2002/022

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort:

in zijn brief van 27 juli 2001 negatief heeft beslist op haar verzoek om haar de kosten te vergoeden die zij heeft gemaakt voor deskundige bijstand.

Verzoekster stelt dat de Belastingdienst haar met verklaringen over 2000 en 2001 en met het opleggen van een aanslag op 11 mei 2001 op kennelijk onzorgvuldige wijze ten onrechte heeft aangemerkt als verplicht verzekerde ondernemer voor het ziekenfonds en haar bezwaar van 21 november 2000 tegen de verklaring over 2001 op 15 februari 2001 op onzorgvuldige wijze heeft afgewezen;

na haar bezwaar van 21 mei 2001 pas op 27 juli 2001 de aanslag premie Ziekenfondswet 2000 heeft vernietigd;

haar met dagtekening 9 augustus 2001, derhalve nog na de intrekking op 6 juli 2001 van de verklaring Ziekenfondswet, een voorlopige aanslag premie Ziekenfondswet 2001 heeft opgelegd. Verzoekster wijst er daarbij nog op dat ook uit het door haar ingediende schattingsformulier voor 2000 duidelijk had kunnen zijn dat zij uitsluitend aan loonbelasting onderworpen inkomsten genoot.

Beoordeling

A. Algemeen

1. In november 1999 ontving verzoekster van de Belastingdienst/Ondernemingen Enschede, Landelijk punt uitvoering Ziekenfondswet voor zelfstandigen, (hierna: Belastingdienst Enschede) een verklaring als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, Ziekenfondswet (hierna: verklaring) (zie Achtergrond, onder 1.). In de verklaring werd aangegeven dat verzoekster als zelfstandige voor het jaar 2000 werd aangemerkt als verplicht verzekerde voor het ziekenfonds.

Tegen deze verklaring tekende verzoekster geen bezwaar aan.

In november 2000 ontving zij een gelijkluidende verklaring met betrekking tot het jaar 2001. Tegen deze verklaring tekende zij op 21 november 2000 (tijdig) bezwaar aan.

In een uitspraak van 15 februari 2001 wees de Belastingdienst Enschede haar bezwaar af.

2. Gedagtekend 11 mei 2001 ontving verzoekster een aanslag Premie Ziekenfondswet 2000. Tegen deze aanslag tekende zij op 21 mei 2001 bezwaar aan bij de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort (hierna: Belastingdienst Amersfoort).

3. Op 6 juli 2001 liet de Belastingdienst Amersfoort verzoekster weten dat hij op grond van haar bezwaarschriften van 21 november 2000 en van 21 mei 2001 tot de conclusie was gekomen dat zij niet als verplicht verzekerde zelfstandige voor het ziekenfonds kon worden aangemerkt omdat zij geen onderneming dreef. De Belastingdienst deelde haar mee dat zij de verklaringen van november 1999 en november 2000 kon beschouwen als ingetrokken en niet te zijn verzonden.

Op 27 juli 2001 ontving verzoekster een kennisgeving dat de aanslag Premie Ziekenfondswet 2000 was teruggebracht tot nihil.

4. Bij brief van 20 juli 2001 diende verzoekster een klacht in bij de Belastingdienst Amersfoort. Daarin vroeg zij onder meer een vergoeding voor de door haar gemaakte kosten voor extern advies. De Belastingdienst Amersfoort wees dit verzoek in zijn reactie van 27 juli 2001 op haar klacht af.

5. Gedagtekend 9 augustus 2001 ontving verzoekster een voorlopige aanslag Premie Ziekenfondswet 2001.

B. Ten aanzien van de kostenvergoeding

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de Belastingdienst Amersfoort haar verzoek om een kostenvergoeding heeft afgewezen. Zij is van mening dat de Belastingdienst jegens haar verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door haar de beide verklaringen te sturen en door haar bezwaarschrift tegen de verklaring over het jaar 2001 af te wijzen.

2. De Belastingdienst stelt in zijn reactie op verzoeksters klacht dat geen sprake is geweest van een onjuiste wetsuitleg en dat ook geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, waaronder de Belastingdienst verstaat een ernstige onzorgvuldigheid die heeft geleid tot een achteraf bezien onjuist besluit van de Belastingdienst.

3. De Belastingdienst kan in zijn standpunt worden gevolgd.

In de eerste plaats is daarvoor van belang dan niet kan worden gezegd dat de Belastingdienst ernstig onzorgvuldig jegens verzoekster heeft gehandeld door verzoekster bij de beschikkingen van november 1999 en november 2000 aan te merken als verplicht verzekerde zelfstandige voor het ziekenfonds. Verzoekster deed immers voor de inkomstenbelasting over 1998 en 1999 aangifte, bij een eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst, door middel van een aangiftebiljet dat bestemd is voor ondernemers. Van de mogelijkheid om een ander aangiftebiljet aan te vragen heeft zij geen gebruik gemaakt. In haar aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1998 maakte zij voorts nog melding van een bedrag aan winst uit onderneming. Zij heeft de Belastingdienst (daarna) niet expliciet op de hoogte gesteld van het feit dat zij geen onderneming (meer) dreef, of van het beëindigen van de kennelijk voorheen voor haar rekening gedreven onderneming.

