2001/319

Rapport

Verzoekers klagen erover dat de Universiteit Utrecht te kort is geschoten ten aanzien van hun zoon die in de jaren 1994 tot en met 1999 als student bij de Universiteit Utrecht stond ingeschreven, maar gedurende de jaren 1995 tot en met september 1999 geen onderwijs heeft gevolgd noch examens heeft afgelegd.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoekers' zoon heeft van 1994 tot en met 1999 als student ingeschreven gestaan bij de Universiteit Utrecht. Gedurende de collegejaren 1994/1995 en 1995/1996 stond hij ingeschreven bij de faculteit informatica en gedurende de collegejaren 1996/1997 tot en met 1998/1999 stond hij ingeschreven bij de faculteit Biologie.

In september 1998/1999 werd het voor verzoekers duidelijk dat hun zoon gedurende de jaren 1995 tot en met september 1999 geen enkele studieactiviteit had verricht. Hij had geen onderwijs gevolgd en geen examens afgelegd. Verzoekers zijn van mening dat de Universiteit Utrecht ten aanzien van hun zoon te kort is geschoten door een en ander niet op te merken en de situatie waarin hun zoon verkeerde te laten voortbestaan.

II. Ten aanzien van de rol van de Universiteit Utrecht

1. Een student aan de Universiteit Utrecht schrijft zich in bij de Centrale Studenten Administratie (CSA). Bij deze inschrijving wordt de studiekeuze vermeld. Indien een student bij zijn inschrijving bij de CSA Biologie als studie van zijn keuze heeft vermeld zal hij bij de faculteit Biologie als actieve student worden geregistreerd nadat hij zich bij die faculteit heeft aangemeld. Een actieve student krijgt van de faculteit Biologie studiebegeleiding aangeboden en hij ontvangt het studieadvies als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

2. Verzoekers zoon heeft zich gedurende de jaren waarin hij bij de Universiteit Utrecht als student biologie stond ingeschreven niet bij de faculteit Biologie aangemeld.

3. Volgens het bepaalde in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (zie Achtergrond) dient het College van bestuur van de Universiteit Utrecht iedere student aan het eind van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale opleiding advies uit te brengen over de voorzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. Met ingang van 1 september 1998 geldt bovendien dat het instellingsbestuur het advies aan de student kan uitbrengen zolang deze het propedeutische examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Verzoekers zoon stond gedurende de jaren 1996/1997, 1997/1998 en 1998/1999 bij de Centrale administratie van de Universiteit Utrecht als student biologie ingeschreven. Gedurende deze jaren heeft hij geen propedeutische examen afgelegd.

4. Niet valt in te zien waarom het uitbrengen van een studieadvies aan een bij de Universiteit Utrecht als student biologie ingeschreven student beperkt zou moeten blijven tot de studenten die zich bij de faculteit Biologie hebben aangemeld. Deze door de Universiteit Utrecht aangebrachte beperking volgt niet uit het bepaalde in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het College van bestuur van de Universiteit Utrecht heeft ten opzichte van de zoon van verzoekers niet voldaan aan de verplichting die het volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek heeft ten aanzien van studenten wat betreft het uitbrengen van een studieadvies.

5. Met de invoering van het beperkt recht op studiefinanciering met ingang van 1 augustus 1991 en de koppeling van de studievoortgang aan het recht op studiefinanciering met ingang van 1 september 1993 voor het wetenschappelijk onderwijs wordt belang gehecht aan een goede studiebegeleiding van studenten. Onder een goede studiebegeleiding wordt verstaan een begeleiding die erin slaagt studenten zodanig te ondersteunen dat ongewenste studievertraging en vroegtijdige beëindiging van de studie wordt voorkomen. Nu het de Universiteit Utrecht door de vermelding van de studiekeuze bij de inschrijving bij de CSA bekend is voor welke studie een student zich heeft ingeschreven valt niet in te zien waarom voor het aanbieden van studiebegeleiding aan een student biologie een inschrijving bij de CSA van de Universiteit niet voldoende is en de student zich bij de faculteit Biologie dient aan te melden voordat studiebegeleiding wordt aangeboden.

