2009/289

Rapport

Verzoeker is hartpatiënt. Hij werd om 6:30 uur aangehouden in de woning van zijn partner en overgebracht naar het politiebureau. Daar moest hij zijn meegebrachte medicijnen afgeven. Na zijn voorgeleiding werd hij overgebracht naar het cellencomplex waar hij werd verhoord. Tijdens het verhoor vroeg hij diverse keren om zijn medicijnen te mogen innemen. Hij kreeg steeds te horen dat dit pas mocht na toestemming van een arts van de GGD. Verzoeker mocht om 11:00 uur zijn medicijnen innemen. Toen verzoeker later op de dag onwel werd, is hij naar het ziekenhuis afgevoerd.

Verzoeker klaagde er onder meer over dat hij niet is bezocht door een arts, terwijl hij hier wel om had gevraagd. De Ambtsinstructie schrijft voor dat een arts wordt geraadpleegd als er medicijnen worden aangetroffen op de arrestant of wanneer deze om een arts vraagt. In dit geval was toestemming verleend door een verpleegkundige van de GGD om de medicatie toe te dienen en was deze 's middags nog kort bij verzoeker langs geweest. Hiermee werd gevolg gegeven aan het bij dit korps geldende Dienstvoorschrift. Volgens de politieambtenaren had verzoeker (tijdens het verhoor) niet om de komst van een arts verzocht. Nadat hij zijn medicijnen had gekregen, was er volgens hen ook geen noodzaak meer om een arts te laten komen. Bovendien had verzoeker tijdens het verhoor aangegeven dat het goed met hem ging. Ondanks dat is de Nationale ombudsman van oordeel dat een arts had moeten komen. Nu dat was nagelaten is er gehandeld in strijd met het vereiste van bijzondere zorg. De Nationale ombudsman deed de korpsbeheerder de aanbeveling het Dienstvoorschrift nog eens na te zien op aansluiting bij de Ambtsinstructie.

Verzoekers tweede klacht betrof het verstrekken van de medicijnen. Verzoeker verzocht tijdens zijn verhoor diverse keren om zijn medicijnen. Nadat de voice-mail van de verpleegkundige van de GGD een aantal keren was ingesproken, nam iemand van het cellencomplex contact op met de meldkamer van de GGD, waarna de toestemming alsnog door de verpleegkundige werd gegeven. De Nationale ombudsman was van oordeel dat het te lang had geduurd voordat verzoeker zijn medicijnen mocht innemen. Door pas op een later tijdstip naar andere wegen te zoeken om toestemming te verkrijgen, had de politie tijd verloren laten gaan, die voor medicijngebruikende arrestanten essentieel kan zijn. Er was gehandeld in strijd met het vereiste van bijzondere zorg.

Een derde klacht betrof het overbrengen naar het ziekenhuis. Er zou een afspraak tussen verzoeker en de hulpofficier van justitie zijn gemaakt dat als verzoeker onwel zou worden, hij naar het ziekenhuis vervoerd zou worden. Deze afspraak bleek niet bij iedereen in het cellencomplex bekend te zijn. Een van de verhorende ambtenaren was er wel van op de hoogte. Of deze informatie van de hulpofficier afkomstig was kon de Nationale ombudsman niet met zekerheid vaststellen, omdat hierover niets was vastgelegd. De Nationale ombudsman zag echter voldoende aanwijzingen om te kunnen oordelen dat er was tekortgeschoten in de informatieverstrekking tussen de diverse onderdelen van de politie. Hiermee was gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.

Twee andere klachten betroffen uitspraken van een politieambtenaar.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoek afgewezen om door een arts te worden bezocht; tijdens verhoor geen medicijnen aan verzoeker verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken; ondanks afspraak niet bekend gemaakt bij andere politieambtenaren dat als verzoeker last zou krijgen van zijn hart hij meteen naar het ziekenhuis zou worden overgebracht; verklaard tegenover andere politieambtenaar dat hij contact heeft gehad met de GGD-arts over het mogen verstrekken van medicijnen, terwijl dit volgens verzoeker niet het geval was; verklaard dat er tegen verzoeker is gezegd dat de komst van een arts naar het politiebureau geen meerwaarde zou hebben, terwijl tegenover de klachtencommissie is verklaard dat het verzoeker was die dit zou hebben gezegd.

Oordeel:

Gegrond