Tegen de verklaring die betrekking had op het jaar 2000 heeft zij voorts geen bezwaarschrift ingediend alhoewel die verklaring naar haar mening onjuist was.

Op grond van bovenstaande had de Belastingdienst vóór het verzenden van de verklaringen van november 1999 en 2000 niet zelfstandig tot het inzicht behoeven te komen dat verzoekster niet langer als zelfstandige kon worden aangemerkt.

Daaraan doet niet af dat zij op het O-biljet voor de inkomstenbelasting 1999 bij de vraag naar winst uit onderneming f 0 vermeldde. Uit deze vermelding kan immers niet zonder meer onomstotelijk worden afgeleid dat een eerder bestaand ondernemerschap definitief is beëindigd.

4. Voorts kan evenmin worden gezegd dat de Belastingdienst jegens verzoekster ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld door haar bezwaar van 21 november 2000 tegen de verklaring over het jaar 2001 af te wijzen. Verzoekster stelde in haar bezwaarschrift immers niet expliciet dat zij geen onderneming meer dreef en daarom niet meer kon worden aangemerkt als zelfstandige. Zij stelde slechts dat haar inkomen de afgelopen jaren nagenoeg geheel bestond uit looninkomen en dat dit, naar zij aannam, het komend jaar niet anders zou zijn. Dit gegeven behoeft echter aan het drijven van een onderneming (naast een dienstbetrekking) en dus aan de status van zelfstandige niet noodzakelijkerwijs in de weg te staan. Ook de overige bewoordingen van het bezwaarschrift laten ruimte open voor deze mogelijkheid. Uit het feit dat de Belastingdienst in zijn uitspraak van 15 februari 2001 op verzoeksters bezwaarschrift heeft aangegeven dat bij de aanslag premie ziekenfondswet rekening zou worden gehouden met de reeds uit hoofde van de dienstbetrekking betaalde premie kan worden afgeleid dat de Belastingdienst er kennelijk van uitging dat ten aanzien van verzoekster deze situatie aan de orde was.

Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 1. is overwogen, behoefde de Belastingdienst dan ook op grond van het bezwaarschrift nog niet tot de conclusie te komen dat verzoekster niet langer als zelfstandige kon worden aangemerkt.

5. De conclusie dat de Belastingdienst jegens verzoekster bij het zenden van de verklaringen en bij de afdoening van het bezwaarschrift van 21 november 2000 niet ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld, betekent dat niet kan worden gezegd dat de Belastingdienst jegens verzoekster ernstig in verzuim is geweest. Onder deze omstandigheden kon de Belastingdienst in redelijkheid komen tot een afwijzing van haar verzoek om een kostenvergoeding.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

C. Ten aanzien van het bezwaarschrift van 21 mei 2001

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de Belastingdienst Amersfoort pas op 27 juli 2001 de aanslag 2000 Premie Ziekenfondswet heeft vernietigd.

2. De Belastingdienst Amersfoort geeft in zijn reactie op de klacht aan dat de behandeling van het bezwaarschrift van 21 mei 2001, dat op 23 mei 2001 bij de Belastingdienst is binnengekomen, ten gevolge van een reorganisatie van de administratie van de Belastingdienst pas op 11 juli 2001 ter hand is genomen ten gevolge waarvan verzoekster pas op 27 juli 2001 bericht heeft ontvangen. De Belastingdienst stelt vast dat de voor de behandeling geldende termijn van zes weken met ruim drie weken is overschreden.

3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.2.7, eerste lid, van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 3) had de Belastingdienst verzoeksters bezwaarschrift in beginsel moeten afhandelen binnen een termijn van zes weken. Van een binnen deze termijn verzonden verdagingsbrief is niet gebleken. De door de Belastingdienst genoemde omstandigheid, de reorganisatie van de administratie van de Belastingdienst, kan weliswaar de overschrijding van deze termijn van zes weken verklaren, maar vormt daarvoor geen rechtvaardiging.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

D. Ten aanzien van de voorlopige aanslag Premie Ziekenfondswet 2001

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de Belastingdienst Amersfoort haar met dagtekening 9 augustus 2001 nog een voorlopige aanslag Premie Ziekenfondswet 2001 heeft opgelegd. Zij wijst erop dat de Belastingdienst haar bij brief van 6 juli 2001 al had laten weten dat de verklaring met betrekking tot het jaar 2001 als ingetrokken en niet verzonden diende te worden beschouwd.

