2001/222

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat agentschap LASER, regio Oost, te Deventer, onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, als gevolg van een niet-adequate administratieve dossiervoering ten onrechte heeft vastgesteld dat verzoekers aanvraagformulier ter verkrijging van EG-steunverlening akkerbouwgewassen 1999, dat op of omstreeks 10 mei 1999 aan LASER was opgestuurd, niet was ontvangen. LASER besloot vervolgens dat de aanvraag niet ontvankelijk was, omdat de (kopie)aanvraag van 15 juli 1999 te laat was ingediend.

Beoordeling

1. Volgens verzoeker heeft loonwerker G. namens hem op of omstreeks 10 mei 1999

een aanvraagformulier ter verkrijging van steun in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen 1999, opgestuurd aan agentschap LASER, regio Oost, te Deventer, onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

2. Verzoeker heeft erover geklaagd dat LASER, als gevolg van een niet-adequate dossiervoering, ten onrechte heeft vastgesteld dat dit aanvraagformulier niet was ontvangen, en vervolgens de aanvraag niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat de (kopie)aanvraag van 15 juli 1999 te laat was ingediend.

3. De periode waarbinnen een aanvraag kon worden ingediend ter verkrijging van steun als voorzien in de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen liep van 1 april 1999 tot en met 8 juni 1999. LASER had ongeveer 15.000 aanvragen ontvangen, en had op 8 juli 1999 alle aanvragen geregistreerd.

4. Volgens verzoeker had hij nog binnen de periode dat de aanvraag kon worden ingediend (eind mei/begin juni) telefonisch geïnformeerd bij betrokken ambtenaar B., medewerker van LASER, of zijn aanvraag was ontvangen. B. had hem toen laten weten dat de aanvraag zo gauw niet kon worden gevonden, maar dat het zeker in orde zou komen. Toen hij tien dagen tot twee weken later voor de tweede maal informeerde, had B. gezegd dat hij het formulier nog niet had gevonden, maar dat dit niet ongebruikelijk was, gezien de hoeveelheid documenten. B. had hem niet meteen de raad gegeven om een kopie van de aanvraag te sturen. Pas toen na nog een paar maal navragen het formulier niet werd gevonden, had B. deze suggestie gedaan, maar toen was de formele termijn om deze aanvraag in te dienen al verstreken, aldus verzoeker.

5. Betrokken ambtenaar B. kon zich wel herinneren dat hij in 1999 telefoongesprekken had gevoerd met verzoeker. Hij had van deze gesprekken ook telefoonnotities gemaakt.

Omdat er echter op dat moment nog geen aanvraag van verzoeker bekend was, waren deze notities niet bewaard, en daarom ook niet opgenomen in een dossier.

B. heeft de inhoud van de telefoongesprekken niet weersproken. Het is daarom aannemelijk dat verzoeker voor sluiting van de aanvraagperiode heeft geïnformeerd of zijn aanvraag was ontvangen.

6. In beginsel dienen medewerkers van bestuursorganen de inhoud van door hen gevoerde zakelijke gesprekken schriftelijk vast te leggen, in een telefoonnotitie of anderszins. De aantekening dient tenminste de datum van het gesprek, de namen van de gespreksdeelnemers en een zakelijke weergave van het verloop van het gesprek te bevatten, en dient te worden bewaard zolang daarmee een redelijk doel kan zijn gediend.

7. Het is onjuist dat de genoemde telefoonnotities in deze zaak niet bewaard zijn gebleven. Immers, gelet op de inhoud van de telefoonnotities was het van belang om deze te bewaren, omdat verzoeker daarmee aannemelijk kon maken dat hij in ieder geval tijdig had geïnformeerd of de aanvraag was ontvangen.

