1998/080

Rapport
Op 4 september 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te 't Harde met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord en OostGelderland heeft geweigerd om hem de opbrengst, inclusief de wettelijke rente over dit bedrag, uit te betalen van een aangereden wild zwijn dat hij op 23 mei 1996 heeft gevonden en versleept naar de berm van de weg waar het dier was aangereden.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. De feiten1.1. Op 23 mei 1996 rond 22.30 uur vond verzoeker op de Nieuwe Zuidweg te Epe een zwaar gewond wild zwijn op de rijbaan. Het zwijn was kennelijk aangereden door een auto. Verzoeker heeft het dier naar de berm van de weg getrokken en wilde het vervolgens nadat hij een aanhangwagen zou hebben opgehaald daarin laden en mee naar huis nemen of aan de slager verkopen.1.2. Toen verzoeker het zwijn naar de berm van de weg aan het verslepen was, arriveerden achtereenvolgens onder anderen een jachtopzichter en een opperwachtmeester van de Koninklijke marechaussee. Verzoeker gaf te kennen dat hij eigenaar van het zwijn was geworden, nu hij het had gevonden. De jachtopzichter en de opperwachtmeester deelden verzoeker mee dat het zwijn als zogenoemd valwild naar de poelier zou worden gebracht. De opbrengst van het dier zou door de poelier naar de rekening van de benadeelde van de aanrijding met het zwijn worden overgemaakt. Verzoeker ging hier mee akkoord, mits zich een benadeelde zou melden. Het zwijn, dat inmiddels was afgemaakt, werd vervolgens overgebracht naar toezichthouder (bijzonder opsporingsambtenaar) W. van de politie Basiseenheid Nunspeet-Elburg. De opperwachtmeester meldde aan de meldkamer van de regiopolitie Noord en Oost Gelderland dat verzoeker het zwijn had gevonden en gaf diens gironummer door.1.3. De volgende dag werd het zwijn afgeleverd bij poelier S. te Putten. Verzoeker nam telefonisch contact op met toezichthouder W. en deelde hem mee van mening te zijn dat hij recht had op de opbrengst van het zwijn, nu hij er de eigenaar van was geworden doordat hij het had gevonden en in bezit had genomen. De toezichthouder deelde verzoeker na overleg met een politiefunctionaris van de Basiseenheid Epe mee dat ingevolge richtlijnen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (verder ook: LNV) het bedrag dat het zwijn bij de poelier zou opbrengen, door de poelier naar de bankrekening van de politie te Epe zou worden overgemaakt, die het vervolgens in de Staatskas zou storten.1.4. Een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland maakte op 24 mei 1996 de volgende mutatie op:

         "...Van de betreffende aanrijding met het wild is geen benadeelde bekend geworden.          (Verzoeker; N.o.) heeft het zwijn gevonden toen het dier nog leefde. (Verzoeker; N.o.) wil nu aanspraak maken op de opbrengst van het nu dode dier.          Zwijn is overgebracht naar (de hierboven genoemde toezichthouder; N.o.) W. Deze zorgt voor de afhandeling.          Varken gaat naar poelier S. te Putten en wordt aldaar door AID (de Algemene Inspectiedienst; N.o.) voorzien van wildmerk.          De opbrengst van het wilde zwijn wordt volgens de richtlijnen van het Ministerie van Landbouw en Visserij, overgemaakt naar de bankrekening van de Politie te Epe. Dit geld zal dan gestort worden in de Staatskas..."1.5. Verzoeker schreef de regiopolitie op 21 juni 1996 de volgende brief:         "...Nu zich geen benadeelde heeft gemeld ben ik van mening dat ik eigenaar ben van het zwijn en dat de opbrengst mij ten goede komt (...). Immers is het zo dat de vinder van een zaak, welke aan iemand toebehoorde, na verloop van een termijn eigenaar wordt.          Nu in het onderhavige geval de gevonden zaak zogenaamd "res nullius" is, aan niemand toebehorend, wordt de vinder direct eigenaar. Helemaal, nu ook nog eigendomshandelingen werden verricht (...).          Aangaande de door u gehanteerde richtlijn van het Ministerie van Landbouw kan gezegd worden dat dit niet de kracht van wet of Koninklijk Besluit heeft, doch slechts een lijn is waarnaar men zich kan richten, in het geval van een benadeelde bij een aanrijding. Daar in het onderhavige geval ik geen benadeelde van een aanrijding ben, voorzien de richtlijnen dan ook niet in dit geval, de schade aan kleding daargelaten.          De bepalingen van het BW (Burgerlijk wetboek; N.o.) worden hierdoor niet te niet gedaan..."1.6. Nadat verzoeker op 12 augustus 1996 had gerappelleerd, reageerde een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord

OostGelderland bij brief van 22 augustus 1996 als volgt:"...Naar aanleiding van uw schrijven (...) deel ik (...) U mede, dat in de zaak van het aangereden wild zwijn d.d. 23 mei 1996, door mij telefonisch contact werd opgenomen op donderdag 22 augustus 1996, met de officier van Justitie (...) te Zutphen.          Door mij (...) werd aan genoemde O.V.J. de zaak uitgelegd en gevraagd of U in deze kunt worden aangemerkt als benadeelde en of de opbrengst van het gedode wilde zwijn aan U zou kunnen worden uitbetaald.          Dit omdat zich geen benadeelde van een aanrijding met het wild zwijn heeft gemeld.          (...)          Genoemde Officier van Justitie is (...) van mening dat U geen enkel recht kunt doen gelden op de opbrengst van het wild zwijn..."2. Het standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

en naar zijn hiervoor onder 1.5. weergegeven brief aan de regiopolitie van 21 juni 1996. 3. Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en Oost Gelderland3.1. De beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland reageerde als volgt op de klacht van verzoeker:         "...Het feit dat (verzoeker; N.o.) wild aantreft dat dood langs de weg ligt, maakt hem nog niet tot eigenaar van dit wild. Gelet op de bevindingen, uit de door de politie verschafte informatie naar aanleiding van de klacht, ben ik van oordeel dat de politie conform de regels heeft gehandeld.          Ik acht de klacht dan ook ongegrond..."3.2. Als bijlage bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder onder meer de richtlijnen van het Ministerie van LNV die door de Provinciale Voedselcommissaris voor Gelderland waren verspreid waarop jegens verzoeker een beroep was gedaan (zie hiervoor, onder 1. De feiten). Deze richtlijnen betroffen een regeling met betrekking tot zogenoemd valwild, dit is aangereden wild. De regeling luidt als volgt:

         "... de politie maakt naast de bij aanrijdingen gebruikelijke registratieset het "formulier ingeleverd valwild " (...) in 4voud op, waarvan telkens n exemplaar bestemd is voor 1) de politie; 2) de poelier; 3) de AID en 4) de politie.          de politie bepaalt, naar welke poelier het wild gaat (...). Het 2e, 3e en 4e exemplaar van het "formulier ingeleverd valwild" gaan met het wild naar de poelier.          de poelier waarschuwt de AID voor het aanbrengen van het wildmerk (loodje) en stelt samen met de AIDmedewerker het gewicht en de toestand van het gehele dier vast, alsook de financi le waarde. Deze bevindingen worden vastgelegd op het 2e t/m 4e exemplaar van het "formulier ingeleverd valwild".          het ingevulde 4e exemplaar van dat formulier wordt door de AIDambtenaar per omgaande naar de politie gezonden.          de poelier maakt de vastgestelde financi le waarde per omgaande aan de benadeelde over.          indien er geen benadeelde bekend is, maakt de poelier per omgaande de vastgestelde financi le waarde aan de politie over.          Deze opbrengst krijgt de bestemming van "opbrengst gevonden voorwerpen"..."4. Reactie van verzoekerVerzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder het volgende mee:         "...2. het betreft hier een regeling (geen wet) waarbij sprake is van een benadeelde; dus niet in het onderhavige geval (...).          3. het feit dat de opbrengst bij geen benadeelde, de bestemming krijgt (...) van "opbrengst gevonden voorwerpen" geeft reeds aan dat klager eigenaar werd door de toe-eigeningshandelingen en aangegeven bestemming. Immers bij gevonden voorwerpen wordt de vinder na verloop van tijd eigenaar c.q. komt hem het goed c.q. de opbrengst daarvan toe.          4. de betreffende regeling/ c.q. richtlijn kan het eigenaarschap uit het Burgerlijk Wetboek niet aantasten. Dit moet de politie toch ook weten.          (...)

