1999/182

Rapport
Op 2 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. en de heer W. te Middelie, met een klacht over een gedraging van het waterschap De Waterlanden te Middenbeemster. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap De Waterlanden te Middenbeemster, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen erover dat het waterschap De Waterlanden zich bij de uitvoering van baggerwerkzaamheden in de achter hun percelen gelegen wateren in november 1997, niet heeft gehouden aan de met hen gemaakte afspraken. Verzoekers klagen er met name over dat het waterschap niet alle afgesproken delen heeft gebaggerd en de baggerwerkzaamheden slecht heeft uitgevoerd alsmede dat de toegezegde evaluatie van de nieuwe status van het water dat is gelegen direct achter hun percelen, nog niet heeft plaats gevonden.

Achtergrond

Zie BIJLAGEN

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het waterschap De Waterlanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen het waterschap De Waterlanden en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan het waterschap een aantal specifieke vragen gesteld en vond een mondeling onderhoud op het kantoor van het waterschap plaats waarbij inzage werd verstrekt in de op de zaak betrekking hebbende stukken. De reacties van verzoekers en het waterschap gaven aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Bij brief van 18 december 1992 verzochten verzoekers het waterschap De Waterlanden om het direct achter hun percelen liggende water uit te baggeren. Dit ruim acht meter brede water, dat volgens de toen geldende keur de status had van tocht en dientengevolge door het waterschap diende te worden onderhouden (zie BIJLAGE 1,

Achtergrond

, onder 2.), was in 1983 voor het laatst door het waterschap uitgebaggerd. In antwoord op de brief deelde het waterschap bij brief van 25 februari 1993 mede, dat in 1993 aan dit verzoek zou worden voldaan.2. Omdat de toezegging dat in 1993 zou worden gebaggerd niet was nagekomen, verzochten verzoekers het waterschap bij brief van 18 juni 1995 opnieuw om het water uit te baggeren. In antwoord op deze brief deelde het waterschap verzoekers bij brief van 13 juli 1995 mede dat de toezegging om uit te baggeren om budgettaire redenen niet was nagekomen en dat het waterschap verzoekers hiervan ten onrechte niet in kennis had gesteld. Toegezegd werd dat er op zou worden toegezien dat de werkzaamheden in het najaar van 1995 zouden worden uitgevoerd. Het waterschap wees er daarbij op dat het desbetreffende water bij de invoering van de nieuwe keur in oktober 1994 en de daarmee gepaard gaande herziening van de waterhuishouding, de status van schouwsloot had gekregen. Dit had tot gevolg dat het onderhoud op zuiverheid en afmeting een verplichting van de belendende eigenaren was geworden (zie BIJLAGE 1,

Achtergrond

, onder 2.). De aangekondigde baggerwerkzaamheden zouden, als zijnde achterstallig onderhoud, dan ook eenmalig worden uitgevoerd, aldus het waterschap.3. Omdat de toezegging dat in het najaar van 1995 zou worden uitgebaggerd evenmin werd nagekomen, zonden verzoekers het waterschap op 7 mei 1996 een brief waarin opnieuw werd verzocht om het desbetreffende water uit te baggeren. Bij brief van 22 mei 1996 deelde het waterschap verzoekers mede dat de baggerwerkzaamheden na 15 juni 1996 zouden worden uitgevoerd. Desalniettemin werd in 1996 weer niet uitgebaggerd.4. Gelet op vorenstaande gang van zaken hadden verzoekers op 22 september 1997 een onderhoud met het waterschap. Naar aanleiding van dit onderhoud zonden verzoekers het waterschap op 23 september 1997 de volgende brief:"...Ondergetekenden leek het juist de afspraken ook aan de buurtgenoten voor te leggen. Afgesproken is:1e       baggerwerken worden dit jaar nog uitgevoerd; 2e       de bewoners betalen ƒ 3,- per strekkende meter voor hun bagger voor storting bij de heer L.; 3e       door waterschap wordt duiker geleverd van voldoende afmeting, zodat er voldoende doorstroming van het oppervlaktevuil plaatsvindt; 4e       de bewoners zorgen zelf voor plaatsing; 5e       evaluatie zal plaatsvinden over de onlangs ingevoerde bestemming van schouwsloot weer te herzien in de oorspronkelijke status; (...) Bovenstaande punten hebben tot de volgende opmerkingen geleid:Ad 2     ook de aanvoerleiding vanaf de Nieuwedijk dient evenals in 1983 in baggerprogramma te worden meegenomen, daar anders men weer opgescheept wordt met bagger van elders. Ad 3     het waterschap blijft verantwoordelijk voor het goed functioneren van de duiker en dient de duiker te leveren alvorens er gebaggerd gaat worden zodat hij tijdig kan worden geplaatst..."5. Op 15 oktober 1997 hadden verzoekers opnieuw een onderhoud met het waterschap. De dijkgraaf maakte naar aanleiding van dit onderhoud de volgende aantekeningen op de hiervoor genoemde brief van 23 september 1997:"...wijzigingen in afspraken gemaakt 15/10/97 3e       vervalt          wordt waterschap betaalt ƒ 1.250, als tegemoetkoming in kosten van duiker (richtbedrag voor duiker van ∅ 600) (...) 2e       waterschap zorgt i.o.m. aangelanden voor baggeren dwarssloot vanaf de Nieuwedijk..."6. De baggerwerkzaamheden vonden plaats op 14 en 17 november 1997. Behalve het direct achter de percelen van verzoekers liggende water (op de als bijlage 2 bij dit rapport gevoegde situatietekening aangeduid als sloot A), werd ook het haaks op dit water staande water (op de situatietekening aangeduid als sloot B) uitgebaggerd (zie BIJLAGE 2,). Er werd gebaggerd volgens de in de keur van het waterschap De Waterlanden voorgeschreven breedte- en diepteafmetingen (zie BIJLAGE 1,

