2002/293

Rapport

Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren Rotterdam weigert het bedrag van de teruggaaf op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000, dat door de Belastingdienst is gestort op een rechtsgeldig door hem uitgesloten rekening, te storten op de door hem op het aangiftebiljet genoemde rekening. Hij stelt zich op het standpunt dat het bedrag van de storting op de rechtsgeldig uitgesloten rekening hem niet ter beschikking is gekomen. Verzoeker stelt voorts dat hem door met name genoemde medewerkers van de Belastingdienst is toegezegd dat het bedrag opnieuw aan hem zou worden uitbetaald.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoeker deed in 2001 op een zogenoemd E-biljet aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2000. Op dit biljet was het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer voor teruggaven afgedrukt. Verzoeker vulde op de daarvoor op het biljet bestemde plaats echter een ander nummer in als rekening waarop hij een teruggaaf wenste te ontvangen.

2. De Belastingdienst/Particulieren Rotterdam (hierna: de Belastingdienst) ging voorbij aan het door verzoeker vermelde rekeningnummer en stortte het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 ter grootte van f 3.237 in februari 2001 op het bij hem bekende en op het biljet afgedrukte rekeningnummer. Dit betrof een en/of-rekening van verzoeker en zijn inmiddels overleden moeder. Deze rekening was door de bank geblokkeerd en het saldo ervan was volgens verzoeker op dat moment ongeveer f 53.000 negatief.

3. Verzoeker heeft de Belastingdienst verzocht het bedrag van de teruggaaf alsnog te storten op de door hem bij de aangifte genoemde rekening. De Belastingdienst weigerde dit.

II. Ten aanzien van verzoekers klacht

1. Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst weigert het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 nogmaals te storten, nu op de door hem op het aangiftebiljet aangegeven rekening. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de storting op de geblokkeerde en/of-rekening hem niet ter beschikking is gekomen en dat hij daardoor niet is verrijkt. Verzoeker wijst er voorts op dat hij inmiddels bij de Gemeentelijke Kredietbank heeft gevraagd om een minnelijke schuldsanering waarin al zijn schulden dus ook die aan de ABN/AMRO-bank worden betrokken. Verzoeker wijst er verder op dat hem door medewerkers van de afdeling vastgiro van de Belastingdienst te Apeldoorn en door een medewerkster van de Belastingdienst Rotterdam zou zijn toegezegd dat het bedrag van de teruggaaf opnieuw aan hem moest worden uitbetaald.

2. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt niet gehouden te zijn het bedrag van de teruggaaf opnieuw aan verzoeker uit te betalen. De Belastingdienst wijst daartoe op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2000 (zie Achtergrond, onder 2.) en stelt dat verzoeker door de storting op de en/of-rekening is verrijkt nu deze mede op zijn naam stond. Het feit dat de rekening was geblokkeerd doet daaraan volgens de Belastingdienst niet af. Het feit dat verzoeker heeft verzocht om een minnelijke schuldsanering doet daaraan volgens de Belastingdienst evenmin af. Dit verzoek is, aldus de Belastingdienst, pas door verzoeker gedaan nadat de storting op de en/of-rekening had plaatsgevonden en kan dus niet van invloed zijn op de vraag of verzoeker door die storting is verrijkt.

3. De Belastingdienst is ten onrechte voorbijgegaan aan de vermelding door verzoeker op het aangiftebiljet van het rekeningnummer waarop hij de teruggaaf wenste te ontvangen. In zoverre heeft de Belastingdienst jegens verzoeker onjuist en onzorgvuldig gehandeld. Van de Belastingdienst mag verwacht worden dat hij adequaat reageert op de vermelding op een aangiftebiljet van een rekeningnummer. Op het aangiftebiljet wordt immers de ruimte geboden voor het opgeven van een ander rekeningnummer juist om ongewenste situaties als die waarin verzoeker nu door toedoen van de Belastingdienst is terechtgekomen, te voorkomen.