8. Ook was het niet juist dat B. verzoeker het advies om de aanvraag nogmaals toe te zenden pas heeft gegeven na de sluiting van de termijn. Hierbij wordt het volgende opgemerkt. In beginsel komt het risico dat een stuk niet door de geadresseerde wordt ontvangen, voor de verzender. Echter, bij LASER konden de aanvragen die in de aanvraagperiode wel waren binnengekomen maar nog niet geregistreerd, niet of nauwelijks worden teruggevonden, mede gelet op het grote aantal aanvragen dat binnen die periode was ontvangen. Daardoor was telefonische navraag of de aanvraag was ontvangen, zoals verzoeker heeft gedaan, vrijwel nutteloos. Nu LASER niet in staat was aanvragen direct bij binnenkomst te registreren, is het niet juist om het risico dat pas na sluiting van de aanvraagtermijn blijkt dat een aanvraag niet kan worden teruggevonden geheel voor rekening van de aanvrager te laten. Het ligt in dat geval op de weg van het bestuursorgaan om aan degene die telefonisch voor de sluiting van de inzendtermijn wil nagaan of de aanvraag is ontvangen, ofwel meteen de raad te geven om nogmaals een aanvraag toe te zenden, ofwel deze telefonische navraag als stuiting van de niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding aan te merken, voor het geval de aanvraag niet kan worden teruggevonden.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Met instemming is kennis genomen van de beslissing van de Minister om verzoekers aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van agentschap LASER, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, is gegrond.

Onderzoek

Op 12 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer N. te Vierakker, met een klacht over een gedraging van agentschap LASER.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de Minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. LASER, regio Oost, te Deventer, verklaarde verzoekers subsidieaanvraag van 15 juli 1999 in het kader van de EG-regeling inzake steunverlening akkerbouwgewassen bij brief van 30 juli 1999 niet ontvankelijk, omdat de uiterste inzenddatum voor het indienen van een dergelijke aanvraag, 8 juni 1999, was verstreken.

2. Op 26 juli 1999 zond verzoeker een bezwaarschrift aan LASER. In dit bezwaarschrift deelde verzoeker het volgende mee:

"Onder verwijzing naar herhaalde tel. contacten met de heer B. (medewerker van LASER; N.o.) moge ik bij deze een bezwaarschrift indienen inzake het zoekgeraakte

formulier voor de subsidieregeling (Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen 1999; N.o.). De loonwerker G. stuurde het formulier + kaartje aan Uw Dienst op begin mei j.l.

Een fotocopie van het bovenste deel, heeft hij U voor enige weken toegestuurd.

Aangezien dezerzijds alles gedaan is om de procedure conform de regels af te werken, en het door U aan G. gestuurde formulier tijdig is verzonden, moge ik u verzoeken deze aanvraag normaal te honoreren."

3. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verklaarde aanvankelijk op 10 april 2000 het bezwaar ongegrond. De Minister nam op 20 april 2000 een nieuwe beslissing, waarbij de eerdere beslissing kwam te vervallen. De Minister verklaarde ook in deze beslissing het bezwaar ongegrond. De Minister deelde in deze beslissing onder meer het volgende mee:

"Feiten en omstandigheden

Er is door u op 15 juli 1999 een aanvraag ingediend in het kader van de Regeling.

Vanwege het feit dat de aanvraag niet in de aanvraagperiode, die liep van 1 april 1999 tot en met 14 mei 1999, danwel in de daarop volgende kortingsperiode die liep tot en met 8 juni 1999 is ingeleverd, is uw aanvraag niet ontvankelijk verklaard.

Hiervan heeft de teammanager u bij brief van 30 juli 1999 mededelingen gedaan.

Op 1 augustus 1999 heb ik van u een bezwaarschrift ontvangen. Dit bezwaarschrift heb ik, mede gelet op het bepaalde in artikel 10 (bedoeld zal zijn: 6:10; N.o.) eerste lid onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht, aangemerkt als te zijn gericht tegen de beslissing van 30 juli 1999.

Naar aanleiding van uw bezwaarschrift heb ik u op 23 maart 2000 verzocht om aannemelijk te maken dat uw aanvraag in de reguliere aanvraagperiode door LASER is ontvangen.