Achtergrond

, onder 2.). Omdat de bewoners van mening waren dat de baggerwerkzaamheden niet volgens afspraak en niet naar behoren waren uitgevoerd, hadden verzoekers op 9 december 1997 een onderhoud met het waterschap. In dit gesprek stelde het waterschap zich op het standpunt dat de baggerwerkzaamheden w l volgens afspraak en naar behoren waren uitgevoerd.B. Standpunt verzoekers1. Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder

Klacht

.2. In hun verzoekschrift stelden verzoekers dat ook sloot C had moeten worden uitgebaggerd (zie bijlage 2.). Zij verwezen daarbij naar de door de dijkgraaf op 15 oktober 1997 geplaatste aantekening op hun brief aan het waterschap van 23 september 1997. Voorts stelden verzoekers dat de baggerwerkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd omdat niet tot aan de beschoeiing c.q. de oeverzijde was gebaggerd en omdat was gebaggerd tot een diepte van 0,40 meter. Volgens verzoekers had het waterschap, nu sprake was van de uitvoer van achterstallig onderhoud, moeten baggeren volgens de in 1993 geldende keur van de voormalige polder Zeevang (zie BIJLAGE 1, ACHTERGROND, onder 2.). Tenslotte stelden verzoekers dat de status van sloot A. diende te worden herzien in tocht, zodat het onderhoud op diepte weer voor rekening van het waterschap kwam. C. Standpunt waterschap De Waterlanden In reactie op de klacht deelde het waterschap De Waterlanden het volgende mede:"...Wijziging status sloot In de brief stellen klagers dat de status van de betreffende sloot gewijzigd dient te worden in de status "poldersloot" in verband met de geldende onderhoudsplicht op diepte. Het waterschap meent dat hiermede wordt bedoeld dat voor de sloot de status "tocht" zou moeten gelden. Volgens de keur worden tochten namelijk op diepte onderhouden door het waterschap. Blijkens de brief van klagers gaat het vooral om de baggerplicht die men niet terecht acht. Hierboven is al aangegeven dat in 1994 de keur is vastgesteld, die een aantal keuren van voormalige waterschappen vervangt. De totstandkoming van de keur, waarin algemene gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen, gaat vooraf aan een uitgebreide juridische procedure vergezeld van een uitgebreid voorlichtingstraject. In de fase van voorbereiding van de keur zijn diverse voorlichtingsavonden gehouden, is volop sprake geweest van inspraak en is diverse malen in de couranten in het gebied kennis gegeven van de mogelijkheid tot inspraak, bezwaar en beroep. Vele ingelanden hebben hiervan gebruik gemaakt, zodat niet de indruk gewekt mag worden, dat de klagers geen kennis hebben kunnen nemen van de totstandkoming van de keur. De aanwijzing als schouwsloot is gegrond op de algemeen gehanteerde uitgangspunten, die gelden in het gehele gebied. De aanwijzing als tochtsloot, die klagers blijkbaar verlangen, is in het geheel niet in overeenstemming met de gehanteerde uitgangspunten. Voor de aanwijzing als tochtsloot geldt het criterium dat sprake moet zijn van een afwaterend gebied van minstens 100 hectare. Klagers hebben niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt in te spreken, dan wel bezwaar of beroep in te dienen tegen de aanwijzing van de sloot als status tochtsloot (bedoeld wordt: schouwsloot; N.o.). De keur is op dit onderdeel dan ook onherroepelijk. Klagers zien mogelijk over het hoofd dat aan de status "tocht" een diepte is verbonden van tenminste 0.80 meter, en over de gehele breedte. Hierbij geldt de verplichting tot baggerontvangst onverkort. Uit een sloot met een dergelijke dieptemaat komt de dubbele hoeveelheid bagger, die ook door klagers ontvangen dient te worden. Het is dan ook de vraag of klagers zich zouden kunnen verenigen met de status "tocht" zo die al zou kunnen worden afgegeven. Het onderhoud aan de schouwslootZoals hiervoor al aangegeven geldt voor deze sloot een minimumdiepte van 0,40 meter en een minimumbreedte van 2,20 meter. Het onderhoud op zuiverheid en het onderhoud op diepte ligt volgens de keur bij de aanliggende eigenaren. Het onderhoud van de sloot op zuiverheid en afmeting is van belang in verband met de waterhuishouding in het aanliggende gebied; de waterberging en de water- aan en afvoer verlangt dat de sloot blijft voldoen aan de eisen. In het algemeen geldt dat de aanliggende eigenaren verplicht zijn ook het baggerwerk (onderhoud op diepte) uit te voeren. Deze verplichting geldt aldus niet alleen voor de klagers maar voor alle aanliggende eigenaren van de vele honderden schouwsloten in ons gebied. De klagers zijn van mening, dat het verlangde onderhoud onterecht is toegeschreven aan de aanliggende eigenaren. Hierbij ziet men over het hoofd, dat geen gebruik is gemaakt van alle mogelijkheden om, in het kader van de vaststelling van de keur, de aanwijzing te be nvloeden. Afgezien hiervan ligt de verplichting tot baggeren vaak bij verschillende eigenaren; veel sloten kennen immers meerdere aanliggende eigenaren aan beide zijden. In de praktijk levert dit weinig of geen problemen op; in onderling overleg maken de aangrenzende eigenaren afspraken over het baggeren. In dit geval is inderdaad sprake geweest van achterstallig onderhoud. De sloot is een aantal jaren niet gebaggerd. Mede omdat de klagers geen schuld hebben aan het achterstallig onderhoud heeft het waterschap het baggerwerk laten uitvoeren en alle kosten hiervan (aan- en afvoer materieel, baggeren en arbeid) voor haar rekening genomen. Het waterschap heeft dus volop de verantwoordelijkheid genomen voor het op juiste diepte brengen van de sloot. (...) De uitvoering van de baggerwerkzaamhedenKlagers stellen dat het baggeren niet goed is uitgevoerd. Naar onze mening ligt aan deze opvatting ten grondslag dat klagers onvoldoende kennis en inzicht in zowel de keurbepalingen als de praktische uitvoering van het baggeren hebben. De keurmaten immers verlangen niet meer dan een diepte van 0,40 over 2,20 meter breed. Het waterschap heeft speciaal voor de uitvoering een controle laten uitvoeren door de schouwmeesters van het betreffende