4. Niettegenstaande het hiervoor onder 3. overwogene kan de Belastingdienst in zijn standpunt worden gevolgd.

De Belastingdienst heeft het bedrag gestort op een door verzoeker rechtsgeldig uitgesloten rekening en heeft, nu verzoeker die betaling niet wenst te accepteren, daarmee niet bevrijdend aan verzoeker betaald. De rekening waarop de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf heeft gestort, stond echter op verzoekers naam. Onder de omstandigheden van het geval kon de Belastingdienst in redelijkheid het standpunt innemen dat het bedrag van de storting verzoeker ten goede is gekomen. Daarvoor is van belang dat niet is komen vast te staan dat verzoeker niet gehouden zou zijn tot volledige aanzuivering van het negatieve saldo dat op het moment van de storting door de Belastingdienst op deze rekening stond. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder I.3. in het Besluit van 16 maart 2001 van de Staatssecretaris van Financiën is dan ook geen sprake. De Belastingdienst gaat er terecht van uit dat een dergelijke bijzondere omstandigheid niet kan zijn gelegen in het verzoek van verzoeker om een minnelijke schuldsanering, nu dit verzoek pas enige tijd na de storting door hem is gedaan. Ook het feit dat de rekening ten tijde van de storting door de bank was geblokkeerd doet niet er af aan dat het bedrag van de storting door de Belastingdienst verzoeker daadwerkelijk ten goede is gekomen. De schuld aan de bank is immers ondanks die blokkering verminderd met het bedrag van de storting.

5. Nu verzoeker door de storting op de uitgesloten rekening is verrijkt en verzoeker deze storting niet als voldoening van de schuld van de Belastingdienst aan hem heeft aanvaard, heeft de Belastingdienst juist en in overeenstemming met het Besluit van 16 maart 2001 van de Staatssecretaris van Financiën gehandeld door het standpunt in te nemen dat hem op grond van het bepaalde in artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) een vordering toekomt wegens ongerechtvaardigde verrijking en, behoudens het hierna onder 6. overwogene, dat deze vordering diende te worden verrekend met de schuld die voortvloeit uit de verplichting het bedrag van de teruggaaf alsnog aan verzoeker te betalen.

Hieraan doet niet af de stelling van verzoeker dat hem door medewerkers van de Belastingdienst zou zijn toegezegd dat het bedrag van de teruggaaf opnieuw aan hem zou worden uitbetaald. De Belastingdienst geeft in zijn reactie op de klacht aan, gegevens waaruit een en ander zou kunnen blijken niet te kunnen achterhalen. Ook verzoeker heeft de door hem gestelde toezegging niet aannemelijk gemaakt. Voorts blijkt uit de reactie van de Belastingdienst dat het zou gaan om informatie verstrekt door de klantendienst van de Belastingdienst en gebaseerd op onvolledige informatie. De Belastingdienst zou er namelijk van zijn uitgegaan dat de storting niet kon worden bijgeschreven op de beoogde rekening. Onder deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat aan verzoeker een toezegging is gedaan waarop hij nu met succes een beroep kan doen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6. Het Besluit van 16 maart 2001 van de Staatssecretaris van Financiën schrijft de ontvanger van de Belastingdienst onder I.4. echter voor bij de belastingplichtige te informeren naar eventuele schade die het gevolg zou kunnen zijn van de hiervoor onder 5. bedoelde verrekening. Ingevolge dit voorschrift kan de ontvanger de onder 5. bedoelde verrekening ter beperking van zijn schadeplichtigheid achterwege laten. In zijn reactie op de klacht geeft de Belastingdienst aan aan dit voorschrift niet te hebben voldaan. Naar aanleiding van het toegezonden verslag van bevindingen heeft de Belastingdienst echter alsnog bij verzoeker geïnformeerd naar eventuele schade als gevolg van de storting door de Belastingdienst op het onjuiste rekeningnummer. Tevens heeft de Belastingdienst zich tegenover verzoeker bereid verklaard deze eventuele schade te vergoeden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 23 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S., te Rotterdam, ingediend door mevrouw mr. K.M. van Wijngaarden, advocaat te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Rotterdam (hierna: de Belastingdienst).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de Belastingdienst gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker diende op of omstreeks 26 januari 2001 een aangiftebiljet (een zogenaamd E-biljet) voor de inkomstenbelasting over het jaar 2000 in bij de Belastingdienst. Op de voorzijde van dit biljet was door de Belastingdienst het rekeningnummer afgedrukt dat bij de Belastingdienst bekend was voor een eventuele teruggaaf.

