2000/051

Rapport

Op 18 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van Gak Nederland BV, districtskantoor Amsterdam-Kronenburg.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat (medewerkers van) het Gemeenschappelijk administratiekantoor (Gak) Nederland BV, districtskantoor Amsterdam-Kronenburg, heeft (hebben) geweigerd om verzoeker een afschrift te verstrekken van het proces-verbaal van het verhoor van verzoeker als verdachte, ondanks de door die medewerkers aan verzoeker gedane toezegging.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering (Sv)

Artikel 30:

"1. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek staat de rechter-commissaris, en overigens tijdens het voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie, aan den verdachte op diens verzoek toe van de processtukken kennis te nemen.

2. Niettemin kan de rechter-commissaris of het openbaar ministerie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, den verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. In dit geval wordt den verdachte schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn."

Artikel 31:

"Aan den verdachte mag niet worden onthouden de kennisneming van:

a. de processen-verbaal van zijne verhooren;

b. de processen-verbaal betreffende verhooren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zoover uit een proces-verbaal blijkt van eenige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmede een bevel als bedoeld in artikel 50, tweede lid, is gegeven;

c. de processen-verbaal van verhooren, van welker inhoud hem mondeling volledig mededeeling is gedaan."

Artikel 31 is in 1926 ingevoegd in het Wetboek van Strafvordering op aandrang van de Commissie van Voorbereiding uit de Tweede Kamer, die "de rechten van de verdachte ten aanzien van kennisneming van de processtukken (…) niet voldoende gewaarborgd" achtte door artikel 30 Sv. (Bron: Wetboek van Strafvordering; Melai c.s., aant.1 ad. art. 31, suppl. 60).

Artikel 34:

"1. De wijze waarop de kennisneming van processtukken mag geschieden, wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur.

2. De verdachte kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen; doch het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden.

3. Omtrent het verstrekken van afschriften en uittreksels worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur."

2. Reglement I (Reglement van 14 september 1838, betreffende de wijze van eedsaflegging der onderscheidene Rechterlijke Ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van de Hoge Raad, gelijk mede van de Hoven en Rechtbanken).

Artikel 51:

"In zaken, waarin de stukken, volgens de wet, ter griffie moeten worden opgezonden of nedergelegd, bepaalt de President (voor zoo veel des noods) den tijd, gedurende welken zoo wel de Raadsheeren of Regters, als de Ambtenaren van het openbaar ministerie onderscheidenlijk van het parket bij de Hoge Raad en de Praktizijns der beschuldigden of beklaagden, van de stukken in strafzaken inzage zullen kunnen nemen."

Artikel 51a:

"1. Voor zooveel aan een verdachte of den raadsman van een verdachte de kennisneming van de processtukken ingevolge de wettelijke bepalingen wordt toegestaan, wordt hem daartoe gelegenheid gegeven ter griffie of, aan een verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ter plaatse waar hij zich bevindt.

2. Echter kan de gelegenheid tot kennisneming ook elders worden gegeven."

Artikel 51b:

"1. De stukken worden hetzij in het oorspronkelijke hetzij in afschrift voorgelegd.

2. Voor zooveel noodig wordt bij de kennisneming toezigt uitgeoefend.

3. De gelegenheid tot kennisneming moet aldus worden gegeven, dat de betrokkene uit de stukken aanteekeningen kan maken. Aan den verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, worden desgewenscht de voor het maken van aanteekeningen vereischte middelen ter beschikking gesteld."

Artikel 51d:

"Afschriften van processtukken waarvan de kennisneming geoorloofd is, worden den verdachte of diens raadsman door de zorg van den griffier op aanvrage verstrekt zoo spoedig als zulks mogelijk is zonder dat daardoor het onderzoek vertraging ondervindt."

3. Op 27 november 1987 wees de raadkamer van de arrondissementsrechtbank te Zwolle een beschikking (NJ 1988, 531), die van belang is voor de onderhavige klacht. De tekst ervan luidt onder meer als volgt:

"Op 21 nov. 1987 is P. door de rijkspolitie te Ommen in verzekering gesteld, verdacht van verduistering en oplichting.