gebied. Het uitgevoerde baggerwerk voldoet zeer ruimschoots aan deze maat. Klagers menen dat het baggeren niet goed is uitgevoerd doordat niet tot aan de beschoeiing c.q. de overzijde is gebaggerd. De sloot waar het om gaat ligt in een veenweidegebied. met slappe, snel aan verzakking onderhevige, bodem. Juist ter bescherming van de erven van klagers tegen afkalving en tegen verzakkingen van de beschoeiing is een deel aan de zijde van klagers niet geheel op diepte gebracht. Dit is direct in het belang van klagers en ook geschied met het oog daarop. Indien de baggerkraan direct naast de beschoeiingen had gebaggerd zou de kans bestaan dat uitzakking van de slappe walkanten en verzakking van de beschoeiingen zou optreden. Nogmaals bij hen erop gewezen dat de sloot na het baggeren in ruime mate voldoet aan de keureisen. Het baggerwerk is, vanuit de zeer ruime decennia lange ervaring van het waterschap, op juiste en doelmatige wijze uitgevoerd met bescherming van de percelen van klagers. Het vormen van een zogenaamde bagger-rug aan de walzijde, om afkalving of verzakking tegen te gaan, wordt in ons gebied vaker, ook door de ingelanden zelf, gebruikt. (...) Van het afdwingen van onderhoud door de aanliggende eigenaar in een later stadium is in het geheel geen sprake. Indien de onderhoudsplichtigen op gelijke wijze baggeren, wordt voldaan aan de keureisen. Anders dan klagers veronderstellen zullen zij niet worden aangesproken op het alsnog verwijderen van de nog aanwezige baggerspecie in de sloot. Wel blijft de verplichting inzake de keur bestaan, gelijk die geldt voor elke aanliggende eigenaar, en zal op zeker moment, afhankelijk van de aanwas van baggerspecie, weer moeten worden gebaggerd. Wellicht ten overvloede: aan een besluit tot toepassing van bestuursdwang inzake het op diepte brengen van een sloot gaat uiteraard het horen van belanghebbende vooraf, terwijl er de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. Indien klagers aldus in de toekomst zich niet kunnen verenigen met het op diepte brengen van de sloot, zijn volop mogelijkheden aanwezig om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Communicatie met klagersHet waterschap heeft in deze zaak diverse malen overleg gevoerd met klagers. In mei 1996 en september 1997 hebben gesprekken plaatsgehad in het bijzijn van de dijkgraaf, de heer (...). Het waterschap is zich steeds bewust geweest van haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het achterstallig onderhoud van de sloot en heeft zich tevens rekenschap gegeven van de toch trage reacties op de eerdere brieven van klagers. Om het gevoel van onvrede bij klagers weg te nemen heeft het waterschap een aantal toezeggingen gedaan. De bijdrage van ƒ 1.250 voor een nieuwe duiker is waterhuishoudkundig gezien zeker niet noodzakelijk geweest. Om klagers tegemoet te komen is besloten toch deze bijdrage te leveren. Al eerder is aangegeven dat het waterschap de volledige kosten van het baggeren voor haar rekening heeft genomen, terwijl de ontvangstplicht ingevolge de keur is vermeden door depot op het land van de heer L. De afspraken die zijn weergegeven door klagers (...) zijn nagekomen. Niet alleen de sloot achter de percelen van klagers is gebaggerd, maar ook de sloot die haaks op deze sloot staat. Klagers wensen nu ook nog eens een derde stuk sloot gebaggerd te zien, zoals valt op te maken uit de voorlaatste alinea van de derde pagina van de brief. Dit laatste gaat toch echt te ver. Er is geen enkele redelijke relatie aan te geven tussen het baggeren van deze verder verwijderde sloot en de baggeraanwas in de sloot achter klagers. In het laatste onderhoud is ook richting klagers te kennen gegeven dat deze eis niet meer redelijk is. Het is jammer om vast te moeten stellen dat een moment bereikt is, dat redelijk overleg met betrokkenen niet heeft kunnen leiden tot een oplossing, die klagers kunnen accepteren. Op dat moment waren wij dan ook enigszins teleurgesteld in de opstelling van klagers. Wij zijn er echter van overtuigd, dat wij klagers in zeer ruime mate tegemoet zijn gekomen. Hoezeer wij ook een minnelijke schikking met klagers hebben nagestreefd, toch zijn er, ook in het kader van rechtsgelijkheid richting de andere ingelanden van het waterschap, grenzen. Met hetgeen klagers is aangeboden en ook is uitgevoerd zijn deze grenzen bereikt. In alle redelijkheid valt van het waterschap niet nog meer te verwachten. Dat klagers toch aanleiding hebben gezien om een klacht bij de Nationale ombudsman te deponeren, betreuren wij..."D. Reactie verzoekers1. Verzoekers bleven bij hun standpunt. Volgens verzoekers was de invoering van de nieuwe keur en de wijziging van de status van sloot A niet zo uitgebreid in de publicatie geweest als het waterschap suggereerde. Een wijziging in de status van een water zoals in het onderhavige geval kwam volgens verzoekers slechts sporadisch voor. Het had volgens hen dan ook van zorgvuldigheid getuigd wanneer het waterschap de direct belanghebbenden door middel van een persoonlijk schrijven in kennis had gesteld van de voorgenomen wijziging.2. Voorts lieten verzoekers weten het niet eens te zijn met de argumenten van het waterschap om niet tot aan de beschoeiing c.q. de oeverzijde te baggeren. De slechts zelden aanwezige schoeiingen zouden zijn onderheid of geschoord en de afkaveling van de oevers zou vooral plaatsvinden in droogmakerijen (kleigrond) en niet in een weidegebied als het onderhavige (veen), zolang er tenminste geen sprake was van drooglegging. Volgens verzoekers was er in 1983 gebaggerd met een drijvende kraan en was er toen wel over de volle breedte gebaggerd zonder dat de beschoeiing en oevers daarvan te lijden hadden gehad.3. Tenslotte stelden verzoekers dat sloot C in 1983 w l was gebaggerd en dat dit water dus ook in 1997 had moeten worden gebaggerd aangezien de baggerwerkzaamheden plaatsvonden in het kader van achterstallig onderhoud. Opnieuw verwezen zij daarbij naar de aantekening van de dijkgraaf op de brief van 23 september 1997.