         6. door zo weinig kennis aan de dag te leggen betreffende het eigenaarschap, heeft de politie onbehoorlijk en onrechtmatig gehandeld. De politie dient derhalve de opbrengst met wettelijke rente aan de eigenaar (klager) over te maken..."5. Reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland5.1. Naar aanleiding van zijn hierboven, onder 3., weergegeven standpunt stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder enige nadere vragen. Als reactie hierop liet de korpsbeheerder bij brief van 26 maart 1997 het volgende weten:"...Uit navraag bij justitie, het ministerie van landbouw, natuurbeheer en visserij (...) en de algemene inspectiedienst is mij gebleken dat de "Regeling Valwild" gezien dient te worden als een beleidsregel, die niet direct ontleend is aan wetgeving.          Het is naar mijn mening dan ook niet meer dan een praktische handleiding over hoe met aangereden wild moet worden omgegaan, dit ter uniformering van het praktisch politieoptreden.          (...)          Nu vaststaat dat deze regeling geen juridische grondslag heeft en dus op deze kwestie het burgerlijk wetboek van toepassing is,         kies ik voor een pragmatische oplossing van de zaak.          (...)          Ik zal de chef van de basiseenheid Epe verzoeken om de opbrengst van het wilde zwijn zo spoedig mogelijk over te maken op de rekening van (verzoeker; N.o.)..."5.2. Een medewerker van de korpsbeheerder deelde op 9 april 1997 telefonisch aan de Nationale ombudsman mee dat de korpsbeheerder bereid was behalve de opbrengst van het zwijn ook een bedrag aan wettelijke rente te vergoeden.5.3. Vervolgens berichtte deze medewerker van de korpsbeheerder de Nationale ombudsman op 21 april 1997 telefonisch dat er niets aan verzoeker zou worden vergoed, daar was gebleken dat de opbrengst van het wilde zwijn nihil was, omdat het ingevolge de Destructiewet niet voor consumptie vatbaar was en was vernietigd.6. Nadere reactie van verzoekerVerzoeker deelde naar aanleiding van de reactie van de korps

beheerder het volgende mee:         "...1. Ik ben van mening nu de politie ook de beslissing uiteindelijk heeft genomen, dat het Burgerlijk Wetboek van toepassing was op het zwijn, dat haar verweten kan worden dat zij in deze onbehoorlijk heeft gehandeld, daar toch deze minimale kennis van het BW inzake het eigendomsrecht, redelijkerwijs reeds ten tijde van het voorval aanwezig mocht worden geacht. Het is op zich reeds beklagenswaardig, dat deze kennis kennelijk ontbrak.          2. Nu mijn eigendomsrecht niet wordt betwist door de politie, en ik toestemming gaf de opbrengst bij een eventuele benadeelde, aan die benadeelde ter beschikking te stellen, maar indien deze zich niet zou melden ik eigenaar was en bleef en ik ook nog heb meegedeeld of het zwijn of de opbrengst te willen hebben ben ik van mening dat de politie het misdrijf verduistering heeft gepleegd.          Immers ging zij zonder mijn toestemming eigendomshandelingen verrichten en ging volledig voorbij aan het feit dat mijn vleesbelangen anders zijn dan die van een poelier, gelet op het feit dat deze beroepsmatig sneller iets gauw teveel werk (het slachten en consumptie klaar maken) zal vinden in verhouding tot de opbrengst van het zwijn en eerder "totaal loss" zal vinden.          Het zwijn was slechts gewond aan poot en kop zodat er nog ruim vlees van af te halen viel, ook al was het inwendig misschien wat kapot. Daarnaast had klager de niet voor consumptie geschikte delen aan zijn honden kunnen voeren.          Derhalve zal klager zeker niet accoord gaan met een slap excuus maar wil financi le genoegdoening als compensatie voor het verduisteren van het vlees c.q. de opbrengst van een wild zwijn ontvangen.          Nu (heel veel later) blijkt dat de politie geen opbrengst kreeg of zou krijgen, had mij het zwijn weer ter hand moeten worden gesteld, zodat het door mij geslacht zou kunnen worden c.q. ten gelde zou kunnen worden gemaakt.          3. Daarnaast zij vermeld dat op de avond van het voorval een liefhebber voor het wildzwijn telefonisch is benaderd en deze had belangstelling voor het gehele zwijn zolang de prijs niet boven de F 9, per kg bruto gewicht zou komen. Uitgaande van een gemiddeld gewicht van 60 kg zou klager dan zeker F 450, hebben ontvangen..."

