1999/008

Rapport
Op 8 september 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Kampen, met een klacht over een gedraging van het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland te Heerlen. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland heeft gereageerd op zijn brief van 22 augustus 1998. Met name klaagt hij erover dat het College van bestuur:1.       aangeeft dat er een beroepszaak loopt, terwijl hij zijn beroepschrift al bij brief van 2 april 1998 heeft ingetrokken; 2.       zijn vragen niet heeft beantwoord.

Achtergrond

1. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Wet van 8 oktober 1992, Stb. 593) Artikel 7.61:"...1. Een belanghebbende kan beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen:(...) f. beslissingen van examencommissies en examinatoren, (...)4. Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het college van beroep het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. (...) Het desbetreffende orgaan deelt binnen drie weken aan het college van beroep, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken, mede tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Is een minnelijke schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift door het college in behandeling genomen..."2. Aan het vademecum van de Open Universiteit voor het studiejaar 1997/1998 is het volgende ontleend:"Minnelijke schikking Als is gebleken dat een beroepschrift aan de eisen voldoet zoals hierboven omschreven, zendt de secretaris van het College (het College van beroep voor de examens; N.o.) het beroepschrift naar de Commissie voor de Examens met het verzoek om na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Dit betekent overigens niet dat in alle gevallen tot een minnelijke schikking dient te worden gekomen (artikel 7.61, vierde lid WHW).I. nhoud minnelijke schikkingDe brief/notitie van de Commissie aan appellant over de 'minnelijke schikking' kan inhouden:a.       een voorstel met betrekking tot een minnelijke schikking, waarbij aan het beroep van appellant geheel of gedeeltelijk wordt tegemoet gekomen; b.       een mededeling dat er van de zijde van de Commissie en examinator geen aanleiding is om terug te komen op een eerder genomen beslissing (tentamenuitslag of vrijstellingsbeslissing) en dat er dus g n minnelijk schikking wordt aangeboden."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Verzoeker diende bij brief van 26 februari 1998 bij het College van beroep voor de examens van de Open Universiteit Nederland een beroepschrift in tegen de beoordeling van het door hem op 26 januari 1998 gemaakte tentamen Inleiding Privaatrecht.2. Het College van beroep verzocht bij brief van 3 maart 1998 aan verzoeker om zijn bezwaar nader te motiveren en een kopie op te sturen van de beoordeling van zijn tentamen.3. Vervolgens volgde een briefwisseling tussen verzoeker en het College van beroep over de nadere motivering van verzoekers beroepschrift. Nadat verzoeker zijn beroepschrift bij brief van 18 maart 1998 nader had gemotiveerd liet het College van beroep bij brief van 23 maart 1998 aan verzoeker weten dat zijn beroepschrift aan de examencommissie was gestuurd met het verzoek om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk was.4. Naar aanleiding van de brief van het College van beroep van 23 maart 1998 liet de examencommissie bij brief van 30 maart 1998 onder meer het volgende aan verzoeker weten:"Omdat het ivm de afstand in veel gevallen onmogelijk is om in een persoonlijk gesprek over een schikking te praten, is de Commissie voor de Examens - mede op grond van tot nu toe opgedane ervaringen - er toe