E. Reactie waterschap De Waterlanden 1. Het waterschap bleef bij zijn standpunt. Daarbij liet het onder meer nog weten dat de afspraken met verzoekers waren nagekomen. Ten aanzien van het baggeren van sloot C liet het waterschap weten dat dit water niet door het waterschap zou worden gebaggerd. Dat verzoekers aanspraak maakten op het baggeren van dit water was volgens het waterschap bezijden de afspraken. Het waterschap wees er daarbij op dat het desbetreffende water, gelijk alle overige schouwsloten in het gebied, door de belendende eigenaren diende te worden onderhouden.2. In antwoord op door de Nationale ombudsman gestelde nadere vragen deelde het waterschap nog het volgende mede:"... 1.1 Zo wij begrijpen wensen klagers dat de (sloot C; N.o.) door het waterschap wordt gebaggerd. De aantekening op de brief van 23 september 1997 zou ten bewijze van deze afspraak gelden. Met de aantekening op genoemde brief onder 2 is door het waterschap de sloot dwars op de sloot achter de percelen van klagers bedoeld en niet de nog verder liggende sloot die klagers nu aanduiden. Door het waterschap is nooit beloofd dat deze sloot ook zal worden gebaggerd. Dit is ook in het geheel niet mogelijk. Elke redelijke relatie tussen het "baggerprobleem" in de sloot achter de percelen van klagers en de op de kaart aangegeven sloot ontbreekt. Ons ontgaat op welke wijze het al dan niet baggeren van deze sloot van belang is voor de klacht. Wij verzoeken u dan ook bij de behandeling van deze klacht slechts datgene te betrekken wat een directe relatie kent tot de klacht. 1.2 (...). Volgens deze keur (van de voormalige polder De Zeevang; N.o.) dient de sloot in oranje op de bijgevoegde kaart aangeduid te worden onderhouden op een diepte van 0,30 en een breedte van 2.00 meter. Op grond van de vigerende keur in 1983 is deze sloot niet door het waterschap gebaggerd. Op in 1993 was de keur van de voormalige polder Zeevang nog van toepassing. Ook voor 1993 geldt dat het waterschap niet heeft gebaggerd en daartoe niet verplicht was. Uit de keur uit 1965 blijkt ook dat het baggeren van schouwsloten een volkomen normale onderhoudsplicht is voor aanliggende eigenaren in het gebied. 2.1 Nogmaals herhalen wij dat het door het waterschap uitgevoerde baggerwerk naar behoren is verricht. Dat ongeveer 1.50 meter uit de beschoeiingen is gebleven is gebruikelijk en zelfs noodzakelijk. Indien vlak langs de bestaande oeverbescherming zou zijn gebaggerd zouden, juist bij een veenbodem, verzakkingen optreden. Waterschap De Waterlanden heeft zeer aanzienlijke ervaring met de uitvoering van baggerwerken. Vanuit deze deskundigheid wordt benadrukt dat datgene dat klagers blijkbaar wensen (baggeren tot de beschoeiing) onherroepelijk tot verzakking zal leiden. Het erf van (verzoeker W.; N.o.) vertoont een uitslijtplek. Hiermede wordt bedoeld dat door afkalving de sloot ter plaatse van het erf van (verzoeker W.; N.o) is vergroot. Uiteraard is op deze locatie gebaggerd tot gelijke lijn als bij de andere erven. Indien de slootlijn gevolgd was op deze plek zou in het erf van (verzoeker W.; N.o.) zijn gebaggerd. Dat dit de afkalving nog zou versterken behoeft geen toelichting. De stelling dat in 1983 tot aan de beschoeiing is gebaggerd lijkt ons zeer onwaarschijnlijk. Hoe het ook zij, waterschap De Waterlanden zal op grond van bovenstaande thans nooit baggeren tot aan beschoeiingen. De wens van klagers verbaast ons in hoge mate; in het gehele gebied is de ervaring dat aanliggende eigenaren steeds de verzekering willen dat dit niet gebeurt. 2.2 Aan de zijde van de heer L. is op gelijke wijze gebaggerd, dus tot 1.50 meter uit de oeverlijn. Dit is gebeurd op uitdrukkelijk wens van de heer L. zelf, die zeer goed op de hoogte is van de negatieve gevolgen voor de oevers indien te dichtbij wordt gebaggerd. Er is gebaggerd volgens de voorschriften van de toenmaals geldende keur. (...) 