1999/173

Rapport
Op 28 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Wageningen, met een klacht over een gedraging van de Landinrichtingscommissie Land van Cuijk te Tilburg. Nadat door verzoeker nadere informatie was verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de Landinrichtingscommissie Land van Cuijk:1.       niet adequaat heeft gereageerd op zijn brief van 6 februari 1998, en 2.       helemaal niet heeft gereageerd op zijn brief van 29 juni 1998.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Landinrichtingscommissie Land van Cuijk verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Verzoeker is eigenaar van een perceel grasland, groot 0.5 ha, gelegen aan de rivier de Maas nabij Grave (Noord-Brabant). Dit perceel was betrokken bij de ruilverkaveling "Land van Cuijk". Het perceel was omsloten door een perceel van een derde. Verzoekers wens dat het perceel in het kader van de ruilverkaveling zodanig zou worden verschoven dat hij het perceel kon bereiken zonder daarvoor over grond van een derde te gaan, werd door de Landinrichtingscommissie Land van Cuijk (hierna te noemen: de Commissie) niet gehonoreerd. Verzoeker verscheen wegens persoonlijke omstandigheden vervolgens niet bij de behandeling van zijn bezwaar op 14 februari 1995 bij de rechter-commissaris van de arrondissementsrechtbank, waardoor het bezwaar op grond van artikel 176 lid 6 van de Landinrichtingswet werd geacht te zijn ingetrokken. Verzoeker deed de rechter-commissaris op 14 maart 1995 mededeling van het feit dat gezondheidsredenen hem hadden verhinderd ter zitting aanwezig te zijn. De rechter-commissaris deelde verzoeker vervolgens mee dat het hem niet meer vrij stond de behande-ling van het bezwaar alsnog ter hand te nemen, aangezien de opgave van de reden van verhindering niet was gedaan binnen een week na de dag van de behandeling. Het plan van toedeling werd uiteindelijk vastgesteld door de rechtbank. Dat hield voor verzoeker in dat datgene wat hij inbracht bij de ruilverkaveling ook aan hem werd toegedeeld. Met andere woorden: een handhaving van de status quo inclusief de omsluiting van verzoekers perceel door dat van een derde.2. Vervolgens schreef verzoeker op 6 februari 1998 de volgende brief aan de Commissie:"...Zoals u weet ligt mijn perceel na de ruilverkaveling nog steeds midden in een perceel dat door een ander wordt gebruikt. Destijds heb ik over de ontsluiting van mijn perceel gesproken met dhr F. en dhr V. Zij hebben mij toen gezegd dat ik mijn perceel in de toekomst rechtstreeks zou kunnen bereiken vanaf de daar aanwezige parkeerplaats. Daartoe zou tegen de dijk een weg naar mijn perceel worden aangelegd. Zij hebben mij toen ook laten zien dat die weg op de tekening was geprojecteerd. Die weg is tot op dit moment niet aangelegd. Gaarne hoop ik spoedig van u te vernemen wanneer u voornemens bent deze weg aan te leggen. Van de onderhavige Ruilverkaveling heb ik tot dusver alleen maar nadelen ondervonden:1        Ik lig met mijn perceel nog steeds midden in een perceel dat door T. uit (...) wordt gebruikt. 2        T. heeft destijds de palen en draad van mijn perceel verwijderd en mijn perceel geploegd. Ik heb T. aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. Mijn advocaat heeft getracht tot een minnelijke schikking te komen, maar helaas. Binnenkort zal de zaak worden voorgelegd aan de rechter. Het lijdt geen twijfel dat ik deze procedure zal winnen maar het is de vraag wat mij dat zal gaan kosten. 