1998/336

Rapport
Op 18 april 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw W. te Breda, ingediend door DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, alsmede over een gedraging van de rijksrecherche te 's-Gravenhage. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van respectievelijk de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg) en de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoekster klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland op 2 augustus 1995. Met name klaagt zij erover dat de ambtenaren buitenproportioneel geweld tegen haar zoon hebben gebruikt.          Verder klaagt zij erover dat de rijksrecherche een onvolledig onderzoek heeft ingesteld naar het politieoptreden.          Ten slotte klaagt zij erover dat de chef van het regionale politiekorps Zeeland op 27 augustus 1996 haar verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.

Achtergrond

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. De burgerlijke rechter is immers bij uitsluiting bevoegd bindend te beslissen over de vraag of een bestuursorgaan is gehouden om op grond van bepalingen van burgerlijk recht schade te vergoeden. Alleen wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze berust, zo evident juist is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een nietbehoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid eventueel moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een nietbehoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland en een betrokken ambtenaar van de rijksrecherche de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster, de Minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten 1. Verzoeksters zoon La. raakte in de nacht van 1 op 2 augustus 1995 gewond tijdens een vechtpartij bij een discotheek in Westkapelle toen hij met een groep vrienden, onder wie Va., Vo, V., W., H. en zijn broer L. de verjaardag van Va. vierde. Bij deze vechtpartij was de groep van vrienden van La. betrokken. Bij brief van 6 augustus 1995 diende verzoekster bij het regionale politiekorps Zeeland een klacht in over het politieoptreden dat volgde op de vechtpartij. Deze klacht hield onder meer het volgende in:"Op een gegeven moment is (...) Va. (een vriend van verzoeksters zoon; N.o) uit de discotheek gezet omdat hij met opzet een bierglas zou hebben gemold. (...) Enfin op een gegeven moment gaat een van de anderen kijken, waar Va., de jarige, bleef. Toen hij buiten kwam stonden daar een paar negers 2 of 3 personen, die er duidelijk op uit waren om amok te maken. Zij hebben deze jongen afgetuigd met zijn allen. Hij, Vo.

(een vriend van verzoeksters zoon; N.o.), is toen naar binnen gegaan om de hulp van zijn vrienden in te roepen. Volgens mijn zonen waren deze negers, ondertussen 5 of 6 man, stoned en het is uitgelopen op een knokpartij. De uitsmijters bleven doodleuk kijken, hoe kun klanten werden afgetuigd door een aantal amokmakers. Op een gegeven moment begonnen de uitsmijters mee te doen, maar deze kozen de zijde van de negers, tot overmaat van ramp vond de politie het ook nodig om mee te doen en heeft zonder enige egards op de blanke jongens geknuppeld met hun wapenstokken. Dit laatste is voor mij onbegrijpelijk, eerst kijken ze toe, dan grijpen ze in en kiezen de kant van de negers. Zijn ze zo bang voor negers, of zijn ze bang om straks te horen te krijgen dat zij discrimineren. Het resultaat is desastreus geworden. Met hun wapenstokken hebben zij n.l. op de hoofden en ruggen geslagen, hetgeen daadwerkelijk betekent dat zij zeer bewust bezig zijn geweest mensen zwaar letsel toe te brengen. Mijn oudste zoon La. heeft 2 klappen op zijn hoofd gekregen en is toen bewusteloos neergevallen. Hij had een gat in zijn linker slaap en over zijn rechter oog en zijn rechter wang kwam de tweede klap, waarna zijn licht uitging. Er blijken zeker 5 kiezen kapot te zijn echter hij heeft een zware hersenschudding en heeft derhalve nog geen tandarts kunnen bezoeken. (...) De jongens vroegen de agenten om een ambulance te bellen voor mijn zoon die nog steeds bewusteloos was en heftig bloedde en voor een andere jongen waarvan het gezicht heel heftig bloedde. Dit weigerden ze in eerst instantie. (...) Na een half uur toen mijn zoon nog steeds bewusteloos was, hebben ze toch de ambulance gebeld; toen deze eindelijk kwam zeiden ze botweg dat ze ze niet meenamen want ze zouden wel dronken zijn!!. (een vriend van verzoeksters zoon; N.o.) heeft mijn zoon toen heel voorzichtig in de auto gelegd en is met nog een paar anderen naar het ziekenhuis in Vlissingen gereden, alwaar ze mijn zoon de rest van de nacht hebben gehouden en mijn huisarts in Breda al hadden verwittigd dat mijn zoon een zware hersenschudding had. Uiteraard stel ik U aansprakelijk voor de gevolgen, die hier nog uit zullen voortvloeien." 2. Het regionale politiekorps Zeeland zond verzoeksters brief van 6 augustus 1995 naar het arrondissementsparket te Middelburg.

Op verzoek van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Middelburg stelde hoofdinspecteur Lu. van de rijksrecherche te 's-Gravenhage, in opdracht van de procureur-generaal van het gerechtshof te 's-Gravenhage, een onderzoek in naar het politieoptreden in de nacht van 1 op 2 augustus 1995. Dit onderzoek werd vastgelegd in een proces-verbaal van 30 november 1995.3. Bij brief van 21 augustus 1995 stelde de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Middelburg verzoekster ervan op de hoogte dat een rijksrecherche-onderzoek zou worden ingesteld. In deze brief staat onder meer het volgende:"In uw brief (van 6 augustus 1995, zie hiervoor onder A.1.; N.o.) lees ik in feite een aangifte van (ernstige) mishandelingen, gepleegd door deze ambtenaren; uw brief wil ik als zodanig behandelen. Naar de door u in uw brief beschreven gebeurtenissen zal ik dan ook een strafrechtelijk onderzoek (laten) instellen. Om de onafhankelijkheid van onderzoek te garanderen heb ik aan de rijksrecherche te 's-Gravenhage gevraagd uw klacht of aangifte te onderzoeken. Deze instantie zal dan ook binnen – naar ik hoop – afzienbare tijd contact met u opnemen. Een onderzoek als hierbij aangekondigd betekent echter ook dat een mogelijke rol van de groep waartoe uw zoons behoorden, redelijkerwijs niet buiten beschouwing kan blijven. Ik geef u voorlopig alvast in overweging medische verklaringen met betrekking tot het toegebrachte letsel aan de behandelend artsen/specialisten te vragen. dat voorkomt in een later stadium mogelijk problemen over de omvang van het letsel."4.1. In bovengenoemd onderzoek hoorde de rijksrecherche verzoekster, de zonen van verzoekster La. en L., alsmede zeven overige personen van de groep van vrienden van La. (hierna ook de groep van La.), twee medewerkers van de ter plaatse gekomen ambulance, twee medewerkers van de discotheek, alsmede zes betrokken politieambtenaren. In het proces-verbaal van 30 november 1995 van de rijksrecherche te 's-Gravenhage staan, voor zover hier van belang, de volgende verklaringen opgenomen:van verzoekster:"Op 6 augustus 1995 heb ik een schriftelijke klacht ingediend (...) Ik deed deze klacht naar aanleiding van mijns inziens bruut politieoptreden in de nacht van 1 op 2 augustus 1995 op de parkeerplaats bij de discotheek (...). Bij die gelegenheid werd met name mijn zoon La. ernstig gewond.

Hij liep aan verwondingen op:a: een gat in zijn hoofd; b:       een dikke striem over zijn hoofd ten gevolge van een klap met een wapenstok; c. drie kapotte tanden; d: een kapotte kies; e: een zware hersenschudding; f: gezicht en tong nog gevoelloos; en g: momenteel nog ziek thuis." van verzoeksters zoon La.: "In de nacht van dinsdag 1 augustus 1995 op woensdag 2 augustus 1995 omstreeks 02.00 uur, kwam ik met een stel vrienden aan bij de discotheek (...) in Westkapelle. Wij wilden daar de verjaardag van Va. vieren. (...) Het kan omstreeks 03.15 uur geweest zijn, dat de jarige Va. per ongeluk enige glazen bier van een serveerblad liet vallen, tengevolge waarvan de glazen braken. Door personeel (...) werd n en ander uitgelegd als had Va. met glazen gegooid. Va. werd door n van de vele portiers uit de disco verwijderd. (...) Kort daarna ging Vo. even naar buiten om te kijken hoe het met Va. ging. Ik volgde hem op ongeveer 5 meter. Wat er buiten exact gebeurde, onttrok zich aan mijn waarneming, maar ik zag ineens dat Vo. bloedde aan zijn neus. Vo. stond op dat moment bij een groep mij onbekende negers. Later hoorde ik, dat n van die negers Vo. op zijn neus had gestompt. Degene die sloeg was een grote neger met dreadlock haar. Hierna zijn wij naar binnen gegaan. Va. moest buiten blijven. Binnen heb ik ons gezelschap verzameld en besproken wat er buiten gebeurd was. (...) Wij zijn vervolgens met de hele groep naar buiten gegaan. Ik had op dat moment ongeveer 10 glazen bier gedronken. Daar ontstond binnen de kortste keren een knok-partij tussen die negers en ons. (...) Toen het gevecht even luwde, liepen wij naar twee in uniform geklede agenten die voor een politie-auto stonden. Wij deden daar ons beklag over het gedrag van de neger. Toen wij bij de disco aankwamen stonden daar reeds twee agenten met een politie-auto. (...) Ik zag in de nabijheid van de twee agenten, op ongeveer 15 meter afstand, enige portiers (...) staan. Daar achter stond een lange mij onbekende jongen, die volgens mij in de disco werkt. Het was die jongen die, als ik mij goed herinner, tussen de portiers door een onbekende jongen een stomp op het gelaat gaf. Daarna verschool hij zich weer achter de portiers. Ik ergerde mij aan dat gedrag en liep om de portiers heen naar die jongen. Bij hem

gekomen gaf ik hem opzettelijk een harde stomp tegen het hoofd. Voordat ik enige uitwerking van die klap kon waarnemen, ging bij mij letterlijk het licht uit. Vanaf dat moment tot de vrijdagavond daaraanvolgende kan ik mij niets meer herinneren wat er in die tussentijd gebeurd is. Volgens anderen ben ik in die periode wel bij bewustzijn geweest. Ik heb gehoord, dat ik per auto naar het ziekenhuis in Vlissingen vervoerd ben. Daar ben ik de nacht voor observatie gehouden, waarna ik de volgende dag naar huis ben vervoerd. Vanaf woensdag 2 augustus 1995 ben ik tot 4 september 1995 bedlegerig geweest in verband met de zware hersenschudding die ik tengevolge van een klap met een wapenstok op mijn hoofd had opgelopen. Ik was in die tijd ongeveer 5 uur per dag wakker, de rest van de dag sliep ik. Hoewel ik het zelf niet weet, hebben anderen, waaronder mijn broer L., gezien dat n der agenten mij met de wapenstok een klap over de voorkant van mijn hoofd gaf." van L., de broer van La.:"Op woensdag 2 augustus 1995 omstreeks 02.00 uur arriveerde ik met een stel vrienden bij de disco (...). Op een gegeven moment is Vo. even naar buiten geweest om te kijken hoe het met Va. was. Toen hij even later bij ons terug kwam, vertelde hij dat hij buiten was geslagen door een man die deel uitmaakte van een groep van ongeveer 10 negers. Hierop zijn wij met zijn allen naar buiten gegaan om verhaal te halen. Buiten gekomen ontstond er ruzie tussen de groep negers en ons gezelschap. (...) Tijdens een pauze in het gevecht hebben wij ons tot twee in uniform geklede politie-agenten gewend. (...) Wij "vroegen" de agenten waarom zij niets deden. Wij spraken de agenten op een nogal verwijtende toon aan, aangezien wij op dat moment behoorlijk over de zeik waren. Wij kregen van de politie-agenten geen antwoord. Hierna laaiden de vijandelijkheden weer op. Ik zag dat een lange slungel op korte afstand van de agenten achter een paar portiers stond en zich bijzonder vervelend gedroeg. Ik zag dat mijn broer La. op die man afliep en hem vervolgens een harde stomp tegen het hoofd gaf. Ik zag vervolgens dat die man tengevolge van die klap achterover sloeg en in een zittende houding terecht kwam. Die klap van La. was het eigenlijke sein om weer te gaan knokken. De portiers, ongeveer 6 man, kozen de kant van de negers en gingen mee knokken. Op dat moment ging de politie er zich daadwerkelijk mee bemoeien. Ik zag dat er inmiddels 4 agenten waren. Tevens breidde de groep portiers zich uit tot ongeveer 12 man. Wat er toen precies gebeurd is weet ik niet meer. Het was een hectische toestand,

waarbij over en weer klappen vielen. Tijdens het gevecht zag ik, dat mijn broer La. van een mij onbekende agent n klap met de wapenstok kreeg. La. werd door die klap met de wapenstok schuin over zijn gezicht getroffen. Tengevolge van die klap ging La. neer en bleef stil op de grond liggen. Ik schat de tijd tussen het moment dat La. de lange slungel een stomp verkocht en hij zelf door de klap met de wapenstok werd getroffen, op ongeveer 1 minuut. Nadat La. tegen de grond geslagen werd, ben ik hem een paar minuten uit het oog verloren, omdat ik ook aan het knokken was. Tijdens het gevecht zag ik n van de portiers (...) met een armvol honkbalknuppels. Dat vond ik eng. De knuppels zijn niet gebruikt. Het gevecht duurde nog ongeveer 5 minuten en ik zag over en weer meerdere mensen door het geweld neergaan. Op een gegeven moment was het gevecht over. Even voordat het gevecht ophield, heb ik mij met H. of V. bekommerd om mijn broer La. Ik zag, dat La. onder wat bosjes nog steeds bewusteloos op de grond lag. Hoe hij daar gekomen is weet ik niet, maar La. lag onder die bosjes op een afstand van ongeveer 5 meter van de plaats waar hij was neergeslagen. Vervolgens hebben wij La. van onder die bosjes vandaan naar een grasveldje gesleept. Nadat het gevecht over was, stond onze groep met de portiers en de agenten rondom La. De negers vertrokken. Ik heb werkelijk tegen de politie staan gillen om een ambulance, want ik vermoedde dat La. er erg aan toe was en dringend medische hulp behoefde. De enige reactie die ik van de politie kreeg was: "Jongen waar bemoei jij je mee. Er gebeurt helemaal niks." (...) Uiteindelijk na ongeveer een half uur, kwam er toch een ambulance ter plaatse met 1 man er in." van V. van de groep van La.:"Op de parkeerplaats hebben een paar van ons, waaronder W., een gesprek gehad met twee agenten, onder andere over het feit dat Vo. op zijn neus geslagen was. Zelf heb ik mij daar niet mee bemoeid. Wat er precies gebeurde weet ik niet, maar op een gegeven moment zag ik dat n van de agenten uitstapte en dat er een tumult ontstond. Dat kwam voornamelijk, omdat wij aangeschoten waren en het feit dat er een groep van ongeveer 7 negers bij kwam die ons begon uit te lokken. Hierna ontstond er spontaan een fikse vechtpartij tussen onze groep en de groep negers, waarbij over en weer flink klappen werden uitgedeeld. We vochten met die negers, omdat La. door n van hen op zijn neus geslagen was en wij verhaal wilden halen. Zelf heb ik ook geknokt met diverse negers. Ondertussen gingen steeds meer mensen zich met het vechten bemoeien. Met name kwamen er portiers bij, die de kant van de groep negers kozen.