6. Gelet op het bovenstaande is het niet juist dat verzoekers zoon geen studieadvies heeft ontvangen en dat aan hem geen studiebegeleiding is aangeboden. De Universiteit Utrecht is hierin te kort geschoten. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het college van bestuur van de Universiteit Utrecht is gegrond.

Onderzoek

Op 10 april 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 7 april 2000, van de heer en mevrouw W. te Bakel, met een klacht over een gedraging van het College van bestuur van de Universiteit Utrecht. Verzoekers hadden zich al eerder, bij brief van 8 november 1999, tot de Nationale ombudsman gewend. Hun in november 1999 ontvangen verzoek voldeed niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van verzoekers brief van 7 april 2000 werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het College van bestuur van de Universiteit Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd aan het College van bestuur een aantal vragen gesteld. Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van het College van bestuur van de Universiteit Utrecht gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers zoon heeft zich gedurende de jaren 1994 tot en met 1999 als student bij de Universiteit Utrecht ingeschreven. Gedurende de jaren 1994/1995 en 1995/1996 stond hij ingeschreven bij de faculteit Informatica. Gedurende de jaren 1996/1997, 1997/1998 en 1998/1999 stond hij ingeschreven bij de faculteit Biologie.

2. In september 1999 werd het verzoekers duidelijk dat hun zoon gedurende de jaren 1995 tot en met 1999 weliswaar bij de Universiteit Utrecht stond ingeschreven maar geen onderwijs had gevolgd noch examens had afgelegd.

3. Bij navraag door verzoekers bij de Universiteit Utrecht bleek dat hun zoon gedurende de jaren 1996 tot en met 1999 volgens zijn inschrijving bij de Centrale Studenten Administratie van de Universiteit Utrecht stond ingeschreven voor de opleiding biologie maar dat hij niet bij de faculteit Biologie bekend was.

4. Verzoekers zoon heeft gedurende de jaren 1994 tot en met 1999 studiefinanciering ontvangen. Omdat hij gedurende de jaren 1995 tot en met 1999 niet de vereiste studiepunten haalde, werd de studiefinanciering die hij in die jaren ontving omgezet in een lening. Als gevolg daarvan heeft hij een aanzienlijke studieschuld opgebouwd.

B. Standpunt verzoekers

Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt College van bestuur van de Universiteit Utrecht

In reactie op de klacht en op de door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde het College van bestuur van de Universiteit Utrecht bij brief van 14 juli 2000 onder meer het volgende mee:

"Bij inschrijvingen zijn zowel de Centrale Studenten Administratie (CSA) van de Universiteit Utrecht als de faculteiten betrokken. In het geval van (verzoekers zoon; N.o.) is dat de faculteit Biologie. Per faculteit kunnen - al naar gelang de concrete situatie - de procedures verschillen.

leder studiejaar bestaat de grootste stroom nieuwe studenten uit leerlingen die direct van het VWO doorstromen naar Biologie. Daarin onderscheiden we twee stromen: eerste keuze en tweede keuze studenten.

De eerste keuze studenten zijn de studenten die bij hun opgave bij het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP) in Groningen de opleiding Biologie in Utrecht als eerste keuze hebben vermeld. Ongeveer de helft van de studenten Biologie bestaat uit deze categorie.

De tweede keuze studenten zijn de studenten die uitgeloot zijn voor een numerus fixus studie (voornamelijk Geneeskunde of Diergeneeskunde) en Biologie hebben opgegeven voor het geval zij worden uitgeloot voor hun studie van eerste keuze.

De faculteit Biologie kreeg voor aanvang van het studiejaar 1996-1997, het jaar waarin (verzoekers zoon; N.o.) zich voor het eerst voor Biologie inschreef, de gegevens van de aankomende studenten op diskette aangeleverd door CSA. Deze gegevens worden ingelezen in ons StudieVoortgangs en Administratie Systeem: SVAS.

Alle studenten die zich (eerste en tweede keuze samen) voor Biologie bij het CBAP hebben aangemeld, worden in SVAS opgenomen als vooraanmelder. 100 tot 150 van deze vooraanmelders (meer dan een derde van het totaal) komen echter nooit Biologie studeren! Hun namen en studentnummers blijven wel gedurende het hele eerste jaar van inschrijving in SVAS geregistreerd. Dit heeft een behoorlijke en niet te vermijden 'vervuiling' van onze administratie tot gevolg.