Op 23 nov. 1987 heeft Mr. Wichers Hoeth hem bezocht, waarbij bleek dat P. tegenover de politie een verklaring had afgelegd, welke verklaring door P. was ondertekend. Nadien heeft Mr. Wichers Hoeth inzage van die verklaring verzocht, hetgeen geweigerd werd. Een nader verzoek tot inzage, aan de plaatsvervangend groepscommandant der rijkspolitie te Ommen, werd eveneens afgewezen. Thans dient Rb. de situatie, zoals die zich op 23 nov. 1987 voordeed, te beoordelen. Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking:

De OvJ heeft verklaard dat naar zijn oordeel het van de verklaringen van de verdachte door de politie opgemaakte p.-v. nog geen processtuk was in de zin van art. 30 Sv, omdat het hem nog niet onder ogen was gekomen en nog niet administratief door het parket was verwerkt. In de lezing van de OvJ dient een koppeling aangebracht te worden tussen de art. 30 en 31 Sv, met dien verstande, dat een stuk dat nog geen processtuk is in de zin van art. 30, evenmin kan worden geboekstaafd als "proces-verbaal" in de zin van art. 31 Sv.

De Rb. volgt de OvJ niet in diens opvatting. Art. 31 is geschreven in het belang van de verdachte. Het bepaalde sub a betreffende de processen-verbaal van de verhoren van de verdachte zelf is geheel en al onvoorwaardelijk gedefinieerd.

Uit het niets blijkt dat de wetgever een koppeling tussen de art. 30 en 31 Sv, als door de OvJ voorgestaan, heeft gewenst.

Eerder vloeit het tegendeel voort uit het feit dat de verdachte blijkens art. 30 lid 2 de kennisneming van "bepaalde processtukken" kan worden onthouden in het belang van het onderzoek, terwijl voor het aan de verdachte en zijn raadsman onthouden van de kennisneming van de processen-verbaal als bedoeld in art. 31 onder b, die aldaar gegeven nadere waarborgen gelden."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en Gak Nederland BV deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten

1. Verzoeker werd, na daartoe door Gak Nederland BV, districtskantoor Amsterdam-Kronenburg (hierna: het Gak) te zijn opgeroepen, op 27 januari 1997 op het Gak-kantoor te Amstelveen als verdachte gehoord door een buitengewoon opsporingsambtenaar van het Gak.

Dit verhoor had plaats in verband met een vermoeden van fraude met de door verzoeker genoten uitkering.

2. Bij brief van 27 januari 1998 schreef verzoeker aan het Gak onder meer het volgende:

"Heden had ik een gesprek met de heer H.

Van tevoren zegde hij mij toe, dat ik een doorslag van mijn verklaring zou ontvangen.

Toen ik er om + 17.00 uur (na ondertekening) om vroeg, weigerde hij.

Om te voorkomen dat ik binnen 2 weken de Ombudsman zal verzoeken u te verplichten een afschrift te geven, geef ik u nog de kans om een afschrift mij te doen toekomen."

3. Op deze brief reageerde het Gak met een brief van 3 februari 1998 als volgt:

"...In antwoord op uw brief d.d. 27 januari j.l., waarin u stelt dat de heer H. vooraf had toegezegd, dat u een afschrift van uw verklaring verstrekt zou worden deel ik u het volgende mee.

Ik heb navraag gedaan bij zowel de heer H. als zijn collega S., die bij het verhoor aanwezig was.

Beiden deelden mij mede dat er van een dergelijke toezegging vooraf absoluut geen sprake was.

Het beleid van de GAK-opsporingsdienst in deze is dat er geen afschriften verstrekt (mogen) worden. Dit is overigens gebaseerd op artikel 30 en 31 van het Wetboek van Strafvordering.

Hierin wordt gesteld dat de bevoegdheid tot het verstrekken van een afschrift enkel toekomt aan officier van justitie en rechter-commissaris.

