1999/411

Rapport
Op 26 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Warmenhuizen, met een klacht over een gedraging van GUO Uitvoeringsinstelling BV te Zoetermeer. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, die stelt dat GUO Uitvoeringsinstelling BV, districtskantoor Alkmaar, in 1998 op zijn WAO-uitkering te weinig loonbelasting/premies volksverzekeringen heeft ingehouden, waardoor hij aan de Belastingdienst een bedrag van f 2.800 moet nabetalen, klaagt er over dat GUO Uitvoeringsinstelling BV niet bereid is met hem een regeling te treffen in de zin van een tegemoetkoming wegens nalatigheid. ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd GUO Uitvoeringsinstelling BV verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd tevens een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren en nog een aantal nadere vragen te beantwoorden. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. GUO Uitvoeringsinstelling BV berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Verzoeker, van beroep slager, ontving sinds 16 september 1997 via GUO Uitvoeringsinstelling BV, districtskantoor Alkmaar (hierna: GUO) een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met ingang van 5 januari 1998 heeft verzoeker zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervat. In verband hiermee heeft GUO per diezelfde datum verzoekers WAO-uitkering herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.2. Bij de belastingaangifte over 1998 bemerkte verzoeker dat GUO in 1998 over zijn WAO-uitkering van in totaal f 10.162 slechts een bedrag van f 463 aan loonheffing had ingehouden, waardoor hij aan de fiscus over dat jaar nog een bedrag van f 2.800 moest nabetalen.3. Verzoeker heeft vervolgens bij GUO over deze gang van zaken telefonisch om opheldering gevraagd. Daarbij heeft hij GUO tevens verzocht een regeling te treffen. Omdat GUO aan dit verzoek niet tegemoet wilde komen, wendde verzoeker zich vervolgens met een klacht tot de Nationale ombudsman.B.       STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder klacht. Ter toelichting bracht verzoeker in zijn verzoekschrift het volgende naar voren:"...Sinds september 1997 ontvang ik naast loon uit dienstverband, een uitkering volgens de WAO. Op deze uitkering WAO is door de GUO in 1997 inkomstenbelasting ingehouden, zoals wettelijk verplicht is (uitkering 13.640 gulden en ingehouden loonbelasting 3.455 gulden). Bij de aangifte loonbelasting 1998 kom ik er achter, dat door de GUO in 1998 slechts 463 gulden inkomstenbelasting is ingehouden op een uitkering van 10.162 gulden. Ik verwachtte dat de GUO wederom over mijn WAO-uitkering in 1998 belasting zou (...) hebben ingehouden, hetgeen niet het geval blijkt te zijn. Volgens nadere informatie bij GUO blijkt dat er geen belasting ingehouden is omdat het "een te gering bedrag" betrof en men heeft het belastingtarief daarom maar aangepast. Hiervan ben ik op geen enkele manier op de hoogte gebracht. Voor mij betekent dit een navordering van de Fiscus van + 3.000 gulden. Ik heb gevraagd aan GUO of er voor mij een regeling valt te treffen (een tegemoetkoming wegens nalatigheid van GUO). Inmiddels heeft GUO een nieuwe loonbelastingverklaring gestuurd, zodat ik naast het betalen van de naheffing van + 3000 gulden ook in 1999 netto minder per maand ga ontvangen. Hierdoor voel ik mij behoorlijk benadeeld. De GUO reageert hierop met: "U had kunnen weten dat er een navordering zou komen en u had maar wat geld opzij moeten zetten". Ik kom tot de conclusie dat GUO zich totaal niet interesseert voor mijn probleem en dat een en ander door GUO heel slecht is georganiseerd. Dit gezien het feit dat op de jaaropgave van 1998 een correctie moest plaatsvinden en dat er gedurende het jaar 1998 op de loonoverzichten regelmatig correcties plaatsvinden. Tot mijn verbazing was er tot en met mei 1998 reeds een bedrag aan loonbelasting ingehouden van 348 gulden (tot en met december 1998; 463 gulden)..."C.       