Het gekke van alles vond ik, dat de politie niet ingreep toen de knokpartij in hun directe aanwezigheid begon. Ze lieten het maar op zijn beloop. Ik hoorde n van de agenten zeggen: "Laat ze maar even gaan". Wie dat zei weet ik niet meer. Aanvankelijk waren er twee agenten ter plaatse en later kwamen er nog twee bij. Nadat er een korte gevechtspauze was ingetreden, hoorde en zag ik, dat vermoedelijk een bar-medewerker (...) zich uitermate irritant gedroeg naar ons toe. Hij daagde ons uit om zich vervolgens achter een paar portiers te verschuilen. Het was een lange blonde jongen van ongeveer 25 jaar. Ik zag, dat kennelijk als reactie op het irritante gedrag, La. op de vent aflopen. Vervolgens gaf La. die man een harde vuistslag op de kaak, waarna de man tegen de grond sloeg. Toen werd het echt menens. Er ontstond een massale knokpartij waarbij de portiers zich niet onbetuigd lieten. De 4 agenten gingen zich er tevens mee bemoeien. Ik zag, dat n van die agenten met zijn wapenstok La. twee klappen kruiselings over het gezicht gaf. Ik zal die agent bij weerzien niet herkennen. Het gevolg was dat La. volkomen knock-out tegen de grond sloeg. Ik denk dat de politieman La. sloeg, omdat hij in La. de aanstichter van de massale knokpartij zag. Nadat La. was neergegaan zag ik, dat hij volledig roerloos bleef liggen. Vervolgens heb ik samen met L. de volkomen buiten westen zijnde La. naar een veiliger plek gesleept. Vanaf dat moment heb ik niet meer geknokt en heb ik ook niet meer gezien wat er zich eventueel nog afspeelde. Mijn aandacht was gevestigd op La. Op een gegeven moment kwamen er twee onbekend gebleven meisjes bij ons, die zeiden verpleegster te zijn. De meisjes hebben La. op een zij gelegd. Volgens de meisjes was de komst van een ambulance noodzakelijk. Hierna hebben wij de agenten om hulp verzocht. Zij vertikten het om voor medische hulp te zorgen. We hebben zeker een half uur moeten wachten, voordat een medewerker (van de discotheek; N.o.) kennelijk de ernst van de zaak inzag en alsnog een ambulance liet komen. Na aankomst van de ambulance, met twee man bemand, vroeg een verpleger aan de politie of ze gezien hadden wat er gebeurd was. Ik hoorde dat een agent tegen de verpleger zei dat zij niets gezien hadden." van Va. van de groep van La.:"Op een gegeven moment (...) liet ik in de disco een paar glazen bier van een serveerblad vallen (...) en ik werd buiten gezet. Na korte tijd kwamen wat vrienden naar buiten. We hebben met elkaar gesproken, waarna ze weer naar binnen gingen om de resterende consumptiemunten te verteren. Ik kreeg van B. diens autosleutels, waarna ik in zijn auto ben gaan zitten. Toen ik daar zat, zag ik

een politieauto met twee agenten het terrein van de disco op komen rijden. De agenten, beiden in uniform gekleed, bleven in de auto ziten. Na ongeveer een kwartiertje gewacht te hebben, zag ik dat onze groep weer naar buiten kwam. Ik stapte uit en liep ze tegemoet. Ik zei tegen de jongens dat we maar beter weg konden gaan, aangezien er politie gekomen was. Ik wilde namelijk verder geen gelazer. W. stapte om wat voor reden dan ook op de agenten af en begon een gesprek met beiden. Wat er besproken werd weet ik niet. Er vormde zich een flinke groep rondom de agenten, voornamelijk bestaande uit bezoekers. Plotseling zag ik vanuit mijn ooghoeken dat Vo. door een neger ruggelings op de motorkap van een auto gegooid werd, waarna die neger aan Vo. een paar vuistslagen in zijn gelaat gaf. Wat de reden voor de klappen was weet ik niet. Wij zijn als groep Vo. te hulp geschoten om hem uit die benarde positie te bevrijden en niet om te gaan knokken. Toch onstond er een massale knokpartij tussen de groep van ongever 7 negers en ons. De portiers gingen zich met het gebeuren bemoeien en kozen de kant van de negers. Over en weer vielen er rake klappen en ik weet echt niet meer wat een ieders rol is geweest. De twee agenten, later kwamen er nog twee bij, kwamen met getrokken wapenstok tussen beide en sloegen links en rechts met die wapenstokken om zich heen om de boel uit elkaar te krijgen. Wel kan ik mij herinneren, dat B. op een gegeven moment bij mij kwam en vertelde dat G. neergeslagen was en dat hij buiten bewustzijn zou zijn. Samen met B. heb ik vervolgens G. vanuit het strijdgewoel naar een veiliger plek gesleept. Ik ben bij hem gebleven en na korte tijd, ik schat een paar minuten, kwam G. weer bij zijn positieven. In die tijd kwamen meerdere lui van onze groep daar aan. Ik zag onder andere dat Vo. aan zijn neus gewond was. Hij bloedde hevig. Toen hoorde ik, dat La. ook buiten westen geslagen was en ergens onder bosjes lag. L. en Va. hebben vervolgens La. naar de plek gesleept waar ik G. in veiligheid had gebracht. La. was niet aanspreekbaar. Ik hoorde dat La. van de agenten klappen met een wapenstok op zijn hoofd had gekregen. Ik heb daar zelf niets van gezien. Vervolgens hebben wij tevergeefs getracht om medische hulp voor La. te krijgen. De politieagenten weigerden voor een ambulance te zorgen. Een reden voor die weigering gaven zij niet op. Op een gegeven moment hoorde ik een portier zeggen dat hij wel voor een ambulance zou zorgen. Deze man zag de ernst van de zaak kennelijk beter in dan de politie. Na ongeveer een kwartier kwam er een ambulance met twee man personeel. Ik zag en hoorde, dat het ambulancepersoneel aan de agenten vroeg of zij gezien hadden wat er gebeurd was. Tot mijn

stomme verbazing hoorde ik een agent zeggen dat zij niets gezien hadden." van Hu. van de groep van La.: "Op een gegeven moment hoorde ik van iemand van onze groep dat Vo. op dat moment buiten ruzie had. Vervolgens zijn wij met zijn allen naar buiten gegaan. Wie er bij betrokken waren weet ik niet meer, maar er was een woordenwisseling aan de gang, waar jongens van onze groep bij betrokken waren. Het was met name G. die trachtte op een grappige manier de zaak wat te sussen. Dat liep op niets uit en er ontstond een massale vechtpartij waarbij ik zag, dat B. in elkaar geschopt werd door een aantal portiers. Toen ik te hulp wilde komen, werd ik zelf over het gehele parkeerterrein geschopt door die portiers. Op het moment dat ik kwam te vallen, zag ik in een flits een eindje verderop G. neergaan. Ik vluchtte en daardoor lieten de portiers mij met rust en ben ik verder gelopen. Ik zag toen, dat La. aan de rand van een akker lag. Bij hem stonden L. en V. De rest van de groep verzamelde zich even later. Doordat ik zelf door de portiers te grazen werd genomen, heb ik van de knokpartij eigenlijk niets gezien. La. lag voor dood op de grond en ik vreesde het ergste. Nog erger vond ik het feit dat de twee aanwezige politieagenten na meerdere verzoeken daartoe, weigerden om een ambulance ter plaatse te laten komen. Twee mij onbekend gebleven meisjes, die zeiden verpleegster te zijn, hebben La. op zijn zij gelegd om te zorgen dat hij niet stikte. Na korte tijd kwam de eigenaar (van de discotheek; N.o.) en een portier ter plaatse, waarna uiteindelijk toch een ambulance kwam. Dat was ongeveer een half uur nadat de knokpartij over was. De twee verplegers van de ambulance vroegen aan de politieagenten wat er aan de hand was. Tot mijn stomme verbazing hoorde ik de politie zeggen dat ze niets gezien hadden. Ik had inmiddels gehoord dat La. door een agent met de wapenstok op zijn hoofd was geslagen en daardoor buiten bewustzijn was geraakt. Hierna hebben wij de verplegers verteld wat er gebeurd was. Ze geloofden ons kennelijk niet." van W. van de groep van La.:"Ik heb de agenten aangesproken over het feit dat Vo. geslagen was en dat Va. buiten gezet was. De agenten wimpelden die klachten af. Daarna ben ik de agenten, die in de auto bleven zitten, wat gaan jennen. Ik blies onder andere sigarettenrook door het geopende portierraam in de politie-auto. Ik maakte ze uit voor een stelletje slapjanussen, omdat zij niet optraden. Voorts kwam

G. er bij. Ik hoorde dat hij zich ten onrechte uitgaf voor een "commando" en ik hoorde ook dat hij de politie treiterde. Wat hij allemaal zei weet ik niet meer. Hij gedroeg zich in elk geval net zo vervelend als ik. E n van de agenten werd het kennelijk zat en stapte uit, waarna hij mij bij mijn kleding vastgreep. Ik zei tegen hem dat indien hij zou gaan slaan, ik terug zou meppen. De agent liet mij los en op dat moment begon de groep negers er zich mee te bemoeien. Ik zag dat B. door drie negers belaagd werd. E n van drie, een neger met dreadlock haar, gaf B. een klap, waarna B. terugsloeg. De twee andere negers gingen eveneens vechten, waarna ik B. te hulp kwam. (...) Daarna ontstond er een massale vechtpartij, waarbij over en weer klappen vielen. De politieagenten en de portiers kozen de kant van de negers. Ik zag in het gevecht, dat G. werd neergeslagen. Wie dat exact deed, weet ik niet, wel stonden de agenten met de wapenstokken klappen uit te delen. De portiers vochten met blote handen. Na korte tijd trad er een gevechtspauze in. (...) Ik zag dat er weer hevig geknokt werd. Vanaf een afstand van ongeveer 75 meter zag ik, dat La. een klap met de wapenstok van n van de agenten op zijn hoofd kreeg. Inmiddels waren er nog twee agenten ter plaatse gekomen die ook aan het gevecht deelnamen. Wie van de agenten La. de bewuste klap gaf weet ik niet. Ik kon dat van die grote afstand niet zien. Nadat La. die klap gekregen had, ging hij knock-out, zoals ik zag. Hierna hergroepeerden wij ons en bekommerden wij ons om La. die roerloos op de grond lag. (...) In verband met de toestand van La., die nog steeds bewusteloos was, heb ik diverse keren aan de politieagenten gevraagd een ambulance te laten komen. Volgens de politieagenten was dat niet nodig en zij weigerden een ambulance ter plaatse te dirigeren. Na ongeveer een half uur heeft een portier alsnog om een ambulance gebeld, waarna ongeveer een kwartiertje later er een ambulance aankwam met twee verplegers." van H. van de groep van La.:"Aanvankelijk hebben wij buiten op het terras de verjaardag verder gevierd. Er werd een stevig glaasje bier gedronken. Een ieder van ons zal daar tussen de tien en vijftien glazen bier gedronken hebben. Het kan omstreeks 03.15 uur geweest zijn, dat ik van L. hoorde dat Va. uit de disco gezet was, omdat er een glas gesneuveld was. Op het moment dat ik met L. naar buiten liep, kwam Vo. de disco binnen. Ik zag dat hij een bloedneus had. Hij vertelde ons, dat hij buiten klappen had gehad van negers. L., Vo. en ik gingen hierna naar buiten. Buiten gekomen zag ik Va. op de parkeerplaats staan. Ik hoorde van Va., dat hij uit de

