Ministerie van Financiën geeft terecht geen schadevergoeding aan gastouder

Brief

Mevrouw is gastouder. Door de kinderopvangtoeslagaffaire kregen alle vier haar klanten geen kinderopvangtoeslag meer. En was zij in één keer al haar klanten en haar inkomsten kwijt. Het duurde een hele tijd voordat zij weer klanten en inkomsten had. Zij vroeg het Ministerie van Financiën om vergoeding van de schade. Het ministerie wees dat af. Mevrouw was het daar niet mee eens. Zij diende een klacht in bij de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman kijkt op een speciale manier naar klachten over afwijzingen van verzoeken om schadevergoeding.

De vraag of de overheid verplicht is een schadevergoeding aan iemand te betalen, is juridisch. Alleen de rechter kan bepalen dat een overheidsinstantie juridisch verplicht is een schadevergoeding aan een burger te betalen. En alleen de rechter kan daar een dwingende uitspraak over doen. De Nationale ombudsman gaat daarom op de volgende manier om met klachten over de afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding.

De Nationale ombudsman vindt de klacht terecht (gegrond), als het van tevoren al duidelijk is dat het standpunt van de overheidsinstantie kansloos is bij de rechter. In alle andere gevallen vindt de Nationale ombudsman de klacht niet terecht (ongegrond).
De Nationale ombudsman vond de klacht van mevrouw ongegrond.

Het Ministerie van Financiën behandelt aanvragen om schadevergoeding van gastouders of gastouderbureau's als "normale" aanvragen om schadevergoedingen. Met de "normale" juridische regels die daarvoor gelden.
De Nationale ombudsman vindt dat die keuze van het ministerie juist is.

De regering en de Tweede Kamer hebben regels gemaakt over speciale vergoedingen voor slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire. Dat noemen wij: de hersteloperatie voor de slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire. De regering en de Tweede Kamer hebben bepaald dat gastouders en gastouderbureau's geen recht hebben op die speciale vergoedingen.

Het ministerie vindt dat mevrouw volgens de "normale" juridische regels geen recht heeft op een schadevergoeding. Volgens de Nationale ombudsman is dat standpunt van het ministerie niet overduidelijk kansloos bij de rechter.
Het ministerie heeft gezegd dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft gehandeld tegenover de vraagouders, en niet direct tegenover mevrouw. Het ministerie vond dat mevrouw daardoor niet voldeed aan de juridische voorwaarden voor een schadevergoeding.

De voorwaarde die het ministerie daarbij noemde was het zogeheten relativiteitsvereiste. Dat relativiteitsvereiste staat in de wet. En in uitspraken van rechters over schadevergoedingen door overheidsinstanties, is het inderdaad een voorwaarde die de rechter altijd stelt.

Het is duidelijk hoe zwaar mevrouw het had gehad doordat haar klanten (de vraagouders) geen kinderopvangtoeslag meer kregen. Dat had langere tijd grote gevolgen voor haar. Zij had dat ook verteld bij een gesprek dat zij had met medewerkers van het ministerie. Zo bracht zij naar voren dat de kinderopvangtoeslagaffaire erger was voor gastouders, dan voor de kinderopvang. En dat de inkomsten die zij had als gastouder haar enige inkomsten waren. Verder werkte zij alleen met kinderen van Turkse afkomst. Die ouders van die kinderen hadden meer moeite om iets tegen het onrecht te doen, dan Nederlandse ouders. En het was voor haar moeilijk nieuwe vraagouders te vinden. Toen mevrouw in de problemen kwam, verwezen de instanties u naar de Sociale Dienst. Maar die kon niets voor haar doen. Omdat zij ondernemer was en haar onderneming wilde houden.

De Nationale ombudsman kon zich voorstellen hoe heftig dat alles voor mevrouw was. En nog steeds is. Maar hij vond niet dat haar situatie heel anders was dan die van andere gastouders. Of van andere mensen die schade hebben gehad als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. In ieder geval niet zo anders, dat het ministerie voor haar een uitzondering moest maken. En niet van haar mocht verwachten dat zij een schadevergoeding probeert te krijgen via de rechter.