7. Nadere reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland7.1. De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder op 14 mei 1997 vervolgens een aantal nadere vragen:         "...2. De "Regeling valwild" ziet op twee situaties. Als er een benadeelde bekend is, ontvangt deze de opbrengst van het aangereden wild. Is er geen benadeelde, dan vloeit de opbrengst van het wild in de Staatskas. In de onderhavige situatie is er weliswaar geen benadeelde, maar is er wel iemand in de persoon van verzoeker die zich heeft opgeworpen als degene die recht heeft op de waarde van het aangereden wild.          Verzoeker heeft immers aangegeven dat hij zich het wilde zwijn dat hij had aangetroffen, wilde toe igenen door het zwijn naar de kant van de weg te slepen om het vervolgens in zijn auto te kunnen laden.          a. Is dit geen situatie die valt buiten de reikwijdte van de "Regeling valwild"?          b. Op welke wijze moet in dergelijke gevallen een aanspraak op de opbrengst van aangereden wild worden beoordeeld?          3. In welk kader en met welk doel is de "Regeling valwild" opgesteld?          4. Verzoeker is van mening dat hij als de eigenaar van het aangereden zwijn moet worden beschouwd. Deelt u deze mening?          5. Hoe luiden de procedureafspraken met de poelier en de Algemene Inspectiedienst wanneer politieambtenaren valwild bij de poelier afleveren?          Ik verzoek u hierbij met name in te gaan op de gang van zaken bij het vaststellen van de waarde van het wild en op de terugkoppeling hiervan aan u.          6. Heeft i.c. de poelier of de AID (...) u ervan in kennis gesteld dat het aangereden zwijn ingevolge de Destructiewet zou worden vernietigd en de opbrengst van het zwijn nihil was?          Zo ja, wanneer?          Zo nee, waarom heeft u hier niet naar ge nformeerd?          7. Waarom is pas nu duidelijk geworden wat de opbrengst van het aangereden zwijn was?..."7.2. De korpsbeheerder gaf op deze vragen bij brief de volgende antwoorden:         "...Vraag 2a: Ik ben het met uw zienswijze eens. Dat de politie gehandeld heeft op grond van de "regeling valwild" is op zich begrijpelijk, met dien verstande dat deze regeling niet echt betrekking heeft op de onderhavige situatie.