STANDPUNT GUO UITVOERINGSINSTELLING BV1. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman zijn GUO Uitvoeringsinstelling BV de volgende vragen voorgelegd:"1. Is het juist dat – zoals verzoeker stelt – op zijn Wao-uitkering over 1998 van in totaal f 10.162 slechts f 463 aan inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen is ingehouden?2. Zo ja, wat is daarvan de reden?3. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat GUO Uitvoeringsinstelling hem heeft meegedeeld dat hij kon weten dat er een navordering zou komen en dat hij maar geld opzij had moeten zetten. Is dit juist? Zo u dit standpunt nog steeds huldigt, verzoek ik u aan te geven op basis van welke argumenten u van mening bent dat verzoeker kon weten dat hij nog een navordering kon verwachten."2. Naar aanleiding van de klacht van verzoeker en in antwoord op de gestelde vragen deelde GUO Uitvoeringsinstelling BV het volgende mee:"...1. Het is inderdaad juist dat over 1998 een bedrag van f 463,- aan loonheffing op de WAO-uitkering van betrokkene is ingehouden.2. De reden hiervan is dat de uitkering van betrokkene is verstrekt onder toepassing van tariefgroep 2.3. Uit het dossier is ons niet gebleken dat het GUO betrokkene heeft meegedeeld dat hij kon weten dat er een navordering zou komen en dat hij maar geld opzij had moeten zetten. Mogelijk heeft er een telefonisch onderhoud plaatsgevonden, waarvan de exacte inhoud niet verifieerbaar is. Ter bepaling van het op de uitkering in te houden bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen dient de uitvoeringsinstelling te beschikken over een door de uitkeringsgerechtigde ingevulde loonbelastingverklaring. Met behulp van de loonbelasting- verklaring stelt de uitvoeringsinstelling de tariefgroep vast en daarmee het belastingvrije bedrag. In de situatie dat een werknemer een dienstbetrekking heeft n een uitkering ontvangt, heeft de werknemer zelf de keuze bij welke inkomstenbron hij van zijn belastingvrije bedrag gebruik maakt. (Verzoeker; N.o.) ontving sinds 16 september 1997 een volledige WAO-uitkering via de GUO Uitvoeringsinstelling. Uit de op 10 juli 1997 door betrokkene ingevulde loonbelastingverklaring bleek dat betrokkene diende te worden ingedeeld in tariefgroep 2, hetgeen leidde tot toepassing van een belastingvrij bedrag van f 7.102,- op jaarbasis (1997). Ingaande 5 januari 1998 heeft betrokkene het werk gedeeltelijk hervat en werd zijn WAO-uitkering verlaagd naar arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25%. Ondanks de per 5 januari 1998 gewijzigde omstandigheden, werd geen nieuwe loonbelastingverklaring ingevuld. Aangenomen werd derhalve dat betrokkene per 5 januari 1998 onveranderd in tariefgroep 2 diende te worden ingedeeld. Inmiddels is gebleken dat betrokkene door zijn werkgever per 5 januari 1998 eveneens in tariefgroep 2 is ingedeeld. Hierdoor heeft betrokkene ten onrechte tweemaal gebruik gemaakt van het belastingvrije bedrag en is op het totale inkomen van betrokkene per 5 januari 1998 te weinig loonheffing ingehouden en afgedragen. Over de periode 16 september 1997 tot en met 31 december 1997 bedroeg de bruto uitkering f 13.640,- en de ingehouden loonheffing f 3.455,-. Over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998 bedroeg de bruto uitkering f 13.640,- (bedoeld is f 10.162,-; N.o.) en de ingehouden loonheffing f 462,-. Hoewel betrokkene blijkens zijn klacht wellicht rekende op een hoger bedrag aan ingehouden loonheffing over 1998, is het bedrag ad f 462,- in eerste aanleg correct. De geringe hoogte van de ingehouden loonheffing over 1998 wordt verklaard doordat door toepassing van het belastingvrije bedrag van f 8.207,- (1998) slechts een belastbare som van maximaal f 1.955,- resteert. Over 1997 werd een hoger bedrag aan loonheffing