2. De Belastingdienst geeft aan dat het opleggen van de voorlopige aanslag het gevolg is van het feit dat ten aanzien van verzoekster de `verzekerstatus' niet is aangepast in het door de Belastingdienst gebruikte automatiseringsprogramma IBS (Inkomstenbelastingsysteem).

3. In zijn brieven van 6 juli 2001 heeft de Belastingdienst verzoekster laten weten tot het inzicht te zijn gekomen dat zij voor de jaren 2000 en 2001 niet voldeed aan de criteria voor zelfstandig ondernemerschap en dat zij daarom niet behoorde tot de groep verplicht verzekerden voor het ziekenfonds als bedoeld in artikel 3d Ziekenfondswet (zie Achtergrond, onder 1.). Gelet op deze mededeling is het niet juist dat de Belastingdienst verzoekster alsnog een voorlopige aanslag premie Ziekenfondswet 2001 heeft opgelegd. De door de Belastingdienst genoemde oorzaak doet daaraan niet af. De Belastingdienst had na de vaststelling zoals weergegeven in de brieven van 6 juli 2001 de maatregelen moeten nemen die nodig waren om te voorkomen dat alsnog over bedoelde jaren een (voorlopige) aanslag zou worden opgelegd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is niet gegrond op het punt van de afwijzing van het verzoek om een kostenvergoeding en voor het overige gegrond.

Onderzoek

Op 11 augustus 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw G. te Soesterberg, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort.

Nadat verzoekster haar verzoekschrift op 31 augustus 2001 had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Deze deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In april 1999 deed verzoekster bij de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort op een zogenaamd O-biljet (aangiftebiljet voor ondernemers) aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1998. Naast diverse aan de inhouding van loonbelasting onderworpen inkomsten deed zij aangifte van winst uit onderneming tot een bedrag van f 1.525.

2. Met dagtekening 9 november 1999 ontving verzoekster van de Belastingdienst/ Ondernemingen Enschede, Landelijk punt uitvoering Ziekenfondswet voor zelfstandigen, (hierna: Belastingdienst Enschede) bij voor bezwaar en beroep vatbare beschikking een verklaring als bedoeld in artikel 3d Ziekenfondswet, inhoudende dat zij voor het jaar 2000 voldeed aan de voorwaarden om als zelfstandige te worden aangemerkt als verplicht verzekerde voor het ziekenfonds.

Van de mogelijkheid om tegen deze beschikking bezwaar aan te tekenen maakte verzoekster geen gebruik.

3. Op 16 juni 2000 leverde verzoekster bij de Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort (hierna de Belastingdienst Amersfoort) haar aangiftebiljet inkomstenbelasting voor het jaar 1999 in. Zij maakte wederom gebruik van een O-biljet. Bij de vraag naar winst uit onderneming vermeldde zij f 0. Als beroepen in 1999 vermeldde zij:

“Diëtist/Administratie consulent.”

4. Gedagtekend 10 november 2000 ontving verzoekster van de Belastingdienst Enschede een verklaring als bedoeld onder 2. met betrekking tot het jaar 2001.

5. Bij brief van 21 november 2000 tekende verzoekster tegen deze beschikking bezwaar aan bij de Belastingdienst Enschede. Zij schreef het volgende:

“…Mijn bron van inkomen bestond de afgelopen jaren nagenoeg geheel uit wat ik in loondienst verdien. Die situatie zal dit jaar en naar ik aanneem ook volgend jaar niet anders zijn. Op grond daarvan ben ik als verzekerde bij het ziekenfonds ingeschreven.

Uw beschikking is voor mij onbegrijpelijk. Volgens u is het noodzakelijk dat ik mij (ook als?) zelfstandige bij een ziekenfonds aanmeld. Waarom moet ik naast de op mijn salaris al ingehouden ziekenfondspremie volgens u nog eens premie betalen?

Op deze vraag geeft uw brochure geen antwoord en ook het ziekenfonds kan mij niet helpen. Daarom vraag ik u dringend specifiek op mijn situatie antwoord te geven. Wilt u dat snel doen want ik wil voorkomen dat ik in overtreding ben dan wel onverzekerd zou zijn…”

6. Gedagtekend 15 februari 2001 deed de Belastingdienst Enschede uitspraak op verzoeksters bezwaar. De Belastingdienst wees het bezwaar af en overwoog daarbij het volgende:

“…U heeft bezwaar gemaakt tegen de verklaring verplichte ziekenfondsverzekering 2001, omdat u tevens in loondienst bent, dan wel een uitkering geniet, en op die grond reeds ziekenfondsverzekerde bent.