Verzoeker vulde bij de daarvoor op het aangiftebiljet opgenomen vraag echter een ander rekeningnummer in als het nummer waarop hij een teruggaaf wenste te ontvangen.

2. Op of omstreeks 27 februari 2001 stortte de Belastingdienst, met voorbijgaan aan de vermelding door verzoeker van een ander nummer, het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 op het oude, op het aangiftebiljet afgedrukte rekeningnummer.

3. Tegen de storting op een ander dan het door hem opgegeven rekeningnummer maakte verzoeker bij de Belastingdienst bezwaar. Bij brief van 2 mei 2001 reageerde de Belastingdienst op dit bezwaar met het volgende:

“…U maakte bezwaar tegen de wijze van terugbetaling van uw teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000. aanslagnummer (…) H00, ad. f 3.237.-.

Dit bedrag werd op of omstreeks 27 februari 2001 overgemaakt op rekeningnummer (X), dit in weerwil van uw opgave op uw aangiftebiljet Voor deze fout bied ik u mijn verontschuldigingen aan.

Mij is gebleken dat het rekeningnummer nog op uw naam staat. Ik kan dan ook niet voor de tweede maal tot uitbetaling overgaan. Voor verdere informatie verwijs ik u naar de ABN/AMRO BANK of SOLVEON…”

4. In een brief van 17 juli 2001 schreef verzoekers gemachtigde de Belastingdienst het volgende:

“…Op 26 januari 2001 heeft cliënt het aangifteformulier IB/PV 2000 ingediend. Op de aangifte is door cliënt vermeld een gewijzigd rekeningnummer. Als nieuw rekeningnummer is opgegeven (Y). De voorlopige teruggaaf 2000 d.d. 24 februari 2001 is vastgesteld op ƒ 3.237,-. Dit bedrag is niet door u overgemaakt op bovenstaand rekeningnummer, doch op het oude rekeningnummer (X).

Cliënt heeft tegen deze gang van zaken een klacht bij u ingediend. Bij brief van 2 mei 2001 heeft u aangegeven dat er inderdaad een vergissing is begaan, doch dat er niet tot een tweede uitbetaling kan worden overgegaan, omdat het rekeningnummer nog op naam van cliënt zou staan.

De rekening betreft een geblokkeerde en/of rekening op naam van cliënt en zijn overleden moeder.

Cliënt kan niet beschikken over het bedrag van de belastingteruggave en stelt zich dientengevolge op het standpunt dat er niet bevrijdend door u is voldaan.

Cliënt vordert dan ook uitbetaling van het bedrag van ƒ 3.237,- te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze betaling niet binnen twee weken na dagtekening van deze brief door hem is ontvangen op het op de aangifte vermelde rekeningnummer…“

5. De Belastingdienst reageerde in een brief van 27 juli 2001 met het volgende:

“…Bij brief van 17 juli 2001 verzocht u alsnog om uitbetaling van het bedrag ad f 3.237,- aan de (verzoeker; N.o.. Aan dit verzoek zal ik niet voldoen.

De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belasting-plichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten. Van zo'n uitsluiting is sprake indien de belastingplichtige op zijn aangifte heeft verzocht het terug te betalen bedrag op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van belastingplichtige ("en/of rekening") wordt begrepen onder de rekening op naam van belastingplichtige. Overeenstemming bestaat over het feit dat betaling heeft plaatsgevonden op een uitgesloten rekening.