ingehouden. Doordat de uitkeringsperiode geringer was (16-9-97 t/m 31-12-97, 74 uitkeringsdagen), bedroeg het belastingvrije bedrag f 7.102 x 74/260 = f 2.021,-. De belastbare som bedroeg hierdoor f 13.640 –f 2.021 = f 11.619,-. De in de klacht genoemde stelling dat er geen belasting is ingehouden omdat het "een gering bedrag" betrof, is gezien bovenstaande in principe niet juist. In 1998 is dezelfde tariefgroep toegepast als in 1997. Eerst per april 1999 is de tariefgroep van betrokkene gewijzigd in tariefgroep 0 (geen belastingvrij bedrag) zodat ingaande mei 1999 de juiste loonheffing wordt ingehouden en afgedragen. Overigens is de tariefgroep gewijzigd na ontvangst van een door betrokkene op 8 maart 1999 ingevulde loonbelasting verklaring). Doordat ingaande mei 1999 (terecht) geen gebruik meer wordt gemaakt van het belastingvrije bedrag, is het vanzelfsprekend dat er door de hogere inhouding van loonheffing een lagere netto uitkering resteert. Dat betrokkene zich benadeeld voelt kunnen wij niet volgen. Het is immers niet re el te verwachten dat n periodiek geen loonheffing wordt ingehouden n dat de belastingdienst geen loonheffing zal invorderen. Betrokkene dient zich te realiseren dat hij over 1998 te weinig loonheffing heeft afgedragen. Betreffende de vermeende nalatigheid van de GUO Uitvoeringsinstelling inzake de ingehouden en afgedragen loonheffing dient het volgende te worden opgemerkt. Als de inhoudingsplichtige weet dat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige zijn veranderd, waardoor een hoger bedrag aan loonheffing moet worden ingehouden, dient aan de belastingplichtige een loonbelastingverklaring te worden uitgereikt. Aangezien het GUO op de hoogte was van de werkhervatting ingaande 5 januari 1998, had verwacht mogen worden dat aan betrokkene een nieuwe loonbelastingverklaring zou worden uitgereikt. Niet is gebleken dat dit daadwerkelijk is gebeurd. In die zin komt de klacht in aanmerking om gegrond te worden verklaard. Anderzijds berust op de belastingplichtige de verplichting tot inlevering van een nieuwe loonbelastingverklaring bij iedere wijziging van de persoonlijke situatie die leidt tot een hogere inhouding van loonheffing. Voorts mag worden aangenomen dat betrokkene bij de werkhervatting per 5 januari 1998 bij zijn werkgever een nieuwe loonbelastingverklaring heeft ingeleverd. Indien betrokkene deze consequent had ingevuld en de vraag of er bij een andere dienstbetrekking/uitkering reeds rekening gehouden wordt met toepassing van tariefgroep 2,3,4, of 5 met ja had beantwoord, had zijn werkgever betrokkene ingedeeld in tariefgroep 1. Kennelijk heeft betrokkene op deze loonbelastingverklaring vermeld dat bij de uitkering geen rekening wordt gehouden met tariefgroep 2 en is hij door zijn werkgever ingedeeld in tariefgroep 2. Uit bovenstaande mag blijken dat betrokkene een eigen verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van de toepassing van de juiste tariefgroepindeling. De conclusie van betrokkene dat het GUO zich totaal niet interesseert voor zijn problemen kunnen wij niet onderschrijven. Het GUO betreurt wel degelijk het feit dat betrokkene een naheffingsaanslag heeft ontvangen die voorkomen had kunnen worden. Inmiddels heeft het GUO zoals eerder vermeld actie ondernomen en de tariefgroep van betrokkene gewijzigd. Ten aanzien van de betaling van de aanslag adviseren wij betrokkene contact op te nemen met de belastingdienst teneinde een betalingsregeling te treffen. Het GUO ziet echter geen aanleiding tot verstrekking van een tegemoetkoming aangezien betrokkene per saldo geen financi le schade heeft geleden. De stelling van betrokkene dat een en ander gezien de regelmatige correcties op zijn uitkering, bij het GUO slecht zou zijn georganiseerd kunnen wij eveneens niet onderschrijven. De in 1998 verrichte correcties op de uitkering vonden plaats in de