Beschouwing

Sinds 1 januari 2000 vallen zelfstandige ondernemers die voldoen, aan de voorwaarden ook onder de verplichte ziekenfondsverzekering. De voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering zijn:

U bent in 2001 als zelfstandige ondernemer verzekerd voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). In principe is elke ondernemer verplicht verzekerd voor de Waz. Weet u niet zeker of u Waz-verzekerd bent, ga dan na of u in 2000 een aanslag voor de Waz heeft ontvangen. Is dat het geval, dan bent u in 2001 hoogstwaarschijnlijk ook Waz-verzekerde. Uw gemiddelde belastbare inkomen is f 42.000 (of € 19.059) of lager. Bij de beoordeling of u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering voor het jaar 2001 wordt voor het inkomen gekeken naar het gemiddelde inkomen over de basisreferte periode. Dit zijn de jaren 1996, 1997 en 1998. Bent u uw onderneming gestart in een later jaar, dan vindt de beoordeling plaats op basis van uw belastbaar inkomen in het startjaar, dan wel op basis van het gemiddelde belastbaar inkomen over de jaren 1997 en 1998 in het geval u uw onderneming in 1997 bent gestart. De beoordeling vindt plaats op basis van de belastbare inkomens zoals die op 1 oktober 2000 bekend zijn bij de Belastingdienst. De Belastingdienst is op basis van de op 1 oktober 2000 bekende gegevens van oordeel dat u voldoet aan deze voorwaarden. Ten overvloede wijs ik u erop, dat bij het opleggen van de aanslag Premie Ziekenfondswet 2000 rekening zal worden gehouden met de reeds door u betaalde ziekenfondspremie middels uw dienstbetrekking/uitkering, althans wanneer deze gegevens door u reeds zijn verstrekt aan de Belastingdienst. Het gaat hierbij zowel om het werknemersdeel als het werkgeversdeel…”

7. Met dagtekening 11 mei 2001 ontving verzoekster een aanslag Premie Ziekenfondswet 2000 tot een bedrag van f 1.755.

8. Met een brief van 21 mei 2001 tekende verzoeksters vader namens haar bij de Belastingdienst Amersfoort bezwaar aan tegen de aanslag Premie Ziekenfondswet 2000. Hij schreef het volgende:

“…Tot mij richtte zich (verzoekster; N.o.) met het verzoek tegen deze aanslag bezwaar te maken.

Ondanks haar schrijven/bezwaarschrift van 21 november 2000 - een kopie daarvan gaat hierbij - legt u haar deze aanslag op. De motivering van dit bezwaar is afhankelijk van de beantwoording van de in haar brief gestelde vragen. Ik vraag u de beantwoording daarvan te bespoedigen.

Omdat de voor de beantwoording van bovengenoemde brief gestelde redelijke termijn (ref. Awb-afd.4.1.3) ruimschoots is overschreden vraag ik u met klem de beantwoording daarvan op korte termijn te termijn te verzorgen. Voor zover nodig zal ik dan op basis daarvan dan de motivering van dit bezwaar geven…”

9. In een brief van 6 juli 2001 liet de Belastingdienst Amersfoort verzoekster het volgende weten:

“…Met dagtekening 9 NOVEMBER 1999 is door de Belastingdienst Ondernemingen Enschede, Landelijk punt uitvoering heffing Ziekenfondswet voor zelfstandigen, aan u op grond van artikel 3d, lid 2, van de Ziekenfondswet een verklaring toezonden, vermeldende dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000.

Naar aanleiding van uw brieven 21 november 2000 en 21 mei 2001 blijkt nu dat u niet voldoet aan de criteria voor zelfstandig ondernemerschap in fiscale zin, omdat u geen onderneming drijft. Als gevolg daarvan valt u buiten de doelgroep zoals omschreven in artikel 3d, lid 1 van de Ziekenfondswet en is genoemd artikel dus ook niet meer op u van toepassing.

Daarom deel ik u mede dat u de aan u toegezonden verklaring met dagtekening 9 november 1999 hierbij als ingetrokken en niet verzonden dient te beschouwen.”

In een brief van eveneens 6 juli 2001 ontving verzoekster van de Belastingdienst een gelijkluidende brief met betrekking tot de verklaring voor het jaar 2001.

10. In een brief van 20 juli 2001 wendde verzoeksters vader zich als verzoeksters gemachtigde tot de Belastingdienst Amersfoort met een klacht. Hij schreef het volgende:

“…Betreft: Klacht over de afhandeling van bezwaarschriften.

(…)

Mijn cliënte (…) maakte op 21 november 2000 bezwaar tegen uw beschikking Ziekenfondswet. Uw daarin vervatte oordeel dat zij zich als zelfstandige bij het ziekenfonds zou moeten aanmelden heeft veel onrust veroorzaakt. Ze schreef u dat met het dringende verzoek om op korte termijn duidelijkheid te geven.