Ingeval de betaling heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening

heeft de ontvanger voldaan indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt.

U stelt dat de rekening een zogenaamde en/of rekening is mede op naam van zijn overleden moeder. Zo'n soort rekening wordt beschouwd als een rekening op naam van belastingplichtige zelf.

U stelt dat de rekening geblokkeerd zou zijn en dat uw cliënt niet kan beschikken over het bedrag. Dit wil echter niet zeggen dat uw cliënt niet verrijkt zou zijn. Over de reden van het geblokkeerd zijn en het waarom niet over het geld beschikt kan worden wordt door u geen informatie verstrekt.

Gelet op het bovenstaande zal ik niet tot terugbetaling overgaan…”

6. In reactie op diens brief van 27 juli 2001 liet verzoekers gemachtigde de Belastingdienst in een brief van 28 augustus 2001 het volgende weten:

“…U stelt dat uitbetaling van het bedrag van ƒ 3.237,- op bankrekeningnummer (Y), zijnde het nummer wat cliënt op het aangifteformulier heeft aangegeven, niet aan de orde kan zijn, omdat cliënt reeds kan worden aangemerkt te zijn verrijkt nu voornoemd bedrag is gestort op een rekening welke mede op zijn naam staat.

Ik stel mij op het standpunt dat deze redenering rechtens niet sluitend is. Cliënt heeft u middels de opgave op het aangifteformulier de opdracht gegeven de eventueel vast te stellen teruggave te storten op de door hem aangegeven rekening. Dit is niet gebeurd, waardoor er naar (mijn) mening geen sprake is van een rechtsgeldige kwijting.

Op 4 april 2001 heeft cliënt telefonisch contact gehad met de Belastingdienst te Apeldoorn en gesproken met de dames (V. en J.; N.o.) van de afdeling vastgiro. Deze dames gaven aan dat een tweede uitbetaling op het juiste gironummer alsnog dient plaats te vinden. Cliënt werd verzocht contact op te nemen met de Belastingdienst te Rotterdam. Aldaar heeft cliënt op 4 april 2001 gesproken met mevrouw (Y; N.o.). Ook door haar werd een tweede betaling in het vooruitzicht gesteld. Cliënt werd verzocht een kopie van het aangifteformulier met het gewijzigde rekeningnummer te faxen, hetgeen op dezelfde dag is gebeurd.

Ik verzoek u en zonodig sommeer ik u om alsnog binnen twee weken na heden tot betaling over te gaan, bij gebreke waarvan ik mij namens cliënt zal beraden op verdere rechtsmaatregelen...”

7. De Belastingdienst reageerde in een brief van 18 september 2001 als volgt:

“…Met uw brief van 28 augustus 2001 reageert u op mijn brief van 27 juli 2001.

In uw brief voert u echter geen nieuwe argumenten aan die aanleiding zouden kunnen zijn om mijn in mijn brief van 17 juli 2001 verwoorde standpunt te herzien.

Aan uw verzoek tot betaling zal ik dan ook niet voldoen…”

8. In een brief van 14 augustus 2002 informeerde de Belastingdienst bij verzoekers gemachtigde naar de eventueel door verzoeker geleden schade als gevolg van de storting door de Belastingdienst op het onjuiste rekeningnummer en bood aan deze eventuele schade te vergoeden.

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klacht omschrijving onder Klacht. In zijn verzoekschrift merkt verzoeker nog het volgende op:

“…De rekening waarop de teruggave is gepleegd betreft een en/of rekening op naam van cliënt en zijn overleden moeder, welke als gevolg van de financiële afwikkeling van het overlijden van laatstgenoemde een debetstand vertoont.

Cliënt kan niet beschikken over het bedrag van de belastingteruggave en stelt zich dientengevolge op het standpunt dat er niet bevrijdend is voldaan.