2.3 (...) Door het waterschap is het diepte-onderhoud uitgevoerd hoewel deze plicht volgens de geldende keur bij de aanliggende eigenaren ligt. Geldig en onherroepelijk is de keur 1994. Voldaan dient te worden aan de daarin gestelde normen. Deze normen (breedte en diepte) zijn niet willekeurig maar zijn voldoende om de waterhuishouding en water- aan en afvoer te verzekeren. Waterhuishoudkundig kunnen geen redenen worden aangevoerd om te baggeren volgens normen uit het verleden. Bedacht dient te worden dat baggeren dient ter verzekering van de waterhuishouding. Om welke reden gebaggerd dient te worden volgens normen van een keur uit 1965 is ons niet duidelijk. Immers, deze plicht rust ook niet op klagers. (...) 2.5 Op ambtelijk niveau is gestart met een inventarisatie van knelpunten voortkomende uit de keur 1994. Dit betreft louter algemene punten die niet specifiek betrekking hebben op de sloot achter de percelen van klagers. De geconstateerde knelpunten kunnen door aanpassing van de uitvoeringspraktijk worden opgelost en behoeven geen keurwijziging..." . Onderhoud met het waterschap 1. Tijdens een onderhoud van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman met medewerkers van het waterschap lieten deze medewerkers nog het volgende weten. Op het moment dat de dijkgraaf de aantekening op de brief van 23 september 1997 had geplaatst, had hij de situatie ter plaatse niet geheel voor ogen gehad. Daarom had hij het tweede uit te baggeren water aangeduid als "dwarssloot vanaf de Nieuwedijk", terwijl dit water niet in directe verbinding staat met de Nieuwedijk. Bij het plaatsen van de aantekening had de dijkgraaf echter zeker niet bedoeld dat ook nog een derde water zou worden uitgebaggerd. Dat behalve sloot A ook sloot B was uitgebaggerd, was gebeurd uit overwegingen van coulance: door ook sloot B uit te baggeren, werd voorkomen dat slib uit dit water binnen korte tijd in sloot A terecht zou komen. Voorts liet het waterschap weten dat hoewel niet uitgesloten moest worden geacht dat tijdens het onderhoud van verzoekers met het waterschap op 22 september 1997 inderdaad was gesproken over een evaluatie, deze evaluatie niet specifiek betrekking had op sloot A. Zoals reeds was aangegeven, had op ambtelijk niveau een inventarisatie plaatsgevonden van knelpunten voortkomend uit de nieuwe keur. Daarbij was gebleken dat de geconstateerde knelpunten geen keurwijziging behoefden maar door aanpassing van de uitvoeringspraktijk konden worden opgelost.2. Tijdens het onderhoud verstrekte het waterschap inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Hieruit bleek onder meer dat het waterschap bij de totstandkoming en invoering van de keur van het waterschap De Waterlanden heeft gehandeld overeenkomstig het daaromtrent gestelde in de Waterschapswet en de Inspraakverordering van het waterschap (zie BIJAGE 1, ACHTERGROND, onder 1.)G. Reacties op het verslag van bevindingenIn hun reactie op het verslag van bevindingen stelden verzoekers dat sloot C in het najaar van 1998 toch door het waterschap was gebaggerd. Het waterschap, daarnaar gevraagd, ontkende ten stelligste de sloot alsnog te hebben gebaggerd. Als de sloot was uitgebaggerd, was dit gebeurd door de belendende eigenaar of eigenaren. BEOORDELINGI. . Ten aanzien van de afspraken over de uit te baggeren delen1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat het waterschap de Waterlanden niet alle afgesproken wateren heeft uitgebaggerd. Volgens hen is in het gesprek met de dijkgraaf op 15 oktober 1997 afgesproken dat ook sloot C zou worden uitgebaggerd. Verzoekers verwijzen daarbij naar de door de dijkgraaf op 15 oktober 1997 geplaatste aantekening op hun brief aan het waterschap van 23 september 1997. Voorts voeren zij aan dat dit water ook in 1983 is gebaggerd door het waterschap.2. Volgens het waterschap heeft de dijkgraaf met zijn aantekening echter niet bedoeld