Over de afhandeling tot nu toe het volgende:

Een voor beroep vatbare beslissing op het door mijn cliënte ingediende bezwaarschrift werd tot nu toe niet ontvangen. Wat ze wel ontving is op 11 mei uw aanslag 2000 en eindelijk 2 weken geleden het bericht dat de gewraakte verklaringen als niet verzonden mogen worden beschouwd. (…)

Het voor haar door mij bij u ingediende bezwaar tegen de aanslag 2000 Premie Ziekenfondswet bleef tot nu toe onbeantwoord.

Mijn klachten zijn:

Ook al omdat uit haar belastingaangiftes blijkt dat ze geen ondernemer is als bedoelt in de Ziekenfondswet, had u mijn cliënte de gewraakte beschikkingen niet zonder meer mogen toezenden. Wanneer u als overheid beter gebruik had gemaakt van de beschikbare informatie was veel onrust en onnodig werk vermeden.

In deze procedure zijn een tweetal bezwaarschriften ingediend. De voor de afhandeling daarvan gestelde termijn van 6 weken (Algemene Wet Bestuursrecht art. 7:10) overschrijdt u zonder enige tussentijdse melding anders dan een bericht voor uitstel van betaling. Gelet op het dringende en beargumenteerde verzoek om een snelle reactie op het eerste bezwaar is dat extra verwijtbaar.

Tenslotte nog het volgende, het onbeantwoord laten van haar brief bracht mijn cliënte er toe om voor het indienen van een bezwaar tegen de aanslag extern advies te vragen. Voor de daar aan verbonden kosten moet ik u namens mijn cliënte hierbij aansprakelijk stellen. In uw reactie op deze klacht vraag ik u dan ook aan te geven of u zo ja op welke wijze mijn cliënte deze kosten bij u kan declareren…”

11. In een brief van 27 juli 2001 reageerde de Belastingdienst Amersfoort als volgt op verzoeksters klacht:

“…Samenvatting van de klacht

(Verzoekster; N.o.) maakte op 22 november 2000 middels een brief gedagtekend 21 november 2000 bezwaar tegen de beschikking Ziekenfondswet. Tevens heeft (verzoekster; N.o.) een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag Ziekenfonds 2000. Haar klacht is dat uit haar belastingaangiftes blijkt dat ze geen ondernemer is als bedoeld in de Ziekenfondswet. De beschikkingen hadden dus niet verzonden mogen worden.

Tevens is de termijn van 6 weken (Algemene Wet Bestuursrecht) ten aanzien van de uitspraken op de ingediende bezwaarschriften op bovengenoemde beschikkingen overschreden.

Beoordeling van de klacht

Het bezwaarschrift tegen de beschikking Ziekenfondswet 2001 is toegezonden aan het Landelijke punt uitvoering Ziekenfondswet te Enschede. Aldaar is de brief op 9 februari 2001 in behandeling genomen en op dezelfde dag afgedaan. De uitspraak heeft een dagtekening van 15 februari 2001 meegekregen. De uitspraak van de behandelaar is dat de beschikking blijft gehandhaafd. Voorzover ik kan beoordelen is er dus een uitspraak aan (verzoekster; N.o.) toegezonden

De inspecteur heeft de situatie beoordeeld per 1 oktober in het jaar voorafgaand aan de beschikking. Voor 2001 gaat het dus om de situatie per 1 oktober 2000. Ten tijde van het afgeven van de beschikking was het aangiftebiljet 2000 nog niet binnen. In 1999 genoot zij nog winst uit onderneming. Ik deel uw mening daarom niet dat de beschikking niet verzonden had mogen worden.

Ik deel uw mening niet dat de gestelde termijn van 6 weken zonder enige melding is overschreden. Op 7 december 2000 is aan (verzoekster; N.o.) een ontvangstbevestiging van haar bezwaarschrift toegezonden. Op 28 december 2000 is aan haar een verdagingsbrief gezonden met daarin een einddatum van 24 januari 2001. De verdagingsbrief is haar toegezonden binnen de termijn van 6 weken.

De uitspraak op het bezwaarschrift heeft een dagtekening van 15 februari 2001 gekregen. Dit is gelegen na de datum die vermeld stond in verdagingsbrief van 24 Januari 2001. Dit is te laat. Mijn excuses daarvoor. De vertraging in de beantwoording heeft er in gelegen dat het Landelijk punt een zeer groot aantal bezwaarschriften heeft ontvangen tegen de beschikkingen. Dit heeft geleid tot vertragingen in de afhandeling.