2. In antwoord op vragen van de Nationale ombudsman liet verzoeker nog het volgende weten:

“…

a) mijn moeder is overleden op 16 juni 2000.

b) het negatieve saldo op rekening nr. (X) de ABN-AMRO Bank was op de dag van de teruggaaf 2000 d.d. 24 februari 2001 ƒ 53.000.

c) op 25 juni 2001 is de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam verzocht om het minnelijke traject schuldsanering op te starten ivm mijn aanvraag om hulp bij het regelen van mijn schulden door Schuldhulpverlening te Rotterdam. De GKB is bereid een saneringskrediet te verstrekken en wil een regeling treffen met alle schuldeisers, zo ook met de ABN-AMRO Bank…”

C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren Rotterdam

1. In reactie op verzoekers klacht liet de Belastingdienst het volgende weten:

“…Inleiding

Op 4 april 2002 werd op mijn eenheid de - telefonische - klacht van belanghebbende ontvangen dat zijn teruggave over het jaar 2000 (aanslagnummer (…) H00) ad f 3.237,- naar een verkeerd rekeningnummer zou zijn overgemaakt. Na onderzoek bleek dat belanghebbende in zijn aangiftebiljet het rekeningnummer (Y) had vermeld, maar dat door een administratieve vergissing de teruggave was overgemaakt op een oud - nog in het computersysteem voorkomend - rekeningnummer (X).

Aan de ABN-AMRO BANK werd verzocht op te geven op welke naam het rekeningnummer was gesteld. Bij brief van 25 april 2001 van SOLVEON INCASSO B.V. (het incassobureau van de ABN-AMRO) werd geantwoord dat het rekeningnummer op naam stond van belanghebbende.(…) Per brief van 2 mei 2001 zijn aan belanghebbende verontschuldigingen aangeboden voor de gemaakte fout. Tevens werd hem echter meegedeeld dat niet voor de tweede maal tot uitbetaling kon worden overgegaan omdat het foutieve rekeningnummer op zijn naam was gesteld, (…)

De gemachtigde van belanghebbende komt per brief van 17 juli 2001 op deze afwijzing terug en verzoekt opnieuw om uitbetaling (…).

Dit herhaald verzoek wordt op 27 juli 2001 afgewezen,.(…) De gemachtigde komt nogmaals op deze afwijzing terug per brief van 28 augustus 2001 (…); deze brief werd op 18 september 2001 beantwoord (…).

Het beleid

Het beleid met betrekking tot klachten over onjuiste terugbetalingen is vastgelegd in het Besluit van de Staatssecretaris van 16 maart 2001 en in het Handboek Invordering, hoofdstuk 2.00.00. Op de onderwerpelijke situatie is punt 7.1.3 van toepassing en dan met name de tweede situatie.

Voordat ik uw vragen beantwoord, merk ik op dat belanghebbende, noch zijn gemachtigde mijn eenheid ooit op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er sprake was van een rekening met een debetstand. Steeds werd er gesproken over een "geblokkeerde" rekening zonder de aard van deze blokkade nader uit te leggen. Eerst thans blijkt dat van een rekening met een debetstand sprake is.

De door u gestelde vragen

Allereerst vraagt u waarom door mij is aangenomen dat belanghebbende is verrijkt. Volgens het door mij gehanteerde Koenen woordenboek Nederlands betekent verrijken: rijker maken, groter maken, van hoger gehalte maken. In dit geval is normaal gesproken het bezit van belanghebbende, als saldo van bezittingen en schulden, groter geworden door de storting van de Belastingdienst.

Belanghebbende maakte telefonisch zijn ongenoegen kenbaar dat een teruggave - in weerwil van zijn verzoek - toch werd overgemaakt op een oud bankrekeningnummer. De bank deelde mij vervolgens mee dat dit rekeningnummer nog op naam van belanghebbende is gesteld. De snelste manier om een dergelijke klacht vervolgens op te lossen is om door te verwijzen naar de - oude - bankrelatie die dan meestal direct voor de financiële afwikkeling kan zorgen. In de meeste gevallen blijkt sprake te zijn van een zogenaamde "slapende" rekening.