overgegaan om de schikkingsprocedure in 1e instantie schriftelijk te doen plaatsvinden. Dit houdt in dat de Commissie - gemotiveerd - mededeelt aan appellant(e), - of een schikking al dan niet mogelijk is - en zo ja, welke schikking wordt voorgesteld. Op deze wijze is de appellant(e) in de gelegenheid om de motiveringen van de Commissie, de examinator danwel de Facultaire Toetsingscommissie rustig door te nemen (evt in overleg met een studiebegeleider), waarna - indien dat nodig wordt geacht – alsnog telefonisch van gedachten gewisseld kan worden. Een dergelijk gesprek aan de hand van een schriftelijk stuk verloopt gerichter en in de meeste gevallen prettiger. schikkingsvoorstelTav het door u ingediende beroepschrift deel ik u mede dat de Commissie voor de Examens, na kennis genomen te hebben van de in uw beroepschrift genoemde argumenten en overwegingen en na overleg te hebben gepleegd met de betreffende examinator cq vakinhoudelijke deskundige, niet terugkomt op haar eerder genomen beslissing. De belangrijkste overweging(en) om niet terug te komen op de aan u toegezonden tentamenuitslag treft u in bijgaande notitie aan. (...) De Commissie kan u derhalve geen minnelijke schikking aanbieden. Ik zou het op prijs stellen als u uiterlijk 7 dagen na dagtekening aan mij mededeelt of - u op grond van de bijgevoegde overwegingen evt. concept-verweerschrift tot het oordeel bent gekomen dat het doorzetten van uw beroep niet meer tot de re le mogelijkheden behoort of - u uw beroep wenst door te zetten en zo ja, op welke onderdelen het beroep wordt doorgezet of - u, alvorens u tot een van bovenstaande 2 mogelijkheden besluit, nader van gedachten wilt wisselen met ondergetekende en/of vakinhoudelijk deskundige."5. Bij brief van 2 april 1998 trok verzoeker zijn beroepschrift in. Hij gaf in deze brief het volgende aan:"...Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw zeer demotiverend schrijven (...) van 30 mrt. 1998 incl. bijlagen. Gezien het door mij eerder gememoreerde imago van de Commissie is mij geadviseerd, dat het geen enkele zin heeft, mijn beroep door te zetten. Als er geen tegemoetkomende houding mogelijk is heeft een eventuele nadere gedachtenwisseling ook geen enkele zin. Ik staak dus mijn beroep, alhoewel onder protest..." Verzoeker stuurde deze brief aan de examencommissie.6. De examencommissie liet bij brief van 6 april 1998 aan het College van beroep weten dat overleg met verzoeker had geleid tot het intrekken van het beroepschrift.7. Verzoeker schreef vervolgens, op 5 juni 1998, het volgende aan het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland:"...Het is met enige schroom dat ik mij tot u wend. Parodi rend op een brochure van de OU geheten "studeren met een handicap", moet ik constateren dat mijn handicap kennelijk de examencommissie is. Een beroep tegen de beoordeling van een tentamen d.d. 26 jan. 1998 Inleiding Privaatrecht heb ik ingetrokken (...), alhoewel onder protest. Het nader vorm geven van dit protest is de reden van dit schrijven. Alhoewel het mij niet geheel duidelijk is of mijn bezwaren zich alleen tegen de beoordeling van "Privaatrecht" moeten richten of tegen de examencommissie in zijn totaliteit, blijft het feit dat mij binnen de OU geadviseerd is met mijn beroep te stoppen, omdat de kennelijk enige doelstelling van de examencommissie zou zijn zo weinig mogelijk beroepszaken "door te laten komen" vanwege de werkbelasting, aldus kennelijk feitelijke ervaring bij soortgelijke beroepszaken. Niemand kan of wil hier kennelijk iets aan doen of ziet het nut er niet van in hier iets aan te doen. Dit is mijns inziens een uiterst onbevredigende en niet acceptabele situatie, reden waarom ik mij tot u wend met het verzoek e.e.a. eens onder de loupe te nemen en zo mogelijk te komen tot aanpassing van de beoordeling van mijn tentamen van 26 jan. j.l. en hier eventueel ook structureel in te grijpen..."8. Het College van bestuur reageerde bij brief van 9 juni 1998 onder meer als volgt:"Bij brief d.d. 30 maart 1998 heeft de Commissie voor de Examens u gemotiveerd medegedeeld dat u geen minnelijke schikking wordt aangeboden, waarna u bij brief d.d. 2 april 1998 uw beroepszaak heeft ingetrokken. Om die reden heeft het College van Beroep voor de Examens het dossier van uw beroepszaak gesloten. Uw opvatting over de opstelling van de Commissie voor de Examens in uw beroepszaak dan wel in zijn algemeen in beroepszaken delen wij in het geheel niet. De procedure van administratief beroep zoals die wordt gevoerd bij het College van Beroep voor de Examens met als partijen de student en daartegenover de Commissie voor de Examens, welke procedure voor studenten overigens uitvoerig wordt beschreven in het hoofdstuk Beroepszaken in het Vademecum, functioneert naar ons oordeel voortreffelijk. De gevolgde schikkingsprocedure is niet meer dan een uitvoering van het bepaalde in artikel 7.61, lid 4 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek en biedt partijen nog eens de mogelijkheid om over en weer de standpunten te verhelderen. Voor het College van Bestuur is door de wetgever absoluut g n rol weggelegd in een (lopende) beroepszaak voor het College van Beroep voor de Examens, zoals u dat helaas kennelijk voor ogen heeft. Uw schrijven bevat overigens voldoende aanknopingspunten om, indien wij die bevoegdheid w l hadden, als College van Bestuur de voor u gevolgde procedure te beoordelen. Tenslotte delen wij u mede dat een eventuele herbeoordeling van genoemd tentamen door de daartoe wel bevoegde organen, zijnde de Commissie voor de Examens casu quo het College van Beroep voor de Examens, niet meer aan de orde kan zijn omdat u bij brief d.d. 2 april 1998 uw beroepszaak heeft gestaakt. (...) Indien u het niet eens bent met dit besluit, dan kunt u binnen zes weken na dagtekening van dit besluit een bezwaarschrift en een kopie van dit besluit zenden aan het College van Bestuur van de Open Universiteit Nederland (...). In het bezwaarschrift vermeldt u waarom u dit besluit niet juist vindt."9. Verzoeker tekende bij brief van 26 juni 1998 bezwaar aan tegen het besluit van het College van bestuur van 9 juni 1998. Hij gaf in zijn brief onder meer het volgende aan:"Uw besluit is mijns inziens onterecht en daarom onjuist, alhoewel begrijpelijk vanwege de mijns inziens wat eenzijdige ori ntatie op uw organisatie in Heerlen. Zoals u uit mijn schrijven d.d. 5 juni j.l. (...) blijkt, zuig ik e.e.a. niet uit mijn duim maar is mijn bezwaar/protest mede gebaseerd op meningen/ervaringen uit de Open Universiteit. Ik verzoek u daarom beleefd, u nader te ori nteren in de "front-linie" van uw organisatie. Zoals u bekend is dat in mijn geval het studiecentrum in Zwolle c.s."10. Het College van beroep verzocht bij brief van 30 juni 1998 aan verzoeker om zijn bezwaarschrift nader te motiveren aangezien "vooralsnog niet duidelijk is wat u voor ogen heeft met uw bezwaarschrift.".11. Verzoeker liet bij brief van 7 juli 1998 onder verwijzing naar zijn brieven van 5 juni en 26 juni 1998 aan het College van bestuur weten dat naar zijn mening zijn bezwaar voldoende duidelijk was.12. Bij brief van 27 juli 1998 herhaalde het College van bestuur zijn verzoek aan verzoeker om aan te geven wat hij voor ogen had met zijn bezwaarschrift van 26 juni 1998. Het College van bestuur gaf in deze brief onder meer het volgende aan:"Indien u met uw brief van 5 juni 1998 niet meer bedoeld heeft dan uit te leggen waarom u "onder protest" uw beroepszaak heeft ingetrokken, vernemen wij dat eveneens gaarne binnen gestelde termijn, zodat wij uw brieven ter kennisneming aan het College van beroep voor de examens kunnen doen toekomen voor archivering in het beroepsdossier. Uw reactie ontvangen wij gaarne v r 11 augustus 1998. Indien u niet binnen de gestelde termijn voldoet aan bovenstaand verzoek, zal u bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard."13. Verzoeker reageerde bij brief van 1 augustus 1998 onder meer als volgt:"Helaas moet ik constateren, dat uw schrijven uiterst formeel van aard is en niet ingaat op mijn eerder geformuleerde klacht. Wat mij voor ogen staat is, dat u mij een propedeutisch getuigschrift verschaft, dat mij door de handelwijze van de Examencommissie onthouden wordt. Ik beveel u tevens aan, kennis te nemen van het artikel van Sara (?) in het blad Recht Op, (...) uitgave van de Vereniging Juridische Studenten te Zwolle, jaargang 8 nr. 4 van juli 1998."14. Het College van bestuur gaf in reactie op verzoekers brief van 1 augustus 1998 bij brief van 10 augustus 1998 aan verzoeker aan dat hij niet was ingegaan op het verzoek om zijn bezwaarschrift nader te motiveren. Het College van beroep deelde mee dat het verzoekers bezwaarschrift om die reden niet in behandeling zou nemen en dat zijn dossier zou worden gesloten. Verder schreef het College van beroep het volgende:"...Te uwer informatie merken wij op dat ingevolge de wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de bij de Open Universiteit Nederland vigerende regelgeving de Commissie voor de examens is belast met de afgifte van in casu het getuigschrift propedeutisch examen..."15. Verzoeker schreef op 12 augustus 1998 onder meer het volgende aan het College van bestuur:"Ik kan mij voorstellen dat u het niet prettig vindt om kritiek op het functioneren van uw examencommissie te moeten constateren en dat nog wel mede op basis van medewerkers van uw eigen organisatie, die kennelijk om hun moverende redenen geen heil zien om zelf aan de bel te trekken, maar dat mag voor u geen reden zijn om u te onttrekken aan een correcte behandeling van klachten.. e.a. lijkt mij volstrekt onacceptabel, zoals het daarom ook alleen al lachwekkend is, om in uw schrijven van 10 aug. j.l. opnieuw te verwijzen naar de Commissie voor de examens. Dit soort cirkelredeneringen bevestigen uw onwil om serieus met klachten om te gaan."16. Het College van bestuur reageerde bij brief van 20 augustus 1998 als volgt:"...In uw genoemde brief stelt u dat de Open Universiteit klachten van studenten niet correct zou behandelen. Uw stelling kunnen wij niet onderschrijven. Indien door een student gemotiveerd bezwaar wordt aangetekend tegen een besluit van ons college, wordt dit bezwaar - overeenkomstig het bepaalde in de Regeling behandeling bezwaren Open Universiteit Nederland - door ons ter advisering voorgelegd aan Kamer IV (Behandeling van bezwaren van studenten) van de Commissie behandeling bezwaren Open Universiteit Nederland. Tijdens de zitting van Kamer IV wordt de betreffende student in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar mondeling toe te lichten. Indien het een gemotiveerd beroep betreft ingevolge artikel 7.61 van de wet op het hoger onderwijs en wetenschapelijk onderzoek, wordt het beroep behandeld door het College van beroep voor de examens. Tijdens de zitting van dat college wordt de betreffende student in de gelegenheid gesteld zijn beroep mondeling toe te lichten. Ten aanzien van het door u ingediende bezwaar tegen ons besluit van 9 juni 1998 hebben wij u in de gelegenheid gesteld uw bezwaar te motiveren. Van deze gelegenheden hebt u geen gebruik gemaakt. Dit heeft geleid tot het gestelde in onze brief van 10 augustus 1998..."17. Bij brief 22 augustus 1998 liet verzoeker onder meer het volgende aan het College van bestuur weten:"Opnieuw ziet u kans niet inhoudelijk op mijn klacht in te gaan. Ik leg u dan ook opnieuw enkele concrete vragen voor. Heeft u zich m.b.t. het functioneren van de examencommissie tevens geori nteerd bij het studiecentrum in Zwolle. Zo ja, bij wie en wanneer en met welk resultaat. Zo neen, waarom niet. Heeft u kennis genomen van het artikel van Sara (?) in het blad Recht Op (...) uitgave van de Vereniging Juridische Studenten te Zwolle, jaargang 8 nr. 4 van juli 1998. Zo ja, wat is uw reactie daarop. Zo neen, waarom niet. In het voorgaande en in mijn eerdere correspondentie vindt u mijn bezwaar mijns inziens voldoende gemotiveerd. Ik handhaaf dan ook volledig het gestelde in mijn schrijven van 12 aug. 1998."18. Het College van bestuur deelde bij brief van 2 september 1998 onder meer het volgende aan verzoeker mee:"Bij brief dd 5 juni 1998 heeft u opmerkingen gemaakt over de opstelling van de Commissie voor de examens in uw beroepszaak bij het College van beroep voor de examens met betrekking tot het tentamen van 26 januari 1998 van de cursus Inleiding privaatrecht. Bij brief dd 9 juni 1998 hebben wij u uitvoerig medegedeeld dat het College van bestuur geen rol kan spelen in een (lopende) beroepszaak bij het College van beroep voor de examens. Daarbij hebben wij u erop gewezen dat u tegen dat besluit bij ons een bezwaarschrift kon indienen. Op 29 juni 1998 ontvingen wij vervolgens uw bezwaarschrift dd 26 juni 1998. Bij brief dd 30 juni 1998 hebben wij u verzocht binnen een daartoe geboden termijn uw bezwaar nader te motiveren. Daarop reageerde u bij brief dd 7 juli 1998. Wederom vroegen wij u bij brief dd 27 juli 1998 uw bezwaar, binnen een daarbij geboden termijn te motiveren. Daarop volgde uw reactie van 1 augustus 1998. (...) Bij brief dd 10 augustus 1998 ontving u van ons een reactie op uw brief dd 1 augustus 1998. Vervolgens reageerde u bij brief dd 12 augustus 1998 waarna wij u bij brief dd 20 augustus 1998 nader ge nformeerd hebben over de procedures die gelden voor de behandeling van klachten van studenten. Tenslotte ontvingen wij op 25 augustus 1998 uw brief dd 22 augustus 1998 waarin u, met verwijzing naar uw eerdere brieven, ondermeer opnieuw ingaat op het functioneren van de Commissie voor de examens. Zoals reeds eerder bij brief dd 9 juni 1998 medegedeeld kunnen wij ons niet mengen in een procedure bij het College van beroep voor de examens en functioneert naar ons oordeel de Commissie voor de examens voortreffelijk. Wij blijven van oordeel dat u uw bezwaren onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder is het door u aangehaalde artikel ons niet bekend en zien wij geen aanleiding, ook indien u ons daarvan een kopie zou verstrekken, om daarop in te gaan. Indien u kennelijk problemen ondervindt tijdens uw studie raden wij u aan deze neer te leggen bij ons Studiecentrum te Zwolle waar wellicht in een persoonlijk gesprek een oplossing voor uw problemen kan worden gevonden. Gelet op het bovenstaande en onze eerdere brieven verklaren wij uw bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk. Van het horen is gelet op het bepaalde in artikel 7.3 sub a van de Algemene wet bestuursrecht, om die reden afgezien."B. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder

Klacht

en in zijn onder A. Feiten opgenomen brieven.C. Standpunt van het College van bestuurHet College van bestuur liet in reactie op de klacht onder meer het volgende weten:"1. Loop van de procedures College van beroep voor de examens Aan de correspondentie tussen het College van bestuur en (verzoeker; N.o.) ging een administratieve beroepsprocedure vooraf, die een aanvang nam met het beroepschrift d.d. 26 februari 1998 van (verzoeker; N.o.) en eindigde met zijn brief d.d. 2 april 1998, waarin hij mededeelde zijn beroep te staken. (...)

College van bestuur Vervolgens richtte (verzoeker; N.o.) zich, startend met zijn brief d.d. 5 juni 1998 en laatstelijk met zijn brief d.d. 1 oktober 1998 tot het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland. (...) De loop van de correspondentie wordt door het College van bestuur uitvoerig beschreven in zijn brief van 2 september 1998, waarna de brief d.d. 1 oktober 1998 van (verzoeker; N.o.) volgde en de brief van het College van 8 oktober 1998. (...) 2. Inhoud van de klacht Datgene wat door (verzoeker; N.o.) is aangevoerd en ook in datgene wat hij aanvoert in zijn brieven dd 6 september 1998, 1 en 15 oktober 1998 aan uw Bureau vormt voor het College geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen dan laatstelijk verwoord in zijn brief d.d. 2 september 1998. Daarvoor dient het volgende als toelichting. In de administratieve beroepsprocedure die speelde bij het College van beroep voor de examens tussen (verzoeker; N.o.) en de Commissie voor de examens was geen rol voor het College van bestuur weggelegd. Evenmin zou op basis van artikel 11.12 van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek het College van bestuur zich kunnen mengen in een besluit van de Commissie voor de examens omdat beroep bij het College van beroep voor de examens heeft opengestaan. Daarbij komt dat (verzoeker; N.o.) zijn beroepsprocedure bij het College van beroep voor de examens bij brief d.d. 2 april 1998 heeft ingetrokken. Hij had in de CBE-beroepsprocedure zijn beroep kunnen doorzetten, zodat uiteindelijk (als enige daarvoor door de wetgever aangewezen betuursorgaan) het College van beroep voor de examens, in zijn einduitspraak over de bezwaren van (verzoeker; N.o.) een oordeel zou geven. (Verzoeker; N.o.) heeft daarvoor niet gekozen en wil nu het College van bestuur een rol toebedelen die het College niet k n en m g vervullen. De bezwaren die (verzoeker; N.o.) bij het College van bestuur naar voren heeft gebracht, zijn naar de mening van het College van bestuur overeenkomstig de daarvoor geldende regels behandeld. (Verzoeker; N.o.) is uitvoerig uitgelegd wat van hem werd gevraagd en wat het College voor hem zou kunnen betekenen. Daarbij is telkens, voorzover naar de mening van het College relevant, concreet ingegaan op de door (verzoeker; N.o.) gestelde vragen. Dat overigens geen administratieve beroepszaak meer liep, is (verzoeker; N.o.) reeds bij brief d.d. 9 juni 1998 medegedeeld. In de derde alinea van de brief van 2 september 1998 is in het algemeen benadrukt dat het College van bestuur in een beroepszaak, noch lopende een beroepszaak bij het College van beroep voor de examens, een rol kan spelen. Er liep een bezwaarschriftenprocedure bij het College van bestuur terwijl de administratieve beroepsprocedure bij het College van beroep was be indigd. Het College van beroep betreurt het dat (verzoeker; N.o.) de indruk heeft dat er een "bureaucratische trucendoos" is opengetrokken. Het is evenwel een formele reden, namelijk de beperkte ruimte die het College van bestuur in deze bezit, die maakt dat het College van bestuur niet anders kan handelen. Oordelen over, en toetsing aan het recht van (de totstandkoming van) tentamenuitslagen heeft de wetgever specifiek overgelaten aan het College van beroep voor de examens. Een oordeel over de bezwaren als door (verzoeker; N.o.) voor het College van bestuur verwoord kon het College van bestuur eenvoudig weg niet geven. Om die reden was het ook noodzakelijk om het formele kader aan te halen in de correspondentie met (verzoeker; N.o.). Helaas is dat door (verzoeker; N.o.) als pure bureaucratie ervaren."D. Nadere informatie verzoekerNaar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman liet verzoeker weten dat hij de brief van de examencommissie van 30 maart 1998 aan een medewerker van het studiecentrum te Zwolle had voorgelegd. Deze had daarop, aldus verzoeker, aan hem laten weten dat hij zijn beroepschrift net zo goed kon intrekken omdat het toch geen zin had. Verzoeker deelde mee dat deze medewerker vervolgens had gezegd hetgeen hij in zijn brief van 5 juni 1998 heeft aangegeven (zie hiervoor onder A. Feiten onder 12) en dat dit voor hem aanleiding was geweest om zijn beroepschrift onder protest in te trekken. Verzoeker gaf aan dat zijn klacht in feite betrekking had op de wijze waarop de examencommissie zich in de schikkingsprocedure had opgesteld. Ten slotte merkte hij op dat hij met zijn brieven aan het College van bestuur had willen bereiken dat zijn tentamen opnieuw zou worden beoordeeld in overleg met vertegenwoordigers van het studiecentrum te Zwolle inclusief de betreffende docent privaatrecht.

Beoordeling

I. . Inleiding1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland heeft gereageerd op zijn brief van 22 augustus 1998.2. Verzoeker diende bij brief van 26 februari 1998 een beroepschrift in bij het College van beroep voor de examens van de Open Universiteit Nederland tegen de beoordeling van het op 26 januari 1998 door hem gemaakte tentamen Inleiding Privaatrecht. Verzoeker trok zijn beroepschrift bij brief van 2 april 1998 in. Over de reden van de intrekking van zijn beroepschrift schreef hij op 5 juni 1998 een brief aan het College van bestuur. Hij gaf in deze brief aan dat hem binnen de Open Universiteit was geadviseerd om zijn beroepschrift tegen de beoordeling van zijn tentamen Inleiding Privaatrecht in te trekken "omdat de kennelijk enige doelstelling van de examencommissie zou zijn zo weinig mogelijk beroepszaken "door te laten komen" vanwege de werkbelasting". Hij verzocht het College van bestuur om deze situatie onder de loep te nemen. Tevens verzocht hij aan het College van bestuur om "te komen tot aanpassing van de beoordeling van (zijn) tentamen".3. Het College van bestuur liet verzoeker in reactie op diens brief van 5 juni 1998 weten dat het College van bestuur geen rol kan spelen in een (lopende) beroepszaak bij het College van beroep (brief van het College van bestuur van 9 juni 1998). Verder deelde het College van bestuur mee dat het verzoekers opvatting over de opstelling van de examencommissie in zijn beroepszaak niet deelde. Volgens het College van bestuur functioneert de procedure van administratief beroep zoals die wordt gevoerd bij het College van beroep met als partijen de student en daartegenover de examencommissie voortreffelijk.4. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van het College van bestuur. Volgens verzoeker was deze reactie onterecht en onjuist. Hij liet dit bij brief van 26 juni 1998 aan het College van bestuur weten. Hierop volgde een briefwisseling tussen verzoeker en het College van bestuur. Verzoekers brief van 22 augustus 1998 maakt daarvan deel uit. Het College van bestuur reageerde bij brief van 2 september 1998 op verzoekers brief van 22 augustus 1998.II. . Ten aanzien van de mededeling in de brief van 2 september 1998 dat er een beroepszaak loopt1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het College van bestuur in zijn brief van 2 september 1998 aangeeft dat er een beroepszaak loopt, terwijl hij zijn beroepschrift al bij brief van 2 april 1998 heeft ingetrokken. Het College van bestuur gaf in zijn brief van 2 september 1998 aan dat het College van bestuur geen rol kan spelen in een (lopende) beroepszaak bij het College van beroep.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.61, eerste lid, onder f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kon verzoeker bij het College van beroep beroep instellen tegen de beoordeling van het op 26 januari 1998 door hem gemaakte tentamen Inleiding Privaatrecht. Het College van bestuur is ter zake niet bevoegd. Het feit dat verzoeker zijn beroepschrift (al dan niet onder protest) had ingetrokken, verandert daar niets aan. Het College van bestuur kon dan ook, anders dan verzoeker in zijn brief van 5 juni 1998 aan het College van bestuur verzocht, niet komen tot aanpassing van de beoordeling van verzoekers tentamen.3. Zoals het College van bestuur in zijn reactie aangeeft, heeft het College van bestuur al in zijn brief van 9 juni 1998 opgemerkt dat verzoeker zijn beroepschrift bij brief van 2 april 1998 had ingetrokken. Het College van bestuur heeft met de mededeling in zijn brief van 2 september 1998 dat het College van bestuur geen rol kan spelen in een (lopende) beroepszaak bij het College van beroep - waarbij wordt verwezen naar de brief van 9 juni 1998 - dan ook niet bedoeld te zeggen dat er nog een beroepszaak liep. Het College van bestuur heeft met deze mededeling alleen willen aangeven dat het College van bestuur niet bevoegd is zich uit te spreken over de beoordeling van het door verzoeker gemaakte tentamen. De onderzochte gedraging op dit punt is dan ook behoorlijk.III. . Ten aanzien van de reactie op verzoekers vragen van 22 augustus 19981. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat het College van bestuur de vragen in zijn brief van 22 augustus 1998 niet heeft beantwoord.2. Verzoeker verzocht in zijn brief van 22 augustus 1998 aan het College van bestuur om aan te geven of het zich met betrekking tot het functioneren van de examencommissie had geori nteerd bij het studiecentrum te Zwolle. Verder wilde hij weten of het College van bestuur had kennisgenomen van een bepaald artikel in het blad "Recht Op". Verzoekers vragen kwamen voort uit zijn onvrede over de wijze waarop het College van bestuur zijn klacht over het functioneren van de examencommissie behandelde. Volgens verzoeker weigerde het College van bestuur ten onrechte om inhoudelijk op zijn klacht in te gaan.3. Noch uit verzoekers brief van 5 juni 1998, noch uit zijn latere brieven, wordt duidelijk op welke gedraging(en) van de examencommissie zijn klacht precies betrekking heeft. Uit verzoekers brieven en het moment waarop hij zijn beroepschrift heeft ingetrokken (na de ontvangst van de brief van de examencommissie van 30 maart 1998) viel wel op te maken dat zijn klacht in ieder geval betrekking had op de wijze waarop de examencommissie zich had opgesteld in de schikkingsprocedure. Verzoeker liet naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman weten dat zijn klacht in feite daarop betrekking had.4. Het College van bestuur wees er in zijn brief van 9 juni 1998 met betrekking tot het functioneren van de examencommissie terecht op dat de schikkingsprocedure niet meer is dan een uitvoering van het bepaalde in artikel 7.61, vierde lid, van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (zie

Achtergrond

onder 1.). Het College van beroep had overeenkomstig het gestelde in dit artikellid aan de examencommissie verzocht om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk was. Het stond de examencommissie vervolgens vrij om, indien zij geen aanleiding zag om terug te komen op de door verzoeker bestreden beslissing, hem geen minnelijke schikking aan te bieden (zie ook het vademecum van de Open Universiteit voor het studiejaar 1997/1998;

Achtergrond

onder 2.). Het was vervolgens aan het College van beroep (en niet aan het College van bestuur; zie hiervoor onder II.3) om een oordeel uit te spreken over de beoordeling van verzoekers tentamen en daarmee (al dan niet impliciet) over de opstelling van de examencommissie in de schikkingsprocedure. Het College van bestuur kon zich naar aanleiding van verzoekers klacht dan ook op het standpunt stellen dat het College van bestuur niet bevoegd is om een oordeel te geven over de beoordeling van het door verzoeker gemaakte tentamen noch over het standpunt dat de examencommissie heeft ingenomen naar aanleiding van het verzoek van het College van beroep om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk was. Verzoeker kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het College van bestuur ten onrechte weigerde om inhoudelijk op zijn klacht in te gaan.5. In reactie op de door verzoeker in zijn brief van 22 augustus 1998 gestelde vraag of het College van bestuur zich met betrekking tot het functioneren van de examencommissie had geori nteerd bij het studiecentrum te Zwolle, wees het College van bestuur verzoeker er opnieuw op dat het zich niet kan mengen in zaken die onder de competentie van het College van beroep vallen. Hieruit valt op te maken dat het College van bestuur zich - om deze reden - niet had geori nteerd (en ook niet van plan was zich te ori nteren) bij het studiecentrum te Zwolle. Het verwees daarbij naar de eerder gevoerde correspondentie (onder meer de brief van 9 juni 1998). Ten aanzien van de door verzoeker gestelde vraag of het College van bestuur kennis had genomen van een bepaald artikel in het blad "Recht Op" gaf het College van bestuur aan dat het dit artikel niet kende en dat het, ook indien verzoeker daarvan een kopie zou opsturen, geen aanleiding zag om daarop in te gaan. Het College van bestuur gaf niet aan waarom het daartoe geen aanleiding zag. Daar staat tegenover dat verzoeker in zijn brieven niet heeft aangegeven waarom het van belang was dat het College van bestuur kennis zou nemen van het door hem bedoelde artikel. Gelet hierop is het niet onjuist dat het College van bestuur niet aangeeft waarom het g n aanleiding ziet om kennis te nemen van het door verzoeker bedoelde artikel. Gezien het vorenstaande kan niet worden gesteld dat het College van bestuur de door verzoeker in zijn brief van 22 augustus 1998 gestelde vragen niet heeft beantwoord. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het College van bestuur van de Open Universiteit Nederland te Heerlen is niet gegrond.

Instantie: Open Universiteit

Klacht:

Reactie op brief .

Oordeel:

Niet gegrond