Op 24 maart 2000 heeft u telefonisch contact opgenomen met de afdeling bezwaarschriften. Daarbij heeft u aangegeven dat de aanvraag is verzorgd door uw loonwerker. U kunt geen bewijs leveren met betrekking tot de ontvangst van uw aanvraag in de aanvraagperiode door LASER. U kunt niet exact aangeven wanneer de aanvraag aan LASER is verzonden. U stelt dat dat omstreeks 15 mei 1999 zal zijn geweest. Volgens u kan er ook met de postverwerking door de PTT wat zijn misgegaan.

U vindt het niet nodig om uw bezwaren mondeling nader toe te lichten.

Overwegingen

Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 3887/92 is een aanvraag niet ontvankelijk indien de aanvraag meer dan 25 dagen te laat door

LASER wordt ontvangen. Slechts indien sprake is van overmacht kan hier van afgeweken worden.

Uw aanvraag, althans een kopie van een gedeelte van het aanvraagformulier, is op 15 juli 1999 door LASER ontvangen. Uw aanvraag is derhalve meer dan 25 dagen na sluiting van de aanvraagperiode ontvangen.

In uw bezwaarschrift en naar aanleiding daarvan voert u aan dat u de aanvraag heeft laten verzorgen door uw loonwerker en dat deze de aanvraag tijdig heeft ingediend.

Daarnaast stelt u dat er wellicht bij de postverzending (PTT) iets is misgegaan.

Te dien aanzien merk ik op dat een producent te allen tijde zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn aanvraag, ook als hij deze door een derde laat verzorgen.

Bij LASER is geen aanvraag van u bekend die is ingediend in de reguliere aanvraagperiode dan wel in de daarop volgende kortingsperiode.

Ik houd het er dan ook voor dat de aanvraag die door u op 15 juli 1999 is ingediend de eerste aanvraag betreft die door u aan LASER is toegezonden.

Op grond van het vorenstaande concludeer ik dat er in uw geval geen sprake is van overmacht zoals bedoeld in artikel 11 van Verordening EEG-3887/92.

Ik stel dan ook vast dat er in uw geval geen sprake is van zodanige omstandigheden dat van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 3887/92 kan worden afgeweken.

Met betrekking tot de telefonische contacten die u met LASER heeft gehad voorafgaande aan de indiening van uw aanvraag op 15 juli 1999, heb ik niet kunnen vaststellen dat u op grond daarvan de mogelijkheid is ontnomen om voor 8 juni 1999 (laatste dag van de kortingsperiode) alsnog tijdig een aanvraag in te dienen.

Ik concludeer derhalve dat de beslissing van de teammanager, om uw aanvraag niet ontvankelijk te verklaren, juist is.

Conclusie

Gelet op bovenstaande verklaar ik uw bezwaar ongegrond."

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verder deelde verzoeker in zijn verzoekschrift nog onder meer het volgende mee:

"Op of omstreeks 10 mei 1999 werd door de loonwerker G. van het Loonbedrijf A. (…) een aanvraagformulier met bijlagen gestuurd aan agentschap Laser (Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij) te Deventer, inzake de EU steunverlening akkerbouwgewassen 1999, ten bate van landgoed (van verzoeker; N.o.). Aangezien het

de eerste keer was, dat ondergetekende zo'n aanvraag indiende en hij niet op de hoogte was op welke termijn hij uitsluitsel zou krijgen informeerde hij eind mei begin juni 1999 ter zake bij Laser en wel bij de heer B. Deze kon toen het formulier niet zo gauw traceren. Hij zei, dat het zeker in orde zou komen. Na circa tien dagen à twee weken belde ondergetekende opnieuw met de heer B. om na te gaan of het formulier al gevonden was. Deze zei mij, dat hij het formulier nog niet had gevonden, maar dat dit niet ongebruikelijk was, gezien de hoeveelheid documenten. Hij dacht dat het wel boven water zou komen. Toen na nog één of twee navragen mijnerzijds de stukken niet te achterhalen bleken, gaf de heer B. mij de raad om een kopie te sturen aan Laser. Dat deed de loonwerker G. dan ook. In de tweede helft van juli gaf de heer B. bij het zoveelste telefonische contact ter zake, mij de raad om een bezwaarschrift in te dienen, aangezien de indieningstermijn verstreken zou zijn. Dat deed ik dan ook, conform zijn advies, op 26 juli 1999 (…).