Vervolgens deelde de gemachtigde van belanghebbende mee dat er sprake is van een geblokkeerde en/of rekening van belanghebbende met zijn overleden moeder. Daarbij werd door mij aangenomen dat de blokkade veroorzaakt werd door het overlijden van zijn moeder. Na afwikkeling van de administratieve handelingen zou belanghebbende dan weer over het saldo hebben kunnen beschikken. En verrijkt zijn.

Uitbetaling vond plaats op 27 februari 2001; verzoeker zou eerst in juni 2001 een verzoek gedaan hebben om minnelijke schuldsanering. Nu dit verzoek is gedaan na de uitbetaling van de teruggave heeft dit geen invloed meer op mijn beslissing. (…)

Ten tweede vraagt u of de ontvanger bij belanghebbende heeft geïnformeerd naar eventuele schade. Dit is niet gebeurd. Het Besluit van de Staatssecretaris is gepubliceerd op 5 april 2001 en heeft nog niet gediend als leidraad bij het in behandeling nemen van deze klacht op 4 april 2001. Bij de verdere behandeling is niet teruggegrepen op dit Besluit. Het door u genoemde punt 1.4 staat niet los van punt 1.3 en gaat toch uit van een storting op een rekening met een negatief saldo. Dit feit was mij onbekend.

Terugbetaling heeft plaatsgevonden in weerwil van het verzoek van belanghebbende en heeft derhalve plaatsgevonden op een uitgesloten rekening. De ontvanger zal dus alsnog uit moeten betalen indien belanghebbende de betaling weigert (punt 1.3 Besluit). Belanghebbende is niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen. Uit uw brief van 11 juni 2002 blijkt dat er sprake is van een en/of rekening met een negatief saldo van f 53.000.-. Belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. Het bedrag van de teruggave is blijkbaar met deze schuld verrekend en derhalve "daadwerkelijk aan hem ten goede gekomen". Van bijzondere omstandigheden zoals genoemd in punt 1.3 van het Besluit is mij niet bekend.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat de behandeling van de klacht over de onjuiste terugbetaling op grond van de toen bekende gegevens op juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Gelet op de mij eerst nu bekend geworden nieuwe informatie, stel ik u voor belanghebbende te adviseren mij alsnog een opgave te verstrekken van de schade die hij leidt na de verrekening van het bedrag van de teruggave met de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. Op zo'n verzoek om schadevergoeding zal het Ministerie moeten beslissen. Ik zal voor doorzending van het verzoek zorgen…”

2. In een brief van 19 juli 2002 liet de Belastingdienst nog het volgende weten:

“…Het betalingsverkeer via bankrekeningen geschiedt via de overkoepelende organisatie Interpay. De aangesloten banken dienen de nummers van de bij hen in gebruik zijnde rekeningen aan Interpay door te geven. Als zo'n rekeningnummer bij Interpay niet bekend is, komt de overschrijving geweigerd bij de opdrachtgever terug.

Zoals reeds in de brief van 19 juni 2002 staat vermeld heeft belanghebbende nimmer aangegeven dat het om een lopende rekening ging die een roodstand vertoonde. Steeds werd door hem medegedeeld dat het een geblokkeerde rekening betrof. Ik neem aan dat ook in de eerdere telefoongesprekken hier niet over is gesproken, maar dat steeds werd gesteld dat de rekening geblokkeerd zou zijn.

In dat geval zou de toezegging, dat het bedrag binnen twee weken zou worden gestort, juist zijn geweest. Naar aanleiding van het telefoontje wordt het foutieve nummer direct uit het computerbestand in Apeldoorn verwijderd en het nieuwe nummer opgevoerd. Als er sprake is van een geblokkeerde rekening komt de overschrijving geweigerd retour en wordt deze direct opnieuw overgemaakt op het nieuw opgenomen rekeningnummer. Hier zit meestal een tijdsverloop van twee tot drie weken tussen.