Het door (verzoekster; N.o.) bestreden besluit berust niet op een onjuiste wetsuitleg. Er is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden, waaronder wordt verstaan ernstige onzorgvuldigheid van de zijde van de belastingdienst die tot het achteraf gezien onjuiste besluit heeft geleid. Gelet hierop heb ik geen aanleiding gevonden om een tegemoetkoming te verlenen in de kosten die zijn gemaakt in de bezwaarfase.”

12. Gedagtekend eveneens 27 juli 2001 ontving verzoekster een “Kennisgeving 2000 Premie Ziekenfondswet” waaruit bleek dat de eerder aan haar opgelegde aanslag Premie Ziekenfondswet 2000 was teruggebracht tot nihil.

13. Op 24 juli 2001 ontving de Belastingdienst Amersfoort van verzoekster een schattingsformulier voor het jaar 2000.

14. Gedagtekend 9 augustus 2001 ontving verzoekster een Voorlopige aanslag 2001 Premie Ziekenfondswet tot een bedrag van f 1.399.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt Belastingdienst/Ondernemingen Amersfoort

In reactie op de klacht liet de Belastingdienst Amersfoort het volgende weten:

“…Samengevat klaagt verzoekster over:

1.a de negatieve beslissing inzake haar verzoek om kostenvergoeding van deskundige bijstand.

1.b dat de Belastingdienst haar met verklaringen over 2000 en 2001 en met het opleggen van een aanslag op 11 mei 2001 op kennelijk onzorgvuldige wijze ten onrechte heeft aangemerkt als verplicht verzekerde ondernemer voor het ziekenfonds.

1.c de, naar haar mening onzorgvuldige, wijze van afhandeling van haar bezwaar van 21 november 2000 op 15 februari 2001.

2. de late vernietiging van de aanslag premie Ziekenfondswet 2000 (27 juli 2001) n.a.v. haar bezwaar d.d. 21 mei 2001.

3. de met dagtekening 9 augustus 2001, dus na de intrekking van de verklaring Ziekenfondswet op 6 juli 2001, opgelegde voorlopige aanslag 2001.

(…)

De aangiftebiljetten over 1999 en 2000 en het inmiddels afgevoerde dossier zijn in ons archief helaas onvindbaar.

1.a Het door (verzoekster; N.o.) bestreden besluit berust zoals moge blijken uit mijn opmerkingen onder punt 1.b niet op een onjuiste wetsuitleg. Er is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden, waaronder wordt verstaan ernstige onzorgvuldigheid van de zijde van de belastingdienst die tot het achteraf gezien onjuiste besluit heeft geleid. Een eerdere reactie van klaagster op de verklaring verplichte ziekenfondsverzekering 2000, waarvan zij zich bewust was dat deze onjuist was, had ertoe bijgedragen dat er voor 2001 een juiste verklaring verstrekt had kunnen worden en de voorlopige aanslagen achterwege hadden kunnen blijven.

1.b De toetsjaren voor de verklaring 2000 zijn 1995,1996 en 1997. Uitgegaan wordt van het belastbaar inkomen in deze jaren, respectievelijk f 44.703, f 39.729 en f 25.158 = gemiddeld f 36.530, en de doelgroepcode zoals deze in Beheer Van Relaties is opgenomen. De eind 1999 afgegeven verklaring is gebaseerd op deze gegevens. Voor zover ik kan nagaan was er op het toetsmoment door (verzoekster; N.o.) aan de belastingdienst geen signaal gegeven dat zij niet meer feitelijk een onderneming dreef voor haar rekening en dus niet meer tot de kring van verzekerden behoorde.

Als gevolg hiervan kon het de inspecteur niet bekend zijn dat zij geen zelfstandig ondernemer meer was in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en kon deze niet anders besluiten dan het afgeven van een positieve verklaring Ziekenfondswet zelfstandigen.

Zoals (verzoekster; N.o.) in haar klachtenbrief van 11 augustus 2001 aangeeft heeft zij, ondanks de wetenschap dat wat in de verklaring stond onjuist was, hierop niet gereageerd.

De toetsjaren voor de verklaring 2001 zijn 1996,1997 en 1998. Uitgegaan wordt van het belastbaar inkomen in deze jaren, respectievelijk f 39.729, f 25.158 en f 21.271 = gemiddeld f 28.719, en de doelgroepcode zoals deze in Beheer Van Relaties is opgenomen. Op basis van deze gegevens is de verklaring terecht afgegeven.