maanden januari en september in verband met een wijziging van de hoogte van de uitkering. In verband met de werkhervatting per 5 januari 1998 diende de uitkering te worden verlaagd. De uitkering van betrokkene over de maand januari diende in twee delen te worden gesplitst n.l. een deel tot 5 januari op basis van arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100% en een deel vanaf 5 januari op basis van arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25%. In verband met de verlaging van de aanvullende SAS-uitkering per 16 september 1998 diende de uitkering over de maand september eveneens in twee delen gesplitst te worden. De uitkering over de overige maanden werden regulier betaald (...). De reden dat op de vakantietoeslag, welke werd verstrekt in de maand mei, een loonheffing van f 348,24 werd ingehouden is gelegen in het feit dat voor de inhouding van de loonheffing op de vakantietoeslag de tabel bijzondere beloningen dient te worden toegepast. Toepassing van deze tabel leidt tot een relatief hogere inhouding van loonheffing daar geen rekening wordt gehouden met een belastingvrij bedrag..." .        REACTIE VERZOEKER1. Naar aanleiding van de reactie van GUO Uitvoeringsinstelling BV werden verzoeker de volgende vragen voorgelegd:"...1a. Is het juist – zoals GUO in haar reactie stelt – dat u naar aanleiding van het feit dat u met ingang van 5 januari 1998 uw werkzaamheden gedeeltelijk heeft hervat, geen nieuwe loonbelastingverklaring voor GUO heeft ingevuld? 1b. Heeft u naar aanleiding van uw werkhervatting op 5 januari 1998 wel een werkgeversverklaring voor uw werkgever ingevuld? Zo ja, hoe heeft u de daarin gestelde vragen "1 Heeft u naast deze dienstbetrekking/uitkering nog een andere dienstbetrekking/uitkering" en "2 Wordt bij die andere dienstbetrekking/uitkering rekening gehouden met tariefgroep 1,2,3,4,5" beantwoord? Zo u daar nog over beschikt, verzoek ik u mij een kopie van deze loonbelastingverklaring toe te sturen.2. Wat was de aanleiding dat u op 8 maart 1999 wel een (nieuwe) loonbelastingverklaring heeft ingevuld? Heeft u deze zelf aangevraagd of heeft het GUO deze naar u toegezonden?3. Verder verzoek ik u te reageren op het standpunt van het GUO dat u een eigen verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van de toepassing van de juiste tariefgroepindeling. Daarbij verzoek ik u mede in aanmerking te nemen hetgeen in de toelichting van de bijgevoegde loonbelastingverklaring onder 1 "meer dan n dienstbetrekking/uitkering" staat vermeld.4. Tot slot verneem ik graag uw reactie op de stelling van het GUO dat er geen aanleiding is tot verstrekking van een tegemoetkoming, aangezien u per saldo geen financi le schade heeft geleden.2. In reactie op het standpunt van GUO Uitvoeringsinstelling BV en in antwoord op de gestelde vragen deelde verzoeker het volgende mee:"...1a Op 6 januari 1998 heb ik gedeeltelijk het werk hervat. Ik heb echter toen geen nieuwe werknemersverklaring ingevuld, omdat ik als slager niet op de hoogte was van deze verplichting (ik weet wel dat elke Nederlander "De Wet" dient te kennen, maar in de praktijk kennen alleen de specialisten die). 1b Bij de werkgever heb ik geen nieuwe werknemersverklaring ingevuld. Deze verschaft mij het hoogste inkomen en er veranderde niets (belastingtechnisch) omdat hij anders (net als voorheen) met het belastingvrije deel rekening diende te houden. 2 Tijdens het invullen van mijn belastingaangifte ontdekte ik dat te weinig inkomstenbelasting ingehouden was. Naar aanleiding hiervan heb ik telefonisch contact opgenomen met de GUO die mij een nieuwe werknemersverklaring heeft gestuurd.3. Natuurlijk heb ik mijn eigen verantwoording bij het toepassen van de juiste tariefgroepindeling. Van een uitvoerende instantie mag je echter verwachten dat je ge nformeerd wordt als je weer gedeeltelijk gaat werken. De GUO kan inschatten dat, als er geen werknemersverklaring ingevuld wordt, de "uitkeringtrekker" in de problemen kan komen. 