disco gezet was omdat hij per ongeluk een glas had laten vallen. Tevens zag ik op de parkeerplaats tegen de bosrand aan een politieauto staan. E n van de agenten stond naast de auto. De ander zat in die auto. Bij die politieauto stond een groep mensen. Wie dat waren weet ik niet. Vrij plotseling kwam er een vrij grote neger met rastahaar op ons af. Hij liep rechtsreeks op Vo. af en ik zag dat die neger hem een harde stomp in het gezicht gaf, zonder dat daar op dat moment redenen voor waren. (...) Vervolgens ontstond er een massale vechtpartij. Het was zo’n chaotische toestand, dat ik geen overzicht meer had. (...) Ik zag vervolgens, dat La. achter een groep mensen om naar die jongen liep en hem een harde stomp tegen het hoofd gaf. Door die klap van La. ging de jongen tegen de vlakte. Tot dat moment was het n en ander redelijk gesust, maar door de klap van La. ging de kat weer in de gordijnen. Ik zag, dat de portiers (...) naar buiten kwamen en dat zij zich er ook mee gingen bemoeien. Aanvankelijk bleven die portiers rustig, maar toen het geknok weer begon, knokten zij ook mee. Het was kennelijk hun bedoeling om de ruziemakers van het terrein van de disco te schoppen. (...) Toen zag ik iemand roerloos in het gras liggen. Toen ik naderbij kwam, zag ik dat het La. was die bewusteloos op de grond lag. Op mijn vraag wat er gebeurd was, vertelde L. mij, dat La. van een politieman een paar klappen met een wapenstok op zijn hoofd gehad had. Ik zag, dat La. aan de zijkant van zijn hoofd kennelijk gewond was, want ik zag dat hij op die plaats bloedde. Voorts zag ik, dat zijn gelaat buiten proporties opgezwollen was. Ik schrok van de toestand waarin La. verkeerde en schatte de situatie als bijzonder ernstig in. La. lag volkomen roerloos en reageerde nergens op. L., die volkomen over de rooie was, probeerde de politieagenten zover te krijgen dat zij een ambulance ter plaatse lieten komen. Ook weigerden de politiemensen om eerste hulp te verlenen. De reactie van de politie was er n van zoek het zelf maar uit. In de tijd dat wij bij La. stonden, kwam de eerder door mij bedoelde lange medewerker (...) met een armvol honkbalknuppels naar buiten en deelde vervolgens die knuppels aan de portiers uit. Er werd geen gebruik van die knuppels gemaakt. Omdat de politie niet reageerde, ben ik naar een portier gestapt en heb hem gevraagd om voor een ambulance te zorgen. Er werd negatief op gereageerd met een opmerking dat het La. zijn eigen schuld was. (...) Het bleef maar duren en het zal zeker een uur later geweest zijn dat ik van een blonde portier hoorde dat hij een ambulance had laten waarschuwen. Na enige tijd arriveerde een ambulance ter plaatse. Het was dat moment dat ik voor het eerst een tweede politieauto met twee agenten zag. Of die agenten er al lang

waren, weet ik niet. Ik zag dat Vo. naar de ambulance toeliep en zich tot een verpleger wendde. Ik heb beiden bij de ambulance zien staan. (...) Na onderzoek van La. door die verpleger, waarbij voortdurend door ons tegen hem gezegd werd dat La. veel klappen op zijn kop gehad had, liep de verpleger naar een politieman die een paar meter verderop stond. Ik hoorde de ambulance-verpleger letterlijk tegen de agent zeggen: "Wat is er gebeurd." Tot mijn stomme verbazing hoorde ik de agent antwoorden: "Ik heb niks gezien". Hierna zijn wij erg kwaad op die agent geworden en wij hebben hem gezegd dat hij donders goed wist wat er gebeurd was. De agent reageerde er niet op en liep naar zijn collega." van G. van de groep van La.:"Het kan 03.00 uur of wat later geweest zijn, dat ik van n van de jongens, wie dat weet ik niet meer, hoorde dat Va. buiten de disco was gezet, omdat hij een bierglas had laten sneuvelen. Met een paar jongens van onze groep ben ik naar buiten gegaan. Ik zag, dat er een grote groep mensen op de parkeerplaats stond. Bij de groep stonden jongens van ons en een groepje negers. Voorts zag ik een politieauto met twee politie-agenten. Voor zover ik mij herinner, werd er op dat moment niet geknokt. Ik liep naar de agenten en vroeg wat er aan de hand was. Voor de lol heb ik de agenten wat zitten plagen, onder andere over hun magere salaris. Wijzend op W., die ik die avond leerde kennen, vertelde ik ten onrechte dat W. en ik "commando’s" waren. Ik zei dat voor de flauwe kul. Op dat moment zag ik plotseling, dat allerlei mensen door elkaar gingen rennen. Wat de aanleiding daarvoor was, weet ik niet. Aangezien ik zag, dat er jongens van ons bij waren, ben ik er snel naar toegelopen. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik weet nog wel dat ik een harde klap tegen mijn hoofd kreeg, gevolgd door hevige pijn, waarna bij mij letterlijk het licht uitging. Ik was volkomen knock-out. Wie dat gedaan heeft, weet ik niet. (...) Ik kan niets verklaren hoe met name La. aan zijn letsel gekomen is. Wat ik daarvan weet, weet ik van horen zeggen. Ik zag wel, dat het gezicht van La. heel erg gezwollen was en blauwe plekken vertoonde. Van Vo. weet ik nog dat hij aan zijn neus gewond was." van B. van de groep van La.: "Op een gegeven moment zat ik even buiten op het terras met Va. en nog iemand van onze groep. Er kwam toen een portier naar buiten die vervolgens Va. verwijderde, omdat Va. volgens zijn zeggen in de disco glazen had vernield. Nadat Va. weg moest ben

ik naar binnen gegaan en heb onze groep verzameld. Met zijn allen gingen we naar buiten en daar trachtte ik een portier over te halen om Va. weer binnen te laten, omdat het de verjaardag van Va. was. E n en ander lukte niet. Daarna besloten wij om weg te gaan. Voor dat het zover was, hebben wij eerst in de disco al onze consumptiemunten omgezet in bier. Daarna zijn we naar buiten gegaan. Ik zag, dat er een groep mensen stond bij een politieauto met twee agenten. Bij die groep stonden ook enkele mensen van ons. Ik ben er naar toegelopen. Ik hoorde dat er rottige opmerkingen tegen de politieagenten gezegd werden. Onder andere hoorde ik G. tegen de agenten bluffen, dat wij allemaal "commando’s" waren en dat de agenten het n en ander van ons geleerd hadden. Zoals ik zag, vielen de opmerkingen niet in goede aarde. Er ontstond een gespannen sfeer die voornamelijk werd veroorzaakt door de pesterijen van met name W. en G. aan het adres van de politie. Ik zag aan de reactie van de agenten dat ze er schoon genoeg van hadden. Ik zag dat Hu. zich wat afzijdig hield en mij wenkte bij hem te komen. Op het moment dat ik naar Hu. liep, zag ik vanuit mijn ooghoeken dat Vo. omringd werd door vijf negers. E n van die negers, een grote man met dreadlock haar, stompte Vo. n keer hard tegen het hoofd. Ik zag dat Vo. tengevolge van die klap neerging. Ik rende Vo. te hulp en sloeg de neger met het dreadlock haar tegen de vlakte. Hij stond gelijk weer op. In een fractie van een seconde richtten alle negers zich op mij. Op dat moment riep ik mijn vrienden, waarna er een massale vechtpartij ontstond. Over en weer vielen er flinke klappen. Tijdens het geknok kreeg ik van achteren een fikse duw, waardoor ik tegen de grond sloeg. Nadat ik opstond ben ik wat verdwaasd wegelopen. Ik zag, dat La. een eindje verderop op de grond lag. Zelf had ik door de val ontvellingen aan mijn handen opgelopen. Bij hem stonden er een paar mensen van onze groep. La. lag wat afgelegen, in ieder geval buiten het krijgsgewoel. Van omstanders hoorde ik, dat La. kort tevoren door een politieagent was neergeslagen. Ik zag dat La. twee dikke striemen kruiselings over de linker kant van zijn gelaat had. Tevens zag ik, dat La. aan zijn hoofd bloedde. Va. en ik liepen naar de plaats waar de vechtpartij had plaatsgevonden om G. te zoeken. Ik vond hem liggend op de grond. Om hem heen stonden vier politieagenten, als ik mij goed herinner. Een paar van hen hadden de wapenstok in de hand. Wij trokken G. snel weg, omdat de politie dreigend met de wapenstokken zwaaiden en ons sommeerden om snel weg te gaan. Het was de eerste keer dat ik wapenstokken bij de agenten zag. Geweld heb ik de politie niet zien gebruiken. Inmiddels was het vechten over. Ik heb wel gehoord dat de portiers van de disco meegeknokt hebben. Zelf heb ik dat niet gezien. Vervolgens werd de hele

groep rondom La. verzameld. Aangezien La. nog steeds buiten westen was werd er met name door L. in zijn algemeenheid geroepen om een ziekenauto. Op ongeveer 5 meter afstand van onze groep stonden zeker 4 agenten. Ik zag voorts, dat L. aan n van de agenten vroeg een ambulance te laten komen. De politieman reageerde niet. Hij sprak geen woord. De politieagenten stonden er, naar mijn mening, wat onverschillig bij. (...) Na een lange tijd wachten kwam er toch een ambulance ter plaatse. Wie de ambulance waarschuwde weet ik niet. De twee verplegers zijn volgens mij vanuit de ambulance regelrecht naar La. gelopen. Overleg met de politie heb ik niet gezien." van S., ambulance-medewerker:"In de nacht van dinsdag 1 augustus 1995 op woensdag 2 augustus 1995, omstreeks 05.15 uur, kreeg ik via de centrale post ambulancevervoer (cpa) in Vlissingen de melding, dat er bij de disco (...) een vechtpartij gaande was, waarbij een gewonde gevallen was. Met collega M. ben ik met de ambulance, die door mij werd bestuurd, ter plaatse gegaan. Daar trof ik op de parkeerplaats een groep mensen aan, alsmede twee politie-auto’s en vier mij onbekende agenten. Er heerste een opgefokte stemming, zoals ik bemerkte. Gevochten werd er op dat moment niet meer. Er dreigde onder de jongens opnieuw een vechtpartij te ontstaan, hetgeen voor wat mijn waarneming betreft niet is gebeurd. Nadat ik was uitgestapt, ben ik met M. naar de groep jongens gelopen, die rondom een jongen die op de grond lag, stond. M. onderzocht die jongen en vroeg mij vervolgens om de ehbo-kist uit de ambulance te pakken. Bij de ambulance heb ik even met een agent gesproken die het dichtst bij de ambulance stond. Ik zag dat deze agent een lange wapenstok in zijn hand hield. Voor de grap heb ik tegen die agent gezegd: "Wil je vechten". Ik zag dat die agent na die opmerking van mij, verwonderd naar mij keek. Verder heb ik niet met hem gesproken. Ik liep vervolgens terug naar een groep jongens en de op de grond liggende jongen. Nadat ik de ehbo-kist aan M. had gegeven, werd ik aangesproken door een jongen die een verwonding aan n van zijn handen had. Bij onderzoek bleek dat een oppervlakkige verwonding te zijn. Ik heb er een pleister opgedaan en daarmee was voor wat die jongen betreft voor mij de kous af. Ondertussen was M. bezig met de jongen die op de grond lag. Ik zag en hoorde, dat die jongen moeilijk aanspreekbaar was. Ik zag en hoorde hem met M. praten. Indien die jongen op dat moment buiten bewustzijn was geweest, dan hadden wij hem uiteraard met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In dit geval rook ik een dranklucht bij de jongen, net zoals bij de rest van de groep jongens. Ik hoorde hun ook daarover praten.

M. en ik kwamen tot de conclusie, dat drank de hoofdoorzaak was dat die jongen er zo bijlag en ik kan mij herinneren, dat ik tegen de jongens van de groep gezegd heb, dat de jongen gauw weer bij zijn positieven zou komen en dat hij wel op de achterbank van een auto vervoerd kon worden. Voor zover ik mij herinner, heb ik bij de jongen geen verwondingen waargenomen. Voor wat betreft onze beslissing om de jongen niet met de ambulance over te brengen naar het ziekenhuis, verklaar ik, dat er geen enkele invloed van buitenaf, dus ook niet van de politie, daarbij een rol heeft gespeeld. De politieambtenaren hebben zich, voor wat mijn waarneming betreft, afzijdig gehouden." van M., ambulance-medewerker: "In de nacht van dinsdag 1 op woensdag 2 augustus 1995 had ik dienst. Omstreeks 05.00 uur die nacht kreeg ik van de centrale post ambulancevervoer (cpa) opdracht om met de ambulance te gaan naar de discotheek (...), in verband met "assistentie politie" als ik mij goed herinner. Met collega S., die de ambulance bestuurde, kwam ik daar omstreeks 05.15 uur daaraanvolgend aan. Op de parkeerplaats (...) trof ik een grote groep jongens aan en een achttal portiers (...). Voorts was er n politieauto met twee agenten ter plaatse. Er heerste een opgewonden sfeer. Ik werd door een mij onbekende jongen als het ware uit de ambulance getrokken. Die jongen was erg nerveus en zei tegen mij: "daar ligt hij". Op aanwijzing van die jongen ben ik naar een plek gelopen waar een mij eveneens onbekende jongen in het gras lag. (...) De jongen was niet helder aanspreekbaar, maar ik kon wel met hem praten. Ik hoorde van hem, dat hij door iemand op zijn hoofd geslagen was. Hij had, zoals ik zag, een zwelling in zijn gelaat. (...) Uit de uitslag van het onderzoek trok ik de conclusie, dat er mijns inziens niets ernstigs met de jongen aan de hand was. Het gevolg was, dat er mijns inziens geen acute noodzaak aanwezig was om de jongen per ambulance naar een ziekenhuis te vervoeren. Tegen n van de jongens van de groep, die nuchter was en als chauffeur zou optreden, heb ik gezegd dat de betreffende jongen in de auto vervoerd kon worden. Ik adviseerde hem om de jongen ieder uur wakker te maken om te kijken of hij normaal zou reageren en dat bij afwijkingen de huisarts ingeschakeld diende te worden. Ik kan mij voorts herinneren, dat n van de agenten, een mij onbekende man, nogal agressief was ten opzichte van de groep jongens. Dat uitte hij verbaal en door tegen een paar jongens te duwen en aan ze te trekken. Dat was ik niet gewend en ik dacht bij mezelf: "Dat heb je vast niet zo geleerd."