Sedert 16 juni 2000 was wel de aangifte 1999 in ons bezit. De papieren aangifte is niet meer te raadplegen. Deze aangifte wordt ingetoetst in een aangifte verwerkingsprogramma (IBS). In deze IBS schermen is niet te zien of bij de vraag winst uit onderneming nul of niets is ingevuld. *De nul kan eventueel niet ingetoetst zijn, maar er kan echter wel nog sprake zijn van winst uit onderneming. Het is uit deze schermen moeilijk vast te stellen of de winst nul is geweest of dat er helemaal geen sprake meer is van winst uit onderneming. Het betreft hier wel een 0-biljet (aangifte voor winstgenieters). Er is geen verzoek gedaan tot het uitreiken van een andere aangifte omdat er geen sprake meer is van winst uit onderneming. De aangifte is geautomatiseerd afgedaan waardoor er geen aanpassing heeft plaats gevonden van de voor het verstrekken van de verklaring belangrijke doelgroepcode. Om de competentie van belastingplichtige in Beheer Van Relaties te kunnen aanpassen moet de doelgroepcode uit de schermen verwijderd worden. Van deze gegevens wordt door beheer Van Relaties geen historie bijgehouden en het is dus niet meer te controleren of er sprake is geweest van aanpassing van de doelgroepcode voor overdracht van de competentie.

1.c Op 21 november 2000 wordt door (verzoekster; N.o.) bezwaar gemaakt tegen de verklaring 2001. In haar bezwaar vermeldt zij dat haar inkomen (nagenoeg) geheel uit looninkomsten heeft bestaan en dat dit ook volgend jaar niet anders zal zijn. In het bezwaarschrift wordt dus (wederom) niet aangegeven dat de onderneming niet meer feitelijk voor haar rekening wordt gedreven c.q. is gestaakt. Omdat in Beheer Van Relaties niet te zien was dat de onderneming niet meer bestond, had dit afgeleid dienen te worden uit het aangiftebiljet 1999. Zie verder wat ik hierover bij * heb vermeld.

(…)

Door de massaliteit van de werkzaamheden is er om redenen van proceseconomie voor gekozen met standaard uitspraken te werken. Hierdoor is niet op ieder punt van het bezwaar ingegaan. Overigens zij opgemerkt dat de opmerking, dat de brochure geen antwoord geeft op de vraag waarom naast de op het loon ingehouden premie nog eens premie moet worden betaald geen antwoord geeft, onjuist is. Er is een specifiek hoofdstuk in de brochure gewijd aan de berekening van de aanslag waarin wordt vermeld hoe hiermee omgegaan wordt.

2. Het namens (verzoekster; N.o.) op 21 mei 2001 ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag premie ziekenfondsverzekering 2000 is de datum 23 mei 2001 bij de balie van de belastingdienst Amersfoort binnengekomen. De verwerking van het bezwaar in IBS is gestart op 11 juli 2001. Het late tijdstip van inboeken is te wijten aan een reorganisatie van de administratie welke medio april 2001 heeft plaatsgevonden, en de hierdoor ontstane werkachterstand. Vervolgens is het bezwaar op 12 juli 2001 afgedaan. Dit heeft ertoe geleid dat de aanslag een dagtekening heeft van 27 juli 2001 wat ruim drie weken later is dan 6 weken na binnenkomst.

3. Het schattingsformulier 2000 is op de eenheid ontvangen op 24 juli 2001 ( volgens IBS). Aan de hand van dit SO-formulier is geheel geautomatiseerd een aanslag premie Ziekenfondswet 2001 opgelegd. Dat de afhandeling van dit biljet heeft geleid tot een voorlopige aanslag premie Ziekenfondswet is het gevolg van het feit dat de verzekerstatus in IBS niet gemuteerd is.

Tot slot wil ik nog samenvatten wat de reden is geweest dat belastingplichtige als onderneemster is aangemerkt.

(Verzoekster; N.o.) had sinds 1 januari 1994 een eenmanszaak. Sinds 27 april 1995 was zij vennoot in een maatschap. Zij heeft geen bericht aan de belastingdienst verzonden op het moment dat zij op is gehouden onderneemster te zijn. Hierdoor zijn wijzigingen welke van belang zijn voor het verstrekken van de verklaringen Ziekenfondswet zelfstandigen en het opleggen van voorlopige aanslagen niet bij de belastingdienst bekend geworden. Zie hiervoor ook de punten 1.b en 1.c…”

D. Reactie verzoekster

Verzoekster reageerde als volgt op de reactie van de Belastingdienst op de klacht:

“…Computers zijn in de proceseconomie waar zo als uit die brief blijkt ook de belastingdienst naar zoekt een absolute noodzaak. Die dingen werken in nanoseconden waar de mens met pen en papier vroeger dagen mee bezig waren. Prachtig, maar instrueer die hulpmiddelen dan wel goed en beschouw ze niet als onfeilbaar want wat wordt nu duidelijk:

1. De in de voorlopige aangifte aangegeven winst uit onderneming werd niet juist ingevoerd dan wel de mogelijkheid daartoe ontbreekt, de computer trekt daardoor de verkeerde conclusies.