De algemene toezegging aan belanghebbende was dan ook gebaseerd op onjuiste of onvolledige informatie van zijn kant…”

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:114:

“1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.

2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.”

Artikel 6:212:

”1. Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.

2. Voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, blijft zij buiten beschouwing.”

2. Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/

1081M

“Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.

l. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige

1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluiting kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening”) wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.

2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:

heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt. De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner (geen wettelijke gemeenschap van goederen) waarbij de ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.

4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld) alsnog kan invorderen.

II. Betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige

1. Ingeval de ontvanger een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag doet bijschrijven op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige heeft hij, indien die ander niet bevoegd is tot ontvangst van de betaling, in beginsel niet bevrijdend betaald. In dat geval dient de ontvanger opnieuw uit te betalen. Hij vordert tevens het onverschuldigd betaalde bedrag terug van degene aan wie hij (eerst) heeft betaald.

2. In een aantal gevallen is, ondanks betaling aan een derde die onbevoegd is tot ontvangst van de betaling, wel sprake van een bevrijdende betaling dan wel kan daarop een beroep worden gedaan door de ontvanger. Hier wordt gewezen op de volgende gevallen:

de belastingplichtige bekrachtigt de betaling of is er door gebaat (artikel 6:32 BW);

de belastingplichtige heeft de schijn gewekt dat de ander bevoegd was de betaling te ontvangen;

de ontvanger heeft op redelijke gronden aangenomen dat degene aan wie is betaald als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (artikel 6:34, eerste lid, BW). De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, niet beter wetende dan dat de rekening (nog) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten. Daarvan is sprake indien de belastingdienst de rekening waarop daadwerkelijk is betaald ter verificatie (bijvoorbeeld via het aangiftebiljet) aan de belastingplichtige had aangeboden. De ontvanger is in dat geval ten tijde van de betaling subjectief én objectief te goeder trouw.

3. In de gevallen van een bevrijdende betaling op een rekening die niet op naam staat van de belastingplichtige speelt doorgaans niet de problematiek van de betaling op een geldig uitgesloten rekening. Ingeval wel sprake is van een betaling op een geldig uitgesloten rekening, is het bepaalde onder 1.2 tot en met 1.4 van toepassing. Gewezen wordt op de betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige terwijl de belastingplichtige door de betaling is gebaat (het betaalde is in zijn vermogen gevloeid, artikel 6:32 BW). Er kan hierbij worden gedacht aan de betaling op een rekening ten name van de partner van de belastingplichtige ingeval sprake is van een wettelijke gemeenschap van goederen.

III. Vergoeding van rente en schade

Indien het bedrag van de teruggaaf is uitbetaald met vertraging en de belastingplichtige verzoekt om vergoeding van rente, handelt de ontvanger overeenkomstig artikel 28, § 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990. Daarbij wordt een vertraging ten gevolge van een eerdere betaling van het bedrag van de teruggaaf op een uitgesloten rekening of een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige toegeschreven aan de belastingdienst. Een verzoek om schadevergoeding anders dan renteschade wordt door de ontvanger, voorzien van een feitenbeschrijving en een advies, ter behandeling gezonden aan de directie Bestuursondersteuning Belastingdienst. Voor de mogelijkheid van beperking van schade zij verwezen naar hetgeen is bepaald onder 1.4.”

Instantie: Belastingdienst/Particulieren

Klacht:

Bedrag van teruggaaf op aanslag 2000 gestort op een door de bank geblokkeerde rekening op naam van verzoeker en diens inmiddels overleden moeder en geweigerd bedrag alsnog te storten op door verzoeker op aangiftebiljet vermelde rekening.

Oordeel:

Niet gegrond