4 Per saldo heeft dit geen financieel nadeel volgens GUO. Dat is juist, maar ik moet nu wel in n keer 2800 gulden betalen aan de fiscus (die inmiddels heeft laten weten niet met een betalingsregeling in te stemmen) terwijl mijn WAO uitkering na het invullen van de nieuwe werknemersverklaring netto erg achteruitgaat. Tijdens het telefoongesprek (punt 2) werd door een medewerkster van GUO de opmerking geplaatst, dat ik daar maar geld voor opzij had moeten zetten (zie GUO-brief punt 3). In alinea 1 (GUO blad 2) wordt opgemerkt dat er geen werknemersverklaring is ingevuld. Waarom heeft niemand van GUO mij hierop attent gemaakt? In alinea 4 (GUO blad 2) wordt door GUO zelf gemeld dat dit niet gebeurd is en dat verwacht mocht worden dat dit wel had moeten gebeuren. Als leek komen alle correcties (zonder enige uitleg waarom, en wel of niet terecht), zeer vervelend en slordig over. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het een en ander toch slecht is georganiseerd bij GUO. Om een voorbeeld te geven: Over het jaar 1998 heb ik drie maal een jaarspecificatie mogen ontvangen. Dit geeft toch te denken..."

Beoordeling

1. Aan verzoeker is door GUO Uitvoeringsinstelling BV, districtskantoor Alkmaar (hierna: GUO), met ingang van 16 september 1997 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Per 5 januari 1998 heeft verzoeker zijn werkzaamheden als slager gedeeltelijk hervat. In verband hiermee heeft GUO met ingang van diezelfde datum verzoekers WAO-uitkering herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.2. Bij de belastingaangifte over 1998 was verzoeker gebleken dat over zijn WAO-uitkering van in totaal f 10.162 door GUO slechts een bedrag van f 463 aan loonheffing was afgedragen. Verzoeker stelt dan ook dat GUO in 1998 op zijn WAO-uitkering te weinig loonbelasting/premies volksverzekeringen heeft ingehouden, waardoor hij aan de Belastingdienst een bedrag van f 2.800 moet nabetalen. Verzoeker klaagt er in dit verband over dat GUO niet bereid is met hem een regeling te treffen in de zin van een tegemoetkoming wegens nalatigheid.3. In reactie op de klacht deelde GUO allereerst mee dat het over 1998 ingehouden bedrag aan loonheffing ad f 463 in beginsel correct is. GUO wees er in dit verband op dat verzoeker op basis van een door hem op 10 juli 1997 ingevulde loonbelastingverklaring was ingedeeld in tariefgroep 2. Volgens GUO wordt de geringe hoogte van de ingehouden loonheffing over 1998 verklaard door het feit dat als gevolg van de toepassing van het belastingvrije bedrag van f 8.207 slechts een belastbare som van maximaal f 1.955 resteert. Met betrekking tot de navordering door de Belastingdienst liet GUO weten dat haar was gebleken dat betrokkene naar aanleiding van de (gedeeltelijke) hervatting van zijn werkzaamheden op 5 januari 1998, door zijn werkgever eveneens in tariefgroep 2 was ingedeeld. Hierdoor had verzoeker ten onrechte tweemaal gebruikt gemaakt van de belastingvrije som en was op het totale inkomen van verzoeker met ingang van 5 januari 1998 te weinig loonheffing ingehouden en afgedragen, aldus GUO in haar reactie. In dit verband erkende GUO enerzijds dat van haar verwacht had mogen worden dat zij verzoeker een nieuwe loonbelastingverklaring had toegezonden, aangezien zij op de hoogte was van zijn werkhervatting per 5 januari 1998. Volgens GUO was dit niet gebeurd. Anderzijds wees GUO op de verplichting van de belastingplichtige tot inlevering van een nieuwe loonbelastingverklaring bij iedere wijziging van de persoonlijke situatie die leidt tot een hogere inhouding van loonheffing. GUO bracht in dit verband naar voren dat verzoeker een eigen verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van de toepassing van de juiste tariefgroepindeling. Volgens GUO was aan verzoeker inmiddels een nieuwe loonbelastingverklaring toegezonden en werd met ingang van mei 1999 geen rekening meer gehouden met het belastingvrij bedrag, waardoor vanaf dat moment het juiste bedrag aan loonheffing wordt ingehouden en afgedragen. Verder bleef GUO bij haar weigering om verzoeker een tegemoetkoming te verstrekken, aangezien verzoeker per saldo geen financi le schade had geleden.4. In reactie op het standpunt van GUO deelde verzoeker mee dat hij bij zijn (gedeeltelijke) werkhervatting op 5 januari 1998 geen nieuwe loonbelastingverklaring had ingevuld, omdat hij niet op de hoogte was van deze verplichting. Verzoeker voerde daarbij verder nog aan dat zijn werkgever hem het hoogste inkomen verschafte en dat er – belastingtechnisch gezien – niets was veranderd, omdat zijn werkgever net als voorheen met het belastingvrije deel rekening diende te houden. Verder erkende verzoeker dat hij financieel niet werd benadeeld. Wel wees hij er op dat de Belastingdienst zijn verzoek om een betalingsregeling had afgewezen. Daardoor moest hij in n keer een bedrag van f 2.800 aan de fiscus betalen, terwijl hij, na het invullen van de nieuwe loonbelastingverklaring, netto minder van zijn WAO-uitkering overhield.5. Gelet op hetgeen GUO en verzoeker naar voren hebben gebracht, moet als vaststaand worden aangenomen dat verzoeker, vanaf het moment dat hij zijn werkzaamheden (gedeeltelijk) hervatte – namelijk 5 januari 1998 – op zijn totale inkomen tweemaal gebruik heeft gemaakt van de belastingvrije som van f 8.207. Dit verklaart het in verhouding geringe bedrag aan loonheffing dat op verzoekers WAO-uitkering over 1998 is ingehouden en maakt tevens duidelijk waarom de Belastingdienst hem over dat belastingjaar een naheffingsaanslag van f 2.800 heeft opgelegd. GUO kan worden verweten dat zij heeft nagelaten verzoeker een nieuwe loonbelastingverklaring toe te sturen; zij was immers van zijn gewijzigde situatie op de hoogte. Echter, niet kan worden geoordeeld dat GUO het verzoek van verzoeker om een tegemoetkoming niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Per saldo heeft verzoeker immers door de gang van zaken geen financi le schade geleden, hetgeen hij ook heeft erkend. De navordering betreft namelijk een bedrag aan loonheffing dat in eerdere instantie ten onrechte niet is afgedragen. Het toekennen van een tegemoetkoming zou een financieel voordeel voor verzoeker betekenen. Dat zou echter te ver voeren. De omstandigheid dat de Belastingdienst inmiddels een verzoek om een betalingsregeling heeft afgewezen, maakt dit niet anders. Daar komt bij dat GUO terecht heeft gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker in dit soort aangelegenheden. Het had namelijk op zijn weg gelegen om contact op te nemen met GUO teneinde de tariefgroep te laten aanpassen, toen enige actie op dit punt van de zijde van GUO uitbleef. Daardoor had kunnen worden voorkomen dat over een langere periode te weinig loonbelasting/premies volksverzekeringen werd ingehouden. Immers, verzoeker heeft zelf aangegeven dat hij er ten tijde van zijn werkhervatting van op de hoogte was dat zijn werkgever al met een belastingvrij bedrag rekening hield. Bovendien stelt verzoeker ten onrechte dat er met ingang van 5 januari 1998 belastingtechnisch gezien niets was veranderd. Er was wel degelijk sprake van een gewijzigde situatie, aangezien verzoeker vanaf dat moment - anders dan voorheen – zowel inkomsten genoot uit een dienstverband als uit een WAO-uitkering. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van GUO Uitvoeringsinstelling BV te Zoetermeer, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, is niet gegrond.

Instantie: GUO Zoetermeer

Klacht:

Niet bereid verzoeker tegemoetkoming te geven wegens nalatigheid (te weinig loonbelasting ingehouden, waardoor hij nu bedrag aan Belastingdienst moet nabetalen).

Oordeel:

Niet gegrond