Inmiddels waren meerdere agenten ter plaatse gekomen. Aan n van hen, een mij onbekende brigadier, vroeg ik wat er gebeurd was. Die brigadier wilde of kon daarop geen antwoord geven. Mogelijk was hij juist ter plaatse gekomen. Ik heb niet doorgevraagd. Ik vroeg het zo terloops aan de brigadier op het moment dat ik een pleister ging halen om de gewonde vinger van de jongen die op de grond lag te verzorgen." van Sc. en So., beiden portier van de discotheek:"Ik doe als oproepkracht dienst als portier in de discotheek (...). In de nacht van dinsdag 2 op woensdag 3 augustus 1995 heb ik daar als zodanig gewerkt. (...) Ik kan mij herinneren, dat er in die nacht omstreeks 03.00 uur door een lid van een bepaalde groep jongens met glazen gegooid werd. Ik heb dat niet zelf gezien, maar van een collega gehoord. Die bewuste jongen werd door personeel (...) uit de disco verwijderd. (...) De sluitingstijd van de disco is vastgesteld op 05.00 uur. Zo omstreeks 04.45 uur ben ik naar buiten gegaan om de "ontruiming" van de disco zo ordelijk mogelijk te laten verlopen. Buiten gekomen zag ik dat er al tussen de 300 en 400 mensen naar buiten gegaan waren. Op de parkeerplaats stonden reeds meerdere "disco-bussen" te wachten om een gedeelte van de bezoekers te vervoeren. Voorts zag ik, dat op de parkeerplaats een politie-auto stond met daarbij twee mij onbekende en in uniform geklede agenten. Dat de politie op ons terrein aanwezig was, was volgens mij een toevalligheid. Ik zag dat de groep jongens waarover ik zojuist sprak, bij de agenten stonden. Ik liep er naar toe en ik hoorde, dat de twee politie-ambtenaren door die jongens voor rotte vis werden uitgemaakt. In de nabijheid van de groep jongens stonden een paar donkere jongens die op een nogal uitdagende wijze zowel aan ons als aan de groep jongens vroeg of alles okee was. Dat was kennelijk het sein om te gaan knokken zoals ik zag. (...) Er gingen steeds meer mensen deelnemen aan de knokpartij. De twee agenten konden tegen een dergelijke overmacht niet optreden. De agenten vroegen mij om mijn werk te doen en de zaak te sussen. Met meerdere collega’s, die inmiddels ter plaatse gekomen waren, zijn we tussen beide gekomen. Wij namen deel aan het gevecht, waarbij wij klappen uitdeelden en incasseerden. Een collega van mij, die die nacht geen dienst had, kreeg een harde stomp in zijn gezicht, waardoor hij een grote zwelling aan zijn lip opliep. Door die klap verhevigde de strijd zich en moesten wij ons terdege verdedigen. Er werd over en weer fel gevochten, waarbij rake klappen vielen. Er was een uiterst chaotische situatie ontstaan. Zover ik mij herinner, heeft de politie meegeknokt. Wapenstokken heb ik niet gezien. Ik

zag, dat in het gewoel een jongen van de bewuste groep was neergegaan en aan de kant in het gras lag. Hij was daar naar toe gesleept. Door wie weet ik niet. Volgens mij was diezelfde jongen al eerder een keer neergegaan vermoedelijk tijdens het gevecht met de negers. Dat neergaan gebeurde als ik mij goed herinner midden op de parkeerplaats. In ieder geval een eindje bij de politie-agenten vandaan. De hele troep werd uiteindelijk door ons uit elkaar gejaagd. De donkere jongens luisterden het eerst en zij verspreidden zich. Op een gegeven moment keerde de rust weer wat terug. De politie vertrok, evenals een aantal jongens van de bedoelde groep. Die jongens kwamen na korte tijd weer terug. Zij waren gewapend met stokken en kettingen. Wij, de portiers, waren inmiddels weer naar binnen gegaan. Daar werden wij gewaarschuwd dat de groep weer was teruggekomen. Wie van ons het geweest is, weet ik niet meer, maar S. werd verzocht de politie te bellen om te vragen of de agenten weer terug konden komen. Buiten gekomen zag ik, dat er naar ik meen drie politieauto’s waren aangekomen, ieder bemand met twee man. Kort nadien kwam een ambulance de parkeerplaats oprijden, bemand met twee verplegers. Wie die ambulance gewaarschuwd heeft, weet ik niet. De verplegers hebben de jongen die nog steeds aan de kant lag goed onderzocht. Deze jongen was volgens mij straalbezopen. (...) Ik heb bij de jongen geen letsel gezien. Hij heeft wel klappen gehad en mogelijk zijn ten gevolge daarvan op een later tijdstip zwellingen ontstaan. Ik zag en hoorde, dat de jongen tijdens het onderzoek door de verplegers aanspreekbaar was. Ook heb ik hem horen praten met jongens van zijn groep. Zoals ik al verklaarde was de jongen al eerder knock-out geweest tijdens het gevecht. Wie hem neersloeg weet ik niet, maar het kan haast de politie niet geweest zijn. Ik stond op dat moment bij de agenten toen de jongen een eind verderop op de parkeerplaats neerging. E n en ander ervan uitgaande dat het om dezelfde jongen ging. Ik ben daarover niet voor 100% zeker. Voor wat betreft de wachttijd tot de ambulance ter plaatse kwam, denk ik dat dit ongeveer 20 minuten geduurd heeft, gerekend vanaf het moment dat de jongen naar de kant van de parkeerplaats gesleept werd." van politieambtenaar K.: "Ik heb de rang van agent. In de nacht van dinsdag 1 augustus 1995 op woensdag 2 augustus 1995 had ik dienst van 22.45 uur tot 06.45 uur daaraanvolgend. Die nacht omstreeks 04.30 uur reden mijn collega O. en ik de parkeerplaats op van de discotheek (...). Beiden waren wij in uniform gekleed. Wij deden dat om te kijken of alles bij de disco

rustig zou blijven. Bovendien waren wij daar voor eventuele verkeerscontroles in verband met alcoholgebruik. De sluitingstijd voor deze disco is vastgesteld op 05.00 uur. Op de parkeerplaats gekomen zag ik, dat er al een surveillance-auto van ons stond. Deze auto was bemand door de collega’s Ve. en Vx. Zij waren eveneens in uniform gekleed. De collega’s stonden bij hun auto op enige meters van de groep. Naast de auto en de collega’s stond een groep van ongeveer 30 jongeren. Vanuit de surveillance-auto zag ik op een bepaald moment een groepje van ongeveer 6 kleurlingen op de eerder bedoelde groep aflopen. E n van die kleurlingen (...) begon n van de groep van 30 wat te jennen. Direct daarna brak er een massale vechtpartij tussen beide groepen uit. Over en weer vielen er rake klappen. Op dat moment zijn wij uitgestapt om te trachten de vechtenden te scheiden. In eerste instantie lukte dat aardig. Ik heb op dat moment geen fysiek geweld behoeven te gebruiken, omdat de situatie nog redelijk beheersbaar was. (...) Aanvankelijk kwamen twee portiers (...) ter plaatse en later volgden er nog vier portiers, als ik mij goed herinner. Door de komst van groep portiers escaleerde de boel verder. Ik hoorde de portiers tegen de groep van 30 roepen, dat ze die "mariniers" wel even mores zouden leren, althans woorden van een dergelijke strekking. Er ontstond een flinke knokpartij tussen de groep van 30 die als "mariniers" werden aangeduid en de portiers. Aangezien de hele zaak uit de hand dreigde te lopen, heb ik uit voorzorg een lange wapenstok uit onze auto gepakt. Dat zelfde deden de andere collega’s, zoals ik zag. Door het hele gebeuren groeide het aantal deelnemers aan de knokpartij voortdurend. Op een gegeven moment waren er zeker 60 personen her en der aan het knokken. Het was een grote puinhoop. Ik zag, dat de portiers in mijn beleving buitensporig veel geweld gebruikten om de "mariniers" van het terrein te krijgen. Ik zag ondermeer, dat een jongen, die knock-out midden op de parkeerplaats lag, door vier portiers getrapt werd. Ik ben daar toen tussen gesprongen, omdat het toegepaste geweld alle proporties te boven ging. (...) De andere collega’s waren doende om elders op de parkeerplaats vechtenden te scheiden. Op een bepaald moment werd het weer enigszins rustig. Tot dat moment had ik de wapenstok niet anders gebruikt dan te trachten met behulp van die wapenstok vechtenden te scheiden door de wapenstok tussen hen in te duwen. Geslagen heb ik niet met de wapenstok. Ik zag dat de jongen die voordien knock-out op de parkeerplaats had gelegen er niet meer was. Later heb ik hem nog wel zien lopen. Nadat de rust enigszins was teruggekeerd, zijn O. en ik vertrokken en even later de andere collega’s. Na ongeveer 5 minuten kregen wij mobilofonisch de mededeling dat er weer (...)

gevochten werd. Hierop zijn wij weer ter plaatse gegaan. Daar aangekomen heb ik niet gezien dat er gevochten werd. Ik zag wel, dat nabij de "disco-bussen" een jongen in het gras op de grond lag, omringd door een grote groep jongelui. Met de jongen die op de grond lag, heb ik geen enkel contact gehad. Ik zag dat de collega’s Ha. en Ve., die eerder ter plaatse gekomen waren, bij die jongen stonden. Mede daardoor heb ik verder geen actie ondernomen en heb wat rondgelopen om de zaak in de gaten te houden. Ik kan mij niet meer herinneren of bij mijn terugkomst de ambulance daar al was, of dat de ambulance kort daarna gekomen is. Wie de ambulance ter plaatse heeft laten komen weet ik niet. O. en ik waren het in elk geval niet. Ik heb geen enkele bemoeienis gehad met het al dan niet vervoeren van de jongen. Wat er eventueel op de plaats waar de jongen lag besproken is, weet ik niet. Inmiddels waren de chef van dienst, de inspecteur R., en de brigadier Vx eveneens (...) aangekomen. Later heb ik gehoord, dat de ambulance-verplegers het niet nodig geacht hadden de jongen naar een ziekenhuis te vervoeren. Over het waarom van die beslissing kan ik niets verklaren. Voordat de ambulance vertrok, waren O. en ik al weggereden. Ik kan niets verklaren hoe de jongen die daar in het gras lag in die situatie terechtgekomen is. Ik zag die jongen daar voor het eerst, althans ik kan mij niet herinneren dat ik hem tijdens de vechtpartijen gezien heb. Tot slot wil ik verklaren dat ik beslist niet met de wapenstok geweld tegen wie dan ook gebruikt heb. Tevens heb ik dat ook niet gezien van de kant van mijn collega’s. Later heb ik van brigadier Ha. gehoord, dat Ve. tijdens de schermutselingen contact had gehad met de portiers in de trant van dat zij hun werk moesten doen. Ik was het daar niet mee eens, omdat wij daardoor het initiatief te veel overlieten aan de portiers. Ik vond en vind dat dit een taak van de politie is. Wij hebben daar later onderling over gesproken en we waren het daarover eens. Ik ben er wel van overtuigd, dat indien de politie niet aanwezig was geweest, de zaak veel verder ge scaleerd zou zijn. De portiers, die duidelijk over de rooie waren, werden nu door ons ervan weerhouden verder geweld te gebruiken, waardoor mogelijk ernstig letsel door ons optreden werd voorkomen. Vermeld zij, dat ik tijdens het gebeuren door twee man van de groep "mariniers" op mijn nek gesprongen ben. Ik kon ze van mij afschudden en door een gevechtshouding aan te nemen lieten ze mij met rust. Die aanval was mede de oorzaak dat ik de lange wapenstok uit de politie-auto pakte en die wapenstok uit voorzorg hanteerde, zonder daadwerkelijk daarmee te slaan, zoals ik reeds verklaarde."

