2006/182

Rapport

Na de moord op cineast Theo van Gogh schreef verzoeker een brief aan de minister-president waarin hij hem verzocht om uitleg over diens optreden in de dagen na de moord. Hij verweet de minister-president onder meer dat deze de plek van de moord niet had bezocht noch plechtigheden naar aanleiding van de moord had bijgewoond, maar bijvoorbeeld wel een bezoek had gebracht aan de moslimschool in Uden waarop een aanslag was gepleegd. In reactie op deze brief deelde de minister-president verzoeker mee dat hij met de bezoeken die hij had afgelegd zijn betrokkenheid en medeleven had willen tonen aan getroffenen van slachtoffers van aanslagen en geweld.

Verzoeker klaagde over de reactie van de minister-president.

De Nationale ombudsman overwoog dat de discussie die verzoeker in zijn correspondentie met de minister-president aanging een kwestie betrof van politieke afweging en waardering en niet een discussie over de vaststelling van verzoekers rechten. Een discussie over de wijze waarop de minister-president reageerde op de moord op Theo van Gogh, zoals verzoeker die beoogt, zou ook in de media of in de Tweede Kamer gevoerd kunnen zijn. Dit had volgens de Nationale ombudsman twee consequenties.

In de eerste plaats vormt de weging van de door de minister-president gegeven motivering geen vraag van behoorlijkheid. Voor de beoordeling van de behoorlijkheid van het antwoord is niet van belang of die motivering politiek gezien sterk of zwak is. Dat is een vraag die thuishoort in het politieke debat in de media en Kamer.

In de tweede plaats ging het om een briefcontact met een burger over een kwestie van politieke afweging. Het valt naar het oordeel van de Nationale ombudsman toe te juichen dat de minister-president ook inhoudelijk reageert op individuele brieven van burgers over regeringsbeleid. Het zou echter te ver gaan om in het kader van de behoorlijkheid een bewindspersoon in individuele contacten met burgers te verplichten om op een zelfde niveau van precisie en uitvoerigheid te reageren alsof het gaat om een schriftelijke vraag uit de kamer.

De Nationale ombudsman was van oordeel dat het de minister-president vrijstond om de discussie verder uit te diepen, maar hij is op grond van de behoorlijkheid niet verplicht dat te doen. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.

Instantie: Minister President

Klacht:

Verzoekers brief over optreden na moord op Theo van Gogh onvoldoende beantwoord.

Oordeel:

Niet gegrond