Ik hoop dat u zult begrijpen dat ik helaas niet aan uw wens tegemoet kan komen en dat u het verzoek (...) dient te richten aan één van deze personen..."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is kort samengevat weergegeven onder klacht. Volgens verzoeker was het Gak-medewerker de heer H. die hem voorafgaande aan het verhoor van 27 januari 1998 had toegezegd hem na het opmaken van het proces-verbaal van verhoor een afschrift van dat proces-verbaal te verstrekken. Verzoeker is van mening dat uit de door het Gak genoemde artikelen 30 en 31 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet blijkt dat zulk een afschrift niet zou mogen worden verstrekt. Hij wijst er op dat artikel 31, onder a, Sv juist bepaalt dat de verdachte de kennisneming van het proces-verbaal van zijn verhoor niet mag worden onthouden. Uit de wettekst blijkt niet dat het verstrekken van zulk een proces-verbaal slechts toekomt aan de officier van justitie en de rechter-commissaris.

C. Standpunt Landelijk instituut sociale verzekeringen

In reactie op de klacht verwees het Landelijk instituut sociale verzekeringen naar het bijgevoegde antwoord van Gak Nederland BV. Het Lisv liet weten akkoord te zijn met het standpunt van Gak Nederland BV. Gak Nederland BV deelde in reactie op verzoekers klacht en op enkele door de Nationale ombudsman in verband met het onderzoek gestelde vragen bij brief van 19 juni 1998 het volgende mee:

"...

1. (Verzoeker; N.o.) is opgeroepen om bij Gak Nederland bv te verschijnen om gehoord te worden over het niet verstrekken van inlichtingen, die hij op grond van de sociale verzekeringswetgeving had behoren te verstrekken. In deze situatie is er een vermoeden van fraude, zoals ook neergelegd in de Richtlijn voor het doen van aangifte, het opmaken van proces-verbaal, de vervolging en het strafvorderingsbeleid inzake fraude met sociale uitkeringen d.d. 20 november 1996.

2. In deze zaak is nog geen aangifte gedaan. Na de afronding van het onderzoek door de Opsporingsdienst wordt een rapport opgemaakt ten behoeve van de uitkeringsafdeling. Deze afdeling is belast met het, op basis van de bevindingen van de opsporingsdienst, berekenen van het benadelingsbedrag. De definitieve berekening van het benadelingsbedrag is nog niet afgerond. Pas na ontvangst van deze gegevens kan worden overgegaan tot het opstellen van een proces verbaal, dan wel tot het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie. Hierbij worden uiteraard de uitgangspunten gehanteerd, zoals die in bovengenoemde Richtlijn zijn vastgelegd.

(...)

4. Van de bij het verhoor aanwezige medewerkers van Gak Nederland bv is de heer H. buitengewoon opsporingsambtenaar. De heer S. is werkzaam als fraudecontroleur en is geen buitengewoon opsporingsambtenaar.

(...)

6. In artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris, en overigens tijdens het voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie, aan de verdachte toestaat op diens verzoek van de processtukken kennis te nemen. In artikel 31 van genoemde wet staat weliswaar dat aan de verdachte de kennisneming van zijn verhoren niet mag worden onthouden; echter de wijze waarop de kennisneming plaats kan vinden is geregeld in, een op grond van artikel 34 Sv genomen Algemene Maatregel van Bestuur. Deze AmvB is verwoord in Reglement 1 betreffende de wijze van eedsaflegging der onderscheidende Rechterlijke Ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van inwendige dienst van de Hoge Raad gelijk mede de Hoven en Rechtbanken van 14 september 1838, Stb. 36 (artikelen met betrekking tot de strafrechtspleging), de artikelen 51a tm d, waarvan artikel 51a luidt:Voor zooveel aan een verdachte of den raadsman van een verdachte de kennisneming van de processtukken ingevolge de wettelijke bepalingen wordt toegestaan, wordt hem daartoe gelegenheid gegeven ter griffie of, aan een verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ter plaatse waar hij zich bevindt.

Artikel 51c luidt: De nadere regeling, voor zooveel nodig, van de kennisneming geschiedt:a. tijdens het geregtelijk vooronderzoek door den regter-commissaris; b. overigens tijdens het voorbereidend onderzoek door het openbaar ministerie. Artikel 51d van genoemd reglement luidt: afschriften van processtukken waarvan de kennisneming geoorloofd is, worden den verdachte of diens raadsman door de zorg van den griffier op aanvrage verstrekt zoo spoedig als zulks mogelijk is zonder dat daardoor het onderzoek vertraging ondervindt.