van politieambtenaar Ha.:"Ik doe dienst bij de uniformdienst en heb de rang van brigadier. (...) In de nanacht ging ik met collega Ve. op surveillance. Beiden waren wij in politie-uniform gekleed. Omstreeks 04.30 uur, althans tegen sluitingstijd van de discotheek (...) kwamen wij op de parkeerplaats van de disco aan. (...) Wij zijn met onze auto op de parkeerplaats gaan staan om te zien of het uitgaan van de disco ordelijk zou verlopen. Na daar ongeveer een kwartiertje gestaan te hebben, zag ik vanuit de auto ondermeer een groepje jongelui (...) de parkeerplaats oplopen. (...) Na korte tijd liep n jongen van die groep naar onze auto. Door het geopende portierraam blies die jongen meerdere keren sigarettenrook naar binnen. Dat deed hij zonder iets te zeggen en met een uitdagende grijns op zijn gezicht. Zelf heb ik ook niets tegen hem gezegd. Ik werd n en ander beu en stapte uit de auto. Ik pakte die jongen bij zijn schouder en vroeg aan hem: "Wat moet je eigenlijk". De jongen reageerde met de woorden: "Sla me dan, sla me dan". De jongen was er duidelijk op uit om ons uit te lokken de eerste klap uit te delen. Ve. was inmiddels ook uitgestapt. De rest van de groep begon er zich mee te bemoeien. Ik hoorde kreten als: "Blijf van mijn maat af". De jongen voegde zich weer bij zijn groep, waarna ze ons van een afstand van ongeveer 5 meter verbaal treiterden, kennelijk met de bedoeling een knokpartij met ons uit te lokken. Ik hoorde onder andere dat zij zich uitgaven voor mariniers en dat wij het een en ander van hun geleerd hadden. Ve. en ik zijn vervolgens weer in de politieauto gaan zitten. Het optreden van de jongens was wat ons betreft de sop de kool niet waard. De groep bleef staan waar zij stond. Even later kwam er een andere groep jongelui de parkeerplaats oplopen. Bij die groep waren meerdere donkere jongens, waaronder n met lang dreadlock haar. (...) De groep "mariniers" liep naar die andere groep toe en binnen de kortste keren werd er hevig gevochten, waarbij over en weer rake klappen vielen. De aanleiding tot het knokken weet ik niet, maar voor zover ik kon waarnemen werd het uitgelokt door de "mariniers". Ve. en ik zijn hierna uitgestapt om te trachten de gemoederen tot bedaren te brengen. Uit voorzorg heb ik een lange wapenstok uit de politieauto gepakt. Ik heb niet met die wapenstok geslagen. Later heb ik van K. gehoord dat hij eveneens uit voorzorg een lange wapenstok ter hand genomen had. Tijdens het vechten kwamen de collega’s K. en O. ter plaatse. Ook zij trachtten de vechtenden te scheiden. (...) Op het moment dat wij de boel aan het sussen waren, kwamen er ongeveer 7 portiers (...) ter plaatse. (...) Het overviel mij geheel, maar er ontstond tussen de "mariniers" en de portiers een hevige knokpartij. Waarom die

vechtpartij ontstond, was mij op dat moment niet duidelijk. Ik heb niet aan dat gevecht deelgenomen. Wel probeerde ik tussenbeide te komen. Ik zag dat de portiers die volkomen door het dolle heen waren buitenproportioneel geweld gebruikten ten opzichte van de "mariniers". Dat geweld bestond uit het schoppen en slaan van onder andere een "marinier" die uitgeteld op de grond lag door meerdere portiers. Men schopte die jongen waar men hem maar raken kon. Ik dacht werkelijk dat ze hem zouden doodschoppen. Ik ben tussenbeide gekomen, waarna voor wat die jongen betreft het geweld van de kant van de portiers was afgelopen. Hierna richtten de portiers zich tot de andere "mariniers" die eveneens hun portie kregen. Uiteindelijk lukte het ons om die portiers wat rustig te krijgen. Daarmee was het vechten tot een einde gekomen. Ik zag dat de groep "mariniers" naar de uitgang van de parkeerplaats liep. Voor mij was het op dat moment duidelijk dat onze aanwezigheid niet meer nodig was en daarom zijn Ve. en ik, alsmede K. en O. vertrokken. Bij mijn vertrek was er, voor wat mijn waarneming betreft, op de parkeerplaats geen gewonde persoon aanwezig. Andere indicaties dat dit wel het geval zou zijn, hebben mij niet bereikt. Kort na ons vertrek, een paar minuten later, verzocht de meldkamer ons terug te gaan (...) aangezien er opnieuw moeilijkheden waren. Tevens werd ons medegedeeld dat er (...) om een ambulance verzocht was. Wij zijn teruggegaan. Ik heb mij mobilofonisch "ter plaatse" gemeld en ben uitgestapt. Aan de zijkant van de parkeerplaats zag ik een jongen in het gras liggen en de rest van de groep "mariniers" stond er omheen. Over de portofoon werd mij vervolgens gevraagd of de komst van de ambulance noodzakelijk was. Aangezien ik geen arts ben en de jongen roerloos in het gras lag, heb ik gezegd de ambulance te laten komen. Vanuit de groep werden verwijten aan ons gericht, dat wij niets deden, waarop ik zei dat de ambulance onderweg was. De bewuste jongen bleef zoals ik zag, roerloos in het gras liggen. Leden van de groep bleven zuigen en treiteren en dat gebeurde met name door de jongen die mij voordien in de politieauto rook in het gezicht geblazen had. Na korte tijd verscheen er een ambulance met twee mij onbekende verplegers. Voordat het "slachtoffer" onderzocht werd, heeft een verpleger aan mij gevraagd wat er aan de hand was. Ik heb geantwoord, dat er een vechtpartij geweest was en dat ik niet wist hoe die jongen in die situatie geraakt was. Uit de groep "mariniers" is op dat moment beslist niet het verwijt gevallen dat wij dat wel wisten, omdat wij zelf die jongen neergeslagen zouden hebben. Vervolgens is de jongen door de verplegers onderzocht. De verplegers kwamen na dat onderzoek bij ons terug en verklaarden dat er niets bijzonders met hem aan de hand was. De jongen had volgens

de verplegers een klein wondje, dat met een pleister kon worden afgedaan. Vervolgens vertrok de ambulance. De groep "mariniers" bleef ons verwijten maken dat de jongen daar maar bleef liggen. Wij zijn daarna weggegaan. Vermeld zij, dat kort voordat de ambulance kwam, de chef van dienst, de inspecteur R., samen met de brigadier Vx ter plaatse kwamen. Ik ben ervan overtuigd, dat wanneer die jongen die daar in het gras lag, ernstig gewond is geraakt tijdens een vechtpartij, dat niet gebeurd is in aanwezigheid van mij of van mijn collega’s. In mijn visie moet die jongen het n en ander opgelopen hebben, nadat wij de eerste keer de parkeerplaats verlieten. Kort daarna immers kwam er een melding dat er opnieuw moeilijkheden (...) zouden zijn. Op de terugreis naar het bureau in Vlissingen vertelde Ve. mij, dat hij tijdens het gebeuren (...) op enig tijdstip de portiers aangegeven had, dat zij hun gang konden gaan. Het moet gebeurd zijn tijdens de hectische momenten die zich op de parkeerplaats afspeelden. Alles ging zo snel in zijn werk, dat ieder van ons voor zich aan het werk was om her en der vechtenden te scheiden. Aangezien ik het niet eens was met de brute wijze van geweldsaanwending door de portiers, heb ik met instemming van mijn directe chef een gesprek gehad met (...) n van de eigenaren van (de discotheek; N.o.)." van politieambtenaar Ve.:"Ik heb de rang van hoofdagent en doe dienst bij de afdeling surveillancedienst. In de nacht van dinsdag 1 op woensdag 2 augustus 1995 had ik dienst van 23.00 uur tot 07.00 uur daaraanvolgend. Het kan omstreeks 03.00 uur die nacht geweest zijn, dat ik samen met de brigadier Ha. op surveillance ging. Beiden waren wij in uniform gekleed en wij reden in een als zodanig herkenbare politieauto. Ik bestuurde de auto. Het kan omstreeks 04.45 uur die nacht geweest zijn dat ik de parkeerplaats van de discotheek (...) op reed. De disco sluit om 05.00 uur. De parkeerplaats was nog druk bezet met personenauto’s. Ik parkeerde onze auto tegen bosschages aan, zodat wij een vrij uitzicht hadden over het parkeerterrein. Wij waren daar om te zien of het uitgaan van de disco ordelijk zou verlopen. Op een gegeven moment zag ik dat een groepje jongelui vanaf de ingang van de disco de parkeerplaats opliep. Een jongen van die groep liep naar onze auto en ging rechts van de auto bij het geopende portierraam staan. Ha. zat op de bijrijdersplaats. De jongen zei niets tegen ons en ik zag dat hij voortdurend op een treiterende wijze sigarettenrook in de auto blies en daarbij Ha. in het

gelaat trof. Ha. stapte uit, kennelijk omdat hij het getreiter zat was en vroeg aan de knaap waarom hij n en ander deed. In een mum van tijd stond de rest van de groep er ook bij. Ik kreeg duidelijk de indruk dat de groep erop uit was om een knokpartij uit te lokken. Ik stapte uit en ging naar Ha. die inmiddels ingesloten was door de groep. Ik hoorde vanuit de groep kreten zoals: "Wat wil je met mijn maatje, wil je knokken", althans woorden met een dergelijke strekking. Er ontstond een dreigende situatie. Een van de groep zei tijdens de discussie ondermeer: "Wat wil je nou watje, we zijn allemaal mariniers en als ik wil ben je in drie seconden dood. Wat je kan heb je van ons geleerd." Het bleef bij verbaal geweld. Op een bepaald moment richtte n van de groep zich tot enige ter plaatse gekomen personeelsleden (...). Door aanvankelijk een man en later door de gehele groep werden allerlei beledigende opmerkingen gemaakt aan het adres van de portiers. Ik hoorde onder andere de opmerking: "Ga jij je maatje maar in zijn hol naaien, je bent toch een homofiel. Je durft nou toch niets te doen met de politie erbij", althans woorden met een dergelijke strekking. Ik heb tegen de portiers gezegd dat ze er maar niet op moesten reageren, omdat de groep dronken was. Ik had inmiddels al wel bemerkt, dat de jongens van de groep flink gedronken hadden. De portiers trokken zich wat terug. Ha. en ik zijn vervolgens ingestapt met de bedoeling om weg te rijden, aangezien onze aanwezigheid kennelijk als een rode lap op een stier werkte. Direct nadat wij waren ingestapt, zag ik een groepje negro de jongens en meisjes de parkeerplaats opkomen. E n van die donker gekleurde jongens riep tegen de "mariniers": "Wie wil er vechten". Dat was kennelijk niet tegen dovemansoren gezegd. Ik zag dat de groep "mariniers" terstond na die uitdaging met de groep negers op de vuist ging. Over en weer werden er rake klappen uitgedeeld. We hebben het geknok even een paar seconden laten gaan. Inmiddels waren de collega’s K. en O. met een politieauto ter plaatse gekomen. Zij kwamen eigener beweging. Beiden waren zij in uniform gekleed. Nadat beide groepen enige ogenblikken met elkaar aan het knokken geweest waren, zijn Ha. en ik uitgestapt met de bedoeling om de vechtende partijen te scheiden. Ik zag dat Ha. bij het uitstappen een lange wapenstok vanuit onze auto meenam. Aangezien ik de mijne niet te pakken kon krijgen, ben ik zonder de lange wapenstok uitgestapt. (...) Ondertussen waren er enkele portiers weer ter plaatse gekomen. Zij stonden schuin achter mij. Gezien het hectische gebeuren, die door ons niet te manen was, heb ik tegen een portier gezegd: "Grijp maar in, verwijder ze maar". Dat was eveneens niet tegen dovemansoren gezegd. Ik zag dat er ongeveer 8 portiers zich met graagte in de strijd wierpen. Vervolgens hebben de portiers het parkeerterrein "schoongeveegd". Dat

schoonvegen ging op een grove manier. Zowel de negers als de "mariniers" werden letterlijk het terrein afgeschopt. Wij zijn tussenbeide gekomen om verder geweld van de kant van de portiers te voorkomen. Dat lukte op een bepaald moment, waarna de groep negers vertrok. Ik zag voorts, dat op het parkeerterrein een "marinier" lag. Ik ben naar hem toegegaan en heb hem aangesproken. Voor zover ik mij herinneren kan was hij op dat moment niet aanspreekbar. Het was de jongen die voordien geroepen had: "Ik maak je binnen 3 seconden dood als ik dat wil". Verwondingen heb ik bij die jongen niet gezien. Even later werd die jongen door een maatje overeind geholpen, waarna zij samen naar de uitgang van het parkeerterrein liepen. Op een gegeven moment waren alle vechtersbazen van het parkeerterrein verwijderd. De toegang tot dat terrein werd door een "scherm" van portiers afgegrendeld. De rust keerde terug en wij zijn vertrokken. Datzelfde deden K. en O. (...) Na een paar minuten kregen wij van de meldkamer de mededeling, dat er weer moeilijkheden waren (...). Het staat me bij, dat er bij de mededeling van de meldkamer tevens gesproken is over een ambulance. Na de mededeling gingen wij retour (...). Onderweg kwam ik n van de eigenaren van (de discotheek; N.o.) tegen die mij meldde, dat er een gewonde jongen was en dat de komst van een ambulance noodzakelijk was. Vervolgens heb ik of Ha. via de meldkamer om een ambulance gevraagd. Toen ik bij de groep "mariniers" kwam zag ik, dat inmiddels de chef van dienst, de inspecteur R. en de brigadier Vx, eveneens daar aangekomen waren. Door de groep "mariniers" werd ontzettend verbaal in onze richting opgetreden. Ze verweten ons, dat de jongen daar in die toestand in het gras lag. Ik zag dat er een jongen in het gras lag, temidden van de groep "mariniers". De jongen lag zoals ik zag in een stabiele zijligging. Naast de jongen zat een mij onbekende jonge vrouw die verklaarde verpleegkundige te zijn. Deze vrouw gaf aan dat de jongen buiten bewustzijn was, maar dat hij verder volgens haar niet veel mankeerde. Zelf heb ik niet de jongen bekeken. Ik liet dat uit veiligheidsredenen na, aangezien de groep "mariniers" zich verbaal zeer agressief ten opzichte van ons opstelde en ik lijfelijk geweld van hun kant niet kon uitsluiten. Ik heb even gesproken met iemand van de groep die zich uitgaf als broer van het slachtoffer. Van de man heb ik de personalia van het slachtoffer gekregen. Op mijn vraag wat er gebeurd was, antwoordde die man mij dat zijn broer in elkaar geslagen was. In het gesprek met die man vertelde hij mij dat zijn broer neergeslagen was door de portiers en dat hij het de politie kwalijk nam dat zij niet had ingegrepen. Vermeld zij, dat de man waarmee ik sprak zeer emotioneel was en voortdurend riep