NB. Dat de belastingdienst in wat zij noemt proceseconomie meent het verder zonder de brondocumenten te kunnen doen is daarbij opmerkelijk.

2. (…)

3. (…)

4. Zo het systeem al niet op grond van bovenstaande feiten had moeten concluderen dat er -althans voor de jaren 2000 en 2001 - er geen voorlopige aanslag opgelegd moet worden, wordt in die jaren ook niet voldaan aan de in de wet genoemde voorwaarde dat er sprake moet zijn van het zelfstandig verzekerd zijn ingevolge de WAZ. In die jaren was er geen winst (verwachting) en dus geen ondernemerschap voor de WAZ.

Conclusie: De opgelegde aanslagen waren in strijd met de wet.

Wat de aan mij gemaakte verwijten betreft nog het volgende:

• Waarom zou ik moeten reageren op een onjuiste verklaring als ik op toch goede gronden mocht aannemen dat deze voor mij geen gevolgen zou hebben. Overigens, het was en is nog steeds niet uitgesloten dat ik evenals in eerdere jaren er als diëtiste weer wat bij schnabbel. Als dat in het verdere verloop van 2000 respectievelijk 2001 zou gebeuren zou die verklaring op zich mogelijk wel juist zijn.

• Waarom zou ik om een ander aangiftebiljet moeten vragen als ik in het toegezonden aangiftebiljet alles wat relevant is kan opgeven. Dat er geen WINST uit onderneming is blijkt uit de NUL bij de betreffende vraag, dat er dat jaar geen onderneming (meer) was blijkt bovendien uit het ontbreken van de alsdan verplichte jaarrekening…”

Achtergrond

1. Ziekenfondswet (Wet van 15 oktober 1964, Stb. 392)

Hoofdstuk II. De verzekering

a. De verzekerden

Artikel 3d, eerste, tweede, derde, vierde en negende lid:

1. Verzekerd gedurende een kalenderjaar is de zelfstandige, die verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en wiens inkomen niet meer bedraagt dan ƒ 41 200,- [per 1 januari 2001: ƒ 42.000,-].

2. De inspecteur van de rijksbelastingdienst verstrekt bij voor bezwaar vatbare beschikking aan de persoon, bedoeld in of krachtens het eerste lid, een verklaring waaruit blijkt dat hij voldoet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.

3. Voor de toepassing van het eerste lid blijven buiten beschouwing wijzigingen in het inkomen die door de inspecteur van de rijksbelastingdienst na 1 oktober worden vastgesteld.

4. Voor de toepassing van het eerste en het derde lid wordt onder inkomen verstaan de som van het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in de Hoofdstukken 3, 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, verminderd met de correctieposten bedoeld in artikel 3c, zesde lid, onderdelen a tot en met g, met dien verstande dat indien de berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning of het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot een negatief bedrag leidt, dat inkomen op nul wordt gesteld.

9. Indien het inkomen moet worden bepaald over een aan het kalenderjaar 2001 voorafgaand kalenderjaar, wordt, in afwijking van het vierde lid, onder inkomen verstaan: voor binnenlands belastingplichtigen, het inkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de inkomensbelasting 1964 en voor buitenlands belastingplichtigen het binnenlandse inkomen bedoeld in artikel 48, eerste lid, van die wet met dien verstande dat indien de berekening van het inkomen tot een negatief bedrag leidt, dat inkomen op nul wordt gesteld.

2. De beoordeling door de Nationale ombudsman

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd, is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien op gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

3. Voorschrift Algemene wet bestuursrecht (Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/ 2526M, van de Staatssecretaris van Financiën, Stcrt. 138)

Artikel 6.2.7, eerste lid:

“Uitspraak op bezwaar; termijnen

Voor de afdoening van bezwaarschriften geldt, dat deze in beginsel binnen de termijnen van de Awb (artikel 7:10 Awb) worden afgehandeld. De hoofdregel daarbij is dat de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet…”

Instantie: Belastingdienst/Ondernemingen

Klacht:

Negatief beslist op verzoek om verzoeksters kosten voor deskundige bijstand te vergoeden.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Belastingdienst/Ondernemingen

Klacht:

Verzoekster op onzorgvuldige wijze ten onrechte aangemerkt als verplicht verzekerde ondernemer voor het ziekenfonds over 2000 en 2001, bezwaar over 2001 op onzorgvuldige wijze afgewezen, aanslag premie Ziekenfondswet 2000 pas 2 maanden na bezwaar vernietigd, nog na intrekking verklaring Ziekenfondswet een voorlopige aanslag opgelegd, uit door verzoekster ingediend schattingsformulier 2000 had duidelijk kunnen blijken dat zij uitsluitend aan loonbelasting onderworpen inkomsten genoot.

Oordeel:

Gegrond