De gevolgde werkwijze is gebaseerd op bovengenoemde regelgeving.

Deze zienswijze is ons bevestigd door een medewerker van het Openbaar Ministerie te Amsterdam. Tevens werd daarbij aangegeven dat in deze casus niet van deze regel zal worden afgeweken. Bezwaar tot het verstrekken van een afschrift is voornamelijk gelegen in het belang van het onderzoek. In het algemeen kan gesteld worden dat een verzoek tot het verstrekken van een afschrift van een proces verbaal wordt voorgelegd aan het Openbaar Ministerie, dat uiteindelijk kan beslissen dat er geen bezwaar is tot het verstrekken van een proces verbaal door een opsporingsfunctionaris. (...)

8. De kennisneming van de inhoud van het proces verbaal van verhoor is de heer de V. niet onthouden. De door hem afgelegde verklaringen zijn, na lezing, door hem ondertekend..."

Bij deze reactie had het Gak twee schriftelijke verklaringen gevoegd betreffende het verhoor van verzoeker op 27 januari 1998.

De verklaring van de heer H., buitengewoon opsporingsfunctionaris, gedateerd 9 juni 1998, hield het volgende in:

"...(Verzoeker; N.o.) is door mij, op 27 januari 1998, als verdachte gehoord op het Kantoor Kronenburg te Amstelveen. Bij dit verhoor was als toehoorder aanwezig, de fraudecontroleur S.

Nadat wij ons hadden gelegitimeerd aan (verzoeker; N.o.) en door mij aan hem was medegedeeld waarvan hij werd verdacht alsmede was gewezen op de cautie, heeft het verhoor een aanvang genomen.

Ten tijde van het verhoor zat (verzoeker; N.o.) uitgebreid een krant te lezen, waaruit aan ons passages werden voorgelezen.

Ten tijde van het verhoor is hem koffie aangeboden, die door hem werd geweigerd omdat hij niet van automatenkoffie hield.

Ten tijde van het verhoor gaf (verzoeker; N.o.) aan collega S. te kennen, dat deze kennelijk niets geleerd had en dom was. Volgens (verzoeker; N.o.) zou collega S. anders nooit bij het verhoor aanwezig geweest zijn. Hierop is door ons verder niet gereageerd.

Ten tijde van het verhoor heeft (verzoeker; N.o.) gevraagd of hij even mocht bellen, wat hem werd toegestaan. Nadat er door hem telefonisch contact was gelegd vroeg hij aan iemand wat op dat moment de stand van de AEX was. Nadat hij hiervan op de hoogte was gesteld verbrak hij de verbinding en vertelde ons dat hij binnenkort verwachtte dat hij miljonair zou worden, dit gelet op de goudprijzen in het Oosten.

Ten tijde van het verhoor werd er door (verzoeker; N.o.) gevraagd om een afschrift van het proces-verbaal van verhoor. Om de loop van het verhoor niet te verstoren, besloot ik om met de door mij geplande vragen door te gaan en niet direct op zijn vraagstelling in te gaan. Er zijn door mij, op dat moment dan wel later, geen toezeggingen gedaan aan (verzoeker; N.o.) tot het verstrekken van een afschrift van het proces-verbaal van verhoor. Nadat het verhoor was beëindigd en er aanpassingen op zijn verzoek in zijn verklaring waren aangebracht heeft (verzoeker; N.o.) zijn verklaring, na doorlezing, getekend. Na ondertekening van het proces-verbaal vroeg (verzoeker; N.o.) nogmaals om een afschrift van het proces-verbaal van verhoor. Omdat de bevoegdheid daartoe is gelegen bij het Openbaar Ministerie is (verzoeker; N.o.) door mij verwezen naar de officier van justitie te Amsterdam (...).

(Verzoeker; N.o.) gaf hierop als reactie dat er een toezegging was gedaan en dat hem een afschrift zou worden verstrekt. Aan (verzoeker; N.o.) is door mij nogmaals duidelijk uitgelegd dat deze bevoegdheid niet bij mij is gelegen maar bij het Openbaar Ministerie en heb hem nogmaals daarnaar verwezen..."