In het schrijven van Laser d.d. 20 april 2000 (…) wordt gesteld dat mij per brief van 30 juli 1999 is medegedeeld, dat mijn aanvraag niet ontvankelijk is verklaard, omdat de aanvraag niet tijdig is ingediend (…). Ik merk overigens op dat ik deze brief van de kant van Laser nimmer heb ontvangen.

(…)

Na enige tijd ontving ik een schrijven van Laser, d.d. 10 april 2000, (…), waarbij mijn bezwaarschrift ongegrond werd verklaard. Door Laser wordt op bladzijde 1 van deze brief onder 'uw bezwaren' onder meer gesteld, dat: 'u heeft het aanvraagformulier wel tijdig ingevuld, maar door een onnauwkeurigheid niet verstuurd. U bent het formulier weer tussen de oude post tegengekomen'. Voorgaande kan alleen maar als onwaar, zelfs als nonsens worden gekwalificeerd. Door Laser wordt op bladzijde 2 en 3 onder 'feiten en omstandigheden' gesteld, dat 'volgens u kan er ook met de postverwerking met de PTT wat zijn misgegaan en U vindt het niet nodig om uw bezwaren mondeling nader toe te lichten.'

De eerste zin is een algemene constatering t.a.v. de werking van het postbedrijf. Wat het niet nodig vinden mijn bezwaren toe te lichten betreft, lijkt dit absurd, gezien de vele telefonische contacten met Laser ter zake, waarbij alle aspecten tot in den treure werden uiteengezet. Ik belde vervolgens over deze brief met de heer H. van Laser.

Aangezien Laser wel begreep, dat deze brief (van 10 april 2000; N.o.) onzinnigs bevatte, stuurde ze een nieuw schrijven d.d. 20 april 2000 (…) waarbij de vorige brief d.d. 10 april 2000 verviel. Ook in deze brief wordt onder 'feiten en omstandigheden' (laatste alinea) een niet geheel juiste weergave van feiten c.q. het door mij naar voren gebrachte, gegeven.

Ik heb steeds gesteld dat de heer G. de stukken vóór 15 mei 1999, dus tijdig heeft opgestuurd. De verwijzing naar een mogelijke fout bij de PTT is een algemene opmerking, die geen waarde heeft, aangezien ik niet in staat ben over de gang van zaken bij het postbedrijf een oordeel te vellen. Wat het door mij "niet nodig vinden om de zaak toe te lichten" betreft, lijkt uit het voorgaande en uit het eerder ter zake door mij opgemerkte, voldoende de ongerijmdheid van deze bewering te blijken.

Resumerend stel ik dat:

A) mijn loonwerker tijdig, dat wil zeggen vóór 15 mei 1999, de aanvraag met bijlagen heeft ingediend;

B) dit niet aangetekend is geschied, aangezien tot dusverre dat niet als formeel vereiste wordt gesteld en verwacht mag worden dat poststukken normaal ter bestemming worden afgeleverd;

C) door mij vanaf eind mei/begin juni herhaald en uitgebreid contact is opgenomen met de heer B. van Laser, waarbij hij meende, dat de stukken wel boven water zouden komen. Hij gaf bij de eerste contacten mij nimmer te verstaan, dat ik er goed aan zou doen een kopie te sturen. Pas toen de stukken niet meer werden gevonden suggereerde hij mij dat ik een kopie moest zenden. Maar toen bleek de formele termijn van indiening inmiddels te zijn verstreken;

D) in de tweede helft van juli 1999 de heer B. adviseerde om een bezwaarschrift in te dienen, aangezien dat alsnog als aanvraag zou kunnen worden behandeld;

E) mijn aanvraag tijdig bij Laser moet zijn binnengekomen, daar deze op of rond 10 mei 1999 werd verzonden (…) lijkt duidelijk;