         b: Zoals ik reeds heb aangegeven (...) is komen vast te staan dat de "regeling valwild" geen juridische grondslag heeft en dus in casu mijns inziens het burgerlijk wetboek van toepassing is.          Dit is voor mij de reden geweest om te kiezen voor een meer pragmatische insteek en over te gaan tot het betalen van de eventuele opbrengst van het wild, ware het niet dat later is gebleken dat de opbrengst nihil is geweest.          Vraag 3: De "regeling valwild" is een beleidsregel, die in samenspraak met vertegenwoordigers van het OM is opgesteld, maar niet direct is ontleend aan wetgeving.          De regeling is een praktische handleiding over hoe er met aangereden wild moet worden omgegaan, dit ter uniformering van het praktisch politieoptreden.          Vraag 4: In artikel 5:4 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat degene die een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, daarvan de eigendom verkrijgt..." Voor de beantwoording van de overige vragen verwees de korpsbeheerder naar een bij zijn brief gevoegd schrijven van 10 juni 1997 van politieambtenaar Br. van de basiseenheid Epe van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland. Dit schrijven hield voor zover thans van belang het volgende in:         "..."Voor wat betreft de beantwoording van vraag 5 (...) het volgende:         (...) er is in ons Distrikt n wildhandelaar die het aangereden wild ophaalt. Dit is de poelier S. uit Putten. Deze haalt het wild op en bekijkt met zijn deskundigheid of het wild nog wel geschikt is voor consumptie. Ook de poelier bepaalt het gewicht en draagt zorg voor de verdere afwikkeling in deze. De poelier krijgt van de politie een formulier "Ingeleverd valwild" toegezonden. Op dit formulier staat indien er een benadeelde partij bekend is de (...) benadeelde vermeld. Is er geen benadeelde partij dan staat er niets vermeld en dient het geld over te worden gemaakt naar de administratie van de politie, die er dan voor zorg draagt dat het wordt overgemaakt naar justitie.          In dit geval werd de volgende dag door de poelier S. het wilde zwijn opgehaald bij de jachtopzichter W. (...) in Epe. Een formulier "Ingeleverd valwild" werd aan de poelier toegezonden. Blijkens informatie bij deze poelier bleek het ingevulde formulier "Ingeleverd valwild" na enkele dagen terug te zijn gezonden naar de Basiseenheid Epe. In de administratie van de Basiseenheid Epe werd geen formulier aangetroffen. In de administratie van de poelier werd een kopie van het naar de Basiseenheid Epe

verzonden formulier aangetroffen en deze werd mij ter hand gesteld. Uit het formulier blijkt dat het opgehaalde wilde zwijn niet meer geschikt was voor consumptie en dat dit wild zwijn naar de destructie gegaan is. Op het formulier stond vermeld dat het wilde zwijn was verbroeid en dat de opbrengst nihil was. Het verbroeien van wild kan als het wild te lang is laten liggen en niet gelijk verwerkt. (...) Het verbroeien kan ook inhouden dat er zodanig veel inwendige bloedingen zijn, zodat het wild niet meer voor consumptie geschikt is.          Voor de beantwoording van vraag 6 en 7 het volgende:         (...) Daar wij als politie in de veronderstelling verkeerden dat (verzoeker; N.o.), na overleg met de officier van justitie in Zutphen (...) niet in aanmerking kwam voor de opbrengst van het wilde zwijn is er verder ook niet ge nformeerd of het wilde zwijn wel of niet een opbrengst had. Toen ik echter in kennis gesteld werd (...) (dat; N.o.) de mening toch iets anders lag dan hetgeen door ons werd aangenomen werd besloten om alsnog de financi le afwikkeling te regelen met (verzoeker; N.o.). Echter bleek mij dat er geen opbrengst was voor dit wilde zwijn..."8. Overige tijdens het onderzoek verkregen informatie8.1. De Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees deelde de Nationale ombudsman, daarnaar gevraagd, telefonisch mee dat wanneer eenmaal is vastgesteld dat dierlijk materiaal ingevolge de Destructiewet moet worden vernietigd, het niet meer wordt vrijgegeven, onverschillig aan wie.8.2. De Provinciale Voedselcommissaris voor Gelderland deelde de Nationale ombudsman telefonisch mee dat volgens hem de Regeling valwild sinds 1992 niet meer gold.

Beoordeling

1. Op 23 mei 1996 rond 22.30 uur vond verzoeker op de Nieuwe Zuidweg te Epe een kennelijk aangereden, zwaar gewond wild zwijn. Verzoeker was bezig het zwijn naar zijn auto te verslepen toen onder anderen een jachtopzichter en vervolgens een opperwachtmeester van de Koninklijke marechaussee verschenen. Zij deelden verzoeker mee dat het zwijn naar de poelier zou worden gebracht en dat de opbrengst ervan ten goede zou komen aan de benadeelde van de aanrijding. Verzoeker gaf te kennen dat hij van mening was eigenaar van het zwijn te zijn geworden, doordat hij het had gevonden. De opper wachtmeester gaf de vondst van het zwijn door aan de meldkamer van

het regionale politiekorps Noord en OostGelderland, onder opgave van de naam van verzoeker en diens gironummer.2. Toen zich geen benadeelde van de aanrijding bleek te hebben gemeld, maakte verzoeker op 21 juni 1996 op grond van het door hem gestelde eigendomsrecht schriftelijk aanspraak op de opbrengst van het wilde zwijn. Het regionale politiekorps Noord en Oost Gelderland weigerde echter, bij brief van 22 augustus 1996, verzoeker de opbrengst te vergoeden. De door de politie geraadpleegde officier van justitie was van mening dat verzoeker geen enkel recht kon doen gelden op de opbrengst van het wilde zwijn. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord en OostGelderland heeft geweigerd om hem de opbrengst van het wilde zwijn, inclusief de wettelijke rente over dit bedrag, uit te betalen.3. De korpsbeheerder heeft zich, nadat hij aanvankelijk afwijzend op verzoekers klacht had gereageerd, bereid verklaard om verzoeker de opbrengst van het wilde zwijn, inclusief de wettelijke rente hierover, te vergoeden. Vervolgens bleek evenwel dat de opbrengst van het zwijn destijds nihil was geweest, daar het op grond van de Destructiewet (zie

Achtergrond

, onder 4.) als niet meer voor consumptie vatbaar was beschouwd en was vernietigd. De korpsbeheerder achtte zich daarom niet meer gehouden tot het betalen van enigerlei vergoeding aan verzoeker.4. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij beroept zich hiertoe op zijn eigendomsrecht. Hij voegde hier aan toe dat zijn waardebepaling van het zwijn niet op dezelfde maatstaven berustte als die van een poelier, zodat nihilopbrengst van het zwijn bij de poelier niet behoefde te betekenen dat het zwijn voor hem ook niets waard was. Hij is dan ook van mening dat het zwijn hem weer ter hand had moeten worden gesteld toen bleek dat het niets opleverde.5. Voor de beoordeling in deze zaak moet om te beginnen worden opgemerkt dat voor zover aanvankelijk, ter motivering van de afwijzing van verzoekers claim, een beroep is gedaan op de zogenaamde Regeling valwild, dit niet juist was. Voor zover de Regeling valwild al van toepassing is (volgens de Provinciale Voedselcommissaris voor Gelderland is de Regeling immers al sinds 1992 niet meer van kracht), heeft deze Regeling in ieder geval geen betrekking op de onderhavige situatie, nu daarin geen sprake is van een benadeelde van een aanrijding met wild. Daarentegen is er wel een persoon die op grond van het recht van eigendom aanspraak meent te kunnen maken op het aangereden wild dat hij heeft gevonden, dan wel op de opbrengst hiervan.

6. Dit betekent echter nog niet dat de weigering om verzoeker een vergoeding toe te kennen als onjuist dient te worden aangemerkt. Hiervoor is het volgende van belang. Verzoeker kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hij zich door inbezitneming van het zwijn de eigendom van het dier heeft verschaft. Dit doet er echter niet aan af dat het hem op grond van de artikelen 60 jo 70 van de Jachtwet (zie

Achtergrond

, onder 3.) verboden was om het zwijn in zijn auto te laden en naar zijn huis te vervoeren. Het was dan ook terecht dat het zwijn is overgebracht naar toezichthouder W.7. Het zwijn is door toezichthouder W. op 24 mei 1996 bij poelier S. te Putten ter keuring en waardebepaling ingeleverd. De poelier constateerde dat het zwijn was "verbroeid". Derhalve was het niet meer voor consumptie geschikt en moest het, ingevolge de Destructiewet, worden vernietigd. De poelier stelde de waarde van het zwijn vast op nihil.8. Gezien de considerans en de bepalingen van de Destructiewet (zie

Achtergrond

, onder 4.) en gelet op de informatie die de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees de Nationale ombudsman in het kader van dit onderzoek heeft verschaft, kon verzoeker geen aanspraak maken op teruggave van het zwijn. De aanspraken die verzoeker op grond van zijn eigendomsrecht op het zwijn maakt, kunnen niet in de weg staan aan de toepasselijkheid van de Destructiewet, noch het regime van deze wet opzij zetten.10. Uit het bovenstaande volgt dat het regionale politiekorps Noord en OostGelderland in redelijkheid kon weigeren om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor het door hem op de Nieuwe Zuidweg aangetroffen zwijn. De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps, is niet gegrond.                            BIJLAGE

Achtergrond

1. Burgerlijk wetboek Artikel 3:107, eerste lid          "Bezit is het houden van een goed voor zichzelf." Artikel 3:112          "Bezit wordt verkregen door inbezitneming, door overdracht of door opvolging onder algemene titel." Artikel 3:113, eerste lid          "Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen. Artikel 5:4          "Hij die een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, verkrijgt daarvan de eigendom."2. AsserMijnssenDavidsVan Velten, Zakenrecht, tweede deel (Zakelijke rechten) (Deventer 1996), pp. 6365          "...Men kan slechts door toe igening eigendom van een roerende zaak verkrijgen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:         a. De zaak die men zich toe igent behoort aan niemand anders toe. Dit laatste is in de eerste plaats het geval met zaken die nimmer een eigenaar hebben gehad, zoals water, lucht, wild en vissen, zolang deze nog in hun natuurlijke vrijheid verkeren (...).          b. Men moet het bezit van de betreffende zaak hebben verkregen. Voor toe igening is dus nodig dat men zich de feitelijke macht over de zaak verschaft en die zaak voor zichzelf gaat houden (...).          Degene die een in het wild levend dier in bezit neemt, wordt daarvan eigenaar, ook al is hij niet gerechtigd tot het genot van de jacht.(...)"

3. Jachtwet (Wet van 3 november 1954, Stb. 523) Artikel 60, eerste lid          "Het is verboden levend of dood wild alsmede delen of produkten van wild:         a. onder zich te hebben;..." Artikel 70, eerste lid          "Overtreding van het bij of krachtens de artikelen (...) 60 (...) bepaalde (...) wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste n jaar of geldboete van de derde categorie."4. Destructiewet (Wet van 21 februari 1957, Stb. 84) 4.1 De considerans van de Destructiewet luidt als volgt:         "...dat het wenselijk is ter voorkoming van gevaar, schade of hinder voor de openbare gezondheid regelen vast te stellen omtrent het door verwerking tot nuttige producten onschadelijk maken van ondeugdelijk materiaal van dierlijke herkomst..."4.2. Artikel 1          "Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:         (...)          slachtdieren: eenhoevige dieren, runderen, schapen, geiten varkens en pluimvee;          (...);          destructiemateriaal: hoog en laagrisicomateriaal als bedoeld in artikel 2;          verwerking: het onschadelijk maken van destructiemateriaal door het te verwerken tot nuttige produkten in een verwerkingsbedrijf voor hoogrisicomateriaal (...)." Artikel 2, eerste lid          "Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder hoogrisicomateriaal dierlijk afval, voor zover het betreft:         a. gestorven slachtdieren, (...)"

Artikel 3, eerste lid          "Hoogrisicomateriaal wordt onschadelijk gemaakt volgens het bij of krachtens deze wet bepaalde." Artikel 4          "1. Het is verboden destructiemateriaal aan verwerking te onttrekken.          2. Het is verboden destructiemateriaal, anders dan in een verwerkingsbedrijf voor hoog (...) risicomateriaal, te mengen met ander materiaal dan destructiemateriaal."5. Wet op de economische delicten (Wet van 22 juni 1950, Stb. K 258) Artikel 1a          "Economische delicten zijn eveneens:         1 overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:         (...)          de Destructiewet, de artikelen 4 (...);          (...)          3 overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:         (...)          de Destructiewet, de artikelen 3, eerste en tweede lid..."

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Geweigerd verzoeker opbrengst gevonden aangereden wild zwijn uit te betalen.

Oordeel:

Niet gegrond