De heer S., fraudecontroleur, verklaarde (verklaring gedateerd 10 juni 1998):

"...(Verzoeker; N.o.) is door collega opsporingsfunctionaris H. op 27 januari 1998 als verdachte gehoord op het kantoor te Amstelveen. Bij dit verhoor was ik als toehoorder aanwezig.

Bij binnenkomst van (verzoeker; N.o.) hebben wij ons gelegitimeerd, collega H. heeft aan (verzoeker; N.o.) uitgelegd waarvan hij verdacht werd en hem de cautie gegeven waarna het verhoor een aanvang genomen heeft.

Ik heb niet deelgenomen aan het verhoor, ik was als toehoorder aanwezig, (verzoeker; N.o.) heeft geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat ik aanwezig was.

(Verzoeker; N.o.) was tijdens het verhoor in zijn bewoordingen nogal beledigend ten opzichte van mij. Hij gebruikte de woorden "U bent dom, u heeft niet geleerd" of woorden van gelijke strekking.

Tijdens het verhoor is aan (verzoeker; N.o.) koffie aangeboden deze weigerde hij vond automatenkoffie niet "lekker".

Ten tijde van verhoor heb ik niet gehoord dat collega H. toezeggingen gedaan heeft tot het verstrekken van een afschrift van het procesverbaal van verhoor..."

D. Nadere informatie verzoeker

Verzoeker deelde, hiernaar gevraagd, mee dat hij voorjaar/zomer van 1998 van de officier van justitie een afschrift van het proces-verbaal van zijn verhoor heeft ontvangen.

Beoordeling

Verzoeker klaagt erover dat een buitengewoon opsporingsfunctionaris van het Gak, de heer H., heeft geweigerd om hem na afloop van verzoekers verhoor als verdachte een afschrift te verstrekken van het proces-verbaal van dat verhoor, ondanks een de door die functionaris aan verzoeker gedane toezegging.

I. Ten aanzien van de toezegging door de buitengewone opsporingsfunctionaris

1. Volgens verzoeker heeft de heer H. hem voorafgaande aan het verhoor toegezegd dat na afloop daarvan aan hem een afschrift van het proces-verbaal van het verhoor zou worden verstrekt.

2. Uit de door de heer H. afgelegde verklaring blijkt dat hij ontkent dat hij een dergelijke toezegging heeft gedaan. Hij stelt dat verzoeker tijdens het verhoor heeft verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van verhoor, op welke vraag hij niet is ingegaan. Toen verzoeker hem na ondertekening van het proces-verbaal nogmaals om een afschrift had verzocht, had hij hem verwezen naar de officier van justitie.

Fraudecontroleur S. verklaarde dat hij de heer H. tijdens het verhoor geen toezeggingen betreffende het verstrekken van een afschrift van het proces-verbaal heeft horen doen. In zijn beschrijving van hetgeen dat voorafgaande aan het verhoor was gebeurd, maakt hij geen melding van een dergelijke toezegging.

3. Gak Nederland BV heeft in reactie op de klacht gewezen op de gebruikelijke werkwijze bij het Gak om geen afschrift te verstrekken van een proces-verbaal, maar een verzoek daartoe voor te leggen aan het openbaar ministerie, dat uiteindelijk kan beslissen dat er geen bezwaar is tot het verstrekken van een afschrift van het proces-verbaal door een opsporingsambtenaar.

4. Gelet op het bovenstaande is het onvoldoende aannemelijk geworden dat de heer H. aan verzoeker de toezegging heeft gedaan hem een afschrift van het proces-verbaal te verstrekken.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

II. Ten aanzien van de weigering om aan verzoeker een proces-verbaal van zijn verhoor te verstrekken

1. Het Gak gaf aan dat het zijn beleid is dat opsporingsfunctionarissen geen afschriften van processen-verbaal aan verdachten verstrekken. Dergelijke verzoeken dienen door de verdachte te worden gedaan aan het openbaar ministerie, dat op dergelijke verzoeken beslist. Het Gak wees er op dat artikel 31 Sv weliswaar bepaalt dat aan de verdachte de kennisneming van het proces-verbaal van zijn verhoor niet mag worden onthouden, maar dat de wijze waarop de kennisneming kan plaatshebben, is geregeld in de artikelen 51a tot en met 51d van Reglement I, betreffende de wijze van eedsaflegging der onderscheidene Rechterlijke Ambtenaren, de afwezigheid, de afwisseling en de orde van de inwendige dienst van de Hoge Raad, gelijk mede van de Hoven en Rechtbanken. Het Gak wees erop dat zijn werkwijze is gebaseerd op deze regelgeving.