F) de administratie en dossiervoering bij Laser bepaald niet optimaal lijkt te zijn, hetgeen moge blijken uit de eerder genoemde discrepanties en ongerijmdheden in de correspondentie van de zijde van Laser. Dit ging zover dat zij hun brief van 10 april 1999 (…) zelfs moesten intrekken vanwege volslagen verzonnen en onjuiste opmerkingen in die brief. Overigens werd mij in april 2000 door de klantendienst van Laser aangeraden, om voortaan aanvragen per aangetekende te sturen "omdat bij Laser nogal eens wat zoek raakt";

G) voor zover het de vraag is -danwel het aannemelijk is- of ik tijdig de stukken heb ingediend c.q. of zij tijdig namens mij zijn ingediend door de loonwerker de heer G., dit gezien het bovengestelde bevestigend moet worden beantwoord.

H) wat betreft de vraag of het waarschijnlijk danwel aannemelijk is, dat de stukken tijdig bij Laser zijn binnengekomen maar wellicht daar in het ongerede zijn geraakt -gezien de gebleken administratieve 'onvolkomenheden' bij Laser- lijkt het dat ook dit bevestigend moet worden beantwoord.

Het komt voor, dat de aanvraag, overeenkomstig artikel 11 van de EEG verordening 3887/92, moet worden aanvaard c.q. worden gehonoreerd, mede gezien 'de concrete omstandigheden' waarin in individuele gevallen rekening moet worden gehouden."

3. Bij het verzoekschrift bevond zich als bijlage een verklaring van de heer G. dat hij omstreeks 10 mei 1999 de aanvraagformulieren aan Laser had gezonden.

C. Standpunt Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Minister deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:

"Gedurende de periode dat aanvragen voor de onderhavige regeling konden worden ingediend (welke periode liep van 1 april tot 8 juni 1999) komen zeer veel aanvragen (ca. 15.000) binnen. Zolang deze aanvragen niet in het geautomatiseerde systeem zijn ingevoerd, zijn ze niet of nauwelijks te traceren. Er kan derhalve op dat moment niet eenvoudig worden vastgesteld of een bepaalde aanvraag al dan niet bij LASER is ontvangen.

Na verwerking in het geautomatiseerde systeem is eenvoudig vast te stellen of een aanvraag is ontvangen. Uit het systeem is niet gebleken dat de door klager gestelde aanvraag door LASER is ontvangen in de hierboven genoemde periode dat aanvragen konden worden ingediend.

Klager merkt op, dat toen na nog één of twee keer navragen de stukken niet te achterhalen bleken, de heer B. het advies gaf een kopie op te sturen naar Laser.

Deze kopie is op 15 juli 1999 door LASER ontvangen en in behandeling genomen als aanvraag. De datum van 15 juli geldt als datum van indiening van de aanvraag. Bij brief van 30 juli 1999 van LASER is de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.

Betreffende de opmerking van klager dat de brief van 30 juli 1999 van LASER niet is ontvangen merk ik op dat een kopie van de betreffende brief aanwezig is in het dossier.

Ik ga er daarom vanuit dat deze brief door LASER is verzonden.

(…)

Met betrekking tot de beslissing op het bezwaarschrift kan ik u berichten dat klager in het telefoongesprek, gehouden op 14 maart 2000, heeft aangegeven dat hij een hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift niet nodig oordeelde.

Tot slot merk ik op, dat ofschoon voor klager de mogelijkheid bestond beroep aan te tekenen tegen de beslissing op het bezwaarschrift hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.

Dat klager om hem moverende redenen heeft besloten geen gebruik te maken van die mogelijkheid staat hem vrij, maar komt in beginsel voor zijn risico. Evenwel is mij gebleken dat in 1999 meerdere belanghebbenden hebben gesteld een aanvraag binnen de aanvraagperiode te hebben ingediend, welke aanvraag niet bleek te zijn ontvangen.

Teneinde een en ander zo eensluidend mogelijk te beoordelen worden thans al de bezwaarschriften inzake deze kwestie gezamenlijk bezien.

Indien dit aanleiding geeft de beslissing op het bezwaarschrift te herzien, zal het Agentschap LASER dit rechtstreeks aan klager berichten."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde telefonisch op de informatie van de Minister. Hij deelde mee dat LASER op zijn telefonische navraag niet had aangeraden nogmaals een aanvraag in te dienen. Hij had voor de sluitingstermijn gevraagd wat hij het beste kon doen voor het geval het aanvraagformulier niet zou zijn aangekomen. Daarop had betrokken ambtenaar B. tegen hem gezegd dat dat wel vaker voorkwam, maar dat de formulieren wel weer werden gevonden, aldus verzoeker.

E. Reactie Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op nadere vragen van de Nationale ombudsman

De Nationale ombudsman verzocht de Minister onder meer om in te gaan op verzoekers mededeling dat hij in 1999 een aantal malen telefonisch navraag had gedaan bij LASER of het aanvraagformulier was ontvangen, en om telefoonnotities van deze gesprekken bij te voegen.

De Minister reageerde onder meer als volgt:

"In de eerste plaats maak ik van deze gelegenheid gebruik u te informeren omtrent het vervolg van de zaak van klager. Ik kan u meedelen dat bij heroverweging het bezwaarschrift van klager alsnog gegrond is bevonden, omdat niet uitgesloten kan worden geacht dat de aanvraag tijdig is verzonden. Derhalve is de aanvraag nu alsnog in behandeling genomen.

In de tweede plaats merk ik op dat, zoals blijkt uit mijn antwoord van 30 oktober 2000, inzake het bezwaarschrift van klager een goed dossier beschikbaar was. Voorts is, zoals vermeld, het bezwaar gegrond bevonden omdat niet uitgesloten kan worden geacht dat de aanvraag tijdig is verzonden. Aangezien niet onmogelijk is geacht dat iets is misgegaan, hetzij bij LASER te Deventer, hetzij bij het door LASER ingeschakelde data-entry bureau, is het bezwaarschrift gegrond bevonden.

Ik constateer dat hieruit niet blijkt dat sprake is van inadequate dossiervoering door LASER te Deventer (…).

Als tweede hebt u gevraagd de telefoonnotities van gesprekken uit 1999 met de heer B. van LASER toe te zenden.

De heer B. kan zich wel herinneren dat hij in 1999 telefoongesprekken heeft gevoerd met klager. Hij heeft ook notities gemaakt van die gesprekken. Aangezien evenwel op dat moment geen aanvraag van klager bekend was, zijn die notities niet bewaard gebleven en derhalve ook niet opgenomen in het naderhand aangelegde dossier.

In de derde plaats hebt u mij de vraag voorgelegd wanneer alle desbetreffende aanvragen in 1999 waren ingevoerd.

In antwoord hierop deel ik u mede dat op 8 juli 1999 de laatste aanvragen in het systeem zijn ingevoerd."

F. REACTIE VERZOEKER OP HET VERSLAG VAN Bevindingen

In reactie op het verslag van bevindingen liet verzoeker op 15 juni 2001 telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende weten.

Het was hem niet bekend dat zijn bezwaarschrift alsnog gegrond was bevonden. Hij had verder niets meer vernomen over de behandeling van de aanvraag. Het resultaat was hem dus verder ook onbekend.

Verder was verzoeker van mening dat het standpunt van de Minister tegenstrijdig en onbegrijpelijk was, omdat de Minister enerzijds erkende dat het mogelijk was dat meerdere aanvragen waren zoekgeraakt, en anderzijds de klacht dat sprake was van een niet-adequate dossiervoering ongegrond achtte.

Instantie: LASER

Klacht:

A.g.v. niet-adequate administratieve dossiervoering ten onrechte vastgesteld dat aanvraagformulier verzoeker niet was ontvangen en vervolgens werd besloten dat aanvraag niet ontvankelijk was omdat (kopie)aanvraag te laat was ingediend .

Oordeel:

Gegrond