De faculteit Biologie stuurt alle vooraanmelders een introductiepakket toe. Hierin bevindt zich ook een aanmeldingsformulier voor de faculteit zelf. Zodra de vooraanmelder dit ingevuld en geretourneerd heeft wordt hij door de faculteit in SVAS op actief gezet met de letter J.

De studenten die zich in september nog willen laten inschrijven voor Biologie, plegen altijd persoonlijk contact op te nemen. Het studiejaar is immers al begonnen. (Verzoekers zoon; N.o.) is voor zover wij weten de eerste student die zich in september bij CSA heeft laten inschrijven voor Biologie maar zich niet vervoegt bij de faculteit. Daardoor heeft de faculteit hem niet geregistreerd als actief.

Voor de opleiding Biologie staan relatief veel studenten ingeschreven die bij de faculteit niet als actief bekend staan. Daarvoor zijn diverse redenen aan te wijzen:

• vooraanmelders voor Biologie die niet komen opdagen bij de faculteit omdat ze besluiten een andere opleiding aan de Universiteit Utrecht te gaan volgen, blijven bij CSA geregistreerd staan als 'student Biologie'. Maar omdat zij zich niet melden bij de faculteit, worden zij daar niet "op actief" gezet.

• Studenten van andere opleidingen, die in een bepaald jaar vakken bij Biologie willen volgen, schrijven zich soms bij aanvang van dat studiejaar tevens in voor Biologie. In de loop van het jaar melden ze zich voor een of meer cursussen. Dit zijn dus geen studenten die de opleiding Biologie (in volle omvang) willen volgen. Zij worden daarom door de faculteit niet als 'eigen' studenten geregistreerd.

• Tweede keuze studenten die een jaar Biologie hebben gestudeerd en daarna alsnog zijn ingeloot voor een numerus fixus studie, melden zich dikwijls niet af bij de faculteit. Hun registratie blijft daardoor nog geruime tijd gehandhaafd.

Er is voor de faculteit geen reden deze studenten te "activeren". Ook als een student om andere redenen dan hiervoor vermeld niet-actief, en dus voor de faculteit feitelijk onbereikbaar wenst te zijn, is dat zijn eigen keus, waarvan alleen hijzelf eventueel de dupe is.

Wij hebben kunnen reconstrueren dat (verzoekers zoon; N.o.) zich op 10 september 1996 bij CSA heeft laten inschrijven als propedeusestudent Biologie. Daarvóór heeft hij twee jaar ingeschreven gestaan bij Informatica. Hij heeft, omdat hij in 1994 aan de Universiteit Utrecht is begonnen, een studentnummer gekregen dat met 94 begint. Dat nummer houdt de student, ook als hij later een andere opleiding in Utrecht begint. (Verzoekers zoon; N.o.) heeft zich nooit gemeld als student bij de studentenbalie van de faculteit Biologie. Hij is voor de faculteit derhalve een (onopgemerkte) vooraanmelder met een oud studentennummer gebleven. Hij komt op geen enkele lijst van actieve studenten voor. Dus ook niet op deelnemerslijsten, tentamenlijsten en de groslijsten waarop de cijfers van de eerstejaars studenten worden verzameld met als doel het uitbrengen van studieadviezen. Een studieadvies heeft hij derhalve niet ontvangen.

Deze beschrijving van de context is nodig voor een goed begrip van de antwoorden op uw vragen.

1. Aan (verzoekers zoon; N.o.) is geen studieadvies gegeven als bedoeld in artikel 7.8b, lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (zie Achtergrond; N.o.). De reden hiervan is dat hij niet voorkomt in de facultaire studievoortgangsregistratie die de basis is voor een dergelijk advies. De studievoortgangsregistratie betreft alleen studenten die actief zijn. De faculteit kent overigens niet een bindend studieadvies. Studenten kunnen elk advies naast zich neerleggen.

2. Om deze reden is aan (verzoekers zoon; N.o.) ook niet een advies ingevolge artikel 7.8b, lid 2 gegeven.

3. Uit een analyse van de gegevens ten behoeve van de tempobeurs blijkt dat (verzoekers zoon; N.o.) de afgelopen drie jaren telkens een overzicht heeft ontvangen van de door hem behaalde studieresultaten (elk jaar 0 studiepunten). Hij heeft daarover elk jaar tenminste twee brieven ontvangen met richtlijnen over de registratie van nog niet geregistreerde maar wel behaalde studieresultaten. Hij heeft nimmer gereageerd op deze brieven. (Verzoekers zoon; N.o.) viel niet op (tussen de ongeveer 900-1000 te melden studenten) omdat hij voor het krijgen van een brief met als uitslag "geen studiepunten gehaald" geen uitzondering was. De faculteit Biologie heeft nogal wat studenten die zowel voor Biologie ingeschreven staan als voor een andere opleiding waar hun (eventuele) studiepunten worden geregistreerd. In het jaar 1996-'97 hebben 43 studenten met een studentnummer beginnend met 94 een negatief tempobeursadvies van de faculteit Biologie gekregen, waaronder 10 met 0 studiepunten zoals (verzoekers zoon; N.o.). Dit waren voornamelijk studenten die ook een andere studie elders volgden.

4. De studievoortgang van de studenten wordt geregistreerd door de afdeling Onderwijs- en Studentenzaken van de faculteit Biologie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het universitaire StudieVoortgangs en Administratie Systeem (SVAS). Dit systeem is ingericht voor de beantwoording van vragen over de vorderingen van als actief geregistreerde studenten. Voor gevallen als dat van (verzoekers zoon; N.o.) zou een aparte voorbewerking en analyse nodig zijn, om te weten te komen welke vorderingen studenten maken die bij de faculteit niet als actief bekend staan. Zoals aangegeven bestond er geen reden deze vraag te stellen.

5. De faculteit Biologie kent al vele jaren een studiebegeleidingssysteem. Het richt zich, zoals eerder opgemerkt, op de studenten die als actief geregistreerd staan bij de faculteit. Dit begeleidingssysteem wordt uitgevoerd door de studieadviseur van de propedeuse, in samenwerking met de examencommissie. Het systeem werkt als volgt: in december van het eerste studiejaar krijgen alle (bij de faculteit bekende) eerstejaars studenten een overzicht van hun studieresultaten. Afhankelijk van het behaalde resultaat krijgt de student een brief waarvan de strekking varieert van een 'pluim' tot een uitnodiging voor een gesprek met de studieadviseur als weinig tot geen studieresultaten zijn behaald. In dit gesprek wordt gesproken over het al dan niet voortzetten van de studie. In maart-april wordt deze analyse opnieuw gemaakt en worden studenten met weinig studieresultaten opnieuw voor een gesprek met de studieadviseur uitgenodigd. In augustus volgt het wettelijk verplichte studieadvies. Ook dan kunnen studenten met weinig studieresultaten hierover weer praten met de studieadviseur. Gedurende het hele jaar heeft de studieadviseur spreekuur (op afspraak en open) voor studenten met problemen, wordt er studievoorlichting gegeven en wordt er een studievaardighedencursus gegeven. In het tweede jaar worden vooral de studievorderingen van de recidivisten bijgehouden. De faculteit Biologie besteedt veel energie aan goede contacten met de studenten. Studenten met studieproblemen worden zeker niet aan hun lot overgelaten, integendeel. Wij betreuren het dan ook dat (verzoekers zoon; N.o.) heeft verkozen als student onopgemerkt te blijven"

D. Reactie verzoekers

Naar aanleiding van de reactie van het College van bestuur van de Universiteit Utrecht lieten verzoekers bij brief van 14 augustus 2000 onder meer het volgende weten:

"Uit de reactie van de universiteit blijkt dat er voor studenten (nog steeds) mogelijkheden bestaan om "tussen de wal en het schip" terecht te komen. De universiteit meldt dat er vanwege een niet te vermijden vervuiling van hun administratie inderdaad studenten ongezien en ongesteund kunnen blijven.

Wij kunnen ons voorstellen dat er vanwege door de universiteit genoemde redenen vervuiling van het inschrijvingsbestand ontstaat. Waar wij het niet mee eens zijn is dat deze vervuiling onvermijdelijk is. Bovendien moet deze vervuiling binnen een gepaste termijn (bijvoorbeeld 2 maanden) te verwijderen zijn. Middels verwijdering van deze vervuiling zou ook de Informatie Beheer Groep automatisch dienen te worden geïnformeerd over het wegvallen van studenten; waardoor het "niet actieve studenten" onmogelijk gemaakt wordt onterecht studiebeurs-inkomsten te verwerven. Deze "studenten" zouden daardoor genoodzaakt worden zinnige stappen te ondernemen met betrekking tot het verdere verloop van hun bestaan en zij zouden niet meer gemakshalve of om welke andere redenen dan ook blijven hangen in een negatieve situatie. De enige instantie die in deze zaak echter tot een bruikbare actie kan overgaan is de universiteit. Zij beheert immers de informatiestroom naar de Informatie Beheer Groep en heeft ons inziens daarmee een zwaarwegende maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij blijven van mening dat de universiteit in staat is een situatie zoals die zich voordeed bij onze zoon (…) te voorkomen. Wij kunnen derhalve niets anders doen dan de universiteit blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid in deze."

E. NADERE REACTIE COLLEGE VAN BESTUUR UNIVERSITEIT UTRECHT

In reactie op het verslag van bevindingen liet het college van bestuur van de Universiteit Utrecht op 31 augustus 2001 weten dat de Universiteit niet over de mogelijkheid beschikt te bewerkstelligen dat door de Informatie Beheer Groep te Groningen verleende studiefinanciering wordt stopgezet.

Tevens liet het college van bestuur weten dat de Universiteit thans, anders dan ten tijde van de klacht, over een geautomatiseerd studievoortgangssyteem beschikt waarmee een overzicht kan worden gegeven van de prestaties van iedere bij de Universiteit ingeschreven student.

Achtergrond

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (wet van 8 oktober 1992, Stb. 593)

Artikel 1.1, aanhef en onder j:

"In deze wet wordt verstaan onder:

(…)

j. instellingsbestuur:

voor zover het een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid betreft; het ingevolge deze wet ter zake bevoegde orgaan."

Artikel 9.2, tweede lid:

"Het college van bestuur oefent de taken en bevoegdheden uit die bij of krachtens de wet aan het instellingsbestuur zijn opgedragen, (…)"

Artikel 7.9, eerste lid: (tot 1 september 1998)

"Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool brengt iedere student aan het eind van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijds opleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding."

Artikel 7.8b, eerste en tweede lid (inwerkingtreding 1 september 1998):

"1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale opleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. (…)

2. Onverminderd het eerste lid kan het instellingsbestuur het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutische examen niet met goed gevolg heeft afgelegd."

Artikel 7.9a (in werking getreden voor het wetenschappelijk onderwijs op 1 september 1993):

"1. Het instellingsbestuur stelt aan het einde van elk studiejaar de studievoortgang (…) van ieder aan de instelling ingeschreven student (…) vast en deelt deze studievoortgang voor 1 november van het kalenderjaar waarin het desbetreffende studiejaar is geëindigd aan de betrokkene mee.

2. Het instellingsbestuur deelt na het einde van elk studiejaar voor 1 november daaropvolgend aan de Informatie Beheer Groep mee welke studenten, bedoeld in het eerste lid, de norm van de studievoortgang (…) niet hebben behaald.

3. Het instellingsbestuur stuurt gelijktijdig met de mededeling bedoeld in het tweede lid een afschrift aan de betrokkene van de gegevens die over de betrokkene aan de Informatie Beheer Groep zijn verstrekt. Het instellingsbestuur geeft daarbij tevens aan wat de consequenties op grond van het bepaalde in de Wet op de studiefinanciering zijn voor de vorm van de studiefinanciering van betrokkene alsmede welke beroepsgang voor betrokkene open staat."

Instantie: College van bestuur universiteit Utrecht

Klacht:

Te kort geschoten ten aanzien van zoon van verzoekers die van 1994 tot en met 1999 stond ingeschreven als student, maar geen onderwijs heeft gevolgd noch examens heeft afgelegd .

Oordeel:

Gegrond