dat zijn broer doodging. De man wilde dat ik zijn broer onderzocht. Ik zei hem dat ik dat wel wilde, maar dan onder voorwaarde dat de groep op enige afstand zou gaan staan. Toen dat gebeurd was, heb ik de in het gras liggende jongen bekeken. De jongen was zoals ik vaststelde niet aanspreekbaar. Voor wat mijn waarneming betreft was de jongen op dat moment buiten bewustzijn. Door mijn hand voor zijn mond te houden voelde ik dat de ademhaling van de jongen regelmatig was. Uiterlijk heb ik geen bloed gezien dat duidde op een verwonding. Of de jongen een gezwollen gezicht had, kan ik mij niet meer herinneren. Op een bepaald moment kwam de ambulance met twee verplegers ter plaatse. Zonder overleg met mij te hebben, werd de jongen vervolgens door de verplegers onderzocht. Daar heb ik geen enkele bemoeienis mee gehad. Even later zag ik, dat de jongen met een pleister behandeld werd. Waar weet ik niet. Tijdens het onderzoek van de verplegers zag ik dat de jongen wat overeind kwam. Kennelijk was hij weer bij kennis gekomen. Van een collega of van een verpleger hoorde ik, dat ze de jongen niet vervoerden naar een ziekenhuis, omdat de oorzaak volgens de verplegers drank zou zijn. De groep "mariniers" bleef ons voortdurend verwijten maken, dat het onze schuld allemaal was. (...) Met nadruk wil ik verklaren dat ik geen geweld gebruikt heb tegen wie dan ook. Mijn optreden heeft bestaan uit het trachten om de vechtenden te scheiden." van politieambtenaar O.:"Ik doe dienst bij de surveillancedienst en heb de rang van hoofdagent. In de nacht van dinsdag 1 op woensdag 2 augustus 1995 had ik dienst van 23.00 uur tot 07.00 uur. Die nacht omstreeks 04.30 uur reden collega K. en ik in een als zodanig herkenbare surveillance-auto de parkeerplaats van de discotheek (...) op. Beiden waren wij in uniform gekleed. Het liep tegen sluitingstijd van de disco en wij wilden zien of alles ordelijk verliep. Aanvankelijk stonden wij even midden op de parkeerpaats stil. Ik zag dat er al veel jongelui op de parkeerplaats liepen. Vervolgens reden wij een stukje verder. Toen zag ik, dat aan de rand van de parkeerplaats tegen de bosschages een andere politie-auto stond met twee in uniform geklede collega’s van het bureau Vlissingen. Het waren Ha. en Ve. Beiden stonden ze naast de auto. In hun nabijheid stonden twee groepen jongelui. (...) Die groepen waren intussen behoorlijk aangegroeid. Ik schat dat er 40 tot 50 jongelui aan het knokken waren. Over en weer werden rake klappen uitgedeeld. De knokpartij vloeide uit over een groot gedeelte van

de parkeerplaats. Op een gegeven moment zag ik dat Gr. nabij onze auto helemaal afgerost werd door 2 blanke jongens. (...) Toen ik zag hoe die Gr. afgetuigd werd, was voor K. en mij de maat vol. Ik ben met K. uitgestapt. Ik nam uit voorzorg uit onze auto een lange wapenstok mee. Of K. dat ook deed weet ik niet. Ik heb daar niet op gelet. Nadat ik was uitgestapt, heb ik Gr. en de twee blanke jongens gescheiden door tegen hen te schreeuwen dat ze van het parkeerterrein moesten oprotten. De jongens hielden op met vechten. E n van de blanke jongens kwam op mij af en schreeuwde onder andere tegen mij: "Het is altijd hetzelfde (...)". De man was behoorlijk opgefokt. Ik trachtte hem wat te kalmeren en hem te bewegen het terrein te verlaten. (...) Hoewel ik tijdens het gebeuren met Gr. vanuit mijn ooghoeken wel gezien heb dat er op de parkeerplaats op diverse plekken geknokt werd, heb ik niet kunnen waarnemen wat een ieders rol daarin geweest is. De portiers hebben zonder geweld te gebruiken het parkeerterrein "schoongeveegd" en met name de groep blanken naar het voorterrein gedreven. (...) Daarna zijn K. en ik weggereden, net zoals Ha. en Ve. Enkele minuten later (...) werden wij door de meldkamer teruggedirigeerd (...) omdat daar een vechtpartij zou zijn. Wij zijn teruggereden. Gekomen op het voorterrein (...) zag ik, dat de collega’s Ha. en Ve. er al weer waren. Ze stonden bij een groep jongelui die rondom een jongen stond die op de grond lag. Op dat moment werd er niet gevochten. Wij hebben ons er niet mee bemoeid. Toen ik een portier op de scheiding tussen het voorterrein en de parkeerplaats zag lopen ben ik uitgestapt en ik heb hem gevraagd wat er aan de hand was. Van hem hoorde ik, dat een paar leden van de groep van blanke jongens, na vertrek van de politie, weer het parkeerterrein op wilden komen en dat daarbij klappen waren gevallen. Van hem begreep ik, zonder dat hij dat expliciet zei, dat dat laatste geweld waarover hij sprak te maken had met de jongen die op de grond lag. Ik ben vervolgens naar de collega’s Ha. en Ve. gelopen en van hen hoorde ik, dat er niets meer aan de hand was en dat er een ambulance gewaarschuwd was. Hierna zag ik de chef van dienst, de inspecteur R., en de brigadier/wachtcommandant Vx het terrein opkomen. In het kort heb ik R. verslag uitgebracht. Ik kan mij niet meer herinneren of ik gezien heb dat er een ambulance ter plaatse kwam. Aangezien alles verder rustig was en onze aanwezigheid niet meer noodzakelijk was, zijn K. en ik vertrokken. Met stelligheid wil ik verklaren dat ik geen geweld gebruikt heb tegen wie dan ook. Voorts heb ik niet gezien dat er door een collega geweld is gebruikt."

van politieambtenaar R.:"In de nacht van dinsdag 1 op woensdag 2 augustus 1995 had ik dienst van 23.00 tot 07.00 uur. Ik deed dienst in de functie van chef van dienst voor het gehele district Walcheren. In de nanacht ben ik met collega Vx gaan surveilleren. Beiden waren wij in uniform gekleed. Omstreeks 05.00 uur die nacht hoorde ik over de mobilofoon dat er wederom gevochten werd bij de discotheek (...). Het was mij op dat moment niet bekend dat er kennelijk al eerder een vechtpartij (...) had plaatsgevonden. Aangezien wij in de buurt waren en omdat er tevens om een ambulance gevraagd werd, besloot ik ter plaatse te gaan. Op het voorterrein (...) aangekomen zag ik dat er een jongeman in het gras op de grond lag. Rondom die jongen stonden ongeveer 8 jongens. Tevens waren er meerdere mannen aanwezig die kennelijk als portier bij de disco werkten. Allen waren voor mij onbekende personen. Er werd op dat moment niet gevochten. Op het terrein waren, voordat ik daar kwam, de collega’s Ha., Ve., K. en O. aangekomen. Door de collega’s werd mij meegedeeld dat er eerder die nacht een vechtpartij bij de disco had plaatsgevonden, waarbij de groep die ik aantrof betrokken was geweest. (...) Mij werd op geen enkele wijze medegedeeld dat er door de politie geweld gebruikt was. Terwijl mij het n en ander uitgelegd werd, kwam er een jongeman op mij af die hevig ge motioneerd was. Later bleek het een broer te zijn van de jongen die in het gras lag (...). Hij riep voortdurend dat ik zijn broer mee moest nemen. Ik heb hem gezegd dat de ambulance onderweg was en elk moment kon aankomen. (...) Ik ben even naar het groepje jongens gelopen waarbij de jongen in het gras lag. De bedoelde jongen lag zoals ik zag, roerloos op de grond met zijn gezicht in het hoge gras. Bij de jongen heb ik geen verwondingen of zwellingen aan zijn gezicht waargenomen. Op dat moment was het al licht. Na een minuut of 6 verscheen de ambulance met twee verplegers." van politieambtenaar Vx:"In de nacht van dinsdag 1 op woensdag 2 augustus 1995, omstreeks 05.00 uur, surveilleerde ik met de inspecteur R., beiden in uniform gekleed (...). Het zal kort na 05.00 uur zijn geweest dat wij bij de disco aankwamen. (...) Van de collega’s hoorde ik dat er een man in het gras lag die behoorde tot een groepje mariniers. Dat groepje had meerdere keren die avond problemen gehad met de portiers (...). Volgens mededeling zouden er over en weer klappen gevallen zijn. Ik hoorde dat de man die in het gras lag, gewond was aan zijn gezicht en dat daarom een ambulance was

besteld. Er is beslist niet over gesproken dat de collega’s geweld gebruikt zouden hebben tegen wie dan ook. Uit het gesprek met de collega’s trok ik de conclusie dat de gewonde man al in het gras lag op het moment dat zij aankwamen. Zelf heb ik de gewonde niet gezien. Van een afstand van ongeveer 10 meter heb ik de boel wat geobserveerd. Ik hoorde dat het groepje dat rondom de gewonde man stond van allerlei verwensingen uitte aan het adres van de politie. Ik hoorde opmerkingen van: "Klootzakken doe iets, vuile homo’s." Tijdens dat geschreeuw kwam er meerdere keren een lid van die groep dreigend tegen ons aanstaan met opmerkingen als: "Als hij doodgaat is het jullie schuld". Uit de reacties van de mannen concludeerde ik dat ze behoorlijk opgefokt waren en tevens bezopen waren. (...) Door heel de situatie hebben R. en ik uit voorzorg een lange wapenstok gepakt om in geval de zaak uit de hand zou lopen iets te kunnen doen. Voorts was de groep zeer uitdagend ten opzichte van de portiers (...). De groep was duidelijk op een confrontatie uit. Op een gegeven moment, ongeveer een kwartiertje na onze komst, verscheen er een ambulance met twee verplegers. De groep werd daardoor kennelijk wat afgeleid, want de rust keerde wat terug. Van afstand heb ik gezien dat de verplegers de gewonde man die in het gras lag onderzochten. (...) Na vertrekt van de ambulance kwam de bedoelde groep in de richting van de politie. Meerdere leden van die groep gaven ons te kennen aangifte van mishandeling te willen doen contra de portiers (...) en zij eisten van ons om op dat moment de portiers te arresteren. Er is op dat moment zeer zeker niet over gesproken dat die aangifte gericht zou zijn tegen de politie in verband met gewelddadig optreden van die kant. Men maakte de politie juist verwijten niet te zijn opgetreden."4.2. Voorts staat in het proces-verbaal van de rijksrecherche van 30 november 1995 vermeld dat de heer Vo. van de groep van La., alsmede de heer Gr. die deel uitmaakte van de andere groep die bij de vechtpartij was betrokken niet konden worden gehoord omdat van deze personen geen bekende woon- of verblijfplaats hier te lande bekend was. Voorts staat in het proces-verbaal:"Bij aanvang van het onderzoek zegde klaagster mevrouw Wij. toe, dat zij, met betrekking tot de aard en omvang van het letsel dat haar zoon La. bij eerdervermelde gebeurtenissen zou hebben opgelopen, een geneeskundige verklaring ter beschikking van dit onderzoek zou stellen. Ondanks meerdere dezerzijds gedane verzoeken daartoe, werd een dergelijke verklaring niet door klaagster verstrekt, hoewel zij dat wel steeds toezegde. Ingeval klaagster

Wij. alsnog voor verstrekking van bedoelde geneeskundige verklaring zorgdraagt, dan wordt die verklaring nagezonden." 4.3.1. Ten aanzien van de ambulance staat in het proces-verbaal van de rijksrecherche van 30 november 1995, voor zover hier van belang, het volgende:"Op woensdag 4 september 1995 werd door mij, Lu., in de centrale post ambulancevervoer in Vlissingen, gesprekken beluisterd, om vast te stellen wie het betreffende verzoek om ambulanceassistentie in die bewuste nacht had gedaan. Ik, Lu., hoorde dat in de bewuste nacht om 05.11 uur, vanuit de discotheek (...) door een vrouw, zich noemende So., om een ambulance werd verzocht. De vrouw vertelde, dat er buiten de disco werd gevochten en dat "iemand" aan haar gevraagd had een ambulance ter plaatse te laten komen. Voorts hoorde ik, Lu., dat de centrale post ambulancevervoer n en ander bij de politie controleerde, waarna een ambulance ter plaatse ging. Uit bijlage 5 blijkt ondermeer, dat de ambulance om 05.14 uur vanuit Vlissingen vertrok en om 05.24 uur die nacht bij de pati nt aankwam. Na onderzoek en behandeling van La. vertrok de ambulance om 05.34 uur daaraanvolgend." 4.3.2. Bijlage 5 behorend bij bovengenoemd proces-verbaal betrof een overzicht van de CPA (Centrale Post Ambulance) Zeeland van de uitgevoerde hulpverleningen. Hierin staat over de tijdstippen van de diverse handelingen met betrekking tot de ambulance die op 2 augustus 1995 naar de discotheek ter plaatse was gekomen onder meer het volgende opgenomen:"Opdracht 05.11 Vertrek 05.14 Aankomst pati nt 05.24 Vertrek pati nt 05.34"4.4. In een verpleegkundige rapportage over La. behorende bij het proces-verbaal van 30 november 1995 staat onder meer het volgende:"wat snijwonden en alcohol"5. Bij brief van 3 april 1996 deelde de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Middelburg, in antwoord op de klacht van 6 augustus 1995, het volgende aan verzoekster mee:

"Het onderzoek (van de rijksrecherche; N.o.) heeft geen klaarheid gebracht zodanig, dat is komen vast te staan dat de betrokken politiemensen hebben mishandeld. Met deze constatering stel ik vast dat er geen aanleiding bestaat tot strafrechtelijke vervolging van deze ambtenaren. Het voorgaande laat onverlet dat betrokken politiemensen naar mijn indruk de regie op de betreffende avond te weinig in eigen handen hebben gehouden en deze teveel hebben overgelaten aan de portiers van bovengenoemde discotheek. Daarnaast had het naar mijn inzicht voor de hand gelegen dat de politie een actievere houding gehad zou hebben met betrekking tot de informatieverstrekking over de verwachte komst van de ambulance. E n en ander is voor de korpschef van de Zeeuwse politie aanleiding geweest de betrokken politiefunctionarissen in een onderhoud te wijzen op het bovenstaande. (...) Ik vertrouw erop u hiermee naar behoren te hebben ge nformeerd en zal ik overgaan tot sluiting van het dossier."6. Bij brief van 3 mei 1996 deelde de intermediair van verzoekster het volgende aan de chef van het regionale politiekorps Zeeland mee:"...Uit de beslissing van de Officier van Justitie (van 3 april 1996, zie hiervoor onder A.5.; N.o.) blijkt dat de betreffende politie-ambtenaren niet strafrechtelijk worden vervolgd en dat er evenmin basis zou zijn voor een disciplinaire bestraffing. Bij gebreke aan inhoudelijke informatie met betrekking tot het onderzoek kunnen mijn cli nten, gezien de ervaringen die zij hebben opgedaan in de bewuste nacht, uiteraard geen genoegen nemen met deze voor hen zeer teleurstellende bevindingen. (...) Teneinde toch nog tot een minnelijke oplossing te komen, verzoek ik u mede te delen of de politie althans bereid is een vergoeding beschikbaar te stellen voor cli nten voor de geleden materi le en immateri le schade. Wellicht dat de zaak daarmee zou kunnen worden afgedaan..."7. In antwoord op de brief van 3 mei 1996 liet de chef van het regionale politiekorps Zeeland bij brief van 27 augustus 1996 onder meer het volgende aan verzoekster intermediair weten:"Het onderzoek van de rijksrecherche was voor de officier van justitie aanleiding geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Evenmin zijn er redenen voor een disciplinaire bestraffing. Ik zie dan ook geen aanleiding om uw cli nten een vergoeding toe te kennen."

B. Standpunt verzoekster Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

. Ter onderbouwing van haar klacht deelde verzoeksters intermediair nog het volgende mee:"...Lezing van het proces-verbaal maakt duidelijk dat de lezingen met betrekking tot het gebeuren sterk uiteenlopen. L., V. en W. verklaren zonder enig voorbehoud dat cli nt La. met een wapenstok is neergeslagen door een politieambtenaar. De heer Vo., die niet is gehoord, heeft dit eveneens waargenomen. De betrokken agenten stellen dat ze de wapenstok niet hebben gebruikt. Een en ander valt niet te rijmen met elkaar. Normaliter zal men in geval van tegenstrijdige verklaringen alles doen om de waarheid boven tafel te krijgen. Daar zie ik weinig tot niets van terug. Bij cli nten en ondergetekende bestaat het idee dat het onderzoek een formele aangelegenheid is geweest. Voor wat betreft het oproepen van de ambulance, zo begrijp ik, wordt gesteld dat de ambulance reeds in een eerder stadium door de politie was opgeroepen doch dat dit niet is medegedeeld. Om op dit punt meer duidelijkheid te krijgen had mijns inziens onderzoek moeten worden gepleegd naar het tijdstip, waarop de ambulance is gewaarschuwd en het tijdstip waarop de ambulance ter plaatse was. Voorzover mij bekend liggen deze gegevens vast, zodat het een kleine moeite zou zijn geweest om die in het onderzoek te betrekken..." Voorts legde verzoekster nog een afschrift over van een brief van het ziekenhuis Walcheren van 5 september 1995 aan verzoeksters intermediair met medische informatie over haar zoon La. In deze brief staat het volgende:"...De heer La., (...) werd door ons gezien op 2 augustus 1995 ten 0.30 uur, nadat hij was mishandeld. Er was sprake van een alcoholabusus. In het gelaat had hij meerdere haematomen en er was een scheurwond op het voorhoofd, welke werd gehecht. De volgende ochtend kon hij weer worden ontslagen en we hebben hem niet meer teruggezien...". Standpunt korpsbeheerder Bij brief van 17 juli 1997 gaf de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland zijn reactie op de klacht. Deze reactie hield het volgende in:

"...Naar aanleiding van de gebeurtenissen in augustus 1995 heeft de Rijksrecherche een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is niet gebleken van buitenproportioneel geweld tegen de zoon van klaagster. De hoofdofficier van justitie heeft bij brief van 3 april 1996 (zie hiervoor, onder A.5.; N.o.) mevrouw Wij. schriftelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek door de Rijksrecherche. Ik kan mij vinden in de reactie van de hoofdofficier en heb hieraan niets toe te voegen. Conclusie van het onderzoek was dat niet kon worden vastgesteld dat sprake is geweest van mishandeling. Een strafrechtelijk onderzoek is niet ingesteld, noch was er aanleiding voor een disciplinaire afhandeling. Op grond hiervan is de korpschef niet ingegaan op het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding. Ik onderschrijf in deze de opstelling van de korpschef. Mijns inziens is terecht geweigerd een schadevergoeding toe te kennen...". Standpunt Minister van Justitie 1. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht, voor zover hier van belang, bij brief van 21 augustus 1997 het volgende mee:"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Middelburg d.d. 1 augustus 1997, met bijlagen. De rijksrecherche te Den Haag heeft ingestemd met de inhoud van het ambtsbericht. Mede op basis van het ambtsbericht is het College van oordeel dat de klacht over de rijksrecherche ongegrond is. Ik kan mij met dit standpunt verenigen."2. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg van 1 augustus 1997 houdt onder meer het volgende in:"In de nacht van 1 op 2 augustus 1995 bevond een groep jongelui uit Breda, waaronder twee zonen van klaagster, zich in/nabij disco (...). Deze groep jongelui had zwaar gedronken. Er is tussen deze groep en anderen bij herhaling een vechtpartij geweest; ook portiers (...) hebben aan die vechtpartij deelgenomen. De politie is ter plaatse geweest/gekomen en heeft geen arrestaties verricht. Bij de vechtpartij is klaagsters zoon La. gewond geraakt.

(...) Op mijn verzoek heeft de rijksrecherche naar de inhoud van de klacht een onderzoek ingesteld. Bij brief van 21 augustus 1995 (zie hiervoor, onder A.3.2.; N.o.) (...) heb ik klaagster hierover ingelicht en heb ik haar tevens gevraagd medische verklaringen te willen "veiligstellen". De rijksrecherche heeft het onderzoek in overleg met mij verricht en het resultaat van dat onderzoek bij proces-verbaal vastgelegd. (...) Mijn standpunt met betrekking tot de klacht heb ik bij brief van 3 april 1996 (...) aan klaagster bekendgemaakt. Dat standpunt had de goedkeuring van de Procureur-Generaal. (...) Het ontgaat mij, waarop klaagster haar stelling/idee baseert dat het rijksrecherche-onderzoek onvolledig is geweest en "een formele aangelegenheid":

- De rijksrecherche heeft mijns inziens alle betrokkenen gehoord, in elk geval de jongelui uit Breda en alle betrokken politie-ambtenaren. Van de jongelui uit Breda is slechts ene Vo. niet gehoord. De rijksrecherche vermeldt (...) waarom dat verhoor niet gelukt is. Het lijkt mij niet onbelangrijk, dat mevrouw Wij. (...) vermeldt, dat Vo. via haar bereikt kan worden. Daarnaast heeft de rijksrechercheur Lu. mij meegedeeld, dat hij mevrouw Wij. bij herhaling heeft gevraagd een contact tussen hem en deze Vo. te bewerkstelligen en tevens dat zo’n contact nooit heeft plaatsgehad; - Ondanks mijn brief van 21 augustus 1995 en ondanks herhaald aandringen zijdens de rijksrecherche is een geneeskundige verklaring nooit overgelegd. Ik moet aannemen, dat het resultaat van het onderzoek door de rijksrecherche voor mevrouw Wij. onbevredigend is geweest:diverse leden van de groep jongelui, waarvan haar zoons deel uitmaakten, verklaren weliswaar dat de politie met de wapenstok geslagen heeft, maar de politie verklaart met klem, dat dat niet het geval is geweest en – impliciet – dat zij La.’s letsel dus niet heeft kunnen veroorzaken. Het onderzoek door de rijksrecherche verdeelt de gehoorden globaal in twee partijen: de Bredase jongelui, die uit eigen waarneming danwel de auditu zeggen, dat de politie met de wapenstok geslagen heeft en de politie – min of meer gesteund door de portier(s) (...) – dat ze beslist niet met de wapenstok heeft geslagen. Ik zou niet weten, wat de rijksrecherche hier nog verder had moeten onderzoeken c.q. waartoe ik verder opdracht had moeten geven.

Mede in aanmerking genomen het feit, dat – naar ik toch mag veronderstellen – de politie niets gedronken had en de Bredase jongelui buitensporig veel, (o.a. verklaart W., dat hij – in enkele uren – ongeveer 13 glazen bier had gedronken en La. nog veel meer) ervaar ik het parketstandpunt nog steeds als juist, dat onvoldoende blijkt van slaan met de wapenstok door de politie. Ik concludeer, dat mevrouw Wij.'s klacht met betrekking tot onvoldoende onderzoek naar buitensporige geweldstoepassing door de politie ongegrond is. Nu van zulke geweldstoepassing onvol-doende blijkt, kan daar ook geen civiele claim op gebaseerd worden en is dus ook dat andere klachtdeel niet gegrond. In het kader van de civiele claim wijs ik erop, dat mevrouw Wij. zich ook via DAS tot het schadefonds geweldsmisdrijven heeft gewend, wat mijns inziens weinig spoort met de stelling dat de politie aansprakelijk is voor het aan La. toegebrachte letsel. Voor wat betreft het niet tijdig meedelen, dat de ambulance gewaarschuwd was: dat aspect is mijns inziens voldoende door de rijksrecherche onderzocht."3. Bij het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg van 1 augustus 1997 waren onder meer de volgende bijlagen gevoegd:- brief van het waarnemend hoofd van het arrondissementsparket te Middelburg van 15 januari 1996 aan de procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Gravenhage; - brief van de procureur-generaal bij het gerechtshof te 's Gravenhage van 26 februari 1996 aan de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg.3.1. De hiervoor genoemde brief van 15 januari 1996 aan de procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Gravenhage hield het volgende in:"...In bovengenoemde zaak kan ik u meedelen dat het proces-verbaal (van de rijksrecherche; N.o.) inmiddels op 10 januari jl. besproken is met de korpsleiding van de regiopolitie Zeeland. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek bestaat naar de inzichten van het parket alhier geen aanleiding voor strafrechtelijke en/of disciplinaire maatregelen jegens betrokken politiemensen. Dat laat echter onverlet dat de korpsleiding wel voornemens is met betrokken politiemensen te spreken over het

gegeven dat de regie op de betreffende avond te weinig in eigen handen is gehouden en teveel is overgelaten aan de portiers van discotheek (...). Onderling hebben betrokkenen overigens het optreden op dat onderdeel al besproken en veroordeeld. De regiopolitie is voornemens klaagster conform en in de geest van het voorgaande te schrijven. Mag ik van u vernemen of u zich met bovengenoemd voorstel kunt verenigen?"3.2. In antwoord op de brief van 15 januari 1996 deelde de procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Gravenhage bij brief van 26 februari 1996 het volgende aan de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg mee:"...In antwoord op uw (...) brief bericht ik u, dat ik mij met de door u voorgestelde afdoening van de zaak kan verenigen. Daarbij merk ik op dat een actievere houding van de politie – vooral met betrekking tot informatie over de verwachte komst van de ambulance – bij haar tweede bezoek aan discotheek (...) mijns inziens een positieve uitwerking zou hebben gehad op de beeldvorming van de politie en wellicht het tweede klachtonderdeel (van de klacht van 6 augustus 1995, zie hiervoor onder A.1.; N.o.) zou hebben voorkomen...". Nadere reactie verzoekster1. Verzoekster intermediair liet in een nadere reactie op de klacht het volgende weten:"...Verzoekster heeft kennis genomen van de door u toegezonden stukken en blijft van mening dat er van de zijde van de politie sprake is geweest van nodeloos en buiten-proportioneel geweld, niettegenstaande de door verschillende betrokkenen afgelegde verklaringen. Verzoekster is van mening dat er sprake is van een reeks van elkaar snel opvolgende gebeurtenissen die achteraf moeilijk zo niet onmogelijk precies zijn te herleiden. Verzoekster blijft bij haar standpunt dat hij (La.; N.o.) door de slagen met de wapenstok zodanig werd verwond dat er thans sprake is van blijvende klachten aan zijn hoofd. Alleen al uit het feit dat de politiebeambten kennelijk doelbewust met de wapenstok met kracht op het hoofd (...) hebben geslagen en niet een andere, (...) minder risicovolle wijze van ordehandhaving hebben gekozen leidt tot de conclusie dat er sprake was van nodeloos, buitenproportioneel geweld.