dat sloot C zou worden uitgebaggerd, maar sloot B. Dat de dijkgraaf sloot B had aangeduid met "dwarssloot vanaf de Nieuwedijk", kwam omdat hij op het moment dat hij de aantekening plaatste, de situatie ter plaatse niet geheel voor ogen gehad.3. Onder de keur van de voormalige polder De Zeevang diende sloot A te worden onderhouden door het waterschap. De sloten B en C dienden te worden onderhouden door de belendende eigenaren. De keur van het waterschap De Waterlanden geldt vanaf 1994 en vervangt onder meer de keur van de voormalige polder De Zeevang. Ingevolge de nieuwe keur dient ook sloot A te worden onderhouden door de belendende eigenaren (zie BIJLAGE 1, ACHTERGROND, onder 1. en 2.). Omdat het waterschap verzoekers had toegezegd dat sloot A in 1993 zou worden uitgebaggerd en deze toezegging niet was nagekomen, heeft het waterschap in 1997 nog nmaal baggerwerkzaamheden in sloot A uitgevoerd, als achterstallig onderhoud. Hoewel het waterschap noch onder de oude keur, noch onder de nieuwe keur hiertoe verplicht was, is daarbij tevens sloot B uitgebaggerd. Dit is gebeurd uit overwegingen van coulance: door ook sloot B uit te baggeren, werd voorkomen dat slib uit deze sloot binnen korte tijd in sloot A terecht zou komen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de dijkgraaf met zijn aantekening sloot C zou hebben bedoeld. Dat zou immers betekenen dat het waterschap onverplicht twee wateren extra zou baggeren, terwijl voor het baggeren van sloot C onvoldoende aanleiding bestond aangezien deze sloot, anders dan sloot B, niet direct aansluit op sloot A. Om die reden is evenmin waarschijnlijk dat sloot C in 1983 w l door het waterschap zou zijn uitgebaggerd.4. Daarbij komt dat de aantekening van de dijkgraaf is bedoeld als een correctie op het door verzoekers in hun brief van 23 september 1997 gestelde. Ook dit duidt erop dat de dijkgraaf met zijn aantekening heeft bedoeld te zeggen dat niet de aanvoerleiding vanaf de Nieuwedijk in zijn geheel in het baggerprogramma zou worden meegenomen zoals door verzoekers in hun brief werd gesteld, maar alleen sloot B.5. Op grond van vorenstaande is het aannemelijk dat de dijkgraaf in het gesprek met verzoekers op 15 oktober 1997 heeft afgesproken dat behalve sloot A alleen nog sloot B zou worden uitgebaggerd. Nu op 14 en 17 november 1997 zowel sloot A als sloot B zijn uitgebaggerd, heeft het waterschap zich in dit opzicht gehouden aan de met verzoekers op 15 oktober 1997 gemaakte afspraken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.6. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Hoewel op grond van de hierboven genoemde omstandigheden wordt aangenomen dat op 15 oktober 1997 is afgesproken dat behalve sloot A alleen sloot B zou worden uitgebaggerd, geven de door de dijkgraaf in zijn aantekening gebruikte bewoordingen zonder meer aanleiding tot misverstanden. Uit de situatietekening blijkt immers dat sloot B niet in directe verbinding staat met de Nieuwedijk en de aanduiding "dwarssloot vanaf de Nieuwedijk" is om die reden dan ook niet juist (zie BIJLAGE 2.). Teneinde te voorkomen dat naderhand verschil van mening zou ontstaan over de inhoud van de afspraken, had de dijkgraaf aan de hand van een situatietekening nauwkeuriger moeten omschrijven welke wateren zouden worden uitgebaggerd. Dat dit niet is gebeurd, is uit een oogpunt van zorgvuldigheid niet juist. II. Ten aanzien van de wijze waarop is gebaggerd 1. Verzoekers klagen er in de tweede plaats over dat de baggerwerkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd, omdat niet tot aan de beschoeiing c.q. de oeverzijde was gebaggerd en omdat was gebaggerd tot een diepte van slechts 0,40 meter. Volgens verzoekers had het waterschap, nu sprake was van de uitvoering van achterstallig onderhoud, moeten baggeren volgens de in 1993 nog geldende keur van de voormalige polder De Zeevang (zie BIJLAGE 1,

Achtergrond

, onder 2.). Voorts voerden verzoekers aan dat in 1983 w l over de volle breedte was gebaggerd.2. Volgens het waterschap is het uitgevoerde baggerwerk naar behoren verricht, nu is voldaan aan de in de keur van het waterschap De Waterlanden gestelde normen (zie BIJLAGE 1, ACHTERGROND, onder 2.). Het waterschap wees er daarbij op dat de desbetreffende sloten in een veenweidegebied liggen, dat een slappe, snel aan verzakking onderhevige bodem heeft. Dat bij het baggeren ongeveer 1.50 meter uit de beschoeiing c.q. de oeverzijde is gebleven, is in een dergelijk gebied gebruikelijk en zelfs noodzakelijk, omdat verzakkingen kunnen optreden indien vlak langs de bestaande oeverbescherming zou worden gebaggerd.3. Vast staat dat de in 1997 uitgevoerde baggerwerkzaamheden plaatsvonden in het kader van achterstallig onderhoud, aangezien het waterschap de toezegging dat in 1993 zou worden gebaggerd, niet was nagekomen. Hoewel het valt te laken dat het waterschap deze toezegging niet is nagekomen, gaat het echter te ver hieruit de conclusie te trekken dat in 1997 nog steeds zou moeten worden gebaggerd volgens bepalingen uit 1993. Daarbij moet worden bedacht dat baggeren dient ter verzekering van een goede waterhuishouding en dat de normen die in de in 1994 ingevoerde keur van het waterschap De Waterlanden voldoende moeten worden geacht om de waterhuishouding en wateraan- en afvoer in het gebied te verzekeren. Bovendien heeft het waterschap nooit toegezegd dat zou worden gebaggerd volgens de bepalingen uit 1993. Toegezegd werd slechts dat, gezien het achterstallige onderhoud, nog eenmaal baggerwerkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Gelet op vorenstaande is het te billijken dat het waterschap in 1997 heeft gebaggerd volgens de in de keur van het waterschap De Waterlanden voorgeschreven breedte- en diepte-afmetingen, dat wil zeggen tot een minimumdiepte van 0,40 meter en een minimumbreedte van 2,20 meter.4. De in de keur aangegeven minimumbreedte van 2,20 meter, impliceert tevens dat sloot A, die een breedte heeft van ruim acht meter, anders dan door verzoekers wordt gesteld, niet over de volle breedte behoefde te worden uitgebaggerd. Ten aanzien van sloot B geldt, zoals hiervoor onder I.3 is aangegeven, dat deze sloot geheel onverplicht in het baggerprogramma is meegenomen. Voorts kunnen de door het waterschap aangevoerde argumenten waarom bij het baggeren tot ongeveer 1.50 meter uit de beschoeiing c.q. de oeverzijde is gebleven, niet als onredelijk worden aangemerkt. Het geheel overziende, wordt dan ook geoordeeld dat het waterschap de baggerwerkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van de status van het water 1. Tenslotte klagen verzoekers erover dat de toegezegde evaluatie van de nieuwe status van het water dat is gelegen direct achter hun percelen (sloot A), nog niet heeft plaatsgevonden. Volgens verzoekers is deze evaluatie toegezegd tijdens het onderhoud dat zij op 22 september 1997 met het waterschap hadden. Verzoekers zijn van mening dat de status van het water weer zou moeten worden gewijzigd in tocht, zodat het onderhoud op diepte weer door het waterschap zou moeten geschieden. Daarnaast zijn verzoekers van oordeel dat het waterschap onvoldoende publiciteit heeft gegeven aan de invoering van de nieuwe keur en de daarmede gepaard gaande wijziging van de status van voornoemd water. Het had volgens verzoekers van zorgvuldigheid getuigd wanneer het waterschap de direct belanghebbenden door middel van een persoonlijk schrijven in kennis had gesteld van de voorgenomen wijziging in de status van het water.2. De keur van het waterschap De Waterlanden geldt vanaf 1994 en vervangt een groot aantal keuren, waaronder de keur van de voormalige polder De Zeevang. In de keur van de voormalige polder De Zeevang was sloot A aangeduid als tocht, waarbij de verplichting tot onderhoud lag bij het waterschap. Door de invoering van de nieuwe keur is de status van het water gewijzigd in schouwsloot D, waardoor de verplichting tot onderhoud op diepte en breedte kwam te liggen bij de belendende eigenaren. Het waterschap heeft bij de totstandkoming en invoering van de nieuwe keur voldaan aan verplichtingen uit de Waterschapswet en de Inspraakverordening van het waterschap De Waterlanden (zie BIJLAGE 1, ACHTERGROND, onder 1. en 2.).3. Indien verzoekers bezwaar hadden tegen de (voorgenomen) wijziging in de status van het desbetreffende water, hadden zij gebruik moeten maken van de hun ingevolge voornoemde regelgeving geboden mogelijkheden van inspraak en beroep. Verzoekers hebben dit nagelaten. Intussen is de keur op dit onderdeel onherroepelijk geworden. Verzoekers kunnen in hun stelling dat het waterschap de direct belanghebbenden persoonlijk had moeten aanschrijven, niet worden gevolgd. De nieuwe keur bracht niet alleen wijziging teweeg in de status en onderhoudsverplichting van het water gelegen achter de percelen van verzoekers, maar ook van een groot aantal andere wateren binnen het waterschapsgebied. Van het waterschap kon in redelijkheid niet worden verlangd dat het alle belanghebbenden persoonlijk zou aanschrijven. Nu het waterschap heeft voldaan aan de in de Waterschapswet en de eigen inspraakverordening gestelde eisen met betrekking tot bekendmaking, was dit ook niet nodig.4. Uit de door het waterschap verstrekte gegevens blijkt dat op ambtelijk niveau een inventarisatie heeft plaats gevonden van knelpunten voortkomend uit de nieuwe keur. De daarbij geconstateerde knelpunten gaven geen aanleiding tot keurwijziging, maar bleken te kunnen worden opgelost door aanpassing van de uitvoeringspraktijk. De veronderstelling van verzoekers dat de evaluatie specifiek betrekking had op een mogelijke herziening van de status van sloot A, berust dan ook op een misverstand. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het waterschap De Waterlanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap De Waterlanden te Middenbeemster, is niet gegrond. BIJLAGE ACHTERGROND 1. De keur De keur van het waterschap De Waterlanden geldt vanaf 1994 en vervangt een groot aantal keuren, waaronder de keur van de voormalige polder De Zeevang. Aan de nieuwe keur ligt een uitgebreide gebiedsinventarisatie ten grondslag. Aan de hand van een aantal uitgangspunten, neergelegd in ambtelijke stukken, heeft een indeling van wateren in verschillende categorie n plaatsgevonden. Uitgangspunt daarbij was dat de hoofdwaterinfrastructuur van een bemalingseenheid als tocht is aangewezen. Dit had tot gevolg dat zowel in de status als de onderhoudsverplichting van een groot aantal wateren wijziging is opgetreden. Ingevolge het bepaalde in de Waterschapswet (Wet van 6 juni 1991, Stb. 379) verbinden besluiten tot vaststelling en wijziging van een keur niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Bekendmaking geschiedt door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. Daarnaast moeten de besluiten voor een ieder ter inzage worden gelegd en worden medegedeeld aan de rechtscolleges waaronder het waterschap valt alsmede aan de besturen van de gemeenten in het gebied waarin de keur van toepassing is. Voornoemde besluiten moeten tevens, met de naar voren gebrachte bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur, worden toegezonden aan gedeputeerde staten. Belanghebbenden kunnen bij gedeputeerde staten beroep instellen tegen een besluit tot wijziging of vaststelling van een keur. Tegen de beslissing van gedeputeerde staten in beroep, staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Waterschapswet verplicht de waterschapsbesturen tevens een inspraakverordening vast te stellen. De besluiten van het algemeen bestuur vallen onder de werking van de inspraakverordening, tenzij door een andere regeling van Rijk of provincie een inspraakprocedure is geregeld of het besluit om bepaalde redenen niet in aanmerking komt voor inspraak. Inspraak maakt het belanghebbenden mogelijk hun mening te geven over een besluit dat het waterschap nog moet nemen. Anders dan bijvoorbeeld bezwaar en beroep, die plaatsvinden nadat een besluit is genomen, vindt inspraak plaats v rdat een besluit is genomen. Besluiten tot wijziging van de keur vallen onder de inspraakverordening. Ingevolge de Inspraakverordening van het waterschap De Waterlanden dient een ontwerp-besluit tot wijziging van de keur met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een ieder gedurende tenminste vier weken ter inzage te liggen op het kantoor van het waterschap en ter secretarie van de in aanmerking komende gemeenten. De terinzagelegging moet tijdig via een openbare kennisgeving in de daarvoor in aanmerking komende dag-, week- en huis aan huisbladen bekend worden gemaakt waarbij moet worden vermeld op welke wijze belanghebbenden hun opvattingen over het te nemen besluit kenbaar kunnen maken. 2. De status van de wateren De achter de percelen van verzoekers gelegen wateren zijn in de keur van het waterschap De Waterlanden aangeduid als schouwsloot D. Voor de belendende eigenaren geldt de verplichting tot onderhoud op een diepte van ten minste 0,40 meter en een breedte van tenminste 2,20 meter. Voorts geldt voor hen de verplichting tot ontvangst van de baggerspecie. In de keur van de voormalige polder De Zeevang was het direct achter de percelen van verzoekers gelegen water aangeduid als tocht. Het water diende door het waterschap te worden onderhouden over de volle breedte en op een diepte van ten minste 0,80 meter. De twee andere in het geding zijnde wateren waren in de keur aangeduid als schouwsloot. Deze wateren dienden te worden onderhouden door de belendende eigenaren op een diepte van ten minste 0,30 meter en een breedte van tenminste 2 meter.

Instantie: Waterschap De Waterlanden Middenbeemster

Klacht:

Bij uitvoering baggerwerkzaamheden niet gehouden aan gemaakte afspraken.

Oordeel:

Niet gegrond