. De werkzaamheden met betrekking tot tolken blijven echter niet alleen tot de IND beperkt. Ook andere onderdelen van het Ministerie van Justitie maken veelvuldig gebruik van de diensten van tolken. Om die reden is er in de loop van 1999 voor gekozen om al de werkzaamheden met betrekking tot tolken te bundelen. Inmiddels is er bij de directie Bestuurszaken van mijn departement een centraal Tolkenbureau ingesteld. Dit bureau heeft mede als opdracht een certificeringssysteem voor tolken op te zetten. De verwachting is dat de invoering van deze opzet, met allerlei overgangsmaatregelen, enkele jaren zal vergen. Inmiddels zijn in elke regio van de IND functionarissen aangesteld die zich uitsluitend richten op de werkzaamheden met tolken. Gezien deze ontwikkelingen zijn op 1 oktober 1999 de werkzaamheden met betrekking tot de IND-tolken door het Bureau Bijzondere Zaken beëindigd."

D. Reactie Staatssecretaris van Justitie

In reactie op door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde de Staatssecretaris van Justitie op 29 mei 2000 onder meer het volgende mee:

"In dit beleidskader (voor tolken; N.o.) is aangegeven dat voordat een tolk werkzaamheden voor de IND vervult er een antecedentenonderzoek plaatsvindt en er navraag wordt gedaan bij de BVD. Dit is ook bij de door u bedoelde tolk gebeurd. Van deze bevragingen wordt niets vastgelegd in het dossier. Wanneer er wel feiten zijn, dan wordt dit vastgelegd in het dossier. In het tolkendossier van de heer R. is niets terug te vinden.

Ten overvloede is onlangs nogmaals navraag gedaan naar de tolk R. Hieruit is niets gebleken.

U vraagt of er sprake is van een klachtenregistratie per tolk. Dat is het geval. In het dossier van de tolk worden de klachten gevoegd. In het dossier van de tolk R. bevinden zich bescheiden met betrekking tot een tweetal klachten. De afdoening van deze beide klachten doe ik hierbij in kopie toekomen. Een klacht gedaan namens een cliënt Z. van (verzoeker; N.o.) bevindt zich niet in het dossier. Deze klachten hebben tot nu toe geen aanleiding gegeven om het vertrouwen van de IND in deze persoon op te zeggen.

(…) De eventuele juistheid van de stelling dat de betrokken tolk geen doctorandus is, heb ik niet onderzocht. Voor het uitvoeren van tolkwerkzaamheden voor de IND is het namelijk van geen invloed of de betrokken tolk een titel bezit; in dit verband verwijs ik u naar mijn brief van 11 januari (2000) aan (verzoeker; N.o.)."

E. Reactie verzoeker

Verzoeker liet op 12 december 2000 onder meer nog het volgende weten:

"Reagerende op het schrijven van (de Staatssecretaris; N.o.) van 29 mei 2000, laat ik U weten geen vertrouwen te hebben in de wijze, waarop de BVD zogenaamd antecedentenonderzoek verricht. Er wordt immers geen enkel onderzoek gedaan naar het levensverhaal en de achtergronden van iemands komst naar Nederland. Men weigert vanuit de IND bijvoorbeeld de rapporten van nader gehoor ter beschikking te stellen over de betreffende aspirant-tolken, laat staan dat de BVD ertoe overgaat om integraal iemands levensverhaal en achtergronden onafhankelijk van de Staatssecretaris van Justitie te traceren. Dit gebeurt volstrekt niet. Van geen één tolk, mij bekend, is bekend, dat er ooit antecedentenonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij betrouwbare bronnen over deze personen zijn geraadpleegd, ook in het buitenland.

(…)

De Staatssecretaris van Justitie vergist zich, waar kennelijk wordt aangenomen, dat het er niet toe doet, hoe men zich afficheert. Met andere woorden: De heer R. mag zich best als doctorandus voordoen in zijn officiële stukken ook nota bene als vertaler, maar dit zou er niet toe doen in het kader van "het uitvoeren van tolkwerkzaamheden voor de IND". Hoe kan dit nu?"

F. Nadere reactie Staatssecretaris van Justitie

In reactie op door de Nationale ombudsman gestelde nadere vragen deelde de Staatssecretaris van Justitie op 29 januari 2001 onder meer het volgende mee:

"De IND maakt, zoals u bekend is, veelvuldig gebruik van de diensten van tolken in een groot aantal talen. Alhoewel de voorkeur uitgaat naar tolken met een afgeronde tolk- of vertaalopleiding op ten minste HBO-niveau, geldt voor een zeer groot deel van de talen waarvoor de IND tolken nodig heeft, dat een tolk- of vertaalopleiding van de betreffende taal naar het Nederlands en omgekeerd niet voorhanden is. Derhalve stelt de IND als eis aan tolken die diensten voor de IND willen verrichten, dat zij over HBO werk- en denkniveau beschikken, alsmede over een diploma Nederlands op NT2 niveau in alle vaardigheden, of een daarmee vergelijkbaar diploma.

De heer R. heeft een curriculum vitae, ondersteund met enige schriftelijke referenties - waar ik uit het oogpunt van de vertrouwelijkheid van deze informatie niet verder op in zal gaan - waaruit blijkt dat hij tenminste het vereiste HBO werk- en denkniveau heeft. Tevens heeft de heer R. bescheiden overgelegd, waaruit blijkt dat zijn kennis van het Nederlands voldoet aan de door de IND gestelde eisen. Dit was voor de IND aanleiding om de heer R. in te zetten als tolk.

Een tolk wordt in elk geval gedurende de eerste periode waarin hij diensten voor de IND verricht, beoordeeld op prestaties. Op grond daarvan besluit de IND of de capaciteiten van de tolk in praktijk van zodanige aard zijn dat de IND op regelmatige basis van de diensten van die tolk gebruik wenst te maken. Medewerkers van de IND die met de tolk samenwerken, wordt gevraagd op welke wijze de tolk zijn werk verricht. Indien blijkt dat een tolk naar behoren functioneert, wordt hij opgenomen in het IND tolkenbestand.

De heer R. wordt reeds vanaf het begin van de jaren negentig door de IND als tolk ingezet. Voordat (verzoeker; N.o.) op 13 november 1997 een klacht met betrekking tot de heer R. indiende, zijn de IND geen negatieve opmerkingen over de taalvaardigheden van de heer R. ter ore gekomen. De klacht die (verzoeker; N.o.) heeft ingediend, is gedeeltelijk gegrond verklaard door de Klachtencommissie Tolken. De enige andere klacht die de IND betreffende de heer R. heeft ontvangen en behandeld, is een klacht van de heer A.

Deze klacht is ongegrond verklaard door de Klachtencommissie Tolken.

Naar aanleiding van de beslissing op de klacht die (verzoeker; N.o.) had ingediend is gedurende enige tijd het functioneren van de heer R. met meer dan gewone aandacht gevolgd. De heer R. functioneerde naar behoren. De heer R. verricht dan ook nog steeds met regelmaat en naar tevredenheid tolkwerkzaamheden ten behoeve van de IND.

(Verzoeker; N.o.) beschuldigt de heer R. al enige tijd ervan zich uit te geven voor doctorandus, zonder dat hij hier met recht aanspraak op zou kunnen maken. Deze beschuldiging wordt echter geenszins onderbouwd met concrete feiten of aanwijzingen. (Verzoeker; N.o.) verlaat zich uitsluitend op niet nader aangeduide personen. Op geen enkele wijze is duidelijk gemaakt waar deze personen hun uitspraken op baseren. Ik zie geen enkele reden dergelijke vage uitlatingen nader te onderzoeken.

Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat, zoals ik u reeds in mijn brief van 14 februari 2000 schreef, binnen het Ministerie van Justitie gewerkt wordt aan een certificerings-systeem voor tolken en vertalers. Per 1 oktober 2000 is een kwaliteitstraject van start gegaan waaraan alle tolken die voor afnemers van tolkendiensten binnen de werkingssfeer van Justitie, waaronder de IND, kunnen deelnemen. Dit traject biedt bijscholingsmogelijkheden aan tolken en vertalers. Van de deelnemende tolken en vertalers wordt verwacht dat zij zich middels het succesvol afleggen van toetsen kwalificeren als tolk en/of vertaler. Een aantal tolken en vertalers zullen deze toetsen niet af hoeven te leggen in verband met een door hen met succes afgeronde tolk- of vertalersopleiding. De heer R. is eveneens in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan dit kwaliteitstraject. Reeds een groot aantal tolken neemt deel aan dit kwaliteitstraject. Op termijn ligt het in de bedoeling uitsluitend van diensten van gecertificeerde tolken gebruik te maken.

(…)

In zijn brief stelt (verzoeker; N.o.) dat de heer Z. de dupe is geworden van de heer R. Deze stelling wordt niet door mij ondersteund. Immers, (verzoeker; N.o.) doelt hier uitsluitend op de tolkwerkzaamheden die de heer R. tijdens het nader gehoor op 6 september 1994 ten behoeve van de heer Z. heeft verricht. Van dit nader gehoor is een rapport opgemaakt en aan de heer Z. ter hand gesteld, waarna hij de gelegenheid heeft gekregen hier aanmerkingen en correcties op in te dienen. Namens de heer Z. is vervolgens een bezwaarschrift en later een beroepschrift ingediend. Bij geen van deze gelegenheden heeft de heer Z. aanmerkingen op het optreden van de heer R. naar voren gebracht."

Achtergrond

1. De Vreemdelingencirculaire (oud) bepaalde in C33, onder 2 punt B onder meer het volgende:

"B. De toelatingscriteria

Slechts die tolken kunnen worden toegelaten tot het IND-tolkenbestand die voldoende taalvaardig zijn in de Nederlandse taal en de taal waaruit zij vertalen. Voorts dienen de tolken voldoende sociaal vaardig te zijn om tijdens de geboren een onafhankelijke rol te vervullen. Dit leidt in concreto tot de volgende eisen:

1. Tolken dienen de Nederlandse taal zowel schriftelijk als mondeling goed te beheersen. Als minimumeis geldt dat tolken tenminste over het diploma Nederlands NT2 niveau moeten beschikken.

2. Tolken dienen de taal waarin zij tolken zowel schriftelijk als mondeling goed te beheersen. Als maatstaf geldt dat de talenkennis van de desbetreffende tolk op tenminste middelbaar niveau moet liggen. Middelbaar niveau naar de maatstaven in het land waar de desbetreffende taal wordt gesproken.

3. Omdat tolken als intermediair optreden, dienen zij over een aantoonbare goede algemene ontwikkeling te beschikken. Zij moeten zich kunnen onderhouden met personen afkomstig uit alle lagen van de bevolking, ongeacht het ontwikkelingsniveau.

4. Personen die tolken in een taal niet zijnde de 'moedertaal' dienen voor deze taal een tolkenopleiding/studie met voldoende of goed resultaat te hebben gevolgd. Dit niveau dient te blijken uit over te leggen originele, gewaarmerkte diploma's."

2. Het beleidskader tolken bepaalde onder meer het volgende:

"2. TOELATING EN SELECTIE

Voorwaarden voor toelating

2.1 Tolken die voor toelating m her IND-tolkenbestand in aanmerking wensen te komen, dienen schriftelijk te solliciteren bij Bureau Bijzondere Zaken (BBZ). De sollicitatiebrief dient vergezeld te gaan van een curriculum vitae en een kopie van een legitimatiebewijs.

2.2 De tolk dient een verklaring te ondertekenen waarin hij/zij aangeeft in te stemmen met een antecedentenonderzoek,

2.3 Met betrekking tot iedere tolk vindt via BBZ een antecedentenonderzoek plaats. Tevens wordt navraag gedaan bij de BVD.

2.4 Tolken dienen de Nederlandse taal goed te verstaan en te spreken. Men dient tenminste over een diploma Nederlands op NT2 niveau 2 in alle vaardigheden te beschikken.

2.5 Tolken dienen de taal waarin zij tolken, goed te verstaan en te spreken, tenminste op middelbaar niveau.

2.6 Omdat tolken als intermediair optreden, dienen zij over een aantoonbaar goede algemene ontwikkeling te beschikken. Zij moeten zich kunnen onderhouden met personen afkomstig uit alle lagen van de bevolking, ongeacht het ontwikkelingsniveau.

2.7 Personen die tolken in een andere taal dan de 'moedertaal', dienen voor deze taal een tolkenopleiding/studie met goed resultaat te hebben gevolgd. Deze opleiding dient, indien mogelijk, gevolgd te zijn bij een door de Overheid erkend instituut.

2.8 De IND behoudt zich het recht voor in bepaalde situaties (bijv. als gevolg van een tekort aan tolken in een bepaalde taal) gebruik te maken van tolken die niet aan de gestelde eisen voldoen.

2.9 De tolken treden niet in dienst bij de IND, maar verrichten hun werkzaamheden op freelance basis. De afspraken tussen de IND en de tolk worden schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten. Een model voor een dergelijke overeenkomst is gehecht aan dit beleidskader."

Instantie: Bureau Bijzondere Zaken van Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Geen afdoende antwoord gegeven op voorgelegde vragen inzake betrouwbaarheid, deskundigheid en politieke onpartijdigheid van een bij de IND werkzame tolk .

Oordeel:

Niet gegrond