Aangezien er verschillende lezingen zijn die het standpunt van verzoeker bevestigen meent verzoekster dat aangetoond is dat de verwondingen door de politie zijn toegebracht..."2. Voorts legde verzoekster nog twee medische verklaringen over van twee huisartsen Kl. en Ro., die verzoeksters zoon La. hadden behandeld.2.1. In de verklaring van Kl. van 2 september 1997 staat het volgende:"..Hierbij bevestig ik dat de heer La. (...) voor zijn ongeval op 2.9.95 nooit hinder van zijn hoofd heeft gehad, sindsdien zijn er diverse klachten..."2.2. De verklaring van Ro. van 12 augustus 1997 houdt het volgende in:"...De heer La. (...) hebben wij gezien op 7/7/97 en op 12/8/97 met een resp. otitis media. (oorontsteking; N.o.) re + li en re. (rechts, + links en rechts; N.o.)..."

Beoordeling

. Ten aanzien van het politieoptreden op 2 augustus 19951. In de nacht van 1 op 2 augustus 1995 ontstond er bij een discotheek in Westkapelle een vechtpartij tussen twee groepen jongeren. Verzoeksters zoon La. maakte deel uit van n van die groepen. Deze groep, hierna ook wel aangeduid als de groep van La., bestond uit tien personen die met elkaar bevriend waren en in het kader van een verjaardag van n van hen, Va., de discotheek hadden bezocht. Op een gegeven moment mengden ook portiers van de discotheek zich in de vechtpartij. Het betrof een forse vechtpartij, waarbij over en weer flinke klappen zijn gevallen. Tijdens de vechtpartij op 2 augustus 1995 waren ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland, in verschillende samenstelling, ter plaatse.2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland op 2 augustus 1995 buitenproportioneel geweld tegen haar zoon La. hebben gebruikt. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel bracht verzoekster naar voren dat de politie 'zonder enige egards' op personen van de groep van La. had geknuppeld met wapenstokken, en daarbij op hoofden en ruggen had geslagen.

Ten aanzien van het geweld dat tegen haar zoon La. zou zijn toegepast, gaf verzoekster aan dat de politie hem twee klappen op zijn hoofd had gegeven met een wapenstok. Volgens verzoekster was La. als gevolg van deze klappen bewusteloos neergevallen, was er een gat in zijn linker slaap ontstaan en had La. een dikke striem over zijn hoofd opgelopen. Voorts stelde verzoekster dat het gebit van La. was beschadigd en dat La. een zware hersenschudding had overgehouden van de klappen.3. De rijksrecherche heeft naar het politieoptreden van 2 augustus 1995 een onderzoek ingesteld (zie ook hierna, onder II.), waarvan de bevindingen staan weergegeven in het proces-verbaal van 30 november 1995 (zie ook

Bevindingen

, onder A.4.1. en 4.2.).4. In het kader van het onderzoek van de rijksrecherche verklaarde La. dat hij tijdens de vechtpartij bewusteloos was geraakt nadat hij een klap had gekregen, maar dat hij niet wist van wie hij deze klap had gekregen. Van zijn broer L. had hij later vernomen dat deze had gezien dat n van de aanwezige politieambtenaren hem met een wapenstok een klap over de voorkant van zijn hoofd had gegeven.5. Van de personen uit de groep van La. verklaarden L., V. en W. aan de rijksrecherche dat zij hadden gezien dat een politieambtenaar La. met een wapenstok had geslagen. L. verklaarde in dit verband dat La. n klap schuin over zijn gezicht had gekregen, waarna La. op de grond was gevallen. V. verklaarde dat een politieambtenaar twee klappen kruiselings over het gezicht van La. had gegeven, met als gevolg dat La. "volkomen knock-out" tegen de grond was geslagen. W. verklaarde dat hij van een afstand van circa 75 meter had gezien dat La. van een politieambtenaar n klap met een wapenstok had gekregen en dat La. daarna "knock-out" was gegaan. W. en V. konden niet aangeven wie van de politieambtenaren La. had geslagen.6. De overige personen die de rijksrecherche van de groep van La hoorde - Va., Hu., H., B. en G. - verklaarden dat zij hadden gehoord dat een politieambtenaar La. zou hebben geslagen, maar dat zij dit niet zelf hadden gezien. Ten aanzien van het overige gebruik van wapenstokken verklaarde Va. dat hij wel had gezien dat twee politieambtenaren met getrokken wapenstokken links en rechts om zich heen hadden geslagen om de vechtpartij uit elkaar te krijgen. B. bracht in dit verband naar voren dat hij de politie dreigend had zien zwaaien met wapenstokken. Ten aanzien van waarneembaar letsel op het gezicht van La. verklaarde H. dat hij bloed had gezien op de linkerhelft van het gezicht van La., en dat La.'s gelaat opgezwollen was geweest. G. verklaarde in dit verband dat hij had gezien dat het gezicht van La. erg gezwollen

was geweest en blauwe plekken had vertoond. B. gaf aan dat hij twee dikke striemen kruiselings op de linkerkant van het gelaat van La. had waargenomen, en dat La. aan zijn hoofd had gebloed.7. In het kader van het rijksrecherche-onderzoek verklaarde de ambulancemedewerker S., die ter plaatse was gekomen en zich met het letsel van La. had beziggehouden, dat hij een agent met een lange wapenstok had gezien. Voorts verklaarde S. dat La. moeilijk aanspreekbaar was geweest en dat hij, voor zover hij zich dat kon herinneren, geen verwondingen had waargenomen bij La. Ambulancemedewerker M. die La. ter plaatse heeft onderzocht, gaf aan dat hij een zwelling in het gelaat van La. had waargenomen, maar dat er zijns inziens niets ernstigs met La. aan de hand was geweest.8. In de verklaring die de twee portiers, Sc. en So., van de discotheek tegenover de rijksrecherche aflegden, staat dat er fel gevochten werd en er een uiterst chaotische situatie was ontstaan en dat zij op een gegeven moment, samen met andere collega's, hadden deelgenomen aan de vechtpartij en hadden getracht tussenbeide te komen. Voorts staat in de verklaring van Sc. en So. dat, voorzover zij zich dat herinnerden, de politie had 'meegeknokt'. Sc. en So. hadden echter geen wapenstokken gezien. In de verklaring van Sc. en So. staat verder dat zij, nadat de groep uit elkaar was gejaagd, hadden gezien dat jongeren terug kwamen met stokken en kettingen. Over La. staat in de verklaring dat deze volgens hen straalbezopen was en dat zij bij hem geen letsel hadden gezien, maar dat hij tijdens het gevecht wel klappen had gehad. Voorts staat in de verklaring opgenomen dat zij niet wisten wie La. had neergeslagen. Volgens hen kon dat de politie niet geweest zijn, omdat zij bij de politieambtenaren stonden toen La. een eind verderop op de parkeerplaats neerging.9. Van de politieambtenaren die op enig moment tijdens de vechtpartij bij de discotheek ter plaatse waren, verklaarden K., Ha., en O. aan de rijksrecherche dat zij uit voorzorg een wapenstok ter hand hadden genomen. Ha., K. en O. ontkenden unaniem dat zij La. met de wapenstok hadden geslagen. K. gaf wel aan dat hij de wapenstok had gebruikt om vechtende personen te scheiden door de wapenstok tussen deze personen in te duwen. Ve. verklaarde dat hij geen lange wapenstok bij zich had gehad omdat hij de zijne niet te pakken had kunnen krijgen. Ve. gaf voorts aan dat L. tegen hem had gezegd dat portiers van de discotheek zijn broer La. hadden geslagen. De politieambtenaren Vx en R. kwamen ter plaatse op het moment dat de vechtpartij was geluwd en nadat La. gewond in het gras lag. Uit de verklaring van Vx komt naar voren dat Vx en R. uit voorzorg een lange wapenstok bij zich hadden. R. verklaarde dat hem ter plaatse

op geen enkele wijze was meegedeeld dat de politie geweld had gebruikt. Volgens Vx hadden leden van de groep van La. aangifte willen doen van mishandeling door de portiers van de discotheek en was er niet gesproken over een aangifte gericht tegen de politie.10. Voldoende staat vast dat verzoeksters zoon La. enig letsel heeft opgelopen tijdens de vechtpartij. Niet aannemelijk is echter geworden, gelet op de verklaringen van de ambulancemedewerkers die op 2 augustus 1995 ter plaatse zijn gekomen en de medische verklaringen die verzoekster in het onderzoek naar aanleiding van de onderhavige klacht heeft overgelegd, dat het letsel heeft bestaan uit verwondingen van een ernst zoals verzoekster die ter onderbouwing van haar klacht naar voren heeft gebracht (zie hiervoor, onder I.2.). Wel is voldoende aannemelijk dat La. enige verwondingen in zijn gelaat heeft opgelopen. Er is echter onvoldoende grond om aan te nemen dat dit letsel een gevolg is geweest van het gebruik van geweld van de zijde van de politie tegen La. Hierbij is van belang dat uit het onderzoek op geen enkele wijze is gebleken dat, zoals verzoekster stelde, de politie 'zonder enige egards' op personen van de groep van La. heeft geknuppeld met wapenstokken. Evenmin is komen vast te staan dat politieambtenaren La., zoals L., V. en W. hebben verklaard, hebben geslagen met de wapenstok. De verklaringen van L., V. en W. zijn op dit punt niet eenduidig, en in vrij algemene bewoordingen gesteld, terwijl verder vast staat dat L., V. en W. v r de vechtpartij een grote hoeveelheid alcohol hebben genuttigd. Daarom moet aan deze verklaringen minder geloof worden gehecht dan aan de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. Deze hebben allen ontkend dat zij met een wapenstok hebben geslagen. De geringe ernst van het letsel aan het gezicht van La. duidt ook geenszins op het gebruik van disproportioneel geweld met de wapenstok. Alles overziend, kan dan ook niet worden geoordeeld dat de politie buitenproportioneel geweld tegen verzoeksters zoon La. heeft toegepast. De onderzochte gedraging is op dit punt daarom behoorlijk. II. Ten aanzien van het onderzoek van de rijksrecherche1. De rijksrecherche te 's-Gravenhage heeft op verzoek van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Middelburg en in opdracht van de procureur-generaal van het gerechtshof te 'sGravenhage een onderzoek ingesteld naar het politieoptreden tijdens de vechtpartij bij de discotheek in de nacht van 1 op 2 augustus 1995. Dit gebeurde naar aanleiding van verzoeksters klachtbrief van 6 augustus 1995, die de hoofdofficier van justitie aanmerkte als een aangifte van (ernstige) mishandelingen. Verzoekster klaagt er over dat de rijksrecherche geen volledig

onderzoek heeft ingesteld. Volgens verzoekster was het onderzoek van de rijksrecherche een formele aangelegenheid en heeft de rijksrecherche onvoldoende onderzoek gedaan naar het tijdstip waarop de ambulance was ingeschakeld en ter plaatse was.2. De rijksrecherche gaf haar onderzoeksbevindingen weer in het proces-verbaal van 30 november 1995 (zie

Bevindingen

, onder A.4.1. en 4.2.). In het kader van haar onderzoek hoorde de rijksrecherche verzoekster, verzoeksters zonen La. en L., de overige personen van de groep van vrienden van La. (met uitzondering van Vo.), de twee ambulancemedewerkers, twee portiers van de discotheek, die eveneens bij de vechtpartij waren betrokken, en zes politieambtenaren die ter plaatse waren geweest. Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat Vo. van de groep van La. niet is gehoord, aangezien deze persoon geen bekende woon- of verblijfplaats had. Verzoekster had bij de rijksrecherche aangegeven dat Vo. via haar kon worden bereikt. Voldoende staat echter vast  nu verzoekster dit niet heeft weersproken - dat aan verzoekster een aantal keren is gevraagd te berichten waar Vo. was te bereiken, en dat zij hieraan geen gevolg heeft gegeven.3. De rijksrecherche stelde van de diverse verklaringen uitvoerige verklaringen op. Niet geoordeeld kan worden dat het onderzoek van de rijksrecherche onvolledig is geweest, nu de rijksrecherche zoveel mogelijk de direct betrokkenen bij de vechtpartij heeft gehoord, gedetailleerde verklaringen heeft opgenomen, en zoveel mogelijk heeft getracht de feitelijke toedracht vast te stellen. Verzoekster kan, gelet op de onderzoekhandelingen van de rijksrecherche, evenmin worden gevolgd in haar stelling dat het onderzoek van de rijksrecherche slechts een formaliteit is geweest. Voorts is uit het onderhavige onderzoek gebleken dat de rijksrecherche ten aanzien van het tijdstip waarop de ambulance is ingeschakeld en aangekomen wel degelijk een onderzoek heeft ingesteld, verklaringen op dit punt heeft opgenomen, relevante bescheiden heeft opgevraagd en de gesprekken van de centrale post ambulancevervoer heeft beluisterd. In zoverre mist verzoeksters klacht feitelijke grondslag. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk is. III. Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding 1. Bij brief van 3 mei 1996 stelde verzoeksters intermediair het regionale politiekorps Zeeland aansprakelijk voor de schade die was voortgevloeid uit het politieoptreden in de nacht van 1 op

2 augustus 1995. Verzoekster klaagt er tot slot over dat de chef van het regionale politiekorps bij brief van 27 augustus 1996 dit verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.2. Hiervoor, onder I., is overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de politie buitenproportioneel geweld heeft gebruikt tegen verzoeksters zoon La. in de nacht van 1 op 2 augustus 1995. Gelet daarop, en mede gezien de terughoudende benadering van de Nationale ombudsman in zaken als deze (zie

Achtergrond

), heeft het regionale politiekorps in redelijkheid kunnen besluiten om de gevraagde schadevergoeding te weigeren. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Middelburg), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de rijksrecherche te 'sGravenhage, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is eveneens niet gegrond.

Instantie: Rijksrecherche Den Haag

Klacht:

Onvolledig onderzoek ingesteld naar politieoptreden.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Zeeland

Klacht:

Buitenproportioneel geweld gebruikt tegen zoon verzoekster; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond