2011/273: Klacht over behandeling ingediend beroepschrift door directeur Belastingdienst

Rapport

Verzoekers waren tegen de afwijzing van hun verzoek om uitstel van betaling in beroep gegaan bij de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest. Verzoekers lieten de directeur weten dat zij hun beroep mondeling wilden toelichten. De hoorzitting werd tweemaal op verzoek van verzoekers uitgesteld, de laatste maal tot 16 november 2010.

Verzoekers klaagden er over dat de directeur van de Belastingdienst, ondanks hun verzoek de hoorzitting uitte stellen, op 16 november 2010 uitspraak had gedaan op het beroep

De Nationale ombudsman was van oordeel dat de directeur van de Belastingdienst verzoekers in voldoende mate in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord. De directeur was voor het vaststellen van een datum voor de hoorzitting in geruime mate tegemoetgekomen aan de wensen van de opeenvolgende gemachtigden van verzoekers. Dit had ertoe geleid dat de hoorzitting tweemaal op verzoek van de gemachtigde van verzoekers was uitgesteld, de laatste maal tot 16 november 2010. Verzoekers dan wel hun gemachtigde hadden naar het oordeel van de Nationale ombudsman

voldoende de gelegenheid in de tussenliggende tijd de stukken die ter inzage lagen in te zien. Voorts viel niet in te zien waarom de gemachtigde van verzoekers de stukken van verzoekers niet bij

verzoekers zelf had kunnen opvragen. Daarmee sneed het argument dat er onvoldoende gelegenheid voor verzoekers (gemachtigde) was om zich adequaat voor te bereiden geen hout. Er was geen aanleiding de directeur van de Belastingdienst van enige nalatigheid in deze aangelegenheid te beschuldigen. Voor dit oordeel was ook van belang dat de directeur nog op 15 november 2010 had laten weten dat op 16 november 2010 uitspraak zou worden gedaan.

Niet kon worden gesteld dat de directeur in deze zaak in strijd had gehandeld met het vereiste van hoor en wederhoor door op 16 november 2010 een beslissing te nemen op het beroepschrift van verzoekers. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.

Instantie: Belastingdienst/Zuidwest

Klacht:

wijze van optreden van de directeur bij de behandeling van een door verzoekers ingediend beroepschrift

Oordeel:

Niet gegrond