2. Artikel 31 onder a. Sv (zie achtergrond, onder 1.) bepaalt, onvoorwaardelijk, dat de verdachte moet kunnen kennis nemen van een proces-verbaal van zijn verhoor. De verdachte kan een verzoek daartoe richten tot een ieder die in een bepaalde fase van een strafrechtelijk onderzoek in staat moet worden geacht hem kennis te laten nemen van het proces-verbaal van diens eigen verklaring. (Buitengewoon) opsporingsfunctionarissen moeten doorgaans daartoe in staat worden geacht.

In dit geval is de vraag in het geding of de verdachte jegens opsporingsfunctionarissen daarnaast aanspraak kan maken op verstrekking van een (foto)kopie van het proces-verbaal van de eigen verklaring. Het wettelijk stelsel omtrent kennisneming van processtukken en verstrekking van afschriften daarvan (zie achtergrond), lijkt op dit punt duidelijk te zijn. Verstrekking van afschriften dient volgens dit stelsel plaats te vinden ter griffie. Het openbaar ministerie is in dit verband in de praktijk een autoriserende rol toegekend. Aldus bezien kan begrip worden opgebracht voor het standpunt van het Gak. Buitengewoon opsporingsfunctionaris van het Gak, de heer H. kan geen verwijt worden gemaakt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

3.1. Niettemin ziet de Nationale ombudsman op dit punt aanleiding voor een overweging ten overvloede. De betreffende regelgeving dateert uit 1926, respectievelijk uit 1925, en is sindsdien nauwelijks gewijzigd.

Het getuigt van een onnodig formele houding om, waar het gaat om de verstrekking van afschriften van stukken, en daarmee de vervaardiging ervan, verzoeken hiertoe te toetsen aan regels uit een tijd waarin het maken van afschriften aanzienlijk ingewikkelder was dan tegenwoordig en alleen al om die reden de tussenkomst van de griffie was vereist.

In deze tijd beschikt elk Gak-kantoor over voldoende kopieermachines en printmogelijkheden, waardoor feitelijk de vervaardiging van een afschrift van een proces-verbaal van de eigen verklaring van de verdachte op geen enkel probleem van praktische aard kan en mag stuiten.

3.2. Het getuigt eveneens van een onnodig formele opstelling om verdachten, die wensen te beschikken over een kopie van hun eigen verklaring, te verwijzen naar het openbaar ministerie. Waar kennisneming ongeclausuleerd kan plaatsvinden en "desgewenscht de voor het maken van aanteekeningen vereischte middelen" (zie achtergrond, onder 2.) ter beschikking moeten worden gesteld, valt niet in te zien dat het maken van een fotokopie van de verklaring door een (buitengewoon) opsporingsambtenaar te allen tijde gebonden zou moeten zijn aan de goedkeuring van een officier van justitie.

3.3. De Nationale ombudsman is van oordeel dat sprake zou moeten kunnen zijn van een praktijk waarin opsporingsambtenaren desgevraagd de eigen verklaring aan de verdachte verstrekken, tenzij er kennelijk dringende redenen zijn om dit niet te doen. In dat geval zou - alsnog - contact kunnen worden gelegd met de officier van justitie om het verzoek van de verdachte te beoordelen en daarop te beslissen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Gak Nederland BV, districtskantoor Amsterdam-Kronenburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, is niet gegrond.

Instantie: Gak Amsterdam-Kronenburg

Klacht:

Weigert, ondanks gedane toezegging, een afschrift te verstrekken van proces-verbaal van verhoor van verzoeker als verdachte.

Oordeel:

Niet gegrond