3        Tenslotte heb ik voor de ruilverkaveling een hoeveelheid grond in moeten leveren. Gaarne wil ik u, op grond van het voorgaande, vragen of iemand die alleen maar nadelen van de Ruilverkaveling heeft, financieel in die nadelen kan worden schadeloos gesteld. (...). S. Kunt u mij aangeven wat precies de afmetingen van mijn perceel zijn en de afstand tussen het pad dat naar de Maas gaat en mijn perceel. Dhr T. heeft n.l. de hoekpalen die u heeft geplaatst, omgeploegd..." Bij brief van 10 mei 1998 rappelleerde verzoeker de Commissie. Hij liet weten nog steeds geen antwoord te hebben gehad op de brief van 6 februari 1998. Hij herhaalde nog eens de drie punten uit deze brief, te weten:1. de ontsluiting van het perceel2. de door de ruilverkaveling ontstane schade en3. de afmetingen van het perceel en de afstand van het perceel tot het pad naar de Maas.3. De secretaris van de Commissie liet verzoeker namens de Commissie vervolgens bij brief van 18 juni 1998 het volgende weten:"...Naar aanleiding van uw reacties over uw kavel in de ruilverkaveling "Land van Cuijk" bericht ik namens de landinrichtingscommissie het volgende.          De grenzen zijn destijds door het Kadaster uitgezet. Opnieuw uitzetten en aanwijzen door de commissie is niet mogelijk. U kunt het Kadaster verzoeken de grenzen opnieuw aan te geven.          Ten aanzien van de ontsluiting is de commissie van mening dat het perceel voldoende bereikbaar is. Er zullen hiervoor in opdracht van de commissie geen werken worden uitgevoerd.          Wat betreft de problemen met de gebruiker is geen zaak van de ruilverkaveling. Hiervoor moet u zelf de nodige stappen ondernemen. Hopende u hiermee voldoende te hebben ge nformeerd en onze excuses voor de late beantwoording van de brief van 6 februari j.l. Het e.e.a. heeft o.a. te maken met een personele wisseling..."4. Verzoeker reageerde op 29 juni 1998 als volgt op de brief van de Commissie:"Op 18 juni j.l. ontving ik uw brief als reactie op mijn schrijven van 6 februari 1998. U stelt in die brief dat de commissie van mening is dat mijn perceel voldoende bereikbaar is. De realiteit is dat mijn perceel midden in een perceel ligt dat door een ander wordt gebruikt. Ik kan mijn perceel alleen maar bereiken door gebruik te maken van een perceel van een ander. Heeft de eigenaar van dat perceel de plicht opgelegd gekregen mij het recht van doorgang te verlenen? Zo ja, dan zou ik dat graag zwart op wit willen zien. Bovendien stond er in de oorspronkelijke tekening een weg van de parkeerplaats, die daar terplaatse is aangelegd, naar mijn perceel. Daarom heb ik destijds op dat punt geen bezwaar ingediend. Gaarne verzoek ik u het gestelde in uw brief te heroverwegen en alsnog de weg naar mijn perceel aan te leggen. Op dit moment heeft dat financieel niet zoveel consequenties omdat men thans terplaatse bezig is met dijkverzwaring. Gaarne hoop ik spoedig uw reactie te vernemen. Mocht de commissie bij haar besluit blijven, dan ga ik het probleem aan het Ministerie van LNV en vervolgens aan de Nationale Ombudsman voorleggen, temeer daar door onzorgvuldigheid deze situatie is ontstaan. Niet door mij, ik heb vanaf het begin gemeld dat mijn perceel midden tussen andermans grond bleef liggen..." De Commissie reageerde niet op deze brief.B. Standpunt verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder

Klacht

alsmede naar de brief van verzoeker aan de Commissie van 29 juni 1998 (zie hiervoor onder A.4.).C. Standpunt LandinrichtingscommissieDe Commissie liet in reactie op de klacht het volgende weten:"...Omtrent de stand van de procedure meld ik dat de ruilverkaveling "Land van Cuijk" is gestemd in 1981 en is vanaf dat moment in uitvoering. In 1988 zijn in de lijst van rechthebbenden de rechten van de belanghebbenden vastgesteld. In 1993 heeft het plan van toedeling ter inzage gelegen en op 29 maart 1996 is de ruilverkavelingsakte gepasseerd. Eind 1997 heeft de ter inzage legging van de lijst geldenlijke regelingen plaats gevonden. Naar verwachting zal omstreeks 2000 de ruilverkaveling worden afgesloten. De heer H. heeft naar aanleiding van de ter inzage legging van het plan van toedeling een bezwaarschrift ingediend, dit bezwaar (bezwaarnummer (...)) is door de landinrichtingscommissie behandeld en met reclamant besproken. Er werd geen overeenstemming verkregen en vervolgens is het proces-verbaal voorgelegd aan de rechter-commissaris (...). Op 14 februari 1995 heeft de zitting van de rechtercommissaris plaatsgevonden, (...). Tevens is een copie van de lijst geldelijke regelingen bijgevoegd (...), hieruit blijkt dat de inbreng gelijk is aan de toedeling en dat de heer H. geen landinrichtingskosten hoeft te betalen. Naar aanleiding van deze opgave en de ter inzage legging van de lijst geldelijke regelingen heeft de heer H. geen bezwaarschrift ingediend. Wat betreft de ontsluiting van het perceel is de commissie er vanuit gegaan dat het perceel in de oude situatie voldoende ontsloten was, het perceel is op dezelfde plaats toegedeeld, dus zijn er door de commissie geen wijzigingen in de ontsluiting aangebracht. Hierbij merk ik op dat ter plaatse de Maasdijk buiten de begrenzing van de ruilverkaveling is gelegen. Buiten de grenzen van de ruilverkaveling heeft de commissie geen bevoegdheden en kan de commissie geen werken uitvoeren. Wat betreft de klacht van uw verzoeker dat de commissie niet adequaat en helemaal niet heeft gereageerd op zijn brieven heeft te maken met het feit dat de commissie van alles en nog wat wordt verweten in een zaak waarin de commissie geen veranderingen heeft aangebracht. De commissie is van mening indien er geen nieuwe feiten aan de orde komen, het niet zinvol is te reageren. Bovendien heeft de heer H. in de doorlopen procedures van de ruilverkaveling voldoende gelegenheid gehad zich te laten informeren..."

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat de Landinrichtingscommissie Land van Cuijk (hierna te noemen: de Commissie) niet adequaat heeft gereageerd op zijn brief van 6 februari 1998 en helemaal niet heeft gereageerd op zijn brief van 29 juni 1998.2. Ten aanzien van het niet adequaat reageren op de brief van 6 februari 1998 wordt opgemerkt dat de Commissie in haar brief van 18 juni 1998 wel degelijk - zij het kort - ingaat op de probleempunten die verzoeker in de bewuste brief aan de orde heeft gesteld. Dat verzoeker liever had gezien dat de Commissie terzake een ander standpunt had ingenomen, neemt niet weg dat op zich geen sprake is van een niet adequate beantwoording van de brief. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. Daarbij moet er overigens ten overvloede nog wel op worden gewezen dat de behandelingsduur in dit geval niet getuigt van grote voortvarendheid.3. Ten aanzien van het in het geheel niet reageren op de brief van 29 juni 1998 voert de Commissie aan dat er in deze brief geen nieuwe feiten aan de orde kwamen, zodat het niet zinvol werd geacht om te reageren. Verzoeker had ook al genoeg gelegenheid gehad om zich te laten informeren.4. De Commissie kan in dit standpunt niet worden gevolgd. Indien een bestuursorgaan de correspondentie met een burger niet langer wil voortzetten omdat er sprake is van een doorgaande herhaling van zetten, is dat op zich niet onjuist. Dit betekent echter niet dat een bestuursorgaan - zoals de Commissie nu heeft gedaan - de correspondentie over het betreffende onderwerp zonder meer mag stopzetten. Alvorens daartoe over te gaan, dient de betrokkene er schriftelijk van op de hoogte te worden gesteld dat en waarom niet meer zal worden gereageerd op correspondentie van zijn hand over de bedoelde problematiek. Nu de Commissie dit laatste niet heeft gedaan, is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Landinrichtingscommissie Land van Cuijk is niet gegrond op het punt van het reageren op verzoekers brief van 6 februari 1998, en gegrond op het punt van het niet reageren op de brief van 29 juni 1998.

Instantie: Landinrichtingscommissie Land van Cuijk te Tilburg

Klacht:

Niet (adequaat) gereageerd